Ter Overweging

Op deze pagina worden ter overweging met enige regelmaat citaten uit het werk van Hildegard gepubliceerd. We zullen soms de citaten kort toelichten. Eerdere citaten zijn altijd terug te vinden onder de knop Nieuwe Vertalingen/Citaten

 

Citaat 20
Fragment brief 149R  Hildegard aan abt Werner (Kirchheimbolanden); vertaling Hans Wilbrink

Degenen die mij zouden moeten voeden echter, namelijk de priesters, die zodanig zouden moeten handelen dat mijn gezicht de kleur van het morgenrood aanneemt en mijn kleed schittert als de bliksem en mijn mantel flonkert als kostbare stenen en mijn schoenen glanzend blinken, die priesters hebben mijn gezicht met stof vervuild en mijn kleed doen scheuren en mijn mantel smerig en mijn schoenen vuil gemaakt. En zij die mij overal zouden moeten opsmukken, hebben mij ten aanzien van al deze dingen in de steek gelaten. Want mijn gezicht bezoedelen ze daardoor dat zij het lichaam en het bloed van mijn geliefde met grote onreinheid van hun losbandige zeden en met de grote viezigheid van ontucht en overspel en met het verderfelijkste resultaat van de hebzucht bij de verkoop en de koop van allerlei ongepaste zaken, behandelen en ontvangen. En ze wentelen zich rond in zulk een drek als een kind dat in het hok bij de varkens wordt gelegd. Want zoals de mens, toen God hem uit het leem van de aarde vormde en zijn adem hem in het gezicht blies, onmiddellijk vlees en bloed werd, zo verandert dezelfde kracht van God de offergave van het brood, van de wijn en van het water op het altaar in het echte vlees en het echte bloed van Christus, mijn bruidegom, door de woorden van de priester, terwijl hij God aanroept. Dat kan de mens echter wegens de blindheid waarmee hij geslagen werd bij de val van Adam met zijn lichamelijke ogen niet zien.

Hildegard neemt geen blad voor de mond als het gaat om het aan de kaak stellen van het wangedrag van priesters.

In het slot van dit citaat is te lezen dat het geloof in de transsubstantiatie reeds ingang gevonden had.

Citaat 21

Als je iemand ziet die mooiere kleren aanheeft dan jij, pas dan op dat je niet in een vlaag van zinsverbijstering, je boven hem stelt, en zegt: ”Ik wil boven hem uitsteken of aan hem gelijk zijn”. Als je je zo boven hem verheft, en je de Heer tot toorn prikkelt omdat je je zo tegenover hem opstelt, ben je dan nog een trouwe dienstknecht? Je bewandelt niet het rechte pad, maar je slaat een dwaalweg in als je bemerkt dat iemand een sterker wapen heeft dan jij, en jij dan uit nijd op hem afgeeft. Daarom, leg je er op toe om God in nederigheid te dienen en niet om in hoogmoed te zwelgen. (Sc. 2.5, vertaling: Jan van Loo).