DEEL III
SCIVIAS, DEEL III
Sc.3.1
HOOFDSTUKKEN VAN HET EERSTE VISIOEN VAN HET DERDE DEEL
1. De harten van de gelovigen moeten de grootte, de breedte en de hoogte van de vreze des Heren in acht nemen en eerbiedigen.
2. Elke gelovige ziel die wijselijk God eert, is door haar geloof een zetel van God.
3. De diepte van Gods mysteries is voor de mensen onpeilbaar tenzij en in zoverre die door het geloof gegeven en ontvangen wordt.
4. In de Wijsheid van God de Vader is rekening gehouden met de vervolmaking van de uitverkorenen door de liefde van zijn Zoon.
5. Een voorbeeld hierover in het evangelie.
6.Wat leem van leem op de borst mag betekenen en waarom de mens niet door een engel geminacht mag worden.
7.Woorden van Jesaja hierover.
8. Woorden van David.
9.God de Vader verricht, ordent en voltooit al zijn werken in de Zoon die mens is geworden uit de dageraad van een Maagd.
10. De ronddraaiende cirkel.
11. De macht van God is groter dan de mens kan bevroeden. Waarom loven de engelen God?
12. God is waarachtig door zijn open gerechtigheid, en rechtvaardig zonder mankeren.
13. De kracht, de gerechtigheid en het oordeel van God kennen geen grenzen: onbegrijpelijk voor het mensenverstand.
14. De val van de eerste engel en zij die het met hem eens waren. Waarom en hoe en waardoor zij ten val zijn gekomen.
15. Woorden van Ezechiël hierover.
16. De glorie van de schittering die de duivel verloor door zijn trots, is in het geheim van de Vader behouden gebleven ten bate van een ander geschapen licht.
17. De duivel is gevallen zonder erfgenaam, de mens mét een erfgenaam.
18. Het voorbeeld van Goliath en David aangaande deze aangelegenheid.
HET EERSTE VISIOEN VAN HET DERDE DEEL.
Ik, een mens, afkomstig van andere mensen, ben niet waardig om mens genoemd te worden vanwege een overtreding van Gods wet, en dat terwijl ik rechtschapen had moeten zijn, maar ik ben onrechtschapen. Dankzij zijn genade ben ik Gods schepsel en zal Hij mij ook redden.
Ik keek naar het Oosten. En zie, daar zag ik iets als een steen uit één stuk, gaaf en van een geweldige omvang en hoogte. Hij was ijzerkleurig. Er rustte een lichtende wolk op. En daarop stond een ronde koningstroon met daarop Iemand die heel helder was door een wonderlijk en glorievol licht. Dat was zó intens dat ik hem op generlei wijze duidelijk kon waarnemen. Op zijn borst bevond zich zwarte en modderige slijk zo breed als de borst van een grote man is, maar wel omgeven met kostbare stenen en parels. En van die lichtende en op een troon zittende figuur ging een grote goudkleurige lichtkrans uit als de dageraad. De omvang daarvan heb ik nooit kunnen waarnemen. Hij draaide van het Oosten naar het Noorden, naar het Westen en het Zuiden en vandaar weer naar het Oosten naar het licht zelf, en dat zonder ophouden. Die lichtkrans was vanaf de aarde zo hoog dat ik hem niet zou kunnen inschatten. Hij straalde een verschrikkelijk helder licht uit met de kleur van steen, staal en vuur. In zijn volle omvang straalde hij omhoog tot in de hemel en terug tot in de diepe afgrond, zodat ik zijn begrenzing niet kon waarnemen.
Vervolgens zag ik met intense schittering en pracht een grote ster uitgaan van het geheimnisvolle wezen van Degene die op een troon was gezeten. Samen met die ster zag ik een zeer groot aantal fonkelende vonken weg spatten die met de genoemde ster samensmolten. Zij keken uit naar het Zuiden waar ze iemand op een troon zagen zitten als een vreemde. Zij wenden zich van hem af . Zij hunkerden meer naar het Noorden dan op te willen kijken naar Hem. Maar direct al, terwijl zij zich afwendden, werden ze uitgedoofd en werden zij zo zwart als houtskool.
Toen stak er van hen uit een wervelwind op die hen terstond van uit het Zuiden terug joeg achter de troon van Hem die op de troon is gezeten. Hij stortte hen hals over kop naar het Noorden toe in de afgrond zodat ik niemand van hen meer kon waarnemen. Maar de grote schittering die hun werd ontnomen, zag ik onmiddellijk bij het uitdoven terugkeren naar Degene die op de troon is gezeten.
En Degene die op de troon was gezeten, hoorde ik tot mij zeggen: “Schrijf de dingen op die je ziet en hoort”. En vanuit het innerlijk begrijpen van het visioen, antwoordde ik: “Ik vraag U, mijn Heer, om mij begrip te geven, zodat ik deze mystieke zaken verhalend tot uitdrukking kan brengen. Laat mij niet alleen, maar bevestig mij (cfr.Jes.14,9 en 11,19) in het opkomen van uw rechtgeaardheid waarin uw Zoon aan het licht is getreden. Geef mij in hoe ik naar vermogen en overeenkomstig uw bedoeling uw goddelijk raadsbesluit onder woorden kan brengen; hoe U gewild hebt dat uw Zoon mens zou worden, een mens in de tijd. In alle eenvoud hebt U dat al gewild nog vóór de schepping en in het vuur van de duif, oftewel van de Heilige Geest, zodat die Zoon van U wonderbaarlijk als een schitterende zon zou opgaan in de gedachte van een maagd, en daar bekleed zou worden met een ware menselijke gestalte terwille van de mens”.
En opnieuw hoorde ik Hem tot mij zeggen: “O, hoe mooi zijn jouw ogen in het verhaal van God, want daar gloort de dageraad overeenkomstig Gods raadsbesluit”. En opnieuw antwoordde ik, verlicht door wat ik begreep van het innerlijk inzicht van dat visioen: “In het binnenste van mijn ziel kom ik mij voor als as van as van rommel en als opwaaiend stof, waarin ik bevend neerzit als een veertje in de schaduw. Vernietig en verwijder mij toch niet van de aarde van de levenden, want in dit visioen werk ik mij in het zweet . Doe het ook niet omdat ik nietswaardig ben in mijn geest die vastzit aan mijn lichamelijkheid. Voortdurend reken ik mijzelf tot iemand die op de laatste en minste plaats komt, zodat ik niet waard ben om mens genoemd te worden. Want ik ben een bangerik en durf uw mysteries niet uit te spreken. O goede en zachtmoedige Vader, leer mij inzien wat U wilt dat ik zou moeten zeggen. O Vader, die gevreesd moet worden, en zoetste en vol van genade, laat me niet in de steek, maar behoed mij in uw barmhartigheid”.
En opnieuw hoorde ik dezelfde stem die tot mij sprak: “Nu moet je spreken en wijs zijn. Ik wil dat je spreekt ofschoon je maar as bent. Spreek over het openbaar maken van het brood dat de Zoon van God is, leven uit vurige liefde. Iedere dode zal Hij doen opstaan naar ziel en lichaam. Hij zal hem doen opstaan naar ziel en lichaam en na kwijtschelding van de zonden hem tot rust brengen in heldere klaarheid. Hij is degene die zelf in de mens het begin en het einde is van de opwekking tot heiligheid, nog voordat die in hem wordt opgewekt. Daaruit blijkt hoe groot de middelaar is die de grootmoedige, glorierijke en onbegrijpelijke God als werktuig gegeven heeft, toen Hij zijn Zoon zond in de kuisheid van een maagdelijk wezen dat geen enkele vorm van smet in haar maagdelijkheid kon hebben, waardoor zij minder waard zou zijn geweest. Er kon en er moest geen sprake zijn van enigerlei vleselijke smet in het denken van de Maagd, want de moorddadige en dodelijke dood van het mensengeslacht is zonder het te weten en als in de slaap misleid geworden toen de Zoon van God in grote stilte gekomen is in de dageraad, dat wil zeggen in een nederig meisje. De dood is voortgegaan zeker van zichzelf, niet bewust van het leven dat deze lieve Maagd bij zich droeg, want haar maagdelijkheid was voor hem verborgen. De Maagd zelf verkeerde in armoedige omstandigheden, omdat de goddelijke Majesteit haar zo wilde aantreffen.
Schrijf dan nu aldus over de ware erkenning van de Schepper in zijn goedheid.
1. De harten van de gelovigen moeten de grootte, de breedte en de hoogte van de vreze des Heren in acht nemen en eerbiedigen.
God moet door elk van zijn schepsels met de hoogste eer en vreze vereerd en gevreesd worden. Hij heeft alles geschapen voor de glorie waartoe Hij de mens bestemd heeft en waarvan Hij de afvallige engel met zijn volgelingen heeft uitgesloten. Het is immers terecht dat de Schepper van alles geëerd wordt door zijn schepsel, en dat God heel getrouw boven alles wordt aanbeden. Ongetwijfeld is dat het wat die steen die je ziet, te beduiden heeft. Want die steen is in het mysterie de grootte van de vreze des Heren, die altijd met de zuiverste intentie in de harten van de gelovigen moet opkomen en daar blijvend moet volharden.
Maar het feit dat je hem helemaal gaaf ziet en met zijn geweldige omvang en hoogte en in de kleur van ijzer, betekent dat de stevige en omvangrijke grootte van de vreze des Heren zeer sterk bewaard moet blijven. Want God moet door ieder schepsel met volle inzet geëerd worden. Het schepsel moet erkennen dat God één en waarachtig is, en dat er niemand is dan Hij alleen, en dat niemand aan Hem gelijk is. De steen heeft een geweldige afmeting. Hij is niet te bevatten. Hij gaat allen en alles te boven. Ook in de hoogte. Want niemand is in staat diens heilige goddelijkheid te begrijpen of aan te raken met de reikwijdte van zijn zintuigen, want diens hoogte gaat alles te boven.
Maar het feit dat de steen ijzerkleurig lijkt, wijst er op dat het voor het menselijk begrip lastig en moeilijk is om God te vrezen. Dat is zelfs héél moeilijk voor de onstandvastigheid van korrelige as. Het menselijk schepsel is immers weerbarstig.
2. Elke gelovige ziel die wijselijk God eert, is door haar geloof een zetel van God.
De witte wolk boven de steen is de heldere wijsheid van de menselijke geest. En daarop stond een ronde koningstroon . Dat is het sterke en vorstelijke geloof dat in het christenvolk aanwezig is. Daar is God trouw mee verbonden. Want waar de vreze des Heren stevig geworteld is, daar zal ook de wijsheid van het menselijk verstand uitblinken. Vervolgens zal daar, met Gods hulp, ook het geloof aan toegevoegd worden. Daarin bereidt God voor zichzelf een rustplaats. Want als er vreze voor God is, dan zal Hij ook door de wijsheid van het menselijk verstand in geloof begrepen worden. Hij moet immers door die deugden benaderd worden, zoals een zetel zijn heer omsluit. Dan bereidt God ook in die deugden zijn zetel. Hij is de hoogste boven alles. Hij kan niet met begrippen van macht of overheersing begrepen worden..Alleen in het enige en pure geloof is Hij gezeten, want God is de enige en boven alles in wie men moet geloven.
3. De diepte van Gods mysteries is voor de mensen onpeilbaar tenzij en in zoverre die door het geloof gegeven en ontvangen wordt.
Op die troon is Iemand gezeten die heel helder is door een wonderlijk glorievol licht. Dat is zó intens dat ik Hem op generlei wijze duidelijk kan waarnemen. Op zijn borst bevindt zich zwarte en modderige slijk zo breed als de borst van een grote man is, maar wel omgeven met kostbare stenen en parels. Het gaat over de levende God die alles te boven gaat. Hij is stralend van goedheid en bewonderenswaardig in wat Hij doet. De geweldige helderheid die in de diepte van het mysterie gelegen is, kan geen mens volledig aanschouwen. Dat kan alleen in de mate waarin het gelovig begrepen en gedragen wordt, zoals een zetel zijn heer draagt en omvat.
Zoals de zetel onderdanig is aan zijn heer, zodat hij zich niet tegen hem kan verzetten, zo verlangt ook het geloof niet om trots naar God op te kijken, maar slechts om Hem met oprechte vroomheid aan te raken.
4. In de Wijsheid van God de Vader is rekening gehouden met de vervolmaking van de uitverkorenen door de liefde van zijn Zoon.
Op zijn borst dat betekent: in de wijsheid van zijn misterie bevindt zich uit liefde voor zijn Zoon, ziek, zwak en armzalig slijk. Dat is de mens. Dat slijk is zwart verwijzend naar de zwartheid van de zonden, en modderig vanwege de vleselijke bevlekking. Zo breed als de borst van een grote man is: dat verwijst naar de wijde omvang van de diepe en grote wijsheid waarmee God zelf de mens geschapen heeft. Daarbij ziet Hij om naar hen die door boetedoening op weg zijn naar de redding van hun ziel, ongeacht door welk zondig misdrijf zij zich voordien ook in hun zwakheid tegen God hebben verzet. Zij willen immers bij Hem komen.
Zij zijn omgeven met meerdere sieraden van mensen die temidden van hen verschijnen als kostbare stenen, grote persoonlijkheden zoals martelaren en maagden van heiligheid. Ook lijken zij op parels. Die duiden op de onschuldige en rouwmoedige kinderen van de verlossing.
De slijk is dus mooi omgeven met kostbare stenen en parels. Dat duidt op zoveel deugden die in de lijfelijke mens aanwezig zijn en in God in volle klaarheid schitteren. Want Hij die adem en leven aan de mens gegeven heeft, heeft daarbij naar zichzelf gekeken. Hoezo?
In zijn voorbestemming wist God vooruit dat zijn Zoon mens zou worden ten bate van de verlossing, en dat in diens lichaam de afwassing van alle vormen van misdadige bevlekking zou plaatsvinden. Daarom ziet God om naar de zielen die gerechtvaardigd zullen worden zolang zij nog in hun lichaam aanwezig zijn, ofschoon zij een overmaat aan zonden bedreven hebben, mits zij er maar een gewoonte van gemaakt hebben om na hun verschillende dwalingen opnieuw in de gerechtigheid van God te wandelen. Dit alles op voorwaarde dat zij in God blijven en verre blijven van grove vergeetachtigheid en dat zij op hun schreden terug keren van elke ondeugd waardoor zij dodelijk gewond geraakt zijn en in zonden terecht zijn gekomen. Zij zien hoe veel mensen opgestaan zijn uit dwalingen waarin zij vol wonden leefden met wonden van de ergste soort, hersteld uit de dood van stinkende misdaden.
Maar ook zullen er velen aantreden die in de bitterheid van het schrijnend leed van de zonde zo ernstig gewond zijn geraakt, dat zij zelfs in de gewoonte van hun slechte zeden zo weerzinwekkend geworden zijn, dat zij niet verder op adem kunnen komen in de golven om dodelijk werk te verrichten in echtbreuk, moord en overmaat aan alle vormen van slechtheid.
5. Een voorbeeld hierover in het evangelie.
O, ongelukkigen! Komen zij zelf niet als vreemdelingen terug uit een verafgelegen gebied zoals in het evangelie te lezen staat, waar de jongere zoon zegt Ik ga terug naar mijn vader. Ik zal hem zeggen: ‘Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u. Ik ben niet meer waard om uw zoon genoemd te worden. Behandel mij als een van uw dagloners’ (Lk.15,18-19)
Dat betekent.
De mens die na een val in de zonde, op aansporing van de Heilige Geest tot inkeer komt en zegt: “Ik wil opstaan uit die ondraaglijke gevolgen van de zonde. Ik kan die niet verdragen vanwege de grootte van mijn schuld. Ik zal terugkeren, wenend bij de herinnering in mijn gemoed en rouwend om mijn zonden. Zo zal ik tot mijn vader terugkeren. Hij is mijn Vader, want hij heeft mij geschapen. Ik zal hem zeggen: “Vader, ik heb tegen de hemel gezondigd!” Dat wil zeggen: Ik heb gezondigd tegen het hemels werk dat ik ben, tegen U die mij geschapen hebt overeenkomstig uw wil. U hebt mij bij die schepping zó aangeraakt dat ik ook hemels zou moeten zijn in mijn daden. Maar ik heb mij ingelaten met zeer slechte daden, zondigend tegen U, want ik heb mijn menselijke natuur in mij teniet gedaan
Hoe?
In vele afschuwelijke dingen. Daarom ben ik ook schuldig ten aanzien van mijn teloorgang en ten aanzien van uw grootheid. Ik ben niet waard om uw kind genoemd te worden, want in de nietswaardigheid van mijn hart ben ik op een andere manier met het schepselzijn omgegaan dan waartoe ik door U geschapen ben. Maar maak mij nu tot een slaaf die met het loon van het bloed van uw Zoon is vrijgekocht.
Hemzelf hebt U ons gegeven als zo’n hoge afkoopsom dat de dood die nooit meer ongedaan kan maken om welke prijs dan ook. Die afkoopsom vergeeft de zondaars door de boetedoening die uit het lijden van uw Zoon is voortgekomen. Het rechtmatig erfdeel van de kinderen heb ik in Adam verloren. Ofschoon als zoon geschapen in rechtvaardigheid, is hem de eer van het geluk ontzegd geworden. Maar nu moet boetedoening de wonden van de mensen genezen via het bloed van uw Zoon.
Dit moet gezegd worden aan hen die Adam volgen in zijn val en zich vervolgens in boetedoening bekeren. Dan komen zij tot heil. Zij herinneren zich dat zij veel dingen hebben gehoord die in de Schrift worden verteld. Ook over de kruisiging en het bloed dat door hun Verlosser is gestort. Zuchtend herinneren zij zich dat zij met hun gehoor gezondigd hebben tegen wat zij met toeleg hadden moeten volbrengen. Met name geldt dat het volbrengen van het woord van God, terwijl zij juist zijn Wet veronachtzaamden. Die was hun in een vastgestelde wet opgelegd om te onderhouden. Maar zij weigerden om te kijken naar wat gedaan moest worden, of juist niet gedaan moest worden vanwege de vreze des Heren.
Zij komen dan toch tot de waarheid en zien de dingen die zij ooit vernomen hebben of van God uit al wisten.
Terwijl zij eerst zozeer verblind waren dat zij niets van Gods gerechtigheid wilden weten,
werden zij nu enigermate bereid om aan die wijsheid de voorkeur te geven boven de zonden die dateren van toen zij die wijsheid nog verachtten en het woord van God verwierpen en bespuugden.
Velen van hen hebben overvloed aan aardse goederen, maar zij worden niet verzadigd en het is voor hen ook niet voldoende om in het huis van God de goddelijke eredienst te vieren en de gerechtigheid bovenmate te beoefenen. Daarom zijn zij altijd bedroefd bij de herinnering aan het smartvolle kwaad dat zij hebben aangericht in tegendraadse zaken. Toen hielden zij er ongeoorloofde praktijken op na en liepen zij aan de geoorloofde zaken van Gods Wet voorbij.
6.Wat leem van leem op de borst mag betekenen en waarom de mens niet door een engel geminacht mag worden.
Dat is de modderige slijk die je kunt zien op de borst van de liefdevolle Vader. Wat betekent dat?
Het volk treedt gelovig de Zoon van God tegemoet die van het hart van de Vader is uitgegaan en op de wereld is gekomen. Het volk hecht zich aan Hem met dezelfde bedoeling als waarmee ze in Hem geeloven. Zo komen zij beslist ook aan het hart van de liefdevolle Vader terecht opdat geen engel of welk ander schepsel dan ook de mens zou verachten. Want de Zoon van de allerhoogste God is mens geworden en draagt dus het menszijn in zich. Het heilige engelenkoor zou de mens voor onwaardig gehouden kunnen hebben vanwege de grote smerigheid van ondeugd in zijn zonden. Zelf zijn de verheven engelen onschendbaar ten aanzien van iedere tekortkoming in rechtschapenheid. Zij zien enkel heel gedegen het gelaat van de Vader. En waar de vader van houdt daar houden ook zij van samen met de Zoon.
Hoe dan?
De Zoon van God is immers mens geworden. Want Ik, de Vader, heb mijn Zoon, geboren uit een Maagd, aangesteld tot heil en herstel van de mens. Dat zegt ook Jesaja mijn dienaar (Is.40,11).
7. Woorden van Jesaja hierover.
Als een herder zal Hij zijn kudde weiden, in zijn armen brengt Hij zijn kudde samen. Hij draagt ze aan zijn borst, terwijl hij de ooien leidt.(Is.40,11).
Dat betekent: zoals een herder zijn kudde weidt, zo weidt mijn Zoon zijn verloste kudde als de goede herder .
Hoe doet Hij dat?
Hij weidt de kudde met de Wet die Hij namens Mij in werking heeft gesteld. Met de uitgestrekte macht van zijn arm – dat duidt er op dat mijn Zoon mens is – zal Hij de onschuldige lammeren bijeenbrengen uit de schuld van Adam via de onschuld van het doopsel. Daarin wordt de oude mens afgelegd met de werken die daarbij horen, en mijn Zoon zal hen op zijn schoot tillen via zijn deugden en zijn Wet.
Hoe zal dat gebeuren? Hij heft hen omhoog tot in de hoogste hemelen zodat zij zijn ledematen worden.
Daardoor blijkt de mens in het innerlijk geheim van God gestalte te krijgen. Geen enkel schepsel, zelfs geen engel kan dat, want mijn Eniggeboren Zoon heeft terwille van de verlossing van het mensengeslacht de gestalte van een mens aangenomen in maagdelijk vlees . Hij zal de mensen in wording dan ook in zijn hart dragen. Hoe dan wel?
Die Zoon van Mij draagt de mensen in zijn bloed. Zo zijn zij door zijn vijf wonden gered.
Welke zonden zij ook met hun vijf zintuigen bedreven hebben, zij zullen na boetedoening afgewassen worden door opperste gerechtigheid. Hij heeft hen immers op zich genomen door mens te worden, door met vijf wonden gewond te raken op het kruis, door te sterven, begraven te worden en uit de doden op te saan.
Hij heeft hen ook zijn hand toegestoken en hen weer naar zich toegehaald. Hoe dan? Doordat die Zoon van Mij mens geworden is voor hen die dachten dat zij verloren waren vanwege de val van Adam. Die Eniggeborene van Mij heeft ook de dood overwonnen, zodat die niet langer over hen kon heersen. Bij gevolg wist Hij ook, uit kracht van zijn helder inzicht, dat zij zouden komen via de zuiverende kracht van de boetedoening.
Hoe zie je hen dan in de schoot van de Vader terecht komen? Dat gebeurt doordat de Mensenzoon tot volmaaktheid komt in het geheimvolle bestaan van de Vader samen met zijn ledematen. Hoe dan? Wanneer de wereld voltooid wordt, worden ook de ledematen van Christus voltooid. O, hoe mooi is die Zoon, zoals de Psalmist het uitdrukt…
8. Woorden van David.
U bent de mooiste onder de mensen (Ps.45,3). Dat betekent: In Hem schittert de prachtigste schoonheid in zijn helderste gestalte zonder enige smet van zonde, zonder stinkend menselijk vocht, en zonder enige begeerte naar de daad die verricht wordt in begeerte naar zonde die eigen is aan het zwakke menselijk
lichamelijk bestaan. Deze Mens is daar nooit mee besmet. Deze gedaante van de Mensenzoon is in alle eenvoud geboren ten bate van alle mensen. Dat is ook de reden waarom een ongeschonden Maagd haar Zoon zonder zonde heeft gebaard, omdat zij wist dat Zij een Zoon had buiten iedere last van het baren om. (Cfr. Gen3,16 Ik zal de lasten van je zwangerschap zeer zwaar maken, met pijn zul je kinderen baren.) Hoe dan wel? Omdat Zij geen enkel contact heeft gehad met een zondige bezigheid, heeft Zij ook geen smarten gekend bij het baren, maar bleef, diep in haar binnenste, blij haar lichamelijke ongereptheid bewaard. O, wat een luisterrijke gestalte!
Maar het mag de mensen bekend zijn dat die lichamelijke schoonheid niet groter kon zijn dan de gestalte van de mens die door de schikking van de diepe Wijsheid tot stand werd gebracht.
Want de Vader en de Zoon en de Heilige Geest, één God in drie Personen, scheppen geen behagen in de schoonheid van het vlees, maar in de grote nederigheid. Vandaar dat de Zoon van God zich omkleed heeft met nederigheid.
