Citaten

Citaat 1

  1. Scivias 1,4,7 (vrije vertaling Tony Lindijer)

‘Als de toorn mij in brand wil steken, dan kijk ik op naar de goedheid van God en word ik zachter dan de lucht die met milde regen de aarde bevochtigt. Blijdschap vervult mijn geest als ik zie hoe de goede krachten de bovenhand krijgen. Dan ervaar ik Gods goedheid.

Wanneer de haat mij probeert zwart te maken kijk ik naar de barmhartigheid en het lijden van Gods zoon en ik snuif de geur van rozen op die uit de doornen voortkomen. Zo herken ik mijn verlosser.

Maar als de trots een toren van ijdelheid in mij wil oprichten zonder het fundament van een stevige rots, en als die toren alsmaar hoger moet worden dan andere torens om mij heen, ach, wie komt mij dan te hulp?  Waar is dan mijn God, mijn Koning? (Ps 83). Wat kan ik voor goeds doen zonder God? Niets. En zo kijk ik op naar God die mij leven gaf en neem mijn toevlucht tot de maagd die de hoogmoed van de oude slang vertrapte… zo bespeur ik in de hoogte van God de zachtste deemoed en ik word de lieflijkheid gewaar van de onuitputtelijke balsem en verheug me op de zoetheid van God, als ware de geur van alle kruiden. En zo verweer ik mij ook tegen de laster met het sterke schild van de deemoed.’

Citaat 2

Scivias II,1,1 (vrije vertaling TL)
‘Zie mij, een mens die niet blaakt van de levenslust waarvan sterke leeuwen blijk geven. Ik werd ook niet onderricht in wat zij uitbliezen, maar, zwak gebleven als een breekbare rib, doordrongen van een geheimzinnige adem, zag ik dat ongrijpbare, onblusbare lichtende vuur, dat geheel levendig het gehele leven was. ‘
[De leeuwen duiden hier bij Hildegard op de kerkleraren van haar tijd en hun leer.]

Citaat 3

Uit: Liber Vitae Meritorum I,1,2 (vertaling W. Lampen)

‘Gij [wereldse liefde] zijt een grote dwaas, dat ge in de gloeiende as verlangt te leven en niet dat leven begeert, dat in jeugdige schoonheid nooit zal verdorren en in ouderdom noot zal bezwijken. Het ontbreekt u aan alle licht en ge zijt in zwarte duisternis en wentelt u als een worm naar de wil van een mens. Gij zult maar als het ware een ogenblik leven en dan als gras verdorren en zo in het meer des verderfs vallen en daar zult gij met al uw omhelzingen uw einde vinden, en die noemt gij met beslistheid bloemen. Ik [de hemelse liefde] ben de zuil der hemelse eendracht en ik verwacht alle vreugde des levens. Ik versmaad het leven niet, maar ik veracht al het schadelijke zoals ik ook u zelf veracht. Ik ben immers de spiegel aller deugden, waarin iedere gelovige zichzelf duidelijk kan zien. Gij echter loopt op een donkere weg en uw handen wrochten zonde.’

In Liber Vitae Meritorum voert Hildegard 35 paren deugden en ondeugden ten tonele waarvan steeds de ondeugd en de daarbij behorende deugd met elkaar in gesprek gaan. Boven aangehaald citaat is het antwoord van de hemelse liefde op dat wat de wereldse liefde naar voren heeft gebracht: de eerste dialoog van Liber Vitae Meritorum.

Citaat 4 Liber Vitae Meritorum III,1 en 2 (vrije vert. TL)

Er komt in het derde boek van Liber Vitae Meritorum een ‘klaagzang van de elementen’ voor met het antwoord van God hierop.

‘Wij [de elementen] kunnen niet meer voortsnellen en onze baan naar de bedoeling van onze meester voltooien. Want de mensen keren ons met hun slechte daden als in een molen onderste boven. We stinken reeds als de pest en vergaan van de honger naar volledige gerechtigheid.’

