Op deze pagina worden ter overweging met enige regelmaat citaten uit het werk van Hildegard en artikelen over het werk van Hildegard gepubliceerd. We zullen soms de citaten kort toelichten. Eerdere citaten zijn altijd terug te vinden onder de knop Nieuwe Vertalingen/Citaten
Eerst ter lezing en overweging het artikel van de hand van dr. Hans Wilbrink over de extase bij Hildegard en Hadewijch:
________
Hildegard van Bingen en Hadewijch van Brabant over de extase
Hildegard van Bingen en Hadewijch van Brabant schreven allebei over hun ontmoetingen met God. Die kent vele vormen en gradaties. In extase of bij het volle verstand. In een groots gebeuren of, heel subtiel, in de lach van een kind. Toen en nu.
Er was eens een dame die na een voordracht van mij over de visioenen van Hildegard van Bingen naar mij toekwam en zei: ‘Meneer, ik herkende mezelf in wat u vertelde over de mystiek van Hildegard. Ook ik heb soms een mystieke ervaring. Ik voel dan dat God heel dicht bij mij is. Het gaat steeds gepaard met een intens licht.’ Ik nam haar woorden serieus en sprak met haar over die bijzondere ontmoetingen. Ik weet zelf niet wat een visioen is. Ik heb ze nooit gehad. Ik vroeg naar de omstandigheden waarin ze op die momenten verkeerde. ‘Altijd in de volmaakte stilte’, zei ze. ‘Tijdens meditatie en gebed.’ Ze was zich tijdens die momenten volledig van haar omgeving bewust. Er was dus geen sprake van een soort uittreding. Geen extase dus. Het was een heerlijke ervaring, een intens gevoel van Gods aanwezigheid in haarzelf. Ik was ervan onder de indruk en ik geloofde haar.
Zo sprak mij ook eens een man aan die ook naar mijn verhaal geluisterd had. Zijn vriend had hem verlaten en hij was intens verdrietig een kerk binnengelopen. En terwijl hij in zichzelf God aanriep en Hem vroeg waarom hij weer alleen verder moest, voelde hij van achteren opeens twee handen op zijn schouders. Hij keek om, maar er was niemand. Het gevoel van die handen bemoedigde hem zeer en het gaf hem de kracht om door te gaan. Het is toch een bijzonder fenomeen, een visioen of een gevoelservaring van het goddelijke. En kennelijk is het zo dat sommige mensen er gevoeliger of ontvankelijker voor zijn dan andere. Maar een sprookje is het niet.
Hildegard van Bingen
De benedictines Hildegard van Bingen (1098-1179) heeft haar visionaire ervaringen in de inleiding van haar eerste boek Scivias als volgt beschreven:
Het gebeurde in het jaar 1141 na de menswording van de Zoon van God, Jezus Christus, toen ik 42 jaar en zeven maanden oud was. Vanuit de geopende hemel trof mij plotseling een vurig licht dat mijn brein doordrong en dat mijn hart en borst in vuur en vlam zette; het was geen verzengend vuur, maar wel heel warm, vergelijkbaar met de warmte van de zon die met haar stralen iets verwarmt. En opeens verkreeg ik een helder inzicht in de uitleg van de H. Schrift. (…) Wat ik aanschouwde en hoorde ervoer ik niet in een droomtoestand, niet in de slaap of in een vlaag van verstandsverbijstering (…). Het overkwam mij terwijl ik wakker was en bij mijn volle verstand op een plaats die voor iedereen toegankelijk was en ik ervoer het als het ware met mijn innerlijke ogen en oren.
Kenmerkend in deze beschrijving zijn de volgende elementen: het doordringende hemelse licht, het inzicht dat daardoor ontstaat, de nadruk die Hildegard legt op het feit dat zij bij haar volle verstand was en dat er geen ruimtelijke verandering optrad. Ook elders in haar omvangrijke oeuvre heeft Hildegard expliciet aangegeven dat de bijzondere intense goddelijke ontmoeting ook goed kan in heel normale omstandigheden, zonder buiten zinnen te raken, zonder extase.