Toch was er in de gestalte van de Mensenzoon geen enkel gebrek, zoals dat soms in de uiterlijke gestalte van een mens voorkomt overeenkomstig de beschikking van God. Zoals
bijvoorbeeld de ledematen van een mens soms mismaakt zijn, niet normaal, zoals bij zwakzinnigen. Dat is niet te wijten aan de natuurlijke vormgeving in het lichaam van een mens, maar dat heeft te maken met het raadsbesluit van God.
De krachtige natuur komt voort in een juiste ontwikkelingsgroei; de zieke natuur komt voort uit afwijkende vorming en mismaaktheid, maar daar kan deze mens, mijn kind, niets aan doen.
Maar hoe verschillend de mensen in hun ledematen ook zijn, of ze zwart zijn of lelijk, vol vlekken of melaats, lijdend aan waterzucht of vol zitten met afwijkingen of met kwaadaardige huiduitslag als gevolg van duivelse beïnvloeding, of zij onwijs zijn en hardleers om het goede van de Heer te zien, laakbaar en schuldig aan grove vergeetachtigheid om gerechtigheid te beoefenen, en het slechte doen en het goede nalaten, en bij dit alles het kruis en het lijden van de Heer verachten,…God de Vader kijkt naar de bedoeling van zijn maaksel van leem, zoals een vader omziet naar zijn kinderen als hij hen op zijn schoot tilt. En omdat Hij God is, heeft Hij ook de liefde van een vader voor zijn kinderen. Zo groot is immers de intense liefde van zijn hart voor de mensen dat Hij zijn Zoon naar het kruis gezonden heeft zoals een lam dat tam naar de slachtbank wordt geleid (Jer.11,19) om gedood te worden. Zijn grote liefde blijkt ook uit het feit dat de Zoon het verloren schaap op zijn schouders teruggebracht heeft. Daarmee heeft Hij de mensheid opgeraapt en in grote smarten gedragen, omdat Hij bereid is voor zijn schapen te sterven.
Temidden van die mensen bevinden zich ook velen die met eretekens omhangen zijn, die prachtige gewaden van deugden dragen, martelaren, maagden, onschuldige kinderen, mensen die boete doen, en mensen die aan hun leermeesters onderdanig zijn, zoals voorspeld is geworden. Ook zijn er mensen die
oesnellen, want het Rijk van God is voor u in gereedheid gebracht. Want naar gelang de ijver waarmee gelovigen de gerechtigheid van God in praktijk brengen, die schoongewassen zijn in het doopsel en gekend zijn in het geloof, in die mate zal ook hun loon zijn.
9. God de Vader verricht, ordent en voltooit al zijn werken in de Zoon die mens is geworden uit de dageraad van een Maagd.
En zoals je ziet, gaat er van die lichtende en op een troon zittende figuur een grote goudkleurige lichtkrans uit als de dageraad. De omvang daarvan kun je nooit waarnemen. Dat duidt op het volgende.
Van de almachtige Vader gaat een zeer sterke kracht uit en een heel sterke daad. In zijn macht ligt alles vervat. Daarmee werkt Hij in zijn Zoon die Hij van altijd al bij zich heeft gehad in de heerlijkheid van zijn goddelijk wezen. Door Hem ordent en volbrengt Hij al zijn werken, die van vóór de wereld, en ook die vanaf het begin in de wereld aanwezig zijn. Dat begin kleurt rood als de dageraad met zijn prachtigste gloed. Dat verwijst naar de Zoon die in de zeer wijze Maagd, – die als dageraad wordt aangeduid -, mens geworden is door de kracht van de “vinger Gods” oftewel door de Heilige Geest. In Hem is elk werk van de Vader tot stand gekomen. De omvang van die gloriekrans kan door geen enkel verstand begrepen worden. Want God is onschatbaar en onbegrijpelijk in zijn macht, en onovertroffen en wonderbaar in zijn werken.
10. De ronddraaiende cirkel.
En die goudkleurige lichtkrans draaide van het Oosten naar het Noorden en vandaar naar het Westen en het Zuiden, naar Hem die op de troon is gezeten, en dat zonder einde.
Dit betekent dat de macht en het werken van God rondgaan en heel de schepping omvatten.
Hoe dan?
Door de wil van de Vader, die met de Zoon en de Heilige Geest één God is, zijn alle schepselen ontstaan. Zij allen speuren zijn macht.
Hoe dan?
Allen ervaren Hem in de schepping als draaiend vanuit het Oosten oftewel vanuit de oorsprong van alle gerechtigheid, en verder neigend naar het Noorden waar de duivelse verwarring heerst, en naar het Westen waar de donkere duisternissen van de dood het levenslicht willen doven. Maar het licht rijst weer op en overwint de dichte nevel van de duisternis. Dan doordraaiend naar het Zuiden waar de verschroeiende hitte van de gerechtigheid Gods in de harten van de gelovigen gloeit. En aldus terugkerend naar de oorsprong van de gerechtigheid dus als het ware naar het Oosten. Wat heeft dat te beduiden?
Wanneer op de door God vastgestelde tijd het werk van God door zijn hoogste macht vervuld is geworden bij de mensen op deze aarde, dan zal ook de cirkelgang van de wereld voltooid zijn op het einde van de wereld en op de jongste dag. In Degene die op de troon is gezeten zullen dan al zijn werken zonder ophouden schitteren in zijn uitverkorenen: Hij die was en is en in zijn godheid blijven zal zonder enige onderbreking van tijd, zodat Hij niet geweest is, maar is.
11. De macht van God is groter dan de mens kan bevroeden. Waarom loven de engelen God?
En wat betreft de lichtkrans die vanaf de aarde zo hoog is dat je hem niet kunt inschatten. Dat betekent dat de opperste macht van God voor het aanvoelen en het begrip van de mens zo hoog boven alle schepselen verheven is , en zo onbegrijpelijk in allen en boven alles uit, dat geen enkel schepsel die macht met enig zintuig kan om schrijven. Het enige dat gezegd kan worden, is dat zij al het weten te boven gaat. Vandaar dat de engelen God herhaaldelijk lof toezingen. Zij zien Hem immers in zijn macht en glorie, maar niet volkomen en ten einde toe. Ook kunnen zij nooit verzadigd worden door zijn grootheid en zijn schoonheid.
12. God is waarachtig door zijn open gerechtigheid, en rechtvaardig zonder mankeren.
Over Hij straalde een verschrikkelijk helder licht uit met kleuren van steen, staal en vuur het volgende. Dit duidt er op dat de goddelijke macht in grote gestrengheid goddelijke macht uitstraalt tegen de heimelijke, ongeduldige en ongestrafte vreselijke ongerechtigheid.
En als staal…. Dat duidt op het feit dat God scherpzinnige gerechtigheid beoefent. Die kent geen enkele ongerechtigheid als was zij loszittende korrels stof. Of zoals gezegd wordt: “Deze ongerechtigheid is terecht!” Dat kan God niet behagen. Hij is zelf de gerechtigheid die iedere andere gerechtigheid staalhard bevestigt ofschoon die toch veel fragieler is dan zijn eigen gerechtigheid. Het is als ijzer tegenover staal en zelfs als het vuur. Hij is zelf het oordelend vuur dat elke zonde in iedere ongerechtigheid verbrandt. Die ongerechtigheid heeft zich nooit willen plooien op zoek naar Gods barmhartigheid.
God is ook als een steen in een mens, want Hij is wáár en rechtgeaard zonder enige afwijking.
Want een steen kan niet week worden. Hij kent geen enkele verandering. Hij is als staal zoals helderziendheid die zonder mankeren alles van tijdelijke aard doorziet. Want Hij is God die boven alles staat. Hij is als vuur, Hij ontvlamt alles, steekt alles in brand en verlicht het zonder enige tijdelijke wisselvallige nieuwigheidjes. Hij is immers God.
13. De kracht, de gerechtigheid en het oordeel van God kennen geen grenzen: onbegrijpelijk voor het mensenverstand.
In zijn volle omvang straalde hij omhoog tot in de hemel en terug tot in de diepe afgrond, zodat ik zijn begrenzing niet kon waarnemen.
Dat betekent dat de kracht van de macht en de daadkracht van God en van zijn gerechtigheid evenals die van zijn aller-juiste oordeel eindeloos zijn en overal onbegrijpelijk zowel in de hoogte van de hemel alsook in de diepte van de afgrond. Geen mens kan dat begrijpen.
14. De val van de eerste engel en zij die het met hem eens waren. Waarom en hoe en waardoor zij ten val zijn gekomen.
Je ziet ook met intense schittering en pracht een grote ster uitgaan van het geheimnisvolle wezen van Degene die op een troon is gezeten. Samen met die ster zie je een zeer groot aantal fonkelende vonken weg spatten.
Dat wijst op het feit dat op bevel van de almachtige Vader, de engel Lucifer – thans de Satan – bij zijn ontstaan met grote glorie omkleed was en met stralende helderheid en pracht te voorschijn trad, en samen met hem alle fonkelende sterren van zijn stoet. Toen straalden zij in hun lichtende gloed, maar nu zijn zij gedoofd in het duister van dichte nevel.
Wie geneigd is tot het kwaad, ziet niet volledig naar Mij op. Vertrouwend op zichzelf dacht hij dat hij kon ondernemen wat hij maar wilde, en dat hij zou kunnen voltooien wat hij zou beginnen. Vandaar dat hij al wat hij verschuldigd was aan Degene die op de troon is gezeten omdat hij door Hem geschapen was, omgebogen heeft naar zichzelf toe. Daarmee boog hij af naar het kwaad.
Wat betreft de woorden: samen met die ster optrekkend naar het Zuiden zetelen alsof het een vreemde was. Zij wendden zich van Hem af. Zij hunkerden meer naar het Noorden dan op te willen zien naar Hem. Dat betekent dat die Lucifer en iedere (engel) uit zijn gevolg wonderlijk geschapen is in de warme goedheid van God, maar nu dwars ligt. Uit trots veracht hij Hem die in de hemel regeert. Zij allen zijn ontstaan bij de schepping, maar van begin af aan hebben zij smaak gevonden in de goddeloosheid, die hun tot verderf geworden is. Zij zagen op naar God, maar niet om Hem in goedheid te willen erkennen, maar om zich boven Hem te willen verheffen als boven een vreemde. Met een flagrante zelfverheffing keerden zij zich van Hem af door Hem niet te erkennen. Zij neigden méér naar hun val, dan te verlangen naar het erkennen van God in zijn glorie.
Maar direct al, terwijl zij zich afwendden, doofden zij uit en werden zij zo zwart als houtskool.
Dat betekent dat, terwijl zij het trots beneden hun waardigheid achtten om God te erkennen, Lucifer zelf met heel zijn aanhang uitgeblust werden in hun slechtigheid. Weg was de heldere gloed van zijn glans waarmee hij door Gods macht was uitgedost. Daarmee deed hij afbreuk in zichzelf aan de innerlijke schoonheid waardoor hij zich bewust moest zijn van het goede. Hij haakte naar de goddeloosheid die hem verslond. Zo is hij uitgedoofd te midden van de eeuwige klaarheid, en is hij in het eeuwige verderf terecht gekomen. Vandaar dat zij allen zo zwart werden als houtskool. Want samen met de duivel, hun leider, werden zij uitgesloten van de lichtende krans van hun pracht. Zo liggen zij nu uitgeblust in het verderf van de duisternis zonder welke glorie van gelukzaligheid dan ook zoals steenkool zonder vuur in zijn gloeiende sintels.
Toen stak er van hen uit een wervelwind op die hen terstond van uit het Zuiden terug joeg achter de troon van Hem die op de troon is gezeten. Hij stortte hen hals over kop naar het Noorden toe in de afgrond zodat je er niemand meer van kunt zien.
Dat duidt op het feit dat er een zeer hevige opgeblazenheid van goddeloosheid in deze engelen van ongerechtigheid is opgekomen. Zij wilden boven God staan en Hem met hun trots aan zich onderwerpen. Maar in God ontstak een aller-bitterste boosheid ter vernietiging, en Hij heeft hen teruggeworpen weg van het Zuiden, dat is weg van het goede. Dat betekent dat God hen verworpen heeft in de vergetelheid van God die alles regeert, dus naar het Noorden. Waar zij zich trots wilden verheffen, daar zijn zij in verwarring ten val gekomen, en wegens hun hoogmoed in de afgrond van de eeuwige dood gestort. Dat is hun eeuwige verdoemenis. Daar zullen zij nooit meer het licht zien, zoals Ik door mijn dienaar Ezechiël heb gesproken in het zuidelijk bergwoud. Dat had een vurige vrucht van gerechtigheid moeten voortbrengen, maar dat niet heeft gedaan.
15. Woorden van Ezechiël hierover.
Ik steek u in brand, het vuur zal zowel het groene als het dorre hout verbranden. De laaiende vlam zal niet uitdoven: van noord tot zuid zullen alle gezichten er door verschroeid worden.
En al het vlees zal zien dat Ik, de Heer, het heb ontstoken. Het zal niet gedoofd worden.
(Vulgaat: Ez.20, 47-48; LXX: Ez. 21,3-4) En zo is het!
O jij stompzinnige! In je trots ben je tegen Mij in opstand gekomen, tegen Mij die geen begin of einde ken. Vanuit mijn na-ijver doe Ik in jou het vuur van mijn mijn na-ijver ontbranden. Daarmee zal Ik alle levenskracht in jou verbranden waarmee je een vals leven op touw hebt willen zetten, meer vertrouwend op jezelf dan op Mij. Want in je waanzin meende je te kunnen worden wat je in je trots had uitgedacht. Ik zal alle dorheid van de verworpelingen in jou doen branden omdat je bij de mens, die maar as is, de suggestie hebt gedaan dat de zonde iets goeds is. Jouw suggestie zal je geen enkel voordeel opleveren, maar zal in jou een eeuwig vuur zijn.
Voor jou zal er geen enkele beloning van heil zijn, en ook niet voor degenen die jouw voorbeeld volgen. En ook al zul je er om smeken, de ontstoken straf zal niet worden gedoofd. Zij zal als het ware je voortdenderende trots verbranden in het zicht van de verlangde eer, die je voor jezelf met zoveel hartstocht hebt willen bezitten. Je bent verworpen, weg van al je roem. Je bent opgestaan in het Zuidoosten, in het warme en zeer heldere licht, en je valt neer in de duisternis van het Noorden, dat is de hel.
Iedere mens zal die zien: de uitverkorenen want die zijn haar ontvlucht, alsook de verworpenen want die zullen er in gestraft worden. Allen weten dat Ik, de almachtige Heer, haar heb ontstoken om, al jouw slechte daden, jij duivel, te bestraffen. Zij zal niet gedoofd worden, noch voor jouw slechte daden noch voor die van je volgelingen.
En zo heeft de teloorgang van de duivelse trots de Satan en zijn engelen in de akelige en uiterste duisternis van eeuwige kwellingen gestort zonder enige troost van licht. Er is voor hem geen enkele plek binnen het eeuwige licht. En ook jij, zwakke mens, hebt niets meer van hen kunnen waarnemen. Gedreven door mijn Geest spreekt Ezechiël ook weer tot de koning van Tyrus met deze geheimenisvolle woorden:
Alle volken die jou kenden, staan verbijsterd. Je bent een schrikbeeld geworden; tot in eeuwigheid zul je niet meer zijn. (Ez.28,19)
Dat betekent: Alle rechtgeaarde mensen die jou, duivel, zullen zien, dronken als je bent over de ondeugden bij de volken die jou hebben omarmd in het schenden van Gods wet, zullen verdorren en verbijsterd zijn over jouw smerig lot. Verbijsterd zijn zij over het feit dat jij met jouw stoken de tempel in het bouwwerk van God dat toch de mens is, hebt bezoedeld. Daarom ook ben je door je hoogmoed een nul geworden. Je bent alle heilzame eer kwijt geraakt. Je bent immers volstrekt onbekwaam geworden voor welk geluk dan ook. In de eeuwigheid zul je geen enkele eer of roem meer hebben te midden van de hemelingen, want voor eeuwig en altijd ben je voor hen een eindeloze schande geworden.
16. De glorie van de schittering die de duivel verloor door zijn trots, is in het geheim van de Vader behouden gebleven ten bate van een ander geschapen licht.
Nu over: de grote schittering die hun werd ontnomen, zag ik onmiddellijk bij het uitdoven terugkeren naar Degene die op de troon is gezeten.
Dat duidt op het feit dat de heldere en grote gloed die de duivel vanwege zijn hoogmoed en koppigheid is kwijtgeraakt, naar de Vader is teruggekeerd en daar in zijn geheim werd bewaard. Vanwege zijn hoogmoed en koppigheid is de duivel die gloed kwijtgeraakt. Het zaad van de dood heeft toen zijn intrede gedaan in zijn bestaan en dat van zijn volgelingen. Lucifer was van een helderder licht dan de overige engelen. De schitterende glorie van hem mocht niet verloren gaan. Daarom heeft God die bewaard voor een ander licht dat het méér waard zou zijn.
Want degene die God naakt heeft doen opstaan – bedoeld is de duivel met zijn trawanten- niet bedekt met vlees maar wel in prachtige schittering, diens schittering heeft Hij bewaard voor het leem waaruit Hij de mens gemaakt heeft. Hij maakt hem uit de meest platvloerse aarde, opdat hij zich niet zou verheffen tot gelijkheid met God. Want degene die Hij met veel prachtig licht geschapen had, en niet voorzien van zo’n zwakke en miserabele natuur als van de mens, heeft niet staande kunnen blijven in zijn verhevenheid, want er is maar één God zonder begin en zonder einde in alle eeuwigheid. Daarom is het het allerergste van alle misdrijven als men zich aan God gelijk stelt.
Nu echter heb Ik, God van de hemel, het luisterrijke licht dat bij de duivel is weggehaald vanwege zijn slechtheid en dat Ik zorgvuldig bij Mijzelf verborgen hield, aan de leem van de aarde gegeven dat Ik geboetseerd heb tot mijn Beeld en gelijkenis. Het is zoals een mens doet als zijn zoon sterft. Hij heeft dan geen nakomelingen meer om er zijn erfenis aan na te laten. Omdat hij geen erfrechtelijke kinderen meer heeft, haalt de Vader de erfenis weer naar zich toe, en houdt die in petto voor een andere zoon die nog geboren moet worden. Zodra die uit hem geboren zal worden, zal hij de erfenis aan hem geven.
17. De duivel is gevallen zonder erfgenaam, de mens mét een erfgenaam.
De duivel is gevallen zonder erfgenaam. Dat is een goede en terechte zaak, want hij heeft nooit iets goeds gedaan of geprobeerd. Daarom heeft iemand anders zijn erfenis ontvangen. Ook die kwam ten val, maar die had wél een erfgenaam namelijk het begin van gehoorzaamheid. Hij heeft die immers met toewijding op zich genomen, ofschoon hij de taak die daarbij hoorde, niet heeft volbracht. Maar Gods genade heeft dat wél gedaan door de menswording van de Redder van de volkeren tot herstel van die goede erfenis. Zo heeft de mens zijn erfenis via Christus teruggekregen, want vanaf het begin heeft Christus het gebod van God niet beneden zijn waardigheid geacht. De duivel daarentegen heeft absoluut niet verlangd om zijn Schepper te dienen door het volbrengen van wat goed is. Hij verkoos de eer van de trots. Daarom heeft hij geen eer ontvangen, maar ging hij ten onder in het verderf.
18. Het voorbeeld van Goliath en David aangaande deze aangelegenheid.
Zoals Goliath opstond om David te bespotten, zo is ook de duivel opgestaan in zelfoverschatting. Hij wilde gelijk zijn aan de Allerhoogste. En zoals Goliath, onbekend met de vaardigheden van David, hem zomaar hield voor een lichtgewicht, zo heeft de opgeblazen trots van de duivel de geringheid van het menszijn van Gods Zoon veracht. In de wereld geboren heeft de Zoon van God niet zijn eigen glorie gezocht, maar uit alle macht die van God.
Hoe dan?
De duivel heeft dit voorbeeld niet eens willen bekijken, want dan zou hij zich aan zijn Schepper onderwerpen, zoals de Zoon zich aan de Vader ondergeschikt gemaakt heeft. Maar David heeft Goliath zijn hoofd afgehakt door de geheime kracht van God, zoals, geïnspireerd door de Heilige Geest, werd opgeschreven:
David nam het hoofd van de Filistijn mee om het naar Jeruzalem te brengen; de wapens die hij hem had afgenomen, legde hij neer in zijn tent. (1Sam.17,54).Dat betekent: Mijn zeer krachtige Zoon heeft de wapenrusting en de buit van de duivel meegenomen toen Hij de kop van het oude serpent heeft afgehouwen.
Waar gebeurde dit?
Nog in de schoot van de Maagd die deze kop heeft verpletterd. Door wie? Door haar Zoon. Wat houdt die verplettering in? De heilige nederigheid, aanwezig in de Moeder en de Zoon, heeft direct al vanaf het eerste begin de trots verbrijzeld, dat wil zeggen de kop van de duivel. En zo heeft mijn Zoon in alle nederigheid in zijn lichamelijk bestaan die kop naar de Heilige Kerk gebracht waardoor deze zelf een visioen van vrede geworden is. Door zijn zeer grote nederigheid heeft Hij haar laten zien dat de hoogmoed van de duivel vernietigd is geworden. De sterkste wapens van de duivel zijn de verwerpelijke ondeugden waarmee hij het mensengeslacht heeft overrompeld. De mensen hebben hem als God geëerd. Hij heeft het volk met zijn ondeugden ten dode toe angst aangejaagd, zoals wapens dat bij mensen doen. Die wapens zijn door mijn Zoon gebroken en Hij heeft ze opgeborgen in zijn tent, dat wil zeggen in het lijden van zijn lichaam toen Hij hing aan het kruis.
Daarom heeft Hij die strijd ook in zijn tenten opgeborgen, dat wil zeggen in de lichamen van zijn uitverkoren ledematen, opdat ook zij de wapens van de duivel met Hem zouden delen.
Hoe dan?
Zoals Hij in zijn lijden de duivel heeft overwonnen, zo zullen ook zij hem overwinnen door zich te beteugelen in hun verlangens en door het niet eens zijn met zijn verlangens. En zoals in deze gelijkenis de roem van Goliath aan David gegeven is, zo heb Ik de glorie , die van de eerste engel werd afgenomen, aan Adam en diens nageslacht gegeven dat zich bereid verklaart om mijn wetten na te komen, nadat de hoogmoed van de duivel de nek is omgedraaid.
Wie derhalve scherpe oren heeft aan zijn innerlijk inzicht zal met warme liefde naar deze woorden hunkeren, en ze in het geweten van zijn gemoed opschrijven.
SCIVIAS 3.2.
HOOFDSTUKKEN VAN HET TWEEDE VISIOEN VAN HET DERDE DEEL
1. Het geloof dat voorheen verborgen was, is in het mysterie van de menswording aan het daglicht getreden.
2. Het geloof staat in verband met de vreze des Heren, en deze weer met het geloof in de Heer.
3. In alle vier de windstreken van de wereld bouwen de gelovigen hun goede werken op dat geloof.
4. De vier hoekpijlers.
5. De mens moet behoedzaam voortschrijden, en wijselijk de hinderlagen van de duivel ontvluchten.
6. De betekenis van de vier hoeken van het bouwwerk.
7. Nog iets anders over de vier hoeken.
8. God de Vader geeft aan de mensen de mogelijkheden om sterk te staan en zich te verdedigen, om het goede te doen en er rekening mee te houden dat het vlees maar as is.
9. Over de beschouwende kennis.
10. Woorden van Paulus (Rom.11,5-6).
11.Woorden van Salomon (Eccl.15,17).
12.Keuze tussen twee zaken.
13. De goede voorschriften die bij Abraham en Mozes zijn opgekomen.
14.Het beschouwend denken is bij Noë opgekomen, maar het kwaad is onophoudelijk aanwezig geweest tot bij Abraham en Mozes.
15. Woorden van Paulus hierover (Rom.5,14).
16. De juiste levenswijze is bij Abraham en Mozes zichtbaar geworden.
Klare rechtschapenheid kwam aan het licht toen de Zoon van God mens werd.
Vurige daden van goedheid zullen tot het einde van de wereld in de Kerk mogelijk zijn door het doopsel.
17. Woorden van David hierover (Psalm 1,2)
18. De ledematen van Christus blijven onvolmaakt in zijn uitverkorenen en in zijn Kerk totdat zij in de toekomst de volmaaktheid zullen bereiken.
19. Hoe het getal “tien” afgezwakt is geworden door Adam. Maar in de Zoon van God is het herrezen tot het tienvoudige, en dit tienvoudige tot het duizendvoudige.