[antwoord van de meester] ‘Met mijn bezems wil ik u reinigen en zó lang de mensen plagen totdat zij zich weer tot mij wenden….De winden zijn schor geworden van het vuil, en de lucht spuugt viezigheid uit zodat de mensen niet recht  hun mond durven open te doen.  Ook de groene groeikracht is verwelkt ten gevolge van de goddeloze waanzin van  verblinde mensenmenigten die dingen enkel en alleen naar eigen begeren regelen. Zij zeggen: ‘Wie is dan die Heer die wij nooit kunnen zien?’. [de meester antwoordt dan]: ‘Ziet u Mij dan niet dag en nacht? Ziet u mij niet wanneer u zaait en wanneer het zaad met regen bevochtigd uitkiemt? Ieder schepsel streeft naar zijn Schepper en erkent duidelijk dat maar één hem heeft voortgebracht.’

Citaat 5

Hildegard over het vasten

Hildegard heeft zich uitdrukkelijk van overdreven vasten gedistantieerd. Zij was weliswaar voorstander van matiging, maar had een heilig ontzag voor de schoonheid, zuiverheid en de ‘groenkracht’ van een gezond lichaam. Ze heeft in een aantal brieven onmatig vasten veroordeeld, omdat dat, volgens haar, juist een averechts effect had op de geest. Zo schreef ze bijvoorbeeld in een brief aan een monnik: ‘Vaak zie ik dat als de mens door bovenmatig vasten zijn lichaam schaadt, dat zich dan zelfgenoegzaamheid in hem voordoet. En door die zelfgenoegzaamheid wordt méér kwaad aangericht, dan wanneer hij zich normaal zou voeden,’ (XCIVr), en aan een andere monnik schreef ze ‘Wie daarentegen door onmatig vasten zijn lichaam uitput, gaat altijd met een verstoord gemoed door het leven.’(CLVIr). En weer op een andere plaats zei ze: ‘Zo vernietigt mateloos vasten dat geen juiste manier en geen goede norm kent, het lichaam van de mens, omdat het niet de groenkracht wordt gegeven van een tijdige verkwikking.’ (CCXXXIV). Hildegard was dus geen tegenstander van vasten, maar wel van onmatig vasten. Ze hield niet van dat overdreven gedoe. (Han s Wilbrink)

Citaat 6

Uit: Liber Vitae Meritorum III,1 en 2 (vrije vert. Tony Lindijer)

Er komt in het derde boek van Liber Vitae Meritorum een ‘klaagzang van de elementen’ voor met het antwoord van God hierop.

‘Wij [de elementen] kunnen niet meer voortsnellen en onze baan naar de bedoeling van onze meester voltooien. Want de mensen keren ons met hun slechte daden als in een molen onderste boven. We stinken reeds als de pest en vergaan van de honger naar volledige gerechtigheid.’

[antwoord van de meester] ‘Met mijn bezems wil ik u reinigen en zó lang de mensen plagen totdat zij zich weer tot mij wenden….De winden zijn schor geworden van het vuil, en de lucht spuugt viezigheid uit zodat de mensen niet recht  hun mond durven open te doen.  Ook de groene groeikracht is verwelkt ten gevolge van de goddeloze waanzin van  verblinde mensenmenigten die dingen enkel en alleen naar eigen begeren regelen. Zij zeggen: ‘Wie is dan die Heer die wij nooit kunnen zien?’. [de meester antwoordt dan]: ‘Ziet u Mij dan niet dag en nacht? Ziet u mij niet wanneer u zaait en wanneer het zaad met regen bevochtigd uitkiemt? Ieder schepsel streeft naar zijn Schepper en erkent duidelijk dat maar één hem heeft voortgebracht.’

Citaat 7

Enkele pakkende citaten uit de grote briefwisseling van Hildegard, (vertaling Hans Wilbrink):

Een niet met naam bekende abt die kennelijk de juiste route niet kan vinden, geeft ze het volgende ingeklede advies: ‘Een man stond in zijn omheinde weide en keek treurig naar alle kanten waarheen hij gaan kon. Nu eens de ene, dan weer de andere kant op. Zo ook is het met jouw geest gesteld. Sta dus steviger en vaster in je schoenen en volg de rechte weg als een dappere krijger die tegen al zijn vijanden bestand is.’

De abt van Himmerode is kennelijk gestegen tot een niveau waarop hij niet meer thuishoort, want Hildegard voegt hem toe: ‘Jij, mens, behoed je ervoor hoger te stijgen dan je mogelijkheden je toestaan.’ En dat lijkt op een twaalfde-eeuwse variant van het uit de twintigste-eeuwse managementliteratuur bekende Peter principle, dat inhoudt dat managers dikwijls doorstijgen tot een niveau waarop ze door incompetentie niet goed meer kunnen functioneren.