Elisabeth von Schönau
Hildegard correspondeerde met een dame, Elisabeth von Schönau. Deze Elisabeth maakt in haar brieven gewag van een aantal extatische mystieke ontmoetingen met een engel. Die gaf haar de opdracht de wereld mee te delen boete te doen, omdat anders allerlei gebeurtenissen de wereld zouden treffen. Als zij aan deze opdracht niet onmiddellijk gehoor geeft, raakt ze, naar eigen zeggen, opnieuw in extase en wordt ze door de engel gegeseld en met stomheid geslagen. Op een derde extatisch moment ziet ze haar engel opnieuw, maar dan met afgewend gezicht, alsof zij wil zeggen ‘Ik kijk je niet meer aan, totdat je gehoor geeft aan mijn opdracht.’ Elisabeth schrijft deze wederwaardigheden in een lange brief aan Hildegard. Hildegard antwoordt haar in een brief met een voor haar traditionele beginzin, waarin ze zegt te spreken vanuit het Levende Licht. Dat doet zij steeds als ze pastoraal actief is. Daardoor stelt ze zich op een min of meer vergelijkbaar transcendent uitgangspunt als de visionaire Elisabeth. Maar daar houdt de overeenkomst dan ook op. Ze is ongewoon fel als ze onomwonden in stevige bewoordingen de extase categorisch afwijst. Ik citeer haar: ‘Luister nu nogmaals! Wie ernaar verlangen Gods werken te volbrengen, moeten steeds in het oog houden dat zij aardewerken vaten zijn – omdat zij mensen blijven – en ze moeten altijd hun blik richten op wat ze zijn en zullen zijn. Het hemelse moeten ze aan hen overlaten die hemels zijn, omdat ze zelf bannelingen zijn die het hemelse niet kennen.’ Hildegard zet Elisabeth letterlijk met beide benen op de grond. Doe niet zo raar, want je bent en blijft een gewone mens. Hou je verstand erbij.
Amplexio Dei
Hildegard hecht er zeer aan dat de genadevolle boodschap van God voor elke mens bestemd is en dat voor de ontvangst daarvan een extatische gemoedstoestand geenszins een vereiste is. Integendeel, ze wijst die extase af. Als ze zelf haar visioenen krijgt, is ze volledig passief. Ze ontvangt. In het volle licht aanvaardt ze de taken die haar opgedragen worden. Gods boodschap overkomt haar en in dankbaarheid en ootmoed doet ze vervolgens wat God van haar verlangt. Hildegard voelt op die visionaire momenten soms ook de, wat zij noemt, amplexio Dei, de omarming Gods. Dat is niet een extatische unio mystica, mystieke eenwording, maar een liefdevolle aanraking, een goddelijke arm om je heen, een goddelijke hand op je schouder. Het aangename contact met het Levende Licht, zoals zij dat noemt.
Hadewijch van Brabant
Die Omarming van God herkennen we ook bij een andere mystica uit de Middeleeuwen: Hadewijch van Brabant. Zij leefde in het begin van de dertiende eeuw, dus in de periode na de dood van Hildegard. Zij schreef in het Middelnederlands. Haar werk is tot op zekere hoogte vergelijkbaar met het werk van Hildegard. Ze beschreef ook haar visioenen in prachtige teksten en ze schreef ook indrukwekkende brieven en mooie poëzie. Hadewijch is in haar mystieke proces altijd zeer actief. Waar Hildegard passief ontvangt, ondergaat en luistert, doet Hadewijch verwoede pogingen om God te omarmen, sterker nog, om in opperste vervoering te geraken en helemaal in Hem op te gaan. Ze bereikt dan soms, volgens eigen zeggen, een volledige eenwording met God, een unio mystica.
Er is bij Hadewijch eerst een absoluut leeg maken van de geest teneinde contact te kunnen maken met Gods grenzeloosheid en onmetelijkheid, om daarin dan volledig op te gaan. In haar zesde visioen zegt ze dat zo:
‘Doe vielic buten den gheeste van mi (…) ende viel al verloren in die ghebrukelijke borst siere naturen der minnen. Daerin bleuic verswolghenleke verloren buten alle verstannesse van el yet te wetene noch te siene noch te verstane, dan één te wesene met hem ende dies te ghebrukene.’