20. Woorden uit het Evangelie hierover.
21.De zonden van de mensen zijn in de vijf wonden van Christus vernietigd geworden.
22. Op inspiratie van de Heilige Geest maakt de mens met zijn vijf zintuigen onderscheid tussen het goede en het kwade.
23. In voor- en tegenspoed moet de mens zich met lichaam en ziel moeite geven om het kwade te mijden en het goede te doen.
24. Het menselijk brein heeft wijsheid en onderscheidingsvermogen nodig om God te kennen.
25. De mens die uit vier bestanddelen is samengesteld, moet het katholieke geloof op gelijke wijze belijden.
26. Een gelovige mens dient van deugd tot deugd op te klimmen.
27. Op de door de Vader vastgestelde tijd is de Zoon van God in de wereld gezonden
om de wil van de Vader te volbrengen tot redding van de mens.
28. In het doen en laten van het schepsel kan geen mens de trots van het kwaad of het einde daarvan bevroeden; net zo min als het begin of het einde van het opperste gerecht, en al evenmin de gerechte beloning door Gods wil.
HET TWEEDE VISIOEN VAN HET DERDE DEEL
Binnen de omtrek van een cirkel die uitging van Hem die op een troon was gezeten, zag ik vervolgens iets dat op een grote berg leek. Die leek met zijn voet te rusten op een geweldige steenrots. Op die rots bevond zich, met een wolk omhuld, de troon van Hem die er op zat. Het leek alsof die steenrots rechtop stond en dat de berg zich in de breedte uitstrekte. En op die berg stond een soort vierkantig gebouw. Het was gebouwd als een vierhoekige stad, een beetje scheef uitgevoerd. Eén hoek was naar het Oosten gekeerd, een andere naar het Westen, een derde naar het Noorden en de vierde naar het Zuiden. Dat gebouw was ommuurd met een tweesoortige muur. De ene was schitterend licht, zoals het daglicht, de andere was samengesteld uit een allegaartje van stenen. De muren sloten aaneen in de oostelijke en de noordelijke hoek. Het lichtende deel van de ommuring strekte zich uit van de oostelijke naar de noordelijke hoek. Dat gedeelte was helemaal gaaf en er zat nergens een onderbreking in. Het andere stenen gedeelte van de muur liep van de noordelijke hoek naar de westelijke en verder naar de zuidelijke, eindigend in de oostelijke hoek. Dit stenen gedeelte van de muur had twee onderbroken plekken en wel tussen de westelijke en de zuidelijke hoek. De lengte van dit bouwwerk bedroeg honderd el, de breedte vijftig el, de hoogte vijf el. Twee tegenover elkaar staande muren waren even lang, en de twee andere aan de vóór- en de achterzijde waren even breed. Maar de vier muren van het bouwwerk waren even hoog, behalve de gevechtstorens die er enigszins bovenuit staken.
De ruimte tussen het bolwerk en de schittering die uitging van voornoemde cirkel en die reikte tot in de diepe afgrond, was boven op de oostelijke hoek één handpalm groot. Maar elders, namelijk in het Noorden, het Westen en het Zuiden, was de breedte tussen het bouwwerk en die schitterende gloed zó groot dat ik er op geen enkele wijze een schatting van kon maken.
En Hij die op de troon was gezeten sprak tot mij die vol verbazing was over wat ik zag:…
1. Het geloof dat voorheen verborgen was, is in het mysterie van de menswording aan het daglicht getreden.
Het geloof dat bij de oude heiligen van bovenaf bewerkstelligd is geworden door de goedheid van de Vader, is als het ware maar bleekjes te voorschijn gekomen. Maar toen de Zoon van God mens geworden is, is het vurig en openlijk aan het daglicht getreden met vurige goede werken. Dat heeft plaatsgevonden doordat de Zoon van God ons geleerd heeft om de nietswaardige zaken te vertrappen en de hemelse te omhelzen. De eerste Vaders zijn de wereld niet ontvlucht. Zij hebben er zich ook niet van afgewend. Zij hebben God met een simpel geloof en nederige toewijding geëerd omdat hun nog niet duidelijk was gemaakt dat zij alles moesten verlaten.
Vandaar ook dat er in het visioen te zien valt: binnen de omtrek van een cirkel die uitging van Hem die op een troon was gezeten, zag ik vervolgens iets dat op een grote berg leek. Die leek met zijn voet te rusten op een geweldige steenrots. Op die rots bevond zich de troon van Hem die er op zat ,met een wolk omhuld. Het leek alsof die steenrots rechtop stond en dat de berg zich in de breedte uitstrekte. Dat betekent dat alles wat krachtig tot stand gebracht wordt door de krachtige en sterke inspanning van de almachtige en verheven Vader, staat als een berg. Bedoeld is het geloof dat groot is in werkzame kracht en dat zichtbaar wordt in de besnijdenis van Abraham, en voortgaat in de Zoon van de Allerhoogste God. Na de ondergang van het oude serpent is dat geloof door de Heilige Geest aan de mensen geïnspireerd. Zodoende kunnen zij getrouw voort werken in de goedheid van de Vader, gelovend dat Hij een almachtige God is die in staat was om zo’n grote vijand te overwinnen. Gesteund en opgeheven door hun kleine geloof bereiken zij de glorie die de duivel zelf vanwege zijn trots is kwijtgeraakt.
2. Het geloof staat in verband met de vreze des Heren, en deze met het geloof in de Heer.
En die berg bevindt zich aan de basis van de genoemde geweldige steen. Die steen heeft te maken met het geheim van de vreze des Heren. Het geloof hangt immers samen met de onwrikbaarheid van de vreze des Heren, en die vreze des Heren staat weer in verband met de kracht van het geloof. Het betreft het geloof in het feit dat de Zoon, die geboren werd uit een Maagd, door de Vader gezonden is, en dat het ware geloof is uitgegaan van de Zoon als eerste fundament van ieder goed werk. De vreze des Heren brengt dat geloof met al zijn deugden voort in contact met God in de Hoge. Op die wijze wordt God, de Albeheerser, getrouw vereerd in de wijsheid van de gelovigen.
Hoe dan?
Omdat de vreze des Heren op felle, maar toch omzichtige wijze, de geheimen van de hemel binnendringt. Want de vreze des Heren is de oorsprong van elke goede bedoeling. Met die goede intentie reikt het gelukzalige geloof tot bij God in de volle breedte van de volmaaktheid., en deint via goede werken uit tot heiligheid.
3. In alle vier de windstreken van de wereld bouwen de gelovigen hun goede werken op dat geloof.
Nu over: En op die berg stond een soort vierkantig gebouw. Het was gebouwd als een vierhoekige stad. Dat betekent dat de goedheid van de Vader goede werken bouwt op het geloof.
Van de vier hoeken van de aarde verzamelt Hij veel gelovigen en trekt hen op naar hemelse zaken. Zo worden zij versterkt in de standvastige beoefening van de deugden, en de hemelse Vader neemt hen welwillend op in zijn schoot, dat wil zeggen: in zijn innige almacht en zijn mystieke raadgevingen. Zo verzorgt Hij hen met de vier vierkante rotsblokken van het geloof.
Hoe dan?
4. De vier hoekpijlers.
In het begin van de schepping heb Ik, de Almachtige, Adam aangesteld als eerste hoekpijler. van de mensen Toen hij ontslapen was, is zijn nageslacht door een grote scheuring steeds zwakker geworden, totdat de tweede hoekpijler kwam: Noë. Toen heeft de grote zondvloed plaatsgevonden. In het beeld van de ark heb Ik toen het mysterie van mijn Zoon aangekondigd. Maar in de hoekpijler die Noë was, heb Ik bij wijze van waarschuwing gewezen op het lichtend gedeelte van de stadsmuur. Want toen Ik de zondaars in de zondvloed heb laten verdrinken, heb Ik aan de mensen duidelijk gemaakt dat zij de dood moesten ontvluchten en naar het leven moesten verlangen. Op die manier heb Ik hun duidelijk een spiegel voorgehouden om te kiezen tussen twee zaken. Wat betekent dit?
In zijn ziel zit de mens vol groene levenskracht en staat hij in het volle leven. Daarin ziet en kent hij twee wegen, een goede en een kwade. Afhankelijk van het feit of de mens voor het ene dan wel voor het andere kiest, zal hij tijdens zijn levensdagen met lichaam en ziel het goede doen of het kwade. Zo is er bij Noë op mijn vermanend aandringen aangetoond dat er voor het gemoed twee beslissende keuzemogelijkheden aanwezig zijn namelijk ofwel met de meest beslissende overtuiging het kwade verachten, ofwel het goede na te streven. Dat zijn zaken die vooruitlopen op de wil van God zoals op de verordening van de besnijdenis. Het is een vooruitlopen naar de derde hoekpijler waar Abraham en Mozes samenkomen in de besnijdenis en de Wet. Zo dan gingen de besnijdenis en de Wet vooraf aan de vierde hoekpijler namelijk die van de Heilige Drie-eenheid. Daar vond het Oude Testament een einde in de uiterlijke tekenen in de Zoon, en waar toen tevens via de Zoon in de Kerk het interne zaad opkwam met zijn innerlijke kern. Hij is geboren en heeft geleden voor het heil van de mensen. Zo is Hij ook verrezen en zetelt Hij nu bij de Vader. De hoek die door de val van Adam verborgen en verzwakt was geraakt, heeft Hij hersteld tot heil en ten bate van de zielen van de mensen.
5. De mens moet behoedzaam voortschrijden, en wijselijk de hinderlagen van de duivel ontvluchten.
Wat het volgende betreft: Het was gebouwd als een vierhoekige stad, een beetje scheef uitgevoerd.. Dat betekent dat de mens, ofschoon hij toch het scheppingswerk van God is, vanwege zijn zwakheid niet in staat is om dapper en zonder zonden, manmoedig en zonder vrees voor zijn zwakke positie, de duivel te overwinnen. Om niet te zondigen moet hij hem nederig uit de weg gaan, en zijn hinderlagen wijselijk ontwijken . Hij moet zich trouw toeleggen op het doen van goede werken om op die manier te volharden in het gezelschap van de Zoon van God. Zetelend op de hoek is Hij als het ware de hoekpijler en verenigt Hij zich ook met het uitverkoren bezigzijn van de mens.
6. De betekenis van de vier hoeken van het bouwwerk.
Evenwel: Eén hoek was naar het Oosten gekeerd, een andere naar het Westen, een derde naar het Noorden en de vierde naar het Zuiden. Dat betekent dat de Zoon van God, geboren uit een Maagd, geleden heeft in zijn lichaam om de mens in zijn oorspronkelijke gerechtigheid te herstellen tot het leven waarin alle gerechtigheid zijn plaats heeft. Dat is de oostelijke hoek.
Vandaar daagt het heil van de zielen, omdat God alle gerechtigheid in zijn Zoon tot vervulling heeft gebracht. Deze gerechtigheid is vanaf Abel tot de Zoon van God in het vooruitzicht gesteld. In Hem kwam een einde aan de vleselijke wetmatigheid van het Oude Testament, en ontstond het heil van de gelovige mensen door het geloof. Dat heil kwam er door de Zoon van God. Hij werd daartoe op het einde van de tijden in de wereld gezonden door de Vader. Dat is de westelijke hoek.
De gerechtigheid richtte zich ook in de tijd van Abraham en Mozes tegen de duivel. Zij lieten daarbij al de beloofde genadegave zien waardoor de mens verlost is geworden. Als een rover heeft de duivel de mensverraderlijk ten val gebracht in de persoon van Adam. Dat is de noordelijke hoek.
Daaruit is ook de ellendige en dodelijke val ontstaan die het menselijke geslacht is overkomen.
Vervolgens is die edelmoedig en heel mooi door de verheven goedgunstigheid volledig in ere hersteld via het vurig samenwerken van God en mens. Dat is de zuidelijke hoek.
7. Nog iets anders over de vier hoeken.
De vierde hoek staat naar het Zuiden gericht. Dat verwijst naar het feit dat Adam, de eerste mens, door God geschapen is, maar dat het bespiegelende inzicht van de twee interpretatiemogelijkheden niet direct aan het licht traden. Dat duidt op het feit dat vanaf Adam zelf zijn nageslacht ongeordend was, bewust God niet dienend in daadwerkelijke gehoorzaamheid aan de Wet. Hij deed alleen zijn eigen wil in de vorm van het ergste kwaad. Hij schitterde niet in de juiste kennis van God en ook niet in gelukzaligheid. Hij was gewoon dood. Slechts in het hart van de Vader lag verbogen wat Hij met de mens zou gaan doen.
De hoek in het Oosten verwijst naar Noë. Daar begon de gerechtigheid op te komen. Daar kwam ook de vooraf aangekondigde speculatieve, beschouwende kennis aan het licht die de hele heiligheid laat zien en die later volledig aanwezig zou komen in de Zoon van God. En omdat om het even welke gerechtigheid in de Zoon van God een aanvang neemt, is Hij het ware Oosten. Daarom moet dit bouwwerk als eerste vanaf het Oosten benoemd worden, en dat ter ere van de heiligheid die ook allereerst in Noë waarachtig aan het licht getreden is.
De hoek in het Noorden is Abraham en Mozes. Zij dekten samen op effectieve wijze de voornoemde bespiegelende kennis af tegen de Satan. Zij legden er als het ware kostbare stenen omheen en van boven af deden zij dit met vergulde ornamenten van glasheldere ornamenten van Gods heldere gerechtigheid namelijk met de besnijdenis en de Wet. Want vóór de besnijdenis en de Wet, was de gerechtigheid praktisch naakt en zonder effect.
En nu nog de vierde hoek: die van het Westen. Die verbeeldt de ware Drievuldigheid die duidelijk aan het licht trad bij de doop van de Verlosser. Hij heeft de stad Jeruzalem volledig en heilig opgericht door met heel zijn inzet zijn toevlucht te nemen tot de hemel tot redding van de zielen.
8. God de Vader geeft aan de mensen de mogelijkheden om sterk te staan en zich te verdedigen, om het goede te doen en er rekening mee te houden dat het vlees maar as is.
Over: Dat gebouw was ommuurd met een tweesoortige muur. De ene was schitterend licht, zoals het daglicht, de andere was samengesteld uit een allegaartje van stenen. De muren sloten aaneen in de oostelijke en de noordelijke hoek. Dat betekent dat door de goedheid van de Vader langs alle kanten aan de mensen één grote beveiliging gegarandeerd is. Dat is met name een versterking en en verdediging in goede werken met de bedoeling dat zij, daarmee ommuurd en versterkt, de vleselijke begeerten laten varen en hun toevlucht nemen tot de ene God die hun beschermer is. is
Dat gebouw was ommuurd met een tweesoortige muur
De soort van de ene muur is de speculatieve kennis van een tweesoortige mening. De mens heeft deze kennis immers via de scherpzinnigste doorvorsing van zijn ziel, zodat hij in al zijn zaken omzichtig te werk gaat. En wat die andersoortige muur betreft, die verwijst naar het feit dat het menselijk vlees maar as is, want zo is de mens door God geschapen: een werk dat gemaakt is om te werken.
9. Over de beschouwende kennis.
De beschouwende kennis is helder als het daglicht, want daarmee doorziet en overweegt men het gehalte van zijn daden. Men ziet hoe prachtig de uitstraling is van de menselijke geest als die aandachtig om zich heen kijkt. Deze heldere kennis komt als een witte wolk op in de mens.
Zij verspreidt zich razend snel in de geest van de volken zoals ook een wolk die als het daglicht langs de hemel scheert. Die helderheid vindt zijn verklaring in het feit dat dit prachtige werk door God goedgunstig in de mens tot stand is gebracht zodat zij, als zij daarmee het kwade mijden, het goede doen dat als daglicht in hen schijnt.
Via deze kennis komt elk werk in de mens tot stand. Hoe dan wel? De mens heeft twee mogelijkheden. Hoe dan? De mens heeft kennis van het goede en het kwade, en hij voelt het ook aan. Als hij van het kwade overgaat naar het goede, volgt hij God na. Hij doet dan het goede in Hem die rechtschapen is. Hij wil het kwade niet. Maar als hij het kwade doet, raakt hij door de duivelse verleiding verstrikt in de zonden, omdat hij zich niet wil beteugelen. Hij wil de duivel bespeuren in de band van de zonden. De duivel zoekt immers de ongerechtigheid en vlucht weg van wat heilig is. Maar als de mens zich losrukt van het kwaad en het goede gaat doen, dan neemt de allerhoogste goedheid hem op. Want dan heeft hij zichzelf overwonnen uit liefde tot God die zijn Zoon voor hem heeft overgeleverd aan de dood op het kruis.
Deze kennis is beschouwend omdat zij als een spiegel werkt, en wel op deze manier. Als een mens zijn gelaat in een spiegel bekijkt, dan ziet hij ofwel iets moois of iets lelijks. Zo ziet hij in zijn geweten ook het goede en het kwade in wat hij gedaan heeft en in wat hij bij zichzelf overweegt. Deze overweging vindt plaats in het kenvermogen dat God in de mens geblazen heeft toen Hij hem de levensadem in zijn gezicht blies (cfr. Gen.2,7). Het leven van de dieren is gebrekkig omdat zij geen verstand hebben. De ziel van de mens kent dat gebrek niet, omdat die eeuwig blijft leven, want die is redelijk. Vandaar dat een mens, als hij nadenkt over wat goed of kwaad is, wel aanvoelt of een daad tegendraads is of overeenkomstig de regel. Hij is gevormd door de genade Gods, en in zijn oorsprong bij de schepping is hem redelijkheid ingeblazen. Die genade is in hem hersteld geworden bij de uitverkiezing in het doopsel en de heiliging van de ziel van het Nieuwe Testament. Mijn zeer geliefde Paulus spreekt als volgt over die genadevolle uitverkiezing…
10. Woorden van Paulus (Rom.11,5-6).
Een rest is overgebleven dankzij een genadige uitverkiezing. Is het echter uit genade, dan is het niet vanwege verdienstelijke daden; anders zou de genade geen genade meer zijn. Dat moet men zo verstaan. De overigen die niet door de strik van de dood gevangen zijn geraakt, moeten zich niet voegen naar het voorbeeld van de duivel. Zij zijn gered geworden door de openlijke heilzame verlossing, toen God zijn Zoon gezonden heeft om mens te worden. Dat is dus een uitverkiezing tot duidelijk heil van de mensen.
Hoe is dat gegaan?
De genade van God heeft de mens gemaakt, maar deze is gevallen door zijn armzalig gedoe. Toen is de genadevolle uitverkiezing zichtbaar geworden in een uitverkoren instrument: de Zoon van God werd geboren uit een Maagd. In Hem was geen enkele misstap toegestaan.
Want als een willekeurige mens voor zichzelf een gebruiksvoorwerp maakt, en dit door iemand anders wordt ontvreemd, dan kiest hij voor zichzelf een beter dat niemand hem kan ontnemen en waar hij volkomen tevreden over kan zijn. Zo is de genade van God te werk gegaan. De genade heeft Adam als eerste mens gemaakt. Maar de duivel heeft Adam van zijn onschuld beroofd. Maar diezelfde genade heeft later de volheid van goede werken tot stand gebracht door de Zoon van God tot redding van de zielen. Als dus het heil tot stand is gekomen door de genade van God, dan is die niet voortgekomen uit de verdiensten van de mensen.
Hoe dan wel?
De rechtschapenheid in het werk heeft bij Adam ontbroken, zodat de mens nooit in het heil terug kon keren door toedoen van zijn goede werken. De enige mogelijkheid was dat hij door genade van de aller rechtvaardigste Zoon van God, die gehoorzaam geworden is aan zijn Vader, hersteld zou worden. En ook dat de mens gereinigd zou worden door het doopsel dat de Zoon van God aan de mensen heeft overgeleverd, alsook door goede werken te verrichten. Dat werk komt tot stand door de genade van God in samenwerking met de mens, en door de mens in samenwerking met de genade. Vandaar dat de genade van God samengaat met het werk van de mens, en dat dit werk volgt op de genade.
Wat nu als het heil uit de verdienste van de mens zou voortkomen, en het juiste handelen van de mens uit hemzelf, zodat het niet de genade van God zou zijn die aan het werk ten grondslag zou liggen? Dan zou de genade geen genade meer zijn. Waarom niet? Omdat de mens dan uit zichzelf het bestaan zou hebben en niet uit God, en geen schepsel zou dan nog dank zeggen aan God, en de genade van God zou dan eenvoudigweg niet bestaan. Maar dat is niet aan de orde.
Het is de genade van God die de mens afhankelijk heeft gemaakt van zijn redelijkheid, zodat hij met kennis van goed en kwaad juist zou handelen. Via deze kennis zou hij behagen moeten scheppen in het goede, en het kwade van zich afwerpen. Zo kan hij ook kennis hebben van leven en dood, en kan hij kiezen waar hij wil staan, zoals Salomon zegt met begrip voor de Wijsheid…
11. Woorden van Salomon (Eccl.15,17).
Ik heb water en vuur voor je neergezet. Strek je hand uit naar wat je hebben wilt.
Dat betekent:
Bij de eerste opwekking van een ziel plaatst God daarin een grote en scherpzinnige kracht namelijk het doorzien van wat slecht is en wat goed, als water en vuur. Maar zoals water altijd dodelijke beesten in zich bergt en zeer veel nutteloze dingen verstopt, zo is ook de mens. Hij overspoelt zijn slechte daden, en verstopt ze opdat ze niet ontdekt worden.
En ook zoals vuur alles verbrandt en geen enkele nietswaardige zaak onverbrand laat, en zoals een handwerkman zijn sieraden zuiverder maakt door het verwijderen van roest, zo ook maakt het goede een mens zuiver door de roest van slechtheid van hem af te schuren. Want water en vuur harmoniëren niet met elkaar. Zij verstikken en doden elkaar wederkerig. Zo doet ook de mens. In het kwade doodt hij het goede, en in het goede doodt hij het kwade. En in alle twee verbergt hij altijd heimelijk zijn verlangens terwijl hij ze steeds weer om en om keert.
12. Keuze tussen twee zaken.
En in dit wisselend gedoe van verlangens heeft de mens de keuze om te doen wat hij verlangt. Met zijn wil keert hij zich naar iets om het te volbrengen alsof hij zijn hand uitstrekt om het goede met Gods genade te volbrengen, ofwel om op aanstichten van de duivel met influistering van zijn snode listen het kwade te voltrekken. Dat alles terwijl de mens dit beziet met de kennis van zijn redelijkheid. Want met één en dezelfde kennis beziet hij goed en kwaad zoals hij het wil.
Wat hiervan te denken?
De keuze bestaat hierin dat de mens in het verlangen van zijn ziel alles bekijkt als in een spiegel. Dan zegt hij bij zichzelf: “Ik kan zowel het één als het andere doen!” Hij gaat dan nog niet over tot de daad. Hij heeft het echter wel al een plaats gegeven in zijn gedachte, als het ware op de kruising van twee wegen. Dat betekent dat het geweten voor de keuze staat van twee mogelijkheden namelijk van het goede of het kwade. Zo zal hij uiteindelijk overeenkomstig zijn verlangen uitreiken naar het werk van boven of naar dat van beneden.
13. De goede voorschriften die bij Abraham en Mozes zijn opgekomen.
De andere muur was samengesteld uit een allegaartje van stenen. Deze woorden verwijzen naar het mensengeslacht en de goede wettelijke bepalingen die in de gedachte van de mensen zijn opgekomen, met name bij Abraham en Mozes en nog vele anderen. Die bepalingen waren als het zaad voorafgaande aan Gods eigen wet met alle bijkomende bepalingen van Gods gerechtigheid in de Wet tot op de dag van vandaag.
Hoe dan?
Zoals het werk van God in en door de mens aanwezig is, zo heeft God ook op het einde van de Wet zijn Zoon gezonden omwille van het heil van de mensen zonder zonde. De Zoon is opgetreden in een menselijk lichaam. Daarbij heeft Hij het fundament voor dat geloof op zich zelf gelegd. Dat heeft Hij gedaan ter wille van het hele mensengeslacht inclusief de eerste mens die uit het paradijs geworpen was wegens een overtreding van wat recht en juist was. Daar heeft Hij de hele christenschare bij ingesloten. Dat beduidt dit bouwwerk in de goedheid van de Vader. De mens hoort in het hemels Jeruzalem geplaatst te worden.
14. Het beschouwend denken is bij Noë opgekomen, maar het kwaad is onophoudelijk aanwezig geweest tot bij Abraham en Mozes.
De muren sloten aaneen in de oostelijke en de noordelijke hoek.