Abt Withelo van St. George krijgt van Hildegard een heel genuanceerd advies. Ze verwijt hem aan symptoombestrijding te doen en ze raadt hem aan om maar eens flink door te pakken, want ‘in plaats van voortdurend te wieden is het beter eenmaal stevig te ploegen, ook al is de grond hard.’

Citaat 8

  1. Scivias II,2,4 (vrije vertaling Tony Lindijer)

‘Door de levensbron van het woord kwam de omarmende moederliefde van God tot ons, die ons voedde en leven gaf en die onze redster was in gevaren, en deze allerdiepste en zoetste liefde  leerde ons wat het is om tot inkeer en berouw (eigenlijk staat er: boete) te komen.  Op welke manier? ‘

Hildegard benadrukt in het vervolg dat de mens in deemoed  tot boetedoening kan komen en dat de redding en verlossing door de liefde niet van ons uit gaat, omdat wij het niet begrijpen en omdat het ook niet binnen ons vermogen ligt God lief te hebben als hij ons redt.  Deemoedige overgave en volledige medewerking met Gods genade kan de mens redden.

Citaat 9

  1. Scivias 1,4,7 (vrije vertaling TL)

‘Als de toorn mij in brand wil steken, dan kijk ik op naar de goedheid van God en word ik zachter dan de lucht die met milde regen de aarde bevochtigt. Blijdschap vervult mijn geest als ik zie hoe de goede krachten de bovenhand krijgen. Dan ervaar ik Gods goedheid.

Wanneer de haat mij probeert zwart te maken kijk ik naar de barmhartigheid en het lijden van Gods zoon en ik snuif de geur van rozen op die uit de doornen voortkomen. Zo herken ik mijn verlosser.

Maar als de trots een toren van ijdelheid in mij wil oprichten zonder het fundament van een stevige rots, en als die toren alsmaar hoger moet worden dan andere torens om mij heen, ach, wie komt mij dan te hulp?  Waar is dan mijn God, mijn Koning? (Ps 83). Wat kan ik voor goeds doen zonder God? Niets. En zo kijk ik op naar God die mij leven gaf en neem mijn toevlucht tot de maagd die de hoogmoed van de oude slang vertrapte… zo bespeur ik in de hoogte van God de zachtste deemoed en ik word de lieflijkheid gewaar van de onuitputtelijke balsem en verheug me op de zoetheid van God, als ware de geur van alle kruiden. En zo verweer ik mij ook tegen de laster met het sterke schild van de deemoed.’

Citaat 10

Uit een brief van Hildegard aan de de zusters van haar eigen convent:

Dit alles moeten jullie aldus begrijpen: geen gelovige moet menen dat
hij de hemelse heerlijkheid kan verwerven met de onverzadigbaarheid
van zijn buik en met het botvieren van zijn lusten. Want wat jullie graag
willen bezitten, kan alleen door lichamelijk vasten en door een deemoedig
hart en niet door jullie zure schraperigheid verworven worden.

Citaat 11

Hildegard schreef een prachtig toneelstuk: Ordo Virtutum, waarin deugden, de ziel en de duivel als personages ten tonele worden gevoerd. Het volgende citaat is uit dat toneelstuk.

De ziel heeft jammerend ingezien dat het niet goed was van de deugden weg te gaan:

O, gij koninklijke deugden, o waarom ben ik van u weggegaan?

Waarop de deugden zeggen:

Kom, kom naar ons toe en God zal je ontvangen. (…) Wees niet bang en loop niet verder weg, omdat de goede herder in jou het verloren lam zoekt.

Citaat 12

Het vierde visioen van het eerste deel van Scivias beschrijft de pelgrimstocht van de ziel. De ziel die uiteindelijk na vele ontberingen en beproevingen schreiend van wanhoop letterlijk om moeder roept, hoort opeens de troostrijke moederlijke stem: “O, dochter loop snel, want vleugels om te vliegen zijn jou gegeven door de meest krachtige schenker, wie niemand kan weerstaan. Dus vlieg snel over al deze tegenspoed.” En ik, door veel vertroosting op krachten gekomen, pakte de vleugels op en vloog vliegensvlug over al dat giftige en dodelijke heen. 