Als volgt vertaald door Imme Dros: ‘Toen viel ik buiten de geest, weg van mijzelf (…) en ik viel volslagen verloren in de zaligmakende borst van zijn wezen dat liefde is. Daarin bleef ik verzwolgen, verstoken van elk besef van wat er valt te weten of te zien of te begrijpen, mij alleen bewust van de eenheid met hem en de verrukking van deze eenheid.’
Ze zegt dus letterlijk dat zij ‘buiten de geest’ valt, in extase dus. Even helemaal weg van de wereld om intens van God te genieten (ghebruken).
Uitkeer en inkeer
Hildegard wordt omarmd door God. Ze blijft bij haar volle verstand, ziet beelden en hoort de goddelijke stem. Daarna gaat ze aan het werk en draagt ze Zijn Woord uit. Letterlijk door veel te schrijven, maar ook door te coachen en zelfs door te preken. En ze creëert een groot bereik, niet alleen geografisch en door de eeuwen heen, maar ook in de contemporaine sociale kringen, tot aan pausen en keizers toe. Ik noem haar mystiek (ook al bestaat dat woord eigenlijk niet): de mystiek van de uitkeer.
Hadewijchs mystieke proces mondt uit in een intense beleving van de eenwording met God. Ze zoekt ernaar, ze streeft ernaar. Ze smeekt erom. Het is een zeer persoonlijke liefdeservaring. Een extatische unio, een samenvallen, een eenwording. Ik noem dit: de mystiek van de inkeer. Haar bereik is dan ook veel geringer. Ze schrijft als begijn voor een kleine kring van getrouwen. Haar teksten zijn geconcentreerder en poëtischer, hartstochtelijk soms.
Er is bij Hildegard en bij Hadewijch tijdens de amplexio Dei sprake van een bijzondere genadevolle ontmoeting. Hildegard hoort dan van God, van het Levende Licht, wat ze moet doen. Ze ontvangt inzicht en begrip en richtlijnen. En ze treedt vervolgens naar buiten om gehoor te geven aan die goddelijke opdrachten. Bij Hadewijch is er heel sterk een individuele innerlijke gevoelservaring. Haar liefdesverlangen valt samen met Gods liefdesgave. Er is lieflijke koestering. En dat sublimeert ze tot een intens genieten van die ontmoeting.
Zowel bij Hildegard als bij Hadewijch lezen we dikwijls hoezeer de ootmoed, de nederigheid – bij Hildegard de humilitas – ook voorwaarde is voor de goddelijke ontmoeting. Benedictus onderscheidt in zijn Regel zelfs twaalf ‘treden van nederigheid’. Beide mystieken bedoelen hetzelfde: je kunt pas oog en oor hebben voor het goddelijke in het leven als je een inclusieve levenshouding hebt, dat wil zeggen dat bij al je denken en handelen het welzijn van de ander wordt betrokken. Wie zich hoogmoedig gedraagt ten opzichte van de medemens, dwaalt af en creëert zijn eigen obstakel in zijn zoektocht naar God.
De ontmoeting met God kent vele vormen en gradaties. In extase of bij het volle verstand. In een groots gebeuren of, heel subtiel, in de lach van een kind of bij het zien van iets moois in de natuur. Essentieel is steeds dat de mens zich bewust openstelt en zich geestelijk leeg maakt voor de aanraking, de ontmoeting, de omarming. Benedictus noemt dat: Deo vacare, je leeg maken voor God. Geef God de tijd en de ruimte.
Als we even terugkeren naar de voorbeelden van de vrouw en de man in het begin van dit artikel dan zien we dat zij allebei een mooie, mystieke ervaring beschrijven. Een bijzondere genade valt hun ten deel. In beide gevallen stellen zij zich open voor God. Ze maken tijd en plaats voor Hem. De een door een kerk binnen te gaan, de ander door zich terug te trekken voor meditatie en gebed. De lichtsensatie is er bij de vrouw, de omarming is letterlijk het geval bij de man. Van extase is bij hen geen sprake.