Dat slaat op het feit dat er in het speculatieve denken en in het menselijk doen en laten een gemeenschappelijke begrenzing bestaat aan de ongerechtigheid. Door die ongerechtigheid verkeerden de mensen in vergetelheid aan God. Die stak voor het eerst de kop op bij Adam en duurde met zijn zieke ongerechtigheid voort tot de zondvloed. Die ongerechtigheid was zo erg dat de gezamenlijke bevolking vanwege de grote ongerechtigheid in de zondvloed van de wateren ten onder is gegaan. Toen is ook het speculatieve denken onder invloed van mijn inspiratie actief geworden met de kennis van het goede bij Noë.
Dat is de oostelijke hoek, zoals hiervóór gezegd is geworden.
Maar ofschoon de waarschuwende maning van God bij Noë terecht kwam, is toch de hang naar het kwaad halsstarrig in zijn gedachten aanwezig gebleven en triomfantelijk naar het Noorden verder getrokken. Zodoende heeft de kwalijke afgekeerdheid van God pas met Abraham een einde genomen. In hem is die afgekeerdheid onderdrukt geworden als in de noordelijke hoek. Daarin is de zeer scherpe blik van Gods gerechtigheid ontstaan.
Het lichtende deel van de ommuring strekte zich uit van de oostelijke naar de noordelijke hoek. Dat gedeelte was helemaal gaaf en er zat nergens een onderbreking in.
Deze woorden slaan op het feit dat het beschouwend weten vanaf de oostelijke hoek – dat is vanaf de dagen van Noë begonnen is te ontluiken. Van te voren, vóór Noë , was het kwaad druk bezig om zoveel mogelijk bij de mensen door te dringen om God belachelijk te maken. De mensen volgden méér hun begeerten dan dat zij hechtten aan de verering van God. De eerste mensen, waarbij het beschouwend kennen nog verborgen was, werden door de duivel zoals hij wilde naar hartelust verzwolgen, tot aan Noë. Zoals al opgemerkt, werd het beschouwend kennen in hem duidelijk. Toch vertrouwde de duivel er tot dan toe op dat hij heel de mensengemeenschap in zijn macht zou houden. Ondertussen woekerde de ongerechtigheid voort tot aan de noordelijke hoek, dat is tot aan Abraham en Mozes. Vóór hen was de ongerechtigheid in zijn slechtigheid als het ware onaangetast in de bespiegelende kennis aanwezig, nog niet onderbroken of verbrijzeld door de vastgestelde gerechtigheid van God. Er was nog geen besnijdenis of Wet voorgeschreven. Maar toch begon de duivel ongerust te worden bij die Vaders, terwijl hij voordien als het ware vol vertrouwen zijn gang kon gaan in de wereld. Paulus, mijn uitverkoren, helder schijnend werktuig zegt daarover…
15. Woorden van Paulus hierover (Rom.5,14).
Toch heeft de dood als een vorst geregeerd in de tijd van Adam tot Mozes, dus ook over hem die zich niet op de wijze van Adam schuldig hadden gemaakt aan de overtreding van een gebod. Adam nu is het beeld van hem die komen moest.
Dat betekent: van Adam tot Mozes heeft de dood geregeerd terwijl er niemand in een zegevierende oorlog tegen ten strijde is getrokken. Waarom? Omdat de strengheid en het in praktijk brengen van de Wet voor de tijd van Mozes nog niet aan de orde was, behalve dan dat de besnijdenis die bij Abraham op bevel van God had plaatsgevonden, er een zacht vooruit lopen op was. Maar de kwaal van de dood bleef naar believen voortbestaan van dwaling tot dwaling. Volgens Gods wil stond toen een machtige strijder op, Mozes. Hij heeft de machtige wapens van gerechtigheid voorbereid. Daarmee is de dood in zijn verering vernietigd geworden door de instrumenten van de Wet. De Wet bergt alle heil van de zielen in zich onder verwijzing naar de Zoon van God. Want de dood was ook in de onschuldigen bedwongen geworden. In de onnozelheid van hun kleinheid wisten dezen in hun doen en laten niets van de misstap van Adam te midden van de volkeren. Adam is de voorloper van wie komen zal. Hoe dan? Adam is rechtschapen en onschuldig door God geschapen los van ontvangenis en begin van zonde. Zo is ook de Zoon van God geboren, komend uit de Maagd Maria, vrij van iedere zondenvlek.
16. De juiste levenswijze is bij Abraham en Mozes zichtbaar geworden.
Klare rechtschapenheid kwam aan het licht toen de Zoon van God mens werd.
Vurige daden van goedheid zullen tot het einde van de wereld in de Kerk mogelijk zijn door het doopsel.
Zoals je ziet: Het andere stenen gedeelte van de muur liep van de noordelijke hoek naar de westelijke en verder naar de zuidelijke, eindigend in de oostelijke hoek.
Dat betekent dat de goede werken van de mensen waarmee zij in God toegerust zijn, ontstaan zijn in de noordelijke hoek. Dat verwijst naar de besnijdenis van Abraham en de wet van Mozes met de bepalingen die horen bij de gerechtigheid van de mensen tot aan de westelijke hoek. Daar is de zeer heldere gerechtigheid opgekomen bij de menswording van Gods Zoon. Van daar af heeft die gerechtigheid zich uitgestrekt tot de zuidelijke hoek. Daar is door het doopsel en de overige heilsmiddelen van de uitverkoren en nieuwe Bruid van de Zoon van God het brandend vuur aangestoken tot herstel van het heil van Adam. Vandaar heeft het heil zich verder uitgebreid en heeft zijn eindpunt bereikt in de eerste oostelijke hoek, aldus terugkerend naar de Vader.
Hoe dan?
Die hoog verheven Vader vertoefde in zijn mysterie en regelde er alles wat gerecht was om de val van de eerste mens terug te doen keren naar God tot heil van de zielen. Hoe dan?
Omdat de mens gevallen was, heb Ik hem vol medelijden overeind geholpen, en heb mijn Zoon gezonden om het heil van de zielen te herstellen. Mijn dienaar de psalmist David heeft het daar over waar hij zegt…
17. Woorden van David hierover (Psalm 1,2)
Gelukkig de mens die vreugde beleeft aan de Wet van de Heer, en die dag en nacht overweegt.
Dat betekent Het gaat over de wet van de gerechtigheid die de Eniggeboren Zoon van God, geboren uit een Maagd, aan de wereld bekend gemaakt heeft. Hij is met de Vader en de Heilige Geest één God, en Hij heerst over heel de wereld. Dat is zo omdat de Zoon van de Vader mens geworden is. Als een waarneembare mens is Hij zichtbaar geworden, en is Hij in het vlees boven ieder schepsel verheven. Zo is het de wil van de Vader geweest tot heil. Hoe dan wel?
Deze Zoon van de Vader is voordat de wereld ontstond, uit de Vader voortgekomen. Vervolgens is Hij op het einde van de tijden uit een Moeder in de wereld gekomen. Ofschoon mens geworden, is Hij desalniettemin op onzichtbare wijze in de Vader gebleven. Zoals de wil onzichtbaar in een mens aanwezig is voordat hij naar buiten treedt in een daad, zo is ook Hij in zijn vlees zichtbaar geworden tot heil van de mensen.
Zo overpeinst de Vader met zijn Zoon alles wat maar terecht gedaan kan worden tegen de eerste val van Adam. Wat dan?
Deze Zoon van de Vader is, vóór de wereld ontstond, uit de Vader voortgekomen. Daarna is Hij op het einde van de tijden in de wereld gekomen uit een moeder.
Ofschoon Hij vlees geworden is, is Hij toch op onzichtbare wijze in de Vader gebleven, zoals ook de wil onzichtbaar in een mens aanwezig is voordat zij in een daad tot uitdrukking komt. Vervolgens is Hij zichtbaar geworden in het vlees tot heil van de mensen. Daarom overpeinst de almachtige Vader samen met de Zoon alles wat maar gerechtigd is tegen de eerste val van Adam. Waar is die gerechtigheid dan? In de liefde van de Zoon die vóór alle tijden in de Vader in de glorie van de Godheid verbleef. Later, op de vastgestelde wereldse tijd is Hij mens geworden, om door de Vader vanuit zijn hart in de wereld gezonden te worden als opperpriester over alle gerechtigheid. Daarom heeft de Zoon ook de Wet van gerechtigheid samengesteld en die, genomen uit de hand van de Vader, als wet voor de Christenen afgekondigd.
Maar de wet, die de Vader door zijn Zoon in werking heeft willen stellen, wordt over dag bestudeerd. Hoe dan? Namelijk op de dag die geëigend was, toen er nog geen enkele donkere schaduw van het kwaad in enig schepsel aanwezig was, en voordat enig tijdelijk schepsel was aangesteld, is deze Wet van zijn Zoon al overwogen. Ook al des nachts. Hoe dan?
Toen de schepping had plaatsgevonden, stak ook het kwaad zijn kop op. Dat kwaad kwam als een donkere nacht zowel in de engel als in de mens. Maar ook dan nog blijft de Vader zo denken tot de jongste dag waarop Hij zijn werken zo onbeschrijfbaar mooi tot voltooiing brengt. Zo laat Hij de Wet van zijn Zoon zien en openbaart die, want daarin worden alle goede werken volbracht die in de mens gedaan moeten worden.
18. De ledematen van Christus blijven onvolmaakt in zijn uitverkorenen en in zijn Kerk totdat zij in de toekomst de volmaaktheid zullen bereiken.
Je ziet dus: Dit stenen gedeelte van de muur heeft twee onderbroken plekken en wel tussen de westelijke en de zuidelijke hoek. Dat betekent dat het mensenwerk als versterkte verdediging van zichzelf nog op twee manieren onvolkomen is. Het is immers duidelijk dat de ledematen van Gods Zoon nog altijd onvolmaakt zijn in zijn uitverkorenen . Daar duidt de eerste onderbreking in de westelijke muur op. Want Gods Zoon is op het einde der tijden in de wereld gezonden. En toch is de Kerk nog altijd onvolmaakt in de beoefening van alle deugden zoals zij behoort te zijn. Zij moet nog verder uitgebouwd worden tot het hemelse Jeruzalem. Dat verwijst naar de andere onderbreking in het Zuiden als de Kerk volmaakt zal worden in de hemelse aangelegenheden.
19. Hoe het getal “tien” afgezwakt is geworden door Adam. Maar in de Zoon van God is het herrezen tot het tienvoudige, en dit tienvoudige tot het duizendvoudige.
(In dit hoofdstuk speelt de getallensymboliek een grote rol)
Wat betreft de zin: De lengte van dit bouwwerk bedraagt honderd el. Die betekent dat het tienvoudige getal verzwakt was in de mens die naar de vijand was overgelopen. In mijn Zoon is dit in ere hersteld tot heil van de zielen door het veelvoudige tienvoud van honderdvoudige deugden. Zo is het tienvoudige in alle deugden door toedoen van het honderdvoudige opgeklommen tot de duizendvoudige volmaaktheid van alle deugden. Op die manier zijn de duizend trucs van de duivel volledig ongedaan gemaakt. Met die trucs heeft hij de hele kudde van de beminnelijke schapen van de almachtige God misleid. Wat betekent dit?
Ik, de Almachtige, heb in het begin levendig brandende lichten ontstoken. In hun pracht moesten zij stralen. Weliswaar hebben sommige in mijn liefde volhard, maar andere kwamen ten val doordat zij Mij, hun Schepper, geminacht hebben. Maar als Schepper past het Mij niet om wat Ik tot stand gebracht heb, leeg en zinloos achter te laten.
Hoe dan?
Uit de trotse legerschare heeft een engelachtig schepsel in ijdele glorie gemeend aan zijn Schepper gelijk te kunnen zijn vanwege het goede dat zijn Schepper hem uit erkentelijkheid had meegegeven. Daarom is hij ten dode toe verdoemd.
Toen heeft God voorzien dat, wat door het verdoemde leger ten val was gekomen, op sterkere wijze hersteld moest worden.
Hoe dan?
God heeft de mens in geest en lichaam tot leven geroepen uit leem van de aarde. De mens moest de glorie bereiken waaruit de duivelse verrader met zijn volgelingen verbannen was. De mens is God zeer dierbaar. Hij heeft hem immers gemaakt als zijn beeld en gelijkenis (Gen.1,26-27) opdat hij in volmaakte heiligheid alle deugden zou beoefenen. Zo heeft God alle schepselen bedoeld.
In de schepping van de mens ligt ook de bedoeling dat hij in zeer nederige gehoorzaamheid en in de beoefening van deugden in dienst zal staan van de lof van de glorievolle engelenscharen die met onophoudelijke toewijding God eer brengen. En in dezelfde gelukzaligheid zal de mens dan volbrengen wat de verloren engel, neerstortend in zijn hoogmoed, nagelaten heeft te doen.
Daarom is een mens volledig een tienvoudig getal als hij dit alles volbrengt vanuit de kracht van God. Maar het tienvoudige getal vermenigvuldigt het honderdvoudige in deze voorstelling van zaken. Want de mens die door duivelse misleiding vervreemd geraakt is van God, is uiteindelijk door Gods medelijden en inspiratie aangemaand en standvastig begonnen om God te erkennen met de Wet en de Profeten van het Oude Testament. Vervolgens is dat nog aangescherpt door de heiligheid en door alle genademiddelen van de deugdzame standvastigheid van de Kerk.
Vanaf Abel is de mens begonnen om op deze wijze alle deugden te beoefenen. Zo heeft de mens die deugden beoefend tot en met de meest recente rechtvaardige toe. Dat is het honderdvoudige getal van de lengte van dit bouwwerk dat God als een mystiek beeld aan de mensen laat zien. De bedoeling daarvan is dat zij niet wanhopen als zij in hun slechtheden terecht gekomen zijn, maar dat zij daaruit overeind komen en zich sterker gaan inspannen om de werken van God te volbrengen. Want ook ieder die tot zonde vervalt, maar er zich uit opricht, zal sterker zijn dan voorheen. Zo heeft God dan ook door zijn Zoon in de wereld te zenden, de deugden bij de mensen groter en sterker hersteld en het ingestorte menselijk geslacht weer opgericht, sterker dan het voordien was.
Vandaar ook dat de mens geestelijk en lichamelijk sterker is dan wanneer hij niet de zwaartekracht van zijn lichaam zou voelen. Want hij worstelt in zichzelf met veel gevaarlijke situaties, terwijl hij zeer felle strijd levert en overwint door zich vast te klampen aan de Heer, zijn God, en Hem trouw dient. Zo herkent hij zichzelf in zijn strijd en in het kastijden van zijn lichaam. Een engel die niet de zwaartekracht van zijn aards lichaam ervaart, is alleen maar een heldere en pure soldaat van de hemelse harmonie, volhardend in het aanschouwen van God. Maar een mens , ofschoon bezwaard door lichamelijke, vieze ballast, is toch de sterkste, glorievolste en heiligste soldaat vanwege zijn herstelde inspanning die hij met lichaam en ziel voor God verricht. Op deze wijze bereikt hij door het honderdtal van zijn inspanningen het duizendtal van de toekomstige beloning. Dat is uiteraard zo wanneer hij op de laatste dag zijn loon ontvangt en zich in de hemelse woning mateloos met lichaam en ziel verheugen zal.
Zo wordt dus het verzwakte tienvoudige getal door mijn Zoon hersteld. Hij die geboren is uit een Maagd en geleden heeft aan een kruis, heeft de mens teruggebracht naar de hemelse contreien, zoals mijn Zoon ook in het Evangelie zegt:
20. Woorden uit het Evangelie hierover (Lukas 15,8-9).
Als een vrouw tien drachmen heeft en er één verliest, steekt ze toch de lamp aan, veegt het hele huis schoon en zoekt ze alles af tot ze het muntstukje gevonden heeft? En als ze het gevonden heeft, roept ze haar vriendinnen en buren bijeen en zegt: “Deel in mijn vreugde, want ik heb de drachme teruggevonden die ik kwijt was”.
Dat betekent het volgende.
De Heilige Drievuldigheid had tien drachmen. Dat betekent dat Hij in de uitverkoren engelen en mensen tien rangordes van verschillende verhevenheid had. Maar Hij verloor één drachme toen de mens méér gehoor gaf aan de duivelse verleiding dan te luisteren naar het voorschrift van God. Daardoor kwam hij in de dood terecht. God heeft toen een felle lamp aangestoken namelijk Christus, waarlijk God en waarlijk mens, tevens de meest heldere zon van gerechtigheid. Door Hem haalde Hij het huis overhoop, bedoeld is het Joodse volk. Binnen de Wet zocht hij nauwkeurig naar ieder element dat waardevol was voor het heil; en daarmee heeft Hij opnieuw de heiliging van de mensen opgebouwd. Zo heeft Hij zijn drachme teruggevonden nl. de mens die Hij verloren had.
Toen heeft Hij zijn vriendinnen bijeen geroepen, dat zijn de wereldse gerechtigheden; en de buurvrouwen, dat zijn de geestelijke deugden. En hij zei: “Wenst Mij jubelend en blij geluk, en bouwt het hemelse Jeruzalem op met levende stenen, want Ik heb de mens teruggevonden die door het duivelse bedrog verloren was geraakt”.
21. In de vijf wonden van Christus zijn de zonden van de mensen uitgewist.
Zoals je ziet is de breedte van dit bouwwerk vijftig el. Dat betekent dat de hele breedte van de ondeugden van de mensen in de vijf bloedende wonden, die mijn Zoon op het kruis opgelopen heeft, barmhartig afgewassen en vergeven zijn geworden. De mensen moesten het werk van God opbouwen, maar zij volgden meer hun eigen begeertes dan te werken voor God. De wonden in de handen van mijn Zoon hebben de werken van ongehoorzaamheid van Adam en Eva uitgewist, en de wonden in zijn voeten
hebben de wegen van de menselijke ballingschap vrij gemaakt, en uit de wonde in zijn zijde is de Kerk ontsproten. Zo is de zondeschuld van Adam en Eva gedelgd geworden, want uit de zijde van Adam is Eva geschapen.
Vandaar ook dat mijn Zoon aan het kruis geslagen is, opdat datgene wat door het hout (NB: verwijzing naar de boom met de verboden vrucht in het paradijs) als misstap is geschied, ook door het hout (kruis) ongedaan gemaakt zou worden. En de drank (die men Jezus op het kruis te drinken gaf) was azijn en gal om de smaak van de appel (de verboden vrucht van het paradijs) ongedaan te maken.
22. Met de vijf zintuigen die de Heilige Geest hem inademt, onderscheidt de mens wat goed en wat kwaad is.
En de hoogte van het bouwwerk bedraagt vijf el. Dat duidt op de voortreffelijkheid van de goddelijke wetenschappen in de Schrift die ter wille van het werk van God in de vijf zintuigen van de mens aanwezig zijn. Tot nut van de mensen zijn zij door de Heilige Geest in geademd. Want met zijn vijf zintuigen blikt de mens omhoog naar het goddelijk Wezen en ziet daar alles wat goed en wat kwaad is.
23. De mens moet zich met lichaam en ziel moeite geven om in voor- en tegenspoed het kwade te vermijden en het goede te doen.
Daarom ook zijn de twee muren van dat gebouw aan beide zijden even lang… want in het huis van Gods goedheid moet de mens als het ware aan de twee muren – dat wil zeggen met lichaam en ziel, en aan beide zijden – dat wil zeggen de gunstige en de ongunstige, te allen tijde werken. Hoe dan? Door het kwade te vermijden en het goede te doen.
Hoe dan? Omdat de diepe en onbegrijpelijke goddelijke macht de mens zó gemaakt heeft dat hij met al zijn krachten en met alles wat in zijn vermogen ligt, zowel vroom als met al zijn verstandelijk vermogens God zal eren in de volheid van zijn verstandelijk inzicht. Want het is waardig dat de Schepper van alles vóór en boven alles zeer waardig als God wordt geëerd.
24. De menselijke geest moet wijsheid en onderscheidingsvermogen hebben om God te leren kennen.
Ook zijn de twee muren daarvan aan het begin en het einde even breed. Want in het werk van God zijn wijsheid en onderscheidingsvermogen zoals twee wanden. De wijsheid is daarbij als
het hogere gedeelte en het onderscheidingsvermogen als het lagere. God ademt ons die toe met zijn gelijkmatige en precieze gave om Hem te leren kennen overeenkomstig de omvang van de menselijke geest.
25. De mens bestaat uit vier elementen en legt zich met evenveel toewijding toe op het katholiek geloof.
Nu wat betreft Die vier muren van het bouwwerk zijn overal in het rond even hoog behalve de gevechtstorens die er enigszins in hoogte bovenuit steken. Dat betekent dat de mens, geplaatst in de vier elementen, overal het katholieke geloof door de goedheid van de Vader met gelijke toewijding en verering hoog zal houden. Dat zal hij doen door met de Vader en de Heilige Geest ook de Zoon te eren, want de Zoon brengt al zijn daden in hen tot stand. Hoe dan?
Elk werk dat de Zoon tot stand gebracht heeft en nog steeds tot stand brengt, doet Hij door de goedheid van de Vader in de Heilige Geest. Wat betekent dit?
Volgens de wil van de Vader was het de Zoon die de mens vrijkocht door zijn menswording. Wat een geweldige goedheid! Want de Vader heeft het zó geregeld dat zijn Zoon geboren is uit een maagd, ontvangen van de Heilige Geest. Hij heeft het vlees aangenomen uit liefde voor de mensen om hen terug te brengen naar het herstelde leven. Zodoende zou de mens opnieuw deel hebben aan Gods leven. Door Hem moest de mens terugkeren tot het heil en het juiste katholieke geloof. In dat geloof moeten de Vader en de Zoon en de Heilige Geest gekend worden als de enige en ware God.
26. De gelovige mens moet van deugd naar deugd opklimmen.
Ook is er sprake van bolwerken die er bovenuit steken. Wat betekent dat?
Als de mens met het topje van zijn goede begrip toekijkt, dan bouwt hij de muur van zijn geloof hoog op met deugdzame werken van God terwijl hij opstijgt boven een begripvol geloof. Hij weet dan dat God in zijn machtige godheid aanwezig is. Op dat geloof bouwt hij vervolgens de hogere gestaltes van de deugden als de meest voortreffelijk bolwerken. Hoe moet men dat zien?
Hij bouwt immers de hogere deugden op. Voor hem is het niet genoeg om geloof te hebben in God. Hij klimt in de groene palmboom. Bedoeld is dat hij opstijgt van deugd naar deugd. Daarmee wordt het meest oprechte geloof verheven en versierd tot een stad met vestingtorens.
27. Op de door de Vader vastgestelde tijd is de Zoon naar de wereld gezonden om in de verlossing van de mens de wil van de Vader te volbrengen.
Wat betreft de ruimte die er is tussen het bolwerk en de gloedvolle schittering die uitging van de voornoemde cirkel en die reikte tot in de diepe afgrond, was boven op de oostelijke hoek één handpalm groot.
Dat betekent dat er ruimte van de opperste geheimenissen is tussen
enerzijds het werk van Gods Zoon (- dat als een gebouw wordt voorgesteld -) die lichamelijk zonder zonde op deze aarde aanwezig is en in de goedheid van de Vader de vele deugden in praktijk brengt,
en anderzijds de macht van de Vader die als een glans van uiterste kracht aanwezig is in de laagste en de hoogste zaken, toen Hij zijn Zoon naar de wereld zond op de top van de hoek die uitziet naar het Oosten. Dat is naar de gerechtigheid die als eerste bij Noë wordt aangetoond. Op
aansporing van de Heilige Geest is dit de voorafbeelding van de volmaakte gerechtigheid die duidelijk is geworden bij de menswording van de Zoon van God. Op deze wijze was er in deze geheimen als het ware de ruimte van een beeld, namelijk zoals een uitgespreide hand dat is van de duim tot aan de vingers. Dat duidt op de tijd die in het diepste wezen van de Vader was vastgesteld waarop Hij met aller sterkste hand zijn eniggeboren Zoon heeft willen zenden, opdat Deze zou rondgaan met alle kootjes van zijn vingers, dat wil zeggen met al zijn werken in de Heilige Geest om de wil van de Vader te doen. Zo heft Hij geleden op het kruis vanwege de ellendige en te verachten ongehoorzaamheid die de duivel stiekem de mens heeft ingefluisterd.
Om de mens te redden heeft de barmhartigheid van God zich neergebogen over de aarde door tussenkomst van het menszijn van de Zoon van God in de onbegrijpelijke hoogheid van zijn goddelijk wezen.