Citaat 13

In zijn nieuwe boek over Hildegard “OOTMOED” beschrijft Hans Wilbrink leven en werk van Hildegard. De titel doet al vermoeden dat de nederigheid, de ootmoed of met een Latijns woord de humilitas volgens de auteur een centrale deugd is in het mystieke denken van Hildegard van Bingen. Hildegard roept elke mens op om nederig te zijn tegenover de Schepper. De ootmoed betreft dan ook in de eerste plaats Hem. Deze keer twee mooie citaten dienaangaande uit het kleine muzikale werkje ORDO VIRTUTUM dat Hildegard schreef zo rond 1150. Ze betreffen de ootmoed. In het eerste citaatje staan maar liefst drie humilitasreferenties: 1. God kiest een onderdanige vrouw, dat is een nederige daad van God; 2. de nederigheid van Maria wordt beklemtoond; 3. de Koning ging in in de vrouw; de Koning is Christus, maar ook de H. Geest die de vrucht van haar schoot tot leven bracht; die vrucht is Christus , het ultieme voorbeeld van ootmoed.

Lees ook de prachtige, poëtische antithese: de nederigheid die boven alles uitstijgt…

O, wat is het een groot wonder

Dat de Koning inging in een onderdanige vrouw.

God deed dat, omdat de nederigheid

Boven alles uitstijgt.

Citaat 14

O, Vader, zie ik toon u mijn wonden.

En u, alle mensen, buig dus ook uw knieën voor uw Vader,

Opdat zijn hand u aanraken zal.

UIT: Hans Wilbrink, OOTMOED, leven en werk van Hildegard van Bingen. Uitg. Berne Media/Abdij van Berne, 2013, 240 p. Bij elke boekhandel vanaf half september verkrijgbaar, prijs € 29, 95. Met tien prachtige miniaturen in kleur.  (Uitverkocht, maar de derde druk is inmiddels verschenen onder de titel ‘Leven en Werk van Hildegard van Bingen’).

Citaat 15

Deze keer een mooi Marialied.

Ave generosa

Wees gegroet, edelmoedige, roemrijke maagd,

Jij kuise jonge vrouw,

Moederschoot van de heiligheid,

Die aan God behaagde.

 

Want die hemelse instroming

Kwam in jou,

Opdat het Woord

In jou vlees zou worden.

 

Jij, helderwitte lelie,

God heeft vóór elk ander schepsel

Jou gezien.

 

O, schoonste en lieflijkste,

Hoezeer heeft God zich in jou verblijd,

Met de omhelzing van zijn warmte heeft Hij

zichzelf in jou gebracht,

opdat zijn Zoon door jou gezoogd zou worden.

 

Waarlijk, jouw schoot was zo vol vreugde,

Dat alle hemelse muziek

Uit jou klonk,

Omdat, Maagd, jij de Zoon van God droeg,

Zodra jouw zuiverheid in God schitterde.

 

Jouw schoot verblijdde zich

Zoals het gras waarop de dauw valt,

Waarmee hem de groenkracht werd ingegeven,

Zo geschiedde ook in jou

O, Moeder aller vreugden.

 

Moge nu de hele Kerk in vreugde schitteren

En moge zij uitbreken in jubelzang

Vanwege de zoetste

En lovenswaardigste Maagd Maria,

Moeder van God.

Amen.

Citaat 16

Nog een Marialied

Toelichting na lezing van het lied.

O clarissima mater.

O meest bekwame moeder van de heilige geneeskunst,

Door uw heilige Zoon hebt u zalf aangebracht op de schrijnende wonden van de dood

Die Eva veroorzaakt heeft in onze gekwelde zielen.

U vermorzelde de dood, terwijl u het leven [in u] bouwde.

Bid voor ons

Tot uw kind,

Sterre der zee,

Maria.

 

O, u die het nieuwe leven mogelijk maakt,

Vreugde wekkend sieraad

Lieflijkheid van het heerlijkste wat er is en

Wat in jou niet teloor gaat.

Bid voor ons

Tot uw Zoon

Sterre der zee

Maria.

 

Eer aan de Vader en de Zoon

En de Heilige Geest.

Bid voor ons

Tot uw Zoon

Sterre der zee,

Maria.     

 Aan Maria wordt keer op keer gevraagd tot haar Zoon te bidden voor ons. Door de zondeval, door Eva, zijn wij ziek geworden en bang voor de dood, maar Christus die in Maria was, verloste ons. Maria vernietigde de dood door in haar schoot de Verlosser te vormen en het licht te geven aan het nieuwe leven.