We hoeven niet terug naar de Middeleeuwen om God te ervaren. We hoeven ook niet per se in te treden in een klooster of abdij. Vooral in een tijd waarin mensen en naties elkaar op (geo)politiek gebied of anderszins het leven zuur maken is het van groot belang het goddelijke in het leven niet uit het oog te verliezen.
Ik las zeer onlangs een interview met de karmeliet en mysticoloog Hein Blommestijn. Hij beschrijft daarin hoezeer hij het goddelijke ervoer bij het zien van een mooie fazant die hij tegenkwam op zijn wandelpad. Ik besluit graag met een prachtige zin van hem uit datzelfde interview: ‘Er gebeurt veel meer God dan we denken.’
Hans Wilbrink (1949) is neerlandicus en sociaal wetenschapper met een bijzondere belangstelling voor theologie. In 2006 promoveerde hij op onderzoek naar de mysticae Hildegard van Bingen en Hadewijch van Brabant. Hij beheert ook deze website.
Dit artikel verscheen in het kerstnummer (december 2024) van het digitale tijdschrift Herademing dat is ondergebracht op de website www.theologie.nl
___________________________________________
Citaat 20
Fragment brief 149R Hildegard aan abt Werner (Kirchheimbolanden); vertaling Hans Wilbrink
Degenen die mij zouden moeten voeden echter, namelijk de priesters, die zodanig zouden moeten handelen dat mijn gezicht de kleur van het morgenrood aanneemt en mijn kleed schittert als de bliksem en mijn mantel flonkert als kostbare stenen en mijn schoenen glanzend blinken, die priesters hebben mijn gezicht met stof vervuild en mijn kleed doen scheuren en mijn mantel smerig en mijn schoenen vuil gemaakt. En zij die mij overal zouden moeten opsmukken, hebben mij ten aanzien van al deze dingen in de steek gelaten. Want mijn gezicht bezoedelen ze daardoor dat zij het lichaam en het bloed van mijn geliefde met grote onreinheid van hun losbandige zeden en met de grote viezigheid van ontucht en overspel en met het verderfelijkste resultaat van de hebzucht bij de verkoop en de koop van allerlei ongepaste zaken, behandelen en ontvangen. En ze wentelen zich rond in zulk een drek als een kind dat in het hok bij de varkens wordt gelegd. Want zoals de mens, toen God hem uit het leem van de aarde vormde en zijn adem hem in het gezicht blies, onmiddellijk vlees en bloed werd, zo verandert dezelfde kracht van God de offergave van het brood, van de wijn en van het water op het altaar in het echte vlees en het echte bloed van Christus, mijn bruidegom, door de woorden van de priester, terwijl hij God aanroept. Dat kan de mens echter wegens de blindheid waarmee hij geslagen werd bij de val van Adam met zijn lichamelijke ogen niet zien.
Hildegard neemt geen blad voor de mond als het gaat om het aan de kaak stellen van het wangedrag van priesters.
In het slot van dit citaat is te lezen dat het geloof in de transsubstantiatie reeds ingang gevonden had.
Citaat 21
Als je iemand ziet die mooiere kleren aanheeft dan jij, pas dan op dat je niet in een vlaag van zinsverbijstering, je boven hem stelt, en zegt: ”Ik wil boven hem uitsteken of aan hem gelijk zijn”. Als je je zo boven hem verheft, en je de Heer tot toorn prikkelt omdat je je zo tegenover hem opstelt, ben je dan nog een trouwe dienstknecht? Je bewandelt niet het rechte pad, maar je slaat een dwaalweg in als je bemerkt dat iemand een sterker wapen heeft dan jij, en jij dan uit nijd op hem afgeeft. Daarom, leg je er op toe om God in nederigheid te dienen en niet om in hoogmoed te zwelgen. (Sc. 2.5, vertaling: Jan van Loo).