28. Geen mens kan bevroeden hoe groot de trots van het kwaad is of hoe het eindigt in de mens die het bedrijft. Evenmin kan hij het einde van de opperste rechtvaardigheid nagaan noch de rechtvaardige vergelding van Gods wil.
Wat betreft de volgende woorden: Maar elders, namelijk in het Noorden, het Westen en het Zuiden, was de breedte tussen het bouwwerk en die schitterende gloed zó groot dat ik er op geen enkele wijze een schatting van kon maken.
Dat betekent dat geen mens, log vanwege zijn sterfelijk lichaam, de hovaardij van het kwaad kan kennen dat aanwezig is in het innerlijk van de duivel uit het Noorden. Ook kan hij het einddoel niet kennen dat de duivel beoogt in het schepsel dat met hem meewerkt als de mens ten val komt. Ook het begin of het einde van het brandende Zuiden dat verwijst naar de opperste gerechtigheid, vermag de mens niet te kennen. En al evenmin is hij in staat om te overzien hoe bij alle volken deze zaken open en bloot zijn voor de werking en het vermogen van mijn kennis.
Dat geldt zowel de uitverkorenen als de verworpenen. Allen worden onderworpen aan het strengste onderzoek. Daarin worden zij op de meest scherpe en nauwkeurige gestrengheid onderzocht in verband met het onderhouden van mijn geboden.
Inmiddels moeten toch allen er ten volle op vertrouwen dat Ik hen in al hun noden tegemoet kom. Want al deze aangelegenheden liggen zodanig in mijn geheimenissen opgesloten dat noch het menselijk aanvoelen noch zijn verstand hoe dan ook in staat is om er de omvang en de diepte van kan omvatten of begrijpen, tenzij er mijn toestemming voor gegeven wordt. Wie echter scherpe oren aan zijn innerlijk begripsvermogen heeft, mag in de vurige liefde van mijn spiegel hunkeren naar mijn woorden en ze bewust opschrijven in zijn hart.
HET DERDE VISIOEN VAN HET DERDE DEEL
1. De goddelijke deugden die in het Oude Testament ontspringen, dragen in het Nieuwe Testament rijke vrucht.
2. Door de wil van God worden deugden bij de mensen actief.
3. Over de levenshouding van de hemelse liefde, de zelfbeheersing, de eerbied, het mededogen, de overwinning, en de betekenis daarvan.
4. Over de praktijk van deze deugden en de betekenis daarvan.
5. Speciaal over de hemelse liefde; de praktijk en de betekenis daarvan.
6. Speciaal over de tucht, de zelfbeheersing; de praktijk en de betekenis daarvan.
7. Speciaal over de eerbied: de praktijk en de betekenis daarvan.
8. Speciaal over het mededogen: de praktijk en de betekenis daarvan.
9. Speciaal over de overwinning: de praktijk en de betekenis daarvan.
10. Over de houding van het geduld en de verzuchting: de praktijk en de betekenis daarvan.
11. Over de houding van al deze deugden en de betekenis daarvan.
12. Speciaal over het geduld: de praktijk en de betekenis daarvan.
13. Speciaal over de verzuchting: de praktijk en de betekenis daarvan.
HET DERDE VISIOEN VAN HET DERDE DEEL.
Daarna zag ik iets als een ijzerkleurige toren. Die bevond zich ongeveer in het midden van de lengte van het voornoemde lichtgevende deel van de muur van het betreffende gebouw. Die toren bevond zich op de buitenzijde van de muur. Hij was vier el breed en zeven el hoog. Op die toren zag ik vijf gestalts. Zij stonden los van elkaar maar onder één enkele boog. Naar boven toe had die boog een kegelvormige spits. De eerste gestalte keek in oostelijke richting. De tweede keek naar het Noordoosten, de derde naar het Noorden, de vierde naar de kolom van Gods Woord. Aan de voet daarvan was Aartsvader Abraham gezeten. De vijfde gestalte keek naar de toren van de Kerk en naar de mensen die in dat gebouw heen en weer liepen.
Maar in één ding leken ze allen op elkaar. Al deze gestaltes waren gekleed in zijden gewaden. en ze droegen wit schoeisel, behalve de vijfde gestalte die overal wapens scheen te dragen. De tweede en de derde gestalte waren blootshoofds met loshangend wit haar. Zij hadden geen mantel om. Maar de eerste, de derde en de vierde gestalte was gekleed in witte tunica’s. Maar hierin was wel onderscheid.
De eerste gestalte droeg een hogepriesterlijke hoofdtooi. Zijn haren waren gekamd en wit. Hij was gekleed in een soort witte mantel die aan de onderkant twee met purperdraad doorweefde randen had. In zijn rechterhand droeg hij een lelie en andere bloemen, maar in zijn linkerhand had hij een palmtak. Hij sprak: “Hoe zoet is het leven en hoe zoet de omhelzing van het eeuwig leven. En hoe zalig is het geluk waarin zich de eeuwige beloningen bevinden. U verkeert altijd door in ware geneugten. En toch is het zo dat ik nooit vervuld of verzadigd kan raken van de innerlijke blijdschap die in mijn God aanwezig is”.
De tweede gestalte was gekleed in een purperen gewaad. Hij stond daar als een jongeman die nog niet de volle leeftijd van een man heeft bereikt, maar die wel een diepe ernst over zich had.
Hij sprak: De schrikaanjagende vijand – de duivel dus -, en ook een vijandelijke mens of de wereld zullen mij geen angst aanjagen voor de leefwijze van God. Onder zijn toezicht blijf ik altijd overeind.
De derde gestalte hield zijn gelaat bedekt met de witte slip van zijn rechter mouw. Hij sprak: “O, slonzige onreinheid van deze wereld, kruip weg en verdwijn uit mijn ogen, want mijn Geliefde is geboren uit de zuivere Maagd Maria”.
De vierde gestalte droeg een sluier op zijn hoofd. Het was een witte sluier die het haar bedekte op de wijze zoals vrouwen dat doen. En hij droeg een paarskleurige mantel. Op zijn borst droeg hij de beeltenis van Jezus Christus. Daaromheen stond op de borst van de gestalte het volgende geschreven: “Door het diepe medelijden van onze God waarmee Hij op ons is toegetreden, komend van uit het Oosten uit de hoogte”.
En de gestalte sprak: “Aan pelgrims reik ik altijd de hand, ook aan de behoeftigen, de armen, de zwakken en de mensen die verzuchtingen slaken”.
De vijfde gestalte was gewapend met een helm op zijn hoofd. Hij droeg een harnas en scheenplaten en ijzeren handschoenen. In zijn linkerhand droeg hij een schild afhangend van zijn schouders. Hij was omgord met een zwaard en had een lans in zijn rechterhand. Onder zijn voeten lag iets dat op een leeuw geleek met opengesperde muil. Ook waren er gestalten die op mensen geleken. Sommigen daarvan lieten klaroenen schallen. Anderen veroorzaakten met scherts voor hun plezier een hels kabaal, en anderen hielden zich bezig met verschillende spelen. Maar de gestalte vertrapte hen met zijn voeten, inclusief de leeuw. Met de lans die hij in zijn rechterhand had, doorboorde hij hen fel, en sprak: Ik overwin de sterke leeuw en ook jou, haat en nijd, evenals jou, vuiligheid, en evenzeer jullie met je bedrieglijke spelen.
Maar binnen dat gebouw zag ik twee andere gestalten die tegen diezelfde toren aan stonden. De eerste daarvan scheen op het plaveisel van dat bouwwerk te staan in een boog met een vurige gloed. Die boog was van binnen beschilderd met afbeeldingen van boze geesten en was tegen de vermelde toren geplaatst. De andere gestalte bevond zich buiten de boog, slechts zijdelings en niet onder de boog. Beide gestaltes keken nu eens naar de toren, dan weer naar de mensen die het gebouw in en uit liepen. Ook zij waren gekleed in zijden gewaden. Zij droegen een witte sluier met een band om hun hoofd zoals vrouwen dat doen. Zij hadden geen mantels aan, maar droegen wel wit schoeisel.
De eerste gestalte droeg iets als een driehoekige rode kroon, rood als hyacint. Hij was gehuld in een wit gewaad dat overal goed zichtbaar met groen doorweven was. En die gestalte zei: “Ik overwin met de allersterkste Zoon van God, die van de Vader is uitgegaan en op aarde gekomen is om de mensen te redden. Hij is naar de Vader teruggekeerd, nadat Hij in de grootst mogelijke ellende aan een kruis stierf en Hij is daarna uit de doden opgestaan. Daarom wil ik niet in verwarring de ellende en het verdriet van deze wereld ontvluchten”.
De andere gestalte had een witte tuniek aan, maar een beetje vaal van kleur. In zijn rechterhand droeg hij een kruis met daarop de afbeelding van de Verlosser. Zijn hoofd hield hij gebogen in de richting van het kruis. En hij sprak: “Dit kind heeft veel ellende in deze wereld gedragen. Daarom wil ik altijd huilen en verdriet hebben vanwege de vreugde van het eeuwig leven, waarheen de goede schapen geleid moeten worden door de nobele Zoon van God.
En ik zag hoe alle voornoemde gestalten alle woorden over het mysterie van God uitspraken tot vermaning van de mensen. Toen sprak Degene die op de troon was gezeten en die mij dit alles had laten zien, opnieuw tot mij…
1. De goddelijke deugden die in het Oude Testament ontspringen, dragen in het Nieuwe Testament rijke vrucht.
Door de sterke en standvastige wil van God ontsproten in het Oude Testament zoetjesaan de goddelijke deugden. Maar toen hadden ze, wellicht door de onwetendheid van de vereerders, nog niet ten volle hun zachte en zoete smaak. Want toen trof de strengheid van de Wet de overtreders alleen nog maar op heftige wijze. Maar toen zij later door Gods genade in het Nieuwe Testament meer vruchten gingen dragen, bleek ook dat de goddelijke deugden voor degenen die liefdevol hongerden naar sterk en volmaakt hemels voedsel, opperste zoetheid bevatten. En dat terwijl zij voordien – zoals gezegd – een zekere geheime vertoning leken van toekomstige zaken, zoals ook dit wonder met zijn uitwerkingen duidelijk aantoont.
Want – zoals je kunt zien – bevond die toren. zich ongeveer in het midden van de lengte van het voornoemde lichtgevende deel van de muur van het betreffende gebouw. Dat is een symbool van het vooruitlopen van de wil van God, die door de besnijdenis op velerlei en verschillende wijzen bekend geworden is. God heeft namelijk in het teken van de besnijdenis de Wet aangereikt, en via de Wet de gunst van het Evangelie. Want door de verspreiding van het geloof bij de gelovige Abraham is bij hem ook de besnijdenis opgekomen als een mysterie van ware voorafbeelding. Want door Gods macht hebben zich krachtige deugden ontwikkeld, te beginnen bij Abraham zelf. Dat is als het ware gebeurd midden in het verlengde van het beschouwend bezig zijn met twee mogelijkheden, onder invloed van de zeer sterke goedheid van de hemelse Vader. Door toedoen van God waren ze later een duidelijke voorafbeelding van wat God tot stand wilde brengen voorafgaand aan het feit dat het openlijk in praktijk gebracht zou worden.
De toren had de kleur van ijzer en bevond zich op de buitenzijde van de muur. Dat duidt op de gerechtigheid van God die zich sterk en onoverwinnelijk als het ware op beschouwende wijze manifesteert door de besnijdenis. Die vindt immers in het vlees dus aan de buitenkant plaats, maar wordt tevens met gelukzalige deugden aangebracht in geestelijke daden in een geestelijke muur, die God in de mensen heeft opgetrokken.
2. Door de wil van God worden deugden bij de mensen actief.
De toren is vier el breed. Dat is zo omdat die deugden door de wil van de Vader actief zijn bij de mens die zich geplaatst weet in de omvang van de vier elementen waarmee hij zich lichamelijk voedt, zolang hij in zijn lichaam is.
De hoogte van de toren is zeven el. Want in de grootte van de zeven gaven van de Heilige Geest is zoveel sterkte aanwezig als de toren hoog is. En dat is van dien aard dat de Kerk bij de menswording van mijn Zoon ontstaan is. Dat wordt vooraf uitgebeeld via de besnijdenis van het Oude Testament.
3. Over de levenshouding van de hemelse liefde, de zelfbeheersing, de eerbied, het mededogen, de overwinning, en de betekenis daarvan.
Nu over de woorden:
Op die toren zag ik vijf gestaltes. Zij stonden los van elkaar maar onder één enkele boog. Naar boven toe had die boog een kegelvormige spits.
Dat is zo omdat in die toren – dat wil zeggen: in de kracht van de besnijdenis – vijf sterke deugden samenhangen, niet doordat elke deugd een zelfstandige positie inneemt, maar in de activiteit van de mens slechts één afstraling is van God. De mens wordt immers met deugden toegerust omdat die het werk van de mens bepalen in zijn samenwerking met God.
Daarom zijn deze vijf deugden in deze toren aanwezig als de vijf zintuigen bij de mens. Heel treffend raken zij aan de besnijdenis. Zij snijden de ongerechtigheid weg. Zo worden ook de vijf zintuigen van de mens binnen de Kerk door het doopsel besneden. Toch werken de vijf zintuigen niet zelfstandig in de mens, maar de mens werkt er mee, en zij doen het met de mens. Zo zijn zij elkaar van dienst. En ieder afzonderlijk werken zij zich zeer ijverig in het zweet, elk met een eigen toppunt van prestatie in de vorm van een toren, dat wil zeggen met een goed gevormde waardigheid door de deugd van standvastigheid.
En de eerste gestalte staat gericht naar het oosten. Die deugd heeft wenend van liefde uitgekeken naar de Zoon van God, opdat, zodra de Zoon gekomen zou zijn, Hij openlijk zou spreken over het eeuwig leven dat de (periode van) besnijdenis slechts in het verborgene heeft gehad.
De tweede gestalte staat gericht naar het noordoosten, want die heeft gedeeltelijk zowel naar het oosten als naar het noorden gekeken. Hij keek vol plichtsbesef als het ware naar het oosten. Hij was boos over de ongepastheid van de ongedisciplineerde losbandigheid, namelijk omdat God niet in ere werd gehouden, en ook omdat men er misprijzend deed over het feit dat de wet van God bij het volk niet in ere werd gehouden.
De derde gestalte staat gericht op het noorden. Hij smakt de oeverloze losbandigheid die hij veracht, genadeloos op de grond. Hij verdedigt zich daar tegen met een terechte instelling.
De vierde gestalte staat gericht naar de zuil van het Woord van God, waartegen Abraham gezeten is. Want de vierde gestalte hangt samen met de menswording van Gods Zoon. Die is voor Abraham als een fundamenteel iets, als een voorteken met een betekenis van uitzonderlijke diepgang, namelijk de ram die verstrikt is geraakt in een doornstruik (verwijzing naar Abraham in Gen.22,13)
De vijfde gestalte kijkt uit op de toren van de Kerk en naar de mensen die her en der in het gebouw heen en weer lopen. Hij heeft zich opgericht om glorierijk elke ongerechtigheid te vernietigen die bij Adam begonnen is. Hij kijkt uit naar de kracht van de Kerk opdat deze glorierijk ten strijde zal trekken tegen de duivelse ongerechtigheden. Hij ziet ook om naar de mensen die in het gebouw heen en weer rennen met een bonte verscheidenheid van zedelijk leven. Hij geeft hen inzicht in de angstaanjagende ijver van God met de bedoeling dat zij als schapen van de gerechtigheid zullen volharden.
4. Over de praktijk van deze deugden en de betekenis daarvan.
Maar wat betekent het dat zij in één ding met elkaar overeenkomen? Dat betekent dat zij God met evengrote toewijding vereren in het doen en laten van de mensen. Want al deze gestalten waren als het ware op gelijke wijze gekleed in zijden gewaden. Dat duidt er op dat elke deugd van hen zoetheid en zachtheid bevat. Op geen enkele wijze beladen of belasten zij mensen daarmee. Maar zoals balsem zoetjesaan uit zijn struik neersijpelt, zo bewerken zij op milddadige wijze de zoetheid van het hemelrijk in de geest van de mensen. Dat gebeurt zonder ruwe en harde ongerechtigheid.
En zij dragen witte schoenen. Zij volgen mijn gerechtigheid recht-toe recht-aan in de witte sfeer van het hemelrijk, dwars door de onderwerping van de duivel heen. Daarbij vertrappen zij elk spoor van hem bij de mensen.
Maar de vijfde gestalte schijnt van alle kanten bewapend te zijn. Die houdt het oog op de Kerk gericht. Daar worden de heftigste gevechten geleverd tegen de duivelse ondeugden. In de Kerk behaalt hij overal de overwinning met het aller kostbaarste wapen namelijk de onoverwinnelijke kracht van God. Waar die voorbij komt, doodt hij elk onrecht tot verwarring van het duivelse bedrog.
Maar de tweede en de derde gestalte zijn blootshoofds en hebben loshangend wit haar. Dat betekent dat zij zichzelf geen enkele lastige taak opleggen, en uit liefde voor Mij leggen zij zich ook niet de last van rijkdom of begeerte op. Zij doen het blootshoofds. Dat betekent dat zij hun geweten met volle bewustzijn aan Mij openbaren, altijd brandend van liefde voor Mij. Zij gooien alles van zich af wat hen door de begeerte van het vlees verwart en bezwaart. Dat wordt aangeduid door hun witte haren. Want die verwijzen naar de heldere geest die haakt naar goede werken.
Zij dragen geen mantels. Zij werpen immers de heidense gewoontes af samen met de onkuisheid en viezigheid van de duivel en met alle wereldse zorgen. Want de wijsheid van deze wereld is dwaasheid bij God (cfr.1 Cor.3,19).
De eerste, de derde en de vierde gestalte, zijn allen gekleed in witte tunica’s.
Dat duidt op het aannemen van de onschuld. In zoete kuisheid verwijst die naar de menswording van mijn Zoon. Hij heeft de mens aan de dood onttrokken door hem te bekleden met een leven van redding.
Maar er is onderscheid tussen hen. Hun kracht is gelegen in de gave van de Heilige Geest wanneer de ene deugd dit hulpmiddel voor de ziel aandraagt, en de andere deugd een ander hulpmiddel. Toch is het allemaal één ijverig streven van God, zodat het hemelse Jeruzalem hiermee op volmaakte wijze opgebouwd kan worden. Deze deugden zijn het werk dat de mensen verrichten en waardoor zij bij God aankomen.
5. Speciaal over de hemelse liefde; de praktijk en de betekenis daarvan.
Vandaar dat de eerste gestalte verwijst naar de hemelse liefde. Want vóór elke andere zorg moet die bij de mensen aanwezig zijn. De eerste gestalte droeg een hogepriesterlijke hoofdtooi. Zijn haren waren gekamd en wit.
Dat slaat allereerst op de gekroonde gestalte van de Hoge Priester Jezus Christus. Vervolgens geldt dat ook de hogepriesters van het Oude Testament, en degenen die tegen de Zoon van God gezegd hebben: Och, scheurde U de hemel maar open, en daalde U maar naar omlaag! (cfr. Is.64,1).
Die gestalte staat daar blootshoofds zonder een vrouwelijke hoofddoek om, ten bate van hen die in het wit gekleed zijn. Dat is de voorafbeelding van het feit dat het priesterambt bij de komst van mijn Zoon vrij moet zijn van de verplichtingen van het huwelijk. Ter wille van het heil moet Hij in het ongehuwd leven nagevolgd worden door zijn priesters. Zo moeten zij Hem met de volmaaktste hemelse liefde aanhangen, zodat zij op afstand blijven van het armoedig zedelijk gedrag van de mensen en van de besmetting met zonde. Zij moeten een helder en zuiver deel van Gods geestelijke gave zijn.
Deze gestalte was gekleed in een soort witte mantel die aan de onderkant twee met purperdraad doorweefde randen had.
Dat betekent dat de genade van God deze gestalte omgeven heeft met de witte kleur van de zachtmoedigheid, ondersteund en versierd aan de uiteinden van de kleren die hem bedekten met de versieringen van de tedere liefde. Want men moet begrijpen dat de goddelijke genade uiteindelijk in ieder goed werk aanwezig moet zijn, en dat die tweeledig is, namelijk in de kracht van de liefde van God en die van de mensen.
Dan nog wat betreft: In de rechterhand houdt de gestalte een lelie en in de andere bloemen.
Dat betekent dat er voor iedere goede daad de witte beloning is van lelies, dat wil zeggen de beloning van het eeuwig leven en de helderheid van het eeuwig licht, en de andere bloemetjes van heiligheid die er mee gepaard gaan en die er door de hemelse liefde aan toegevoegd worden.
Maar in de linkerhand houdt de gestalte een palmtak. De betekenis daarvan is dat de gestalte, als hij aan de dood denkt, een palmtak draagt. Die komt voort uit zijn verborgen gelukzalige deugd. Met die deugd bedelft hij de dood als het ware onder een lawine van stenen, zoals de gestalte ook met zijn woorden verklaart. Zoals hierboven vermeld is geworden, richt hij die woorden tot de kinderen van God.
6. Speciaal over de zelfbeheersing en wat die behelst en betekent.
De tweede gestalte gaat over de zelfbeheersing. Want op de liefde tot het eeuwig leven ontspruit de beheersing van de vleselijke begeerlijkheid in de tucht van grote zelfbeheersing.
Deze gestalte gaat gekleed in een paarse tuniek omdat hij te midden van de mensen omgeven is door mijn wet en door de versterving van het vlees. Dat vindt plaats in een purperen gewaad naar het voorbeeld van mijn Zoon, die in liefde geboren is uit een Maagd. Die liefde heeft in Hem volledig doorgewerkt.
Die gestalte staat daar als een jongeman die nog niet de volle leeftijd van een man bereikt heeft maar toch een diepe ernst bezit. Zelf beheersing is immers altijd in een jongensachtige vrees aanwezig, omdat een knaap in zijn groei ontzag heeft voor zijn meester waarbij hij in de leer is. Vandaar ook dat Ik, de Almachtige, altijd leermeester ben van zelftucht. Die is in Mij, om zo te zeggen, niet op volle mannelijk kracht actief, want die wil zich nog niet voluit manifesteren in de uitoefening van zijn wil, maar wel trouw in eerbiedige zelfbeperking, zoals Hij in bovengenoemde bewoordingen laat zien.
7. Speciaal over de eerbied: de praktijk en de betekenis daarvan.
De derde gestalte laat zien wat eerbied betekent. Want na de zelfbeheersing komt de bescheidenheid van eerbiedige schroom opzetten. Zij verdrijft daarmee de verwarring van de zonde. Daarom bedekt hij zijn gezicht met de witte mouw van zijn rechterhand. Hij schermt als het ware zijn innerlijk bewustzijn af tegen verkrachting en duivelse bezoedeling alsof het het gelaat van zijn ziel betreft. Hij verdedigt zich met het witte kleed van onschuld en zuiverheid. Hij heeft die bij wijze van spreken in zijn rechterhand oftewel in het heil van zijn werken. Want de minachting voor elke vunzigheid van de Satan hecht er zich krachtig aan. Die vunzigheid werpt hij flink van zich af zoals hij ook zelf in de voorgaande woorden van zijn vermaning aangeeft.
8. Speciaal over het mededogen: de praktijk en de betekenis daarvan.
De vierde gestalte betekent medelijden, want na de eerbied verheft zich de deugd van het medelijden met de behoeftigen want ook in het hart van de eeuwige Vader is het oprechte medelijden van zijn genade aanwezig. Door medelijden bewogen heeft Hij het immers in het Oude Testament zo geregeld dat Hij om te beginnen medelijden met Abraham heeft getoond. Hij heeft hem uit zijn land weggeleid en hem opgedragen dat hij zelf en zijn nakomelingen besneden zouden worden Daarmee heeft Hij hem grote wonderlijke zaken geopenbaard in de ware Drievuldigheid. Door die zaken heeft Hij ook op symbolische wijze de komst van zijn Zoon aangekondigd. Dit alles behelst het mededogen dat Abraham vooraf uitbeeldt in zijn offer van Izaak.
De vierde gestalte droeg een sluier op zijn hoofd. Het was een witte sluier die het haar bedekte zoals vrouwen dat hebben.
Dat is als het ware het versluierde begin van de verlossing alsof het het hoofd betreft van degene die medelijden heeft met de verloren zielen en die hij uit de ballingschap van de dood terugbrengt onder de blanke sluier van vroomheid. Want zij maakt de zielen blank en de mens maakt zij weer stralend omdat hij samengewerkt heeft met het medelijden van God. Want voor de mensen die God met minachting beschouwen zolang zij nog in zonde leven, schittert de barmhartigheid als een zonnestraal van blanke zoetheid nadat hun vanuit de hemel genade ten deel gevallen is. Het mededogen in de gedaante van een vrouw is als een zeer vruchtbare moeder voor de zielen die in staat van verwerping verkeren. Want zoals een vrouw haar hoofd bedekt, zo onderdrukt het mededogen de dood van de zielen. En zoals een vrouw zachter is dan een man, zo is ook het mededogen zachter dan de razende waanzin van de misstappen in de zieke toestand waarin de zondaar verkeert voordat zijn hart geraakt wordt door God. Daarom wordt die deugd ook voorgesteld in een vrouwelijke gedaante. Want in vrouwelijke kuisheid vervat, is maagdelijke materie in de schoot van Maria opgekomen als het zoetste mededogen dat altijd al in de Vader verborgen aanwezig was totdat de Vader haar door de Heilige Geest zichtbaar maakte in de schoot van de Maagd.
En de gestalte droeg een paarskleurige mantel. De betekenis daarvan is dat die gestalte omgeven was door een zeer schitterende zon. Dat is het teken van mijn Zoon die vanuit de hemel in de wereld straalt, zoals de zonneschijn op de aarde. Mijn Zoon is immers werkelijk de zon die de aarde verlicht via de heiligmaking van de Kerk.
Op zijn borst draagt hij de beeltenis van mijn Eniggeboren Zoon. Dat duidt op het feit dat Ik mijn Zoon aan de borst van het mededogen heb gevlijd, toen Ik Hem in de schoot van de Maagd Maria heb gelegd.
Daarom staat er op de borst van die deugd geschreven: Dankzij de innige barmhartigheid van onze God waarmee Hij oprijzend uit de hoge hemelsfeer naar ons toegekomen is (cfr. Lucas 1,78 en Mal.3,20vv). Wat betekent dit? Overal waar mijn macht rondwaart, wordt het duidelijk in het heimelijk kennen van de inborst van de barmhartigheid, dat mijn Zoon werkelijk barmhartig is.
Hoe dan? Zoals het beschreven staat in het Evangelie in wat mijn dienaar Zacharias zegt in het Evangelie (Lk.1,78) Dankzij de innige barmhartigheid van onze God waarmee Hij oprijzend uit de hoge hemelsfeer naar ons toegekomen is Dat betekent: door de schoot van het vaderlijk mededogen is redding gekomen. Want zoals de ingewanden in een mens, zo lag het in het hart van de Vader verborgen dat zijn Zoon op het einde der tijden mens zou worden. Toen heeft God de mensen bezocht. Op welke wijze? Door het hemels brood dat zijn Zoon toch is, geboren in het vlees uit de Maagd Maria. Hij komt van omhoog – dat is uit het hart van de Vader- om de allergrootste barmhartigheid te brengen aan de mensen die zijn mededogen zoeken, zoals dat mededogen ook zelf de kinderen van God aanspreekt in boven aangehaalde bewoordingen.
9. Speciaal over de overwinning: de praktijk en de betekenis daarvan.
De vijfde gestalte verwijst naar de overwinning, want na het mededogen dat Ik heb laten zien in de besnijdenis, terwijl Ik mijn Zoon in de wereld wilde zenden, is de overwinning nog tijdens de besnijdenis een feit geworden. Op die manier ben Ik met nog meer kracht voortgegaan tot de komst van mijn Zoon en samen met Hem (zal Ik dat blijven doen) tot de jongste dag. Immers in mijn Zoon heb Ik het oude serpent overwonnen. Hij heeft zijn hand overspeeld toen hij het mensengeslacht met duizend ongerechtigheden wegkaapte. Daarmee houdt hij het mensengeslacht vastgeketend. Maar mijn Eniggeboren Zoon heeft die ongerechtigheden met alle strijdbare wapens overwonnen. Die wapens kwamen op bij de menswording van de bloem van alle deugden. Wat wordt daarmee bedoeld? Na de barmhartigheid volgt de overwinning wanneer de mens zichzelf en alle tegenstrevende ondeugden overwint. Hoe dan?
In de vijf genoemde deugden staat de hemelse liefde voorop en wel in het feit dat de mens God kent en erkent door Hem boven alles te beminnen. Vervolgens – als gevolg van zijn geloof – komt de mens in aanraking met de wet van de zelfbeheersing waarmee hij met goede en gepaste eerbied de hang om te zondigen in bedwang houdt. Daarom wordt de mens door deze drie deugden tot in zijn hart gerechtvaardigd. Dan krijgt hij oog voor iets anders namelijk voor de benarde toestand van zijn naaste om wie hij zich zal bekommeren in al zijn behoeftes alsof het hemzelf betrof.
Spoedig daarna wordt de mens met zijn drie deugden een krachtige krijger waardoor hij van binnenuit volmaakt is en in medelijden mijn Zoon als een barnhartige Samaritaan navolgt. Op deze wijze overwint hij met de wapens van zijn onoverwinnelijke deugden de krachten van de duivel. En dat doet hij door zichzelf te overwinnen en zijn naaste te begeleiden. Met die deugden overwint hij alle kwaad door de trots af te werpen die Adam uit het paradijs verdreven heeft.
En diezelfde deugd draagt een helm op zijn hoofd. De betekenis daarvan is de volgende: Vervuld van het hemelse verlangen naar God die aan het hoofd van alles staat, moet de mens er hevig naar verlangen om het eeuwig heil te bereiken. Hij is ook gehuld in een harnas om aan te geven dat de mens aan de duivel moet weerstaan. In rechtschapenheid moet hij de wil om zijn vleselijke lusten te bevredigen beteugelen. Hij moet met oprechte vrees en terechte angst aan God onderworpen zijn. Getrouw moet hij diens strikte oordeel vrezen, zoals de psalmdichter David het op mijn aangeven formuleert:
Hemelvuur striemt de wereld met licht zodat de aardbodem siddert en schokt (Psalm 76(77),19).
Dat betekent: “Uw wonderen en geheimen, Heer van al wat bestaat, hebben geschitterd en kwamen aan het licht”. Hoe dan? Het is zoals de bliksem die gedeeltelijk zichtbaar en gedeeltelijk onzichtbaar is. Uw mysteries worden nu eens begrepen en dan weer niet. Er bestaat immers geen volk dat over de hele breedte van de aardbol is verspreid – de aardbol die volgens uw wil zo wonderlijk is geschapen – of daar is de naam van uw glorie en de macht van uw majesteit op verschillende manieren en door wonderlijke tekenen prachtig doorgedrongen. Dat is zelfs het geval als het licht van het geloof en van de waarheid er nog niet op volkomen wijze tot het heil van de mensen heeft geschenen. Daarom wendt de mens zich bewogen en met grote verzuchtingen af van zijn eigen wil. Bevend laat hij zijn begeertes varen omdat hij het opperste oordeel vreest. Voorheen wandelde hij immers in aardse bezigheden en was hij zichzelf in achteloosheid vergeten. Maar nu keert hij wijselijk naar zichzelf terug.
Voornoemde deugd-gestalte heeft scheenplaten aan. Dat verwijst naar het feit dat hem de rechte weg gewezen is, en dat hij de wegen van de dood door middel van lichamelijke versterving zou ontvluchten.
Hij heeft ook ijzeren handschoenen aan. Dat is om te ontkomen aan de werken van de duivel door middel van de besnijdenis van de geest en door een zeer zuiver geloof in God. Aldus ontsnapt hij aan de strikken van de zeer grimmige vijand.
In zijn linkerhand draagt hij een schild dat van de schouder naar beneden hangt. De linker kant want daar vindt het duivelse gevecht tegen de mens plaats, en die kant wordt omgeven door de genade van Gods krachtigste geboden. Daardoor is de mens door zulk een kracht van het geloof omgeven en verdedigd, dat de duivel hem niet kan verpesten met zijn influisteringen, en dat de mens niet ten prooi valt aan zijn ondeugden. Hij is immers vanaf zijn schouders gepantserd door Gods bescherming. Want de genade van God gaat gepaard met de kracht van de ziel die gericht staat op God via de band van de liefde tot God en de naaste
De gestalte is omgord met een zwaard. De mens moet zich immers in bedwang houden door zijn lichaam te kastijden overeenkomstig de gestrengheid van het woord van God. Hij moet de ongerechtigheid van zichzelf en van de andere mensen wegsnijden. En in zijn linkerhand heeft hij een lans. Dat betekent dat de mens met vertrouwen op God en manmoedig iedere duivelse ongerechtigheid kan overwinnen. Dat doet hij met de grootst mogelijke vrede in de Heer. Die vrede is de ware rechtschapenheid tegen de smerigste strijd van de duivel en de mens. Die strijd kan alleen maar moeilijk en met hulp van God tot een goed einde worden gebracht.
Dan nu over het feit dat er aan de voeten van de gestalte de gedaante van een leeuw ligt met opengesperde muil. Dat is de duivel die neergeveld is door de overwinning die behaald werd door de voeten van hen die het rechte pad van leven en waarheid zijn gegaan, toen de Satan op zeer bittere wijze en met opengesperde muil het mensengeslacht verslond. Zijn tong hing uit zijn muil. Dat duidt op zijn zelfoverschatting waarmee hij in zijn vreselijke boosaardigheid het hele mensengeslacht vanaf Adam volledig meende te kunnen verslinden.
En ook onder de voeten van de gestalte liggen enkele mensen. Via hun gluiperigheid zijn dat de verlammende zweren van de duivel. Die sluipen binnen bij het begin van elk kwaad. Vol ijver voor God en voortgaande in rechtschapenheid verbrijzelt de gestalte deze zweren. Die perverse manipulaties onderwerpen zich op verschillende manieren aan de duivel en staan in zijn dienst.
Sommige mensen deden klaroenen weerschallen. Dat duidt op het feit dat zij zich te buiten gaan zodra het kwaad van zich laat horen. Ziek gaan zij als een dolle te keer uit haat tegen de rechtvaardigheid van God. Geslacht na geslacht gebeurt dit in grote hoogmoed.
Andere mensen maken spottend een hels kabaal met verschillende muziekinstrumenten. Zij zijn bedrieglijk bezig met hun fantasierijke zinsbegoochelingen die bij de duivel horen. Ook zijn zij hardnekkig bezig in een opgeschroefde overmoed en met schele ogen kijkend naar de strenge tucht van God.
Nog andere mensen verdoen hun tijd met allerlei spelen. Zij houden zich bezig met allerlei bezoedelende ondeugden, die zij overeenkomstig hun wellustige wil, en zoals zij die zelf uitdenken, plegen op aanstichten van de duivel.
Deze gestalte vertrapt al deze mensen met zijn voeten inclusief de leeuw. In Gods gerechtigheid en met opperste ijver verbrijzelt deze gestalte al deze ijdelheden van het volk evenals de verleidingen van de Satan.
En met de lans die de gestalte in zijn rechterhand houdt, doorboort hij hen fel. Stoutmoedig en met vertrouwen op God doorboort en verwondt de gestalte allen heel erg en smartelijk vanwege hun onreinheid. Want door God worden zij ontgoocheld en totaal nietswaardig geacht, zoals de gestalte ook zelf in al zijn vermanende woorden tot uitdrukking heeft gebracht.
10. Over de houding van het geduld en de verzuchting, en wat die betekent.
Wat je binnen in het gebouw ziet, zijn twee andere gestaltes die tegen deze toren aan staan. Dat betekent dat de hemelse Vader binnen het werk dat Hij door zijn Zoon volbracht heeft, Hem openlijk heeft aangewezen in zijn duidelijk optreden, en dat Hij in de besnijdenis op verholen wijze aan het licht is getreden. Daar gaan twee deugdelijke leefwijzen mee gepaard. De ene is het voorbeeld van Christus navolgen, en de andere is in zijn voetstappen treden. Dat betekent dat dit met alle kracht en eerbied dient te gebeuren, de voorop gaande wil van God tegemoet. Want daarin laten zij de vrucht zien die in de besnijdenis ligt opgesloten.
De eerste gestalte lijkt daar te staan op het plaveisel van het bouwwerk, als het ware onder een boog met een prachtige vuurgloed. Die boog was aan de binnenkant beschilderd met verschillende afbeeldingen van boze geesten. Hij leunde tegen de toren aan.
Dat betekent dat die deugd uitgeoefend wordt door de aardse zaken te vertrappen vanuit de goedheid van de Vader, en door, naar het voorbeeld van Gods Zoon, nauwgezet dwars door de verlangens van het vlees heen te gaan.
Hoe gebeurt dat dan? Met grote gelatenheid gaat die gestalte dwars door de tegendraadse dingen van de wereld heen, nadat hij die binnen de boog stevig onderzocht en uit gezeefd heeft.
Dat betekent: binnen de geldende normen van de wereldlijke macht die vurig is in de verschrikking van de aardse hoogmoed en die eigen is aan de duivelse menigte. Deze trekt de innerlijke vleselijke begeerten van de ziel naar zijn wil toe. En dat doet zij terwijl die boog zich ondertussen op velerlei wijzen verzet tegen wat juist en goed is. Die menigte veracht in het ware verbond wat gebouwd is op God. Maar met de hulp van God blijft de deugd overwinnares in de goede mensen, ook al worden zij erg bestookt en afgemat door de hinderlagen van de kwaadwilligen.
Maar de andere gestalte die aan de buitenkant van de boog staat, staat zover ter zijde dat die onder geen enkele boog staat. Want terwijl de eerste gestalte de hoogmoedige macht geduldig overwint, – die hem overigens veel last heeft bezorgd -, schrijdt deze tweede gestalte aan die macht voorbij. Want wat de last aangaat die deze macht met zich meebrengt, die is als het ware buiten die macht ontstaan ofschoon in de buurt daarvan. Bedoeld is de herinnering aan de kommervolle ellende waaruit zij is voortgekomen. Deze gestalte neemt haar standplaats in zonder de druk van de boog, aangezien zij vrij is van de macht van dit tijdelijk bestaan door openlijk het kruis van Christus te dragen.
Wat betekenen nu de woorden: beide gestaltes houden ondertussen de genoemde toren in het oog? Dat betekent dat zij zelf het volledige werk voorstellen voorafgaand aan de wil van God. Zij zien in de besnijdenis van het Oude Testament de oorsprong van hun wortels. Maar toch zijn zij groter dan in het begin toen zij nog in de tijd van de besnijdenis leefden. Want elk schitterend werk gaat aan het begin van de leer vooraf.
Wat betekent nu: Ondertussen kijken zij ook naar de mensen die het gebouw in- en uitlopen. Daarin is ook de aansporing van de Heilige Geest gelegen voor de volken die naar God gaan langs de weg van de gerechtigheid. En ook is het een waarschuwing die uitgaat naar hen die zich onder de misdadige invloed van de duivel bevinden en willen afdwalen van de weg van de gerechtigheid. Vandaar dat zij door hen worden aangemoedigd om hen te volgen in het doen van het goede.
11. Over hun kleding en wat die betekent.
Ook zijn zij gekleed in zijden gewaden. Dat duidt op de zachtmoedigheid waarin zij leven opdat zij niet bezwaard zouden worden door verontwaardiging over de ellende van de vervolgingen.
En ze dragen een hoofdtooi, een witte sluier, zoals vrouwen dat plegen te doen. Het is immers terecht dat de mens met zijn hoofd onderworpen is aan God door zich in zijn geest permanent met liefde te omgeven. Zo kan hij Hem met vreugde en blijdschap omarmen, zoals een vrouw haar man met oprechte eerbied en liefde bejegent overeenkomstig de bedoeling van God.
Maar zij dragen geen mantels, want zij bekommeren zich niet om wereldse zaken. Zij neigen slechts naar de dingen die in het toekomstig leven bij God eeuwigheidswaarde hebben.
Maar zij dragen wel wit schoeisel. Op hun wegen van gerechtigheid stralen zij immers vanwege de blanke witheid van het geloof in hun hoofden, opdat de mensen in de voetstappen van hun voorbeeld zouden treden.
12. Speciaal over het geduld en haar kleding en wat dat betekent.
(NB. In dit nummer maakt Hildegard gebruik van het Bijbelse woord cornus=hoorn.
Een opgestoken hoorn heeft de betekenis van weerbare kracht; een afgehouwen of gebroken hoorn betekent verlies van kracht.)
De eerste gestalte verbeeldt het geduld, want die deugd komt op in de hoorn van Abraham. Daarmee wordt het begin van gehoorzaamheid bedoeld toen hij aan God gehoorzaamde. In zijn besnijdenis is dat als het ware het eerste geluid van gehoorzaamheid na de val van Adam. En dat is dan tevens een vooruitlopen op de praktische gehoorzaamheid in de ware zin van het Woord dat in de Zoon van God aanwezig is, zoals het geluid de drager is van een woord.
(NB. Jezus wordt door Sint Jan “Het Woord van God genoemd. Cfr. Jo.1,14: En het Woord is vlees geworden.)
En op zijn hoofd heeft hij als het ware een driehoekige roodachtige kroon, zoals een edele hyacint prachtig rood is. Dat betekent dat het verstand van gelovige mensen in het begin door het geloof in de Heilige Drievuldigheid ten zeerste gekroond wordt, wanneer zij uit liefde voor God en het ware geloof, hun vleselijk bestaan minachten en niet aarzelen om hun bloed te vergieten. Ook de Zoon van God heeft door mens te worden de dood overwonnen met het rood van zijn bloed. De Kerk is daarmee gesierd als met het rood van een hyacint in haar pracht.
Die gestalte is ook in een witte tuniek gekleed waarvan de plooien overal goed zichtbaar groengekleurd zijn. Dat betekent dat hij het kleed van het werk van God aantrekt in de blanke witheid van het eeuwige licht, in de plooien versierd met klachten en verzuchtingen van iemand die zegt: O, wanneer zal ik het ware licht aanschouwen ?(cfr. Ps.41[42],3). Dit verlangen doet zich in dit leven op gelukkige maar verholen wijze voor. Daardoor worden de tegenslagen van de gelovigen opgevrolijkt tot groene groeikracht voor de ziel die bezocht wordt door veel rampen, maar die zij geduldig voor God verduurt. Diezelfde deugd verklaart dat ook in de hiervoor aangehaalde bewoordingen.
13. Speciaal over de verzuchting en haar kleding en de betekenis daarvan.
De andere gestalte slaakt verzuchtingen. Want na het geduldig verdragen van alles wat tegen zit, komt bij mijn uitverkorenen een verzuchting op bij de gedachte aan het leven. Door mijn vermaning komt die verzuchting zodat Ik vanuit mijn hart mijn Zoon gezonden heb omwille van de verzuchting van mijn volk. Want mijn volk, zowel in het oude als in het nieuwe testament, had en heeft deze herinnering van de Geest die de verzuchtingen verstaat in haar smartelijke uitingen, want het is waarachtig een doorn in het hart.
Daarom bevindt de gestalte zich ook in de noordelijke streek om te vechten tegen de ontketende onreinheid van de duivelse hinderlagen. En hij is gekleed in het wit, maar toch een beetje vaal.
Hij is weliswaar omgeven door goede werken die in een oprecht geloof tot stand zijn gekomen, maar toch is dat geloof een beetje flets. Want altijd is er dat gezucht en geween ter wille van het eeuwige geluk.
En nu over het feit dat hij in haar rechter hand een kruis draagt met de beeltenis van de Verlosser terwijl hij zijn hoofd daar naar toe neigt. Dat betekent dat hij rechts, dat is de juiste zijde van zijn krachtige daad, het lijden van mijn Zoon omhelst met heel het verlangen van zijn goede bedoeling hunkerend naar en zich voegend bij Hem. Hij volgt Hem in zijn smarten en zorgen zoals hij ook laat zien in de boven aangehaalde woorden van zijn aanmoediging.
Vandaar ook dat je ziet hoe alle genoemde gestaltes al hun woorden uitspreken overeenkomstig het geheim van God tot vermaning van de mensen. Want via alle deugden van de zachtmoedigheid onderricht de vroomheid tot God de mensen door hun denken aan te sporen om het kwade los te laten en zich te richten op het goede. Wie echter aan zijn innerlijke verstand scherpe oren heeft, zal zich in vurige liefde aan Mij spiegelen, haken naar mijn woorden en ze bewust in zijn ziel opschrijven.
HET VIERDE VISIOEN
HOOFDSTUKKEN VAN HET VIERDE VISIOEN VAN HET DERDE DEEL
1. De eerzame deugden traden aan het licht toen de gestrengheid van de Wet werd verzacht door de menswording van het Woord van God.
2. De aartsvaders gaven al aan dat de Wet nabij was.
3. Geen enkele hoogmoed kan de kracht van God weerstaan.
4. De gerechtigheid van God moet gevreesd worden, en de hoogte daarvan gaat ieder schepsel te boven
5. Het woord van God kent drie scherpe kanten: het Oude Testament, de nieuwe genade en de verklaringen van de goddelijke boeken.
6. De eerste kennismaking met de goddelijke Wet, de werking van het Evangelie, en de uitmuntende wijsheid van de belangrijkste leermeesters.
7. God heeft het begin van de Wet laten duren vanaf de tijd van de aartsvaders en de profeten tot aan de openbaring van zijn Zoon.
8. De aartsvaders en de profeten hebben de evangelische boodschap geëerd door zich over de menswording van de Zoon van God te verwonderen.
9.Vanaf de eerste tot en met de laatste uitverkorene is Gods Woord bij wijze van voorafbeelding verborgen gebleven voor de zielen van de Oudsten.
10. De leer van de Zoon gaat uit van de Vader en keert tot de Vader terug. Die leer verbreidt zich tot vrucht van zegening en bereikt zo de leraren van de Kerk.
11. Door de prediking van Christus zijn er apostelen gekomen, en martelaren en andere uitverkorenen.
12. Na het Evangelie is de wijsheid van de goddelijke Schrift onder de mensen verspreid.
In het begin was er maar weinig aandacht voor. Ten slotte werd die aandacht maar zwak vanwege de bekoeling van de liefde.
13. In het begin moet de mens bedeesd aan een goed werk beginnen, halverwege sterk en standvastig, en op het einde nederig.
14. De mysteries van Gods Zoon aanwezig in het allerdiepste geheim van de Vaderzijn in het Oude en het Nieuwe Testament openbaar gemaakt, en door de genade van de Heilige Geest zijn ze verklaard geworden. Dat wordt slechts verholen aan de mens geopenbaard die maar stof is.
15. Over de kennis van God, de status daarvan, en wat die betekent.
16. Hoe staan de engelen daar tegenover; en waarom hebben zij vleugels?
17. Over hen die bijeengedreven schapen worden genoemd.
18. Over het feit dat God sommigen wat zachter aanpakt, anderen forser, en weer anderen met de grootst mogelijke ellende naar lichaam en geest.
19. Het voorbeeld van de Farao, Mozes en Aaron in deze aangelegenheid.
20. Over hoe God, die de mensen gadeslaat, hen straft en troost.
21. Woorden van Wijsheid van Salomon.
22. Waarom de Goddelijke Wijsheid de mensen ziet alsof ze bekleed zijn met nieuwe kleren.
HET VIERDE VISIOEN VAN HET DERDE DEEL
Boven de toren van Gods voortgaande wil uit, maar toch één el onder de noordelijke hoek, zag ik iets dat op een staalkleurige kolom leek. Die kolom stond tegen de buitenkant van het zo-even genoemde lichte gedeelte van de muur aan. Die kolom had een afschrikwekkende aan blik. Hij was zo groot en hoog dat ik hem onmogelijk kon schatten. Hij was bovendien driehoekig. Van de voet tot de top waren de hoeken zo scherp als een zwaard. De eerste hoek stond gericht op het oosten, de tweede op het noorden, en de derde op het zuiden. De kolom stond nagenoeg tegen de buitenzijde van het gebouw aan.
Van de voet tot de top groeiden er takken uit de oosthoek. Op de eerste tak, kort bij de voet, zag ik Abraham zitten. Op de tweede zat Mozes en op de derde Josua. Vervolgens zaten daar de overige aartsvaders en profeten, ieder één voor één ordelijk opwaarts op zijn eigen tak, overeenkomstig de tijd waarop zij elkaar hier op aarde waren opgevolgd.
Allen zaten zij gericht naar de noordelijke hoek van de kolom. Zij keken verwonderd naar wat zij daar in hun geest inde toekomst zagen gebeuren.