Hildegard noemt Maria Sterre der Zee, een titel die verwijst naar de richting gevende planeet Venus, die als morgenster voor de schippers op zee een referentiepunt was. Maria wordt in de katholieke traditie, als lichtend voorbeeld voor ons allen, Morgenster genoemd en met die naam is zij ook opgenomen in de zogenaamde Litanie van Maria, die door paus Clemens VI in 1601 is samengesteld. De litanie van Maria is een lange reeks aanroepingen van de Heilige Maagd door de priester, telkens gevolgd door een korte smeekbede van de gelovigen. Hildegard kende deze litanie van Maria natuurlijk niet, maar als we alle aanroepingen uit haar Marialiederen op een rij zetten, dan ontstaat er ook iets dergelijks.

De meest bekwame (clarissima) moeder van de heilige geneeskunst stelde als het ware de zalf samen die de door de dood gewonde zielen kon genezen, namelijk Jezus, de vrucht van haar schoot. Als je zo’n zalf kunt maken, ben je terecht de meest bekwame arts die er is. Maria is in dit gedicht het middel waardoor Jezus is gemaakt, maar tegelijkertijd is zij ook middelares tussen de gelovige mensen en de Zoon van God. Maria als middel voor de Vader en de Zoon en als middelares tussen de Zoon en de mensen.

(Uit: Hans Wilbrink , Ootmoed. Leven en werk van Hildegard van Bingen. Heeswijk 2013, 211 e.v.)

Citaat 17

Nu een fragment uit het tweede deel van Hildegards laatste boek Liber Divinorum Operum.

‘… de mens moet zowel het verlangen naar de hemel als ook de noodzakelijke zorg voor het lichaam hebben; als het ware wordt hij in deze zaken door die onderscheidingskracht zodanig beteugeld dat er in hem niet door de goede werken een ruïne wordt opgebouwd, noch dat hij bedorven wordt door een andere inwendige drang die zijn zeden uiteen drijven; en ondertussen moet hij met grote smacht bidden en op andere tijden moet hij zich bezighouden met goede werken, en weer op andere tijden moet hij zich voorzien van wat noodzakelijk is voor zijn lichaam, opdat het niet teloor gaat. En met de gaven van de Heilige Geest die hij ontvangen heeft, moet hij die zaken onophoudelijk weer opbouwen en zo moet hij ook steeds weer door op eigen wijze de deugd te beoefenen volhouden, zodat hij hierdoor met vurig smachten verlangend naar de hemel streeft en aan de zorgen voor het lijf niet dan uit noodzaak aandacht geven.

Toelichting:

De zeven gaven van de Heilige Geest zijn: wijsheid, verstand, inzicht, sterkte, kennis, ontzag en liefde voor God. Met behulp hiervan kan de mens zijn deugdzaamheid bevorderen en balans aanbrengen in zijn leven. Balans tussen enerzsijds aandacht voor het lichaam en anderzijds aandacht voor God. Wie zichzelf volledig verliest in aandacht voor God en de ander, zal zichzelf verwaarlozen en dat is ook God onwelgevallig. Immers het lichaam draagt de ziel en het mag niet voortijdig teloorgaan. We zien hier ook weer een aanwijzing in het werk van Hildegard dat zij beslist geen voorstander is van te strenge ascese die het lichaam ondermijnt. Maar, zegt Hildegard, gebruik je verstand: zoveel heeft het lichaam nu ook weer niet nodig…

Citaat 18

Hildegard schreef ook een heel mooi klein muziekstuk getiteld: Ordo Virtutum. Het is een zogenaamde moraliteit. Dat is een stuk waarin menselijke eigenschappen en deugden als personen worden voorgesteld. Thema van dit stuk is de strijd van elke mens tussen de keuze voor de verleidelijke verlokkingen van de wereld of de loutering van zichzelf door in alle nederigheid en soberheid het goddelijke te verkiezen.

in het tweede deel van het stuk komen de klagende deugden op. Ze lijken verwaarloosd door de ziel. En ze klagen met een van God verlaten gevoel:

o wee, o wee, laten we wenen en klagen, want het Lam des Heren is het leven ontvlucht.

De ziel antwoordt:

O, gij koninklijke deugden, o waarom ben ik van u weggegaan?

Waarop de deugden antwoorden:

Kom, kom naar ons toe en God zal je ontvangen… Wees niet bang en loop niet verder weg, omdat de goede herder in jou het verloren lam zoekt.