Maar tussen de twee hoeken waarvan de ene naar het oosten en de andere naar het noorden gekeerd stond, bevond zich voor het aangezicht van de aartsvaders en de profeten de zuil die van de voet tot aan zijn top – als het ware verwrongen en afgerond – vol rimpels zat alsof uit de bast van een boom een kiem moest uitbotten.
Maar vanuit de tweede hoek, de noordelijke, ging een glans uit van schitterende helderheid. Die strekte zich uit tot de zuidelijke hoek en weerkaatste daar tegen. In die gloed, zo groot en zo breed als die was, ontwaarde ik de apostelen, de martelaren, de belijders en de maagden, en nog veel andere heiligen. Zij verkeerden daar in grote vreugde.
Maar de derde hoek die op het zuiden gericht stond, was in het midden breed en omvangrijk, maar onderaan en in de top was die zuil enigszins dunner en versmald zoals een boog die men spant om er pijlen mee af te schieten. Op de top van die zuil zag ik een lichtgloed zo helder dat geen mensentong die zou kunnen beschrijven. Daarop verscheen een duif met een goudkleurige straal in zijn bek. Die straal overspoelde de kolom met sterk glanzend licht.
Terwijl ik naar dit alles keek, hoorde ik een stem uit de hemel die mij op zeer dreigende en bestraffende toon toesprak en zei: “Wat je ziet, komt van God”. Bij het horen van die stem beefde ik zó dat ik niet verder durfde toe te zien.
Toen zag ik ook binnen dat gebouw op de vloer een soort gestalte staan tegenover de zuil. Die gestalte stond nu eens naar de zuil te kijken en dan weer naar de mensen die in het gebouw op en neer liepen. Die gestalte straalde zoveel schittering en klaarheid uit dat ik vanwege de immense gloed die er van uitging, geen gezicht kon zien en ook niet de kleding die de gestalte aanhad. Het enige dat ik zag, was dat zij evenals de andere deugden verscheen in de gedaante van een mens.
Om die gestalte heen zag ik een heel mooie groep engelachtige wezens met vleugels. Zij stonden daar in diepe verering, met eerbiedig ontzag en vol liefde. Maar voor het aangezicht van de gestalte zag ik nog een andere menigte in menselijke gedaante en donkere kledij. Zij stonden daar in grote bevangenheid en vrees.
De genoemde gestalte bekeek de mensen die vanaf de wereld het gebouw binnenkwamen en daar van nieuwe kleding werden voorzien. Hij sprak tot ieder van hen: “Kijk naar de kleren die ja aangetrokken hebt, en wil je Schepper niet vergeten die jou geschapen heeft”.
Terwijl ik dit alles verwonderd in ogenschouw nam, sprak Hij die op de troon zat, opnieuw tot mij.
1. De eerzame deugden traden aan het licht toen de gestrengheid van de Wet werd verzacht door de menswording van het Woord van God.
Het woord van God waardoor alles geschapen is, is vóór alle tijden uit het hart van God geboren. Maar later, op het einde van de tijden, is het Woord uit een maagd mens geworden, zoals de oude heiligen voorspeld hadden. Ofschoon Hij de menselijke gedaante heeft aangenomen, heeft Hij zijn God-zijn niet afgelegd. Hij is en blijft met de Vader en de Heilige Geest de ene en ware God. Hij heeft de wereld verzacht met zijn mildheid, en hem met de glans van zijn heerlijkheid beschenen.
Vandaar de tekst: de zuil die je ziet oprijzen boven de vermelde toren van de voorop gaande wil van God. Dat duidt op het onuitsprekelijke geheim van Gods Woord. Met name betreft dat het feit dat alles wat in het Oude en in het Nieuwe Testament gerechtigd is, tot stand is gekomen in de Zoon van God. Het is allemaal door goddelijke inspiratie aan de trouw gelovige mensen geopenbaard tot hun heil. Dat is gebeurd toen de Zoon van de hemelse Vader zich verwaardigd heeft om uit een allerzoetste Maagd mens te worden. Immers toen bij het begin van de besnijdenis door de vooruitziende blik van Gods wil zich degelijke deugden hebben gemanifesteerd, heeft ook het geheim van het Woord van God duidelijke uitleg gekregen volgens een heel terechte logica. Toen is ook heel terecht het mysterie van het Woord van God verklaard geworden. Het zat al vervat in wat de Aartsvaders en de Profeten te verstaan hadden gegeven. Zij hebben voorzegd dat het Woord heel terecht openbaar gemaakt moest worden en al wat bestaat onderworpen moest worden aan God. Dat zou met de grootst mogelijke gestrengheid moeten gebeuren. Die gestrengheid is gepaard gegaan met diepsnijdende gerechtigheid van God. Zij heeft geen enkele verwerpelijke ongerechtigheid ongemoeid gelaten, maar juist met wettelijke geboden afgehakt.
2. De aartsvaders gaven al aan dat de Wet nabij was.
Maar één el onder de noordelijke hoek zie je een kolom staan. Dat duidt op een speciale menselijke omgang in een voortreffelijke buurtschap die er geweest is vanaf de tijd van de aartsvaders. Zij hebben gesproken over de strikte rechtvaardigheid van het Woord van God en de betekenis daarvan tot aan de Wet die als het ware in het noordelijk deel tegen de duivel gevochten heeft.
3. Geen enkele hoogmoed kan de kracht van God weerstaan.
Die kolom had een staalblauwe kleur en stond tegen de buitenkant van het zo-even genoemde lichte gedeelte van de muur aan. Dat duidt op het feit dat de kracht van Gods Woord onoverwinnelijk en onovertroffen sterk is. Niemand kan er aan weerstaan door zinloos verzet of door ijdele hoogmoed. De oude Vaders waren er weliswaar op bespiegelende wijze van buitenaf mee verbonden via beschouwende kennis en werken van gerechtigheid, maar ze waren er nog niet aan vastgeklonken met vurige en volmaakte daad die uitgaat van de Zoon van God. Dat bleek uit hun holklinkende woorden.
4. De gerechtigheid van God moet gevreesd worden, en de hoogte daarvan gaat ieder schepsel te boven
Die kolom had een afschrikwekkende aan blik. De gerechtigheid die aanwezig is in het Woord van God, moet door het menselijk geweten gevreesd worden bij een goddeloos oordeel van onrechtvaardige rechters die alleen maar oordelen overeenkomstig hun eigen voordeel.
Hij was zo groot en hoog dat ik hem onmogelijk kon schatten. Dat betekent dat het Woord, de Zoon van God, alle schepselen te boven gaat in de grootheid van zijn glorie, in de hoogheid van zijn godheid en in de vaderlijke majesteit. Dat is zo mateloos groot dat geen mens door de verdorvenheid van zijn vlees dit ten volle kan aanschouwen.
5. Het woord van God kent drie scherpe kanten: het Oude Testament, de nieuwe genade en de verklaringen van de goddelijke boeken.
Die kolom was driehoekig. Iedere hoek was van beneden tot bovenaan toe zo scherp als een zwaard. Die woorden betekenen dat de kracht van Gods Woord, rondgaand en wentelend, drie scherpe aangelegenheden heeft geopenbaard door de Heilige Geest. Het Oude Testament heeft die kracht aangeduid toen die nog in het Nieuwe Testament verklaard moest worden. Door de Heilige Geest heeft de kracht van God drie scherpe aangelegenheden aangereikt, te weten het Oude Verbond, de nieuwe genade en de verklaring daarvan door gelovige geleerden. In die drie aangelegenheden brengt de vrome mens tot stand wat juist is, aanvankelijk door het in zich op te nemen en voortgaand tot aan het toppunt waar het goede een aanvang neemt, steeds verder strevend naar volmaaktheid – zeg maar tot aan de top – wanneer hij het tot voltooiing brengt. Immers alles wat juist en goed is, was en is en zal in eeuwigheid in de scherp aanwezige Godheid blijven die overal doordringt, zodat geen enkele macht kan volharden in boosaardigheid wanneer de roem van zijn vroomheid die wil overwinnen.
6. De eerste kennismaking met de goddelijke Wet, de werking van het Evangelie, en de uitmuntende wijsheid van de belangrijkste leermeesters.
De eerste hoek wijst naar het Oosten. Dat betekent: het eerste ontstaan van de aanvang van het kennen van God vond plaats binnen de goddelijke Wet vóórdat de dag van alle gerechtigheid was aangebroken.
De tweede hoek wijst naar het noorden. Want na de aanvang van zijn goede en vastgestelde werking, zijn het evangelie van mijn Zoon en zijn andere voorschriften in Mij, de Vader, opgekomen tegen het noorden, waar alle ongerechtigheid is ontstaan.
De derde hoek is gericht op het zuiden, een beetje aanleunend tegen de buitenkant van het gebouw. Dat verwijst naar de diepe en uitstekende wijsheid van de belangrijkste geleerden
die door hun noeste werken van gerechtigheid en door de warmte van de Heilige Geest, duistere zaken in Wet en Profeten hebben blootgelegd. In de Evangelies hebben zij de kern laten zien en geschikt gemaakt om die te begrijpen. Terwijl zij voortdurend de uiterlijke materie van de Schriften voor ogen hadden, overwogen zij er het werk van Gods goedheid in en de mystieke betekenis er van.
7. God heeft het begin van de Wet laten duren vanaf de tijd van de aartsvaders en de profeten tot aan de openbaring van zijn Zoon.
Van de voet tot de top groeiden er takken uit de oosthoek van de driehoekige zuil.
Dat betekent dat door de Wet van gerechtigheid bij het begin van onze kennis van God als het ware in de oosthoek takken te voorschijn kwamen. Daar worden de tijden van de aartsvaders mee bedoeld.
De kolom van het goddelijk Wezen met zijn scherpe kanten laat alles ontstaan vanaf zijn wortels. Dat betekent vanaf het goede begin in het denken van zijn uitverkorenen, en zo verder tot aan zijn top, oftewel tot aan het verschijnen van de Mensenzoon die één en al gerechtigheid is.
Vandaar ook dat je op de eerste tak, kort bij de voet, Abraham ziet zitten. Door de scherp toeziende Voorzienigheid ging de tijd ten einde die bij Abraham begonnen was toen hij in alle gemoedsrust gehoorzaamde aan God en zijn vaderland verliet.
Op de tweede tak zit Mozes Want op inspiratie van God heeft vervolgens het begin van de inplanting van de Wet van Mozes plaatsgevonden als voorafbeelding van de Zoon van de Allerhoogste
Op de derde tak zit Jozua. Want hij heeft vervolgens van God de geest ontvangen om de gebruiken van Gods Wet sterker ingang te laten vinden op bevel van God.
Vervolgens zaten daar de overige aartsvaders en profeten, ieder één voor één ordelijk opwaarts gezeten op zijn eigen tak, overeenkomstig de tijd waarin zij elkaar hier op aarde opgevolgd waren. Immers in ieder tijdsbestek van de elkaar opvolgende aartsvaders en profeten heeft God iedere afzonderlijke afstammeling omhoog uitgeademd tot op de hoogte van zijn geboden. Dat gebeurde toen zij in hun dagen terecht en ordelijk in de hun getoonde gerechtigheid ontslapen zijn, trouw onderworpen aan de goddelijke majesteit, en overeenkomstig de tijd waarin zij geleefd hebben.
8. De aartsvaders en de profeten hebben de evangelische boodschap geëerd door zich over de menswording van de Zoon van God te verwonderen.
Allen zitten zij gericht naar de noordelijke hoek van de kolom. Zij kijken verwonderd naar wat zij daar in hun geest inde toekomst zien gebeuren.
In de geest aangespoord door de Heilige Geest, hebben allen zich toegekeerd en gekeken naar de evangelische boodschap van de kracht van Gods Zoon waarmee Hij de duivel bestreed. Zij spraken over de menswording van de Zoon van God. Zij waren verwonderd over het feit dat Hij uit het hart van de Vader en via de schoot van een Maagd kwam. Hij heeft zichzelf kenbaar gemaakt via grote wonderdaden in zijn eigen optreden en in dat van zijn volgelingen. Op wonderbare wijze volgden dezen Hem in een nieuwe genade na door te vertrappen wat verwerpelijk is en door sterk te streven naar wat eeuwigdurende vreugde bevat.
9. Vanaf de eerste tot en met de laatste uitverkorene is Gods Woord bij wijze van voorafbeelding verborgen gebleven voor de zielen van de Oudsten.
Maar tussen de twee hoeken waarvan de ene naar het oosten en de andere naar het noorden gekeerd staat, bevindt zich voor het aangezicht van de aartsvaders en de profeten de zuil die van zijn voet tot aan de top – als het ware verwrongen en afgerond – vol rimpels zit alsof uit de bast van een boom een kiem moet uitbotten.
Dit is de betekenis daarvan. Tussen de twee toppunten, dat wil zeggen tussen mijn geopenbaarde kennis en de daarop volgende leer van mijn Zoon, heeft mijn enig Woord verborgen gelegen in de zielen van de oude Vaders in mijn voorschriften over de dingen die men in gedachten moest houden. Dat diende te gebeuren van de eerste uitverkorene tot en met de laatste heilige, omgeven in een mystieke kringloop. Want Hij heeft al zijn gereedschap goed op orde gereed gelegd en geslepen. Dat heeft Hij gedaan door zich liefdevol in een wentelende genade aan allen te openbaren zoals afgebeeld in de rimpels van de besnijdenis. Die besnijdenis is een vooruitziende afschaduwing geweest van de dingen die nog komen moesten*). in de door de gestrengheid van de Wet toegevoegde betekenis met daarin de juiste kiem geborgen van de meest verheven en heilige menswording.
*) Hier worden een paar woorden geciteerd van Kol.2,27 Dit alles is slechts een voorafschaduwing van de werkelijkheid die nog moest komen en die gevonden wordt in Christus.
Hildegard heeft het in dit nummer kennelijk over de gerimpelde voorhuid van de penis die in de besnijdenis verwijderd wordt.
10. De leer van de Zoon gaat uit van de Vader en keert tot de Vader terug. Die leer verbreidt zich tot vrucht van zegening en bereikt zo de leraren van de Kerk.
Maar vanuit de tweede hoek, de noordelijke, ging er een glans uit van schitterende helderheid. Die strekte zich uit tot de zuidelijke hoek en weerkaatste daar tegen.
Van het andere, het Nieuwe Testament, zijn de woorden van mijn Zoon uitgegaan tegen de duivel in. Die woorden komen van Mij, de Vader, en keren naar Mij terug. Want als de zon in het vlees schijnt, in mijn Zoon dus, dan schijnt het licht van het Evangelie in zijn prediking. Van Hem en van zijn leerlingen verspreidt dat licht zich als een vrucht van zegening. Zo keert het ook terug in de bron van heil. Op die manier bereikt het de leiders, dat wil zeggen: de mensen die de woorden van het Oude en het Nieuwe Testament doorvorsen. Daarmee laten zij zien dat de wijsheid samen met die zon is opgestaan en over de wereld straalt. In zijn zijde brandt die wijsheid hevig zoals de middagzon straalt over zijn uitverkorenen.
11. Door de prediking van Christus zijn er apostelen gekomen, en martelaren en andere uitverkorenen.
In die gloed, zo groot en zo breed als die was, ontwaarde ik de apostelen, de martelaren, de belijders en de maagden, en nog veel andere heiligen. Zij verkeerden daar in grote vreugde.
Terwijl mijn Zoon predikte en het licht van de waarheid verspreidde, zijn de apostelen in dat heldere licht verkondigers van het licht geworden. Zo kwamen er ook martelaren die als sterke strijders trouw hun bloed vergoten, en plichtsgetrouwe belijders die mijn Zoon navolgden, en maagden die het zaad van het Woord volgden, en al die andere geliefden van Mij die zich laafden aan de bron van blijdschap en de bron van het heil. De Heilige Geest doorstroomt hen zodat zij branden van deugd naar deugd (cfr.Ps.83,8) en dat ook uitstralen.
12. Na het Evangelie is de wijsheid van de goddelijke Schrift onder de mensen verspreid. In het begin was er maar weinig aandacht voor.
Ten slotte werd die aandacht maar zwak vanwege de bekoeling van de liefde.
Maar de derde hoek die op het zuiden gericht stond, was in het midden breed en omvangrijk, maar onderaan en in de top was die zuil enigszins dunner en versmald zoals een boog die men spant om er pijlen mee af te schieten.
Deze tekst heeft te maken met de wijsheid van de heiligen die zij in zijn diepe betekenis hebben gezocht. Bij de verspreiding van het Evangelie was die wijsheid brandend aanwezig in de vurige gloed van de Heilige Geest. Via de Wijsheid wilden zij de eigenlijke kern van de diepgang hervinden. Het gaat met name over wat zij moeten begrijpen van het woord van God. Die wijsheid zit daar middenin verborgen. Want door het versterkte en verstevigde geloof bij het christenvolk, is gaandeweg een breed verstaan uitgegaan van de zielen van heilige geleerden die de diepe ondoorgrondelijkheid van de Schriften doorzochten en die tot kennis van veel mensen brachten. De mensen leerden dus veel van hen zodat hun begrip zich verwijdde in wijsheid en kennis van de goddelijke Schrift. In het begin verkeerde de Schrift als het ware nog onderaan in de belangstelling van de Kerk. Er was nog maar weinig of slechts in geringe mate studie over. De mensen hadden de Schrift nog niet met zoveel liefde omhelsd zoals dat dit later wel het geval is geweest.
Maar nog later, op het einde van de tijden, als op het toppunt de toeleg van velen bekoeld raakt, en de kennis van het goddelijke niet langer een begerenswaardige bezigheid is, brengen de mensen hun geweten tot zwijgen. Het lijkt er op alsof het voor hen niet langer iets goeds is om te doen. Zij kennen het nog slechts als iets vreemds buiten hen, als was het een droom.
13. In het begin moet de mens bedeesd aan een goed werk beginnen, halverwege sterk en standvastig, en op het einde nederig.
Die hoek…. was in het midden het breedst in ruwheid. Want, ontdaan van de schaduwzijden van het Oude Testament, strekten de ruwe uitingen van Godsverering zich in het beperkte begin uit naar een eigen middelpunt. Het gaat daarbij om zeer sterke deugden die met grote ijver beoefend werden toen het volk zich sneller schrap zette tegen het kwaad door de duivel te verwonden met woorden die van God afkomstig zijn, en door de duivel buiten te werpen en alle ongerechtigheden te vertrappen door middel van de grote gestrengheid van Gods rechtvaardigheid. Uiteindelijk zal God tegen het einde van de wereld neerdalen in zelfvergetelheid om sterker levend vanuit het vuur van de Heilige Geest met gespannen boog ten strijde trekken. Ook de mens moet met lichaam en ziel opstaan tegen de ondeugden. Daartoe is hij (als de boog) aan beide uiteinden smaller en in het midden breder. Dat betekent dat de mens van het begin tot het einde behoedzaam dient te zijn in grote vrees en nederigheid. En tussendoor dient hij stevig en vast met de gave van de Heilige Geest zijn speren van goede werken te werpen naar de hinderlagen van de duivel. Want als de mens pas begint met goede werken te doen, is zijn deugdzaamheid nog maar slapjes. Maar als het er op aankomt om het goede te doen, pakt hij het steviger aan, omdat de Heilige Geest hem met zijn beïnvloeding sterkt. Hij zal evenwel niet langdurig onder die werkzame invloed kunnen blijven. Vandaar dat hij tot het einde toe steeds weer verder verslapt in zijn toeleg vanwege de zwakte van zijn vlees. Daarom moet hij altijd door zijn boog gespannen houden om zich tegen de duivelse ongerechtigheden te verdedigen.
14. De mysteries van Gods Zoon aanwezig in het aller diepste geheim van de Vader zijn in het Oude en het Nieuwe Testament openbaar gemaakt, en door de genade van de Heilige Geest zijn ze verklaard geworden. Dat wordt slechts verholen aan de mens geopenbaard die maar stof is.
Op de top van die zuil zie je een lichtgloed zo helder dat geen mensentong die zou kunnen beschrijven. Dat duidt op het feit dat de hemelse Vader de mysteries van zijn Zoon in het diepste geheim heeft prijsgegeven. In de Vader bloeit Hij in de helderste lichtglans die maar mogelijk is. In die lichtglans ligt de hele gerechtigheid vervat, zowel die van toen de Wet nog van kracht was, als die van nu in het Nieuwe Testament. Het betreft de allerhelderste klaarheid van de licht brengende Wijsheid. Dat is van dien aard dat het voor geen enkele mens mogelijk is om hier ook maar iets over te kunnen zeggen. Hij is maar as en verkeert in rottend vlees.
Daarop verscheen een duif met een goudkleurige straal in zijn bek. Die straal overspoelde de kolom met een sterk glanzend licht. Het betreft de vlammende Heilige Geest in de fonkeling van het licht van Gods Zoon in het hart van de stralende Vader. Door de Heilige Geest worden de geheimenissen van de Zoon van de Allerhoogste verklaard. Hij komt uit de meest verheven hoogte om het volk te verlossen dat door het aloude serpent is misleid. Daarom ademt de Heilige Geest ook alle wettelijke geboden en nieuwe getuigenissen uit. (Hij geeft namelijk de wet van de helderheid van zijn mysterie nog vóór de menswording van de Heer, terwijl Hij in die helderheid zijn werkzame kracht laat zien bij de menswording van de Zoon van God).
Hij heeft een gouden glans bij zijn aller diepste uitademing. Daarbij gaat het om de zeer uitzonderlijke en uitmuntende glans van zijn zalving. Door een veelvuldige en grote mystieke beïnvloeding openbaart Hij aan de oude voorvaderen veel en grote geheimenissen over Gods eniggeboren Zoon, zoals voorzegd werd. Op kenmerkende wijze wezen zij die Zoon van God aan en verbaasden zij zich sprakeloos ten zeerste over het feit dat Hij opkomt in de dageraad van de eeuwige Maagd. Daarbij verbrandt Hij ook de tekst van het Oude Testament en van het Evangelie tot een geestelijke kern waarin heel de gerechtigheid zit opgesloten.
Daarom is het je vanwege de enorme goddelijke kracht niet mogelijk om naar het goddelijk licht te kijken. Die kan door geen enkel sterfelijk wezen worden gezien, tenzij Ik het versluierd wil laten zien aan wie Ik wil. Daarom pas op dat je je niet overmoedig verstout om te begrijpen wat van God komt. Dat blijkt al uit de angstige beving die je overvalt.
15. Over de kennis van God, de status daarvan, en wat die betekent.
Binnen dat gebouw zie je op de vloer een gestalte staan tegenover de zuil.
Dat betekent dat je binnen het werk van de Vader een kracht kunt zien die het geheim van het Woord van de Vader verklaart. Die kracht heeft zowel onder de mensen van het Oude Verbond als die van het Nieuwe Verbond alle gerechtigheid in de stad van de Almachtige geopenbaard. De woorden op de vloer verwijzen naar alles wat zich door het werk van de goede Vader op heel de aarde bevindt. Want zowel de aardse alsook de hemelse komen voort uit zijn voorzienigheid.
Wat betekent nu dat de gestalte nu eens de zuil gadeslaat en dan weer de mensen die in het gebouw op en neer lopen?
Dat betekent dat de gestalte zowel naar het geheim kijkt dat de kracht van het God-zijn in het Woord van God voortbrengt, als ook naar de mensen die in de goedheid van de Vader bezig zijn. Hij doorziet wie samenwerken en wie niet. Hij weet immers met welke inzet elkeen zijn best doet.
De uitdrukking de gestalte verwijst naar het weten van God. Hij doorschouwt immers alle mensen en alles wat zich in de hemel en op aarde bevindt. Die gestalte straalt zoveel schittering en klaarheid uit dat men vanwege de immense gloed die er van uitgaat, zijn gelaat en ook de kleding die de gedaante aanheeft, niet kan waarnemen.
Die gestalte is verschrikkelijk en angstaanjagend zoals een dreigende bliksemflits, maar tevens ook zacht van goedheid zoals het stralen van de zon. Door zijn dreiging en zijn zachtaardigheid tevens is die gestalte onbegrijpelijk voor de mensen. Dat komt vanwege de afschrikwekkende uitstraling van het God-zijn op zijn gelaat, en vanwege het licht dat de gestalte in zich draagt als was het een statie-gewaad. Men kan ook niet recht in de zon kijken of in de prachtkleding van zijn stralen. Die gestalte bevindt zich overal en in alles en is in het geheim van zijn bestaan zo’n grote schoonheid, dat door geen mens gevat kan worden met hoeveel zachtmoedigheid Hij de mensen draagt en met onvoorstelbaar medelijden spaart tot daar waar de hardste steen vanwege zijn hardheid niet doorboord kan worden. Daarmee wordt de harde en onverbeterlijke mens bedoeld die absoluut niet los wil komen van zijn kwaad.
En toch verschijnt de gestalte evenals de andere deugden in de gedaante van een mens.
Want in de kracht van zijn goedheid heeft God de mens heel sterk toegerust met redelijkheid, met kennis en met verstand. Zo kan hij zich met intense liefde beminnen, met diepe vroomheid vereren en de duivelse spinsels verachten. Maar bovenal kan hij Hem beminnen die hem zo’n grote en intense eer geschonken heeft.
16. Hoe staan de engelen daar tegenover; en waarom hebben zij vleugels?
Om die gestalte heen zag ik een heel mooie groep engelachtige wezens met vleugels. Zij stonden daar in diepe verering, met eerbiedig ontzag en vol liefde.
Dat betekent dat zalige en hoogverheven geesten in engelachtige dienst en met onuitsprekelijke en allerzuiverste lofprijzing de kennis van God vereren. Een mens kan dat niet zo waardig doen omdat hij nog in sterfelijk stof gehuld is. Maar zij omhelzen God met hun vurige verering, want zij zijn helemaal levend licht. Dat is niet omdat zij vleugels hebben zoals andere vliegende schepselen, maar, omdat zij door Gods kracht opvlammen in hun eigen leefsfeer, lijkt het alsof ze veren hebben. Vandaar dat zij Mij, de ware God, vereren met oprechte eerbied en ware nederigheid. Zij kennen mijn raadsbesluiten en zijn vurig in hun liefde tot Mij omdat zij altijd mijn aangezicht zien. Zij willen en verlangen niets anders dan dat waarvan zij zien dat het behagen vindt in mijn ogen.
17. Over hen die bijeengedreven schapen worden genoemd.
Maar voor het aangezicht van de gestalte zag ik nog een andere menigte in menselijke gedaante en in donkere kledij. Zij stonden daar in grote bevangenheid en vrees.
Dit zijn mensen die in de gedachtenis van God hun bestaan hebben. Hoe dan? De mens staat in de achting van God in hoog aanzien. Hij ziet de mens als horend bij Hem. Maar Hij verwerpt de mens die meer geneigd is om te volharden om zich in het verderf te storten dan om bij God te horen. Maar de mensen die je in zo’n grote getale aanwezig ziet, worden schapen genoemd die bijeen gedreven zijn. Zij hebben de menselijke natuur vanwege hun menselijke daden. Zij dragen een somber kleed. Dat is een verwijzing naar hun dralen in zondige praktijken. Maar zij verkeren ook in vrees omdat zij bang zijn voor het oordeel van God. Daarom worden zij bijeengedreven schapen genoemd. Op veel manieren drijf Ik hen immers samen zodat zij toch tot leven komen, losgerukt uit de dood door het bloed van mijn Zoon. Daarom ook worden deze mensen tegen hun zin met veel droefenis en zorgen door Mij als schapen bijeengedreven met de bedoeling dat zij hun ondeugdelijk leven verlaten. Door de wil van het vlees en hun jeugdig elan willen zij het liefst zo doorgaan zolang zij vastzitten aan wereldse zaken. Zij willen volharden in de gloed van hun hartstocht totdat het vuur uit hun vlees wijkt door de verkilling van hun leeftijd. Toch hou Ik hen op verschillende manieren in toom overeenkomstig wat Ik in hen gaande zie, met de bedoeling dat zij afstand nemen van hun zondig bestaan.
18. Over het feit dat God sommigen wat zachter aanpakt, anderen forser, en weer anderen met de grootst mogelijke ellende naar lichaam en geest.
Sommigen van hen in wie het wereldse gedoe niet met zoveel heftigheid brandt, beteugel Ik niet met zo’n felle zweep, maar doe het op zachtere wijze. In hen zie Ik immers niet zoveel bitterheid als bij anderen. Zodra zij immers mijn berisping ervaren, laten zij met bekwame spoed hun kwade wil varen en komen zij naar Mij toe met achterlating van de wereldse ijdelheden. Maar sommigen roep Ik op strengere wijze tot de orde, want die zijn zo vurig en hartstochtelijk bezig met zondigen vanuit hun vleselijke ondeugd, dat zij alleen maar door een stevigere aan pak van Mij weer geschikt worden voor mijn koninkrijk. In mijn kennis zie Ik hen, ken Ik hen en dring Ik bij hen aan naar gelang de overvloedige aandrang van hun lichamen.
En een andere keer overval Ik mensen die in de grootst mogelijke en sterkste kommer en kwel verkeren naar lichaam en geest. Die zijn immers zo opstandig en overdadig bezig met hun vleselijke hartstocht, dat zij alleen als zij door een aller ernstigste ramp getroffen worden, ophouden met hun schandalig gedrag in het prikkelen van hun vlees. Want zolang als het hun goed gaat in wat zij willen, zullen zij zich niet tot God bekeren. Immers waar de één door zijn kleinzieligheid volkomen wanhopig wordt, daar spot een ander met grootheidswaanzin. En waar de een vervalt in wanhoop, daar wordt een ander nauwelijks geraakt in zijn hoogmoed. Op die manier dring Ik aan bij degenen die Mij toebehoren ofschoon zij Mij met hun gedrag verachten. Ik wil dat zij – omdat Ik hen ken – gedwongen worden door de ellende die zij zowel lichamelijk als geestelijk ondergaan, uiteindelijk naar Mij terugkeren zodat zij gered worden. Zo heeft ook de Farao dodelijk verschrikt uiteindelijk het joodse volk gedwongen om zijn land te verlaten, zoals er geschreven staat.
19. Het voorbeeld van de Farao, Mozes en Aaron in deze aangelegenheid.
Die nacht nog liet de Farao Mozes en Aaron ontbieden en sprak: “Maak dat u bij mijn volk wegkomt, u en de Israëlieten. Ga Jahwe vereren zoals u gevraagd hebt. Neem ook al uw kleinvee en heel uw hebben en houden mee zoals u gevraagd hebt. Ga weg en geef mij de zegen (Ex.12,31-32)
Dat betreft het volgende. De belastende en zeer ernstige mistoestanden die eigen zijn aan deze wereld, belasten veel mensen met overmatig veel kommer en kwel. In hun harten roepen zij uit: “Helaas, helaas, waarheen kunnen wij vluchten?!” En terwijl zij ruzie maken over die ellende, jaagt men die mensen weg. Die haasten zich dan ook om bij hen vandaan te gaan, want zij verdorren lichamelijk door de zware geseling van Gods hand. Zij zijn niet in staat om met vreugde te leven in het genot van de wereld omdat God hen roept. Dat is de roeping van de rechtvaardigen door toedoen van verschillende vormen van rampspoed vanwege de duistere nacht van de zonden.
De Farao, of liever de duivelse ondeugden roepen Mozes op vanwege het geschreeuw van het volk over hun kommer en kwel. Het gaat over de mensen die door God met heel erg pijnlijke, lichamelijke zowel als geestelijke, zaken geprest worden.
Ook Aaron wordt opgeroepen. Dat zijn de mensen die God in het nachtelijk uur van de rampen met lichtere pressie oproept. Zelfs bij het onderdrukken van de menselijke begeerlijkheid roepen de ondeugden de mensen toe: “Sta op van uw vleselijke gewoonte en verlaat uw oude woongebied dat je hier bij ons hebt gehad. Maak je los uit het gewone volk dat wij hier hebben en dat ons eert. Doe afstand van de wereldse zaken die wij er zo graag op na houden. U bent immers buitenstaanders bij ons al die tijd dat jullie bij ons in gevangenschap hebt geleefd. Zonen van God zijn onder jullie. Zij zien Hem en erkennen Hem.
Verlaat ons en keer langs een andere weg terug. Wijdt jullie aan God toe in onoverwinnelijke zaken waarmee jullie ons hebt overwonnen, zoals jullie in jullie verlangens tot uitdrukking brengen. Neem ook jullie zachtmoedigheid als de makheid van schapen met u mee, want van daaruit valt het jullie moeilijk om voor ons te werken. Jullie willen een andere pijn verdragen door een lam te volgen. Het is een heel glorieus wapen met de kracht van wapenen waarmee jullie ons hebt overwonnen en waar wij niet tegen opgewassen zijn. Neem die wapens op in de nieuwheid van uw denken dat u zo graag hebben wilt. Ga van ons weg zoals jullie al zolang gewild hebt, terwijl jullie ons fel bestreden. Keer terug naar jullie vaderland waar jullie zo in je zielvoor hebt geleden.
Omhels dat andere leven dat jullie van ons wegleidt. En zegen in lofprijzing aan God de strijd waarmee jullie ontkomen bent aan de wereldse zaken en beslommeringen.
20. Over hoe God, die de mensen gadeslaat, hen straft en troost.
Ik ben ook de almachtige God. Als zodanig dwing Ik de genoemde schapen om naar Mij toe te komen. Dat geldt ook mijn zuilen. Daarmee worden de meer krachtige erfgenamen van de hemel bedoeld. Ik bekrachtig hen door hun ongerechtigheid van het bedrijven van zonden te bestraffen wanneer zij aangevochten worden door het binnendringen van de overtreding van Adam. Zij zouden niet staande kunnen blijven als Ik hen niet met mijn genade zou sterken. Op sommigen van hen drukt niet zo’n zware last van ongerechtigheden. Hen straf Ik met een lichtere straf. Want als Ik hen met fellere zweepslagen zou treffen, zouden zij de moed verliezen en wanhopig worden. Zij liggen immers niet vastgeketend aan fellere bekorende aanblazingen van de duivel.
Maar anderen houd Ik in een fellere houdgreep die hevig pijn doet. Zij zijn belast met een zwaardere last van een grote verscheidenheid aan de meest ernstige zeden van begeerten die voortgekomen zijn uit de strijd met de duivel. Ik wil niet dat zij buiten mijn verbond vallen waartoe zij behoren. Ik wil dat zij zich met heel hun verlangen aan Mij vastklampen en mijn geboden onderhouden. Want als Ik hen lichter zou straffen zoals die anderen, dan zouden zij mijn berispingen van generlei waarde achten. En dat terwijl zij door de meest ernstige aanvechtingen van de duivel worden belaagd.
Er zijn ook ballingen van het hemels vaderland die Ik niet ken. Zij keren Mij totaal de rug toe met hun lege begeerte van geest. Zij misleiden zichzelf met hun roofzuchtige driestheid. Zij zoeken Mij niet en willen ook niets van Mij weten. Zij verstikken ieder goed verlangen in zichzelf, zodat zij van Mij geen enkele hulp vragen. Begerig zwelgen zij slechts in hun eigen zaken overeenkomstig de lust van hun vleselijke verlangens ( cfr. 1Petrus 2,11). Sommigen van hen verkeren naar believen in overvloed en in vleselijk genot, maar leven toch niet te zeer in haat en afgunst. Maar zij wentelen zich in aangename gevoelens van wellust, genietend van vleselijke lusten. Ik geef hun ruimschoots deel aan de vruchten van de aarde, zodat zij niet ten onder gaan in armoede. Zij zijn immers door Mij geschapen. Ik wil niet dat zij mijn volk verzwelgen door hun slechtheid. Daarom zal hun ten deel vallen wat zij begeren.
Maar anderen gaan zo woest te keer in een overmaat aan bittere gal en haat en afgunst (cfr.1Petrus 3,9) dat zij geen enkel onrecht dat hun wordt aangedaan bereid zijn te verdragen. Dat gaat zover dat, als zij de eer en de rijkdom van deze wereld zouden hebben, de hemelse deugden bij de mensen zouden willen vernietigen zodat zij die niet bij hen zouden hoeven te eerbiedigen. Daarom neem Ik de veldvruchten en de rijkdommen van hen af en stort hen in grote ellende. Zij moeten zich niet kunnen verheffen tot zo’n groot kwaad als zij wel zouden willen. Zij zouden duivelse dingen doen als zij daartoe de kans kregen.
Aldus werp Ik in de juiste mate hindernissen op de wegen van zowel de goede als de kwade mensen. Daarbij hou Ik rekening met de mate van hun instemming zoals Ik die aantref in hun begeertes. Ook Salomon getuigt hiervan waar hij zegt:
21. Woorden van Wijsheid van Salomon.
Heel het gedrag van een mens mag in zijn eigen ogen rein zijn, Jahweh toets de geesten. (Spreuken 16,2)
Dat betekent het volgende. Alle wegen waarnaar de levendige geest van de mensen bij volle kennis verlangt, en naar wat hem bezig houdt als hij overdenkt wat hem nuttig kan zijn (of het vruchtbaar is of juist zwakzinnig nutteloos), al deze zaken liggen open en bloot voor de ogen van de almachtige God. God overziet dit alles, en er is absoluut niets dat aan zijn goddelijke blik ontgaat, want Hij weet alles. Zo overziet Hij het heelal en bestuurt alles op de juiste wijze. Hoe dan?
Hij is immers de beoordelaar van de zielen. Hij streelt hen met zoete liefkozingen en rust. Maar ook straft Hij hen met beproeving in lijden en ellende, zodat zij wakker blijven en in de juiste maat blijven lopen. Zij moeten zich niet tegen Hem keren en ook niet van Hem wegvluchten om Hem voorbij te streven. Zij moeten slechts doen wat Hij goedkeurt rekening houdend met dat waartoe eenieder in staat is. Want bij de uitvoering van de vergelding, hetzij in deze tijd hetzij in de toekomstige, is het doorslaggevend hoe zij God vereerd hebben.
Daarom worden de zielen ook op correcte wijze gewogen. Dat gebeurt zo dat de redelijkheid van de mens niet verder verheven wordt in hogere zaken, en niet dieper neergedrukt in lagere dan God in zijn rechtvaardig oordeel goed acht. Want God verzet zich daar tegen omdat geen enkele ziel, in welke aangelegenheid dan ook, zo overmatig krachtig is dat hij God kan verslaan. God oordeelt immers alles op de meest correcte wijze. Met zijn rechtvaardigheid verzet Hij zich tegen hen. Daar kunnen zij niet tegen op. Zij vermogen niet méér dan Hij hun toestaat.
Want zoals het ijk-lood op de juiste wijze de waarde van het geld aangeeft, zo hanteert God een dergelijke maat om het goede van het kwade te onderscheiden. Op geen enkele wijze kan men ontkomen aan de meest geijkte norm van zijn oordeel wanneer sommigen vanwege hun verdiensten glorie en vreugde van leven ontvangen, en anderen dodelijke straf en droefenis overeenkomstig de meest exacte kijk die God op hen heeft.
22. Waarom de Goddelijke Wijsheid de mensen ziet alsof ze bekleed zijn met nieuwe kleren.
De genoemde gestalte bekijkt de mensen die vanaf de wereld het gebouw binnenkomen en daar van nieuwe kleding worden voorzien. Dat betekent dat de Wijsheid van God de mensen kent die hun verfoeilijke ontrouw achter zich laten door de macht van Gods werking, en die in het doopsel ten bate van het eeuwig leven als-het-ware een nieuw menszijn aantrekken. Hij vermaant hen om niet op hun schreden terug te keren (cfr.Mk.13,16) naar de duivel , of als zij die misstap al hebben begaan, dat zij dan terugkeren naar God, hun Schepper. Met aansporende woorden spreekt Hij tot ieder van hen, zoals hiervoor reeds werd gezegd.
Wie aan zijn innerlijk verstand oren heeft, moet in vurige liefde mijn woorden aanhangen als mijn spiegelbeeld, en ze diep in het bewustzijn van zijn ziel opschrijven.
SCIVIAS, DEEL III
Sc.3.5
HOOFDSTUKKEN VAN HET VIJFDE VISIOEN VAN HET DERDE DEEL
1. De aard van het ijver en van God, en wat dit uitwerkt.
2. God onderzoekt nauwkeurig de zonden van de mensen om hen te bestraffen hetzij terwijl zij nog lijfelijk in leven zijn, hetzij in het hiernamaals. Ook kan de mens er zichzelf van reinigen door naar geest en lichaam boete te doen.
3. Woorden van Job hierover.
4. Wie met vrees zondigen, zijn het waard om met de hulp van God op te staan door boete te doen tot reiniging. Als het hen hier niet helemaal lukt om tot leven te komen, lukt het hun later wel.
5. Hoe het goede bij een redelijke mens antwoord geeft aan het kwade en het kwade aan het goede.
6. Over het feit dat er in een mens een dubbele roepstem klinkt: de ene roept om het leven, de andere om de dood.
7. Woorden van de Psalmist hierover.
8. De wonderbaarlijke en bewonderenswaardige oordelen van Gods ijver in het Oude Testament laten zien dat wij God moeten vrezen.
9. Men kan God niet door bedrieglijke en vleiende woorden bewegen om af te wijken van zijn rechtvaardig oordeel.
10. De verheven wraak overtreft de daad van de mensen niet door zwaarder te straffen.
11. Woorden van David hierover.
12. De ogen van God zien elke ongerechtigheid en Hij straft die. En, ofschoon de menselijke geest de oordelen van God niet kan doorzien, blijven de misstappen van de mens toch niet onbesproken.
13. De ijver van God die rechtvaardig het doen en laten van de mens beoordeelt, is voor ieder schepsel angstaanjagend.
14. De kracht van de Heilige Drievuldigheid onderwerpt de menselijke geest in alle zachtmoedigheid aan Zichzelf en aan een terecht oordeel in overeenstemming met ieders eigen uiteenlopende bedoelingen.
15. De ijver van God heeft de duivel allereerst in/door Christus overwonnen en hem vervolgens bij de uitverkorenen verjaagd; daarna verplettert Hij hem totaal in de zoon van het verderf. De godvrezenden spaart Hij, de opstandigen kastijdt Hij.
16. Verstokten die Gods gerechtigheid verachten, geen respect hebben voor de waarschuwing van God, en geen acht slaan op zijn aanmaning aan de mens, worden in het verderf gestort.
17. De elementen klagen luid over de hardnekkigheid van hen die geen berouw tonen. Als wraak worden de elementen over hen heen geworpen.
18. God roept de terugvordering van zijn eer af over de razende, zelfingenomen en wetens en willens zondige mensen zoals Hij deed bij Kaïn en de Farao en bij de mensen die bij de Horeb een afgodsbeeld hebben aanbeden en zich met Baal-Peor hebben afgegeven (cfr.Num.25,5 en Psalm 106(105),28)
19. Over Gods gerechtigheid, zichtbaar geworden in Abel, vereerd in verdere uitverkorenen en zoet-smakend in Gods Zoon. Als die gerechtigheid overtreden wordt, wordt ze door de ijver van God gewroken, door Hem die was, die nu is en er altijd zal zijn.
20. Wie op hondse wijze de Kerk en het toegewijd zijn aan de Kerk verafschuwt, en wie kerkelijke goederen vernietigt, wordt door Gods ijver verworpen.
21. Wat Jacob heeft gedaan, was een voorafbeelding van een inzegening van een kerk.
22. Overal waar het lichaam van Christus opgedragen wordt, moet er een gewijde steen zijn, ook als er om een of andere reden geen tempel kan zijn.
23. Er moet een reden zijn om een tempel te stichten. Die reden hangt samen met de inzet van het volk.
24. Hoe en waarom Jakob tienden van alles heeft geofferd.
25. Wie kerken verwoest, besmeurt ze met misdadig bloed of met ontucht; wie geen gewijde steen benutten om daarop een offer te brengen, en wie tienden of andere tempelzaken roven, wee hen, wee die miserabelen!
26. Wie kerkelijke zaken aan honden en varkens geeft, – dat wil zeggen: aan het gemene volk -, die worden door Gods ijver verworpen, zijzelf of hun nageslacht, van de hoogste graad tot de laagste.
27. Hoe God in zijn wraak zowel gelovigen als ongelovigen neervelt.
28. Hoe ellendig de ijver van God de mensen verbrandt die menen wijs te zijn en hun macht te kunnen laten gelden door onrechtvaardige oordelen te vellen.
29. In de ijver van God hoort men geen geschreeuw van een dreigende stem. Er is alleen de vaste en sterke macht van een rechtvaardig oordeel.
30. Het weten van een mens is als het ware een spiegel waarin het verlangen naar goed en kwaad te zien is.
31. Uit vrees komt angst voort, en uit angst schrik en beven. Vanuit deze drie moet de mens doen wat juist is.
32. Dit hoofdstuk gaat over het allereerste begin, dat wil zeggen over het onderscheidingsvermogen en over de hierboven aangehaalde genade van Christus.
33. Om zich over zijn zonden te verontschuldigen moet niemand mopperen tegen zijn schepper.
HET VIJFDE VISIOEN VAN HET DERDE DEEL
Hierna zag ik het volgende.
In de noordelijke hoek, daar waar de twee soorten muren van het voornoemde gebouw samenkomen, was er een hoofd te zien dat een merkwaardige vorm had. Het bevond zich op de buitenzijde van die hoek, en vanaf de hals stond het daar onbeweeglijk. Het stak even hoog boven de aarde uit als de hoogte van de hoek zelf, maar daar niet boven uit. Het was precies even groot, exact gelijk in hoogte. Dat hoofd had de kleur van vuur, roodgloeiend als een brandende vlam. En het had tevens een afschrikwekkend mensengelaat. Het keek erg vertoornd in noordelijke richting.
Van de hals naar beneden toe zag ik niets van zijn gestalte want de rest van zijn lichaam was op die plaats volledig verborgen en vaag. Ik zag zijn hoofd wel in de vorm van een onbedekt mensenhoofd. Het had geen haren zoals een man en was ook niet met een sluier bedekt zoals bij een vrouw. Toch was het eerder een man dan een vrouw. En hij was heel vreselijk om aan te zien.
De gedaante had drie vleugels van wonderbaarlijke breedte en lengte. Ze waren zo wit als een stralende wolk. Ze waren niet omhoog gestoken. Ze waren alleen maar elk afzonderlijk helemaal uitgestrekt, maar wel zo dat het hoofd er enigszins bovenuit stak. Een vleugel ging langs zijn rechterwang omhoog, wijzend in noordoostelijke richting. De tweede vleugel die in het midden zat, wees vanaf zijn keel naar het noordwesten. De derde vleugel wees vanaf zijn kin naar het westen. De vleugels bewogen af en toe heftig en sloegen op dezelfde plaats, dan weer hielden ze op met bewegen. Ik hoorde niet dat het hoofd iets zei. Maar terwijl de gestalte soms onbeweeglijk bleef, sloeg zij soms ook met de vleugels in de richting waarheen zij zich richtte, zoals gezegd is.
En opnieuw hoorde ik Degene die op de troon is gezeten tot mij spreken.
1. De aard van het ijver en van God, en wat dit uitwerkt.
God, die bij het oude volk zijn ijver zwaar heeft doen gelden, heeft zich bij het nieuwe volk, uit liefde voor zijn Zoon, zachtmoedig en zachtaardig getoond. Niet dat Hij nu de zonden van de overtreders achteloos gering acht, maar omdat Hij barmhartig een intense en waarachtige boetedoening verwacht van een zuiver hart. Maar de slechtheid van een verstokte mens verdraagt Hij niet. Hij straft die af met zijn rechtvaardig oordeel.
Daarom staat er: Het hoofd dat te zien is in de noordelijke hoek, daar waar de twee soorten muren van het gebouw samenkomen. Dat is een beeld om te verwijzen naar de na-ijver van God. Hij is de wreker van onbuigzame ongerechtigheid die op geen enkele manier genezen wil worden. Hij staat op via het indringende mysterie van het Woord van God dat aangekondigd is door de gestaltes en het spreken van de aartsvaders en de profeten.
Zo verschijnt die ijver van God ook in het beeld van een hoofd, want boven elke vrees uit wordt die ijver gekend in de striktheid van zijn vergelding, zoals een mens herkenbaar is aan zijn gelaat. Die ijver reageert vurig op het noordwestelijk deel. Dat wil zeggen dat die ijlings en effectief korte metten maakt met de duivel en al het kwaad. Ook bij Abraham en Mozes zijn er twee soorten van verdediging werkzaam: de beschouwende kennis waar er twee meningen mogelijk zijn, en de praktische aanpak. Zij komen samen in het ene werk van God. Want tegen de duivel, als het gaat over de keuze tussen goed en kwaad, moet de mens in alle gevallen heel sterk samen met de goedheid van God te werk gaan.
De overtreding echter die door speculatief denken plaatsvindt door daden van mensen die de geboden van God overtreden, wordt door de ijver van God gewroken, tenzij er vergeving plaatsvindt. Waar treedt die wraak in werking? Daar waar er geen vrees voor God en mens bestaat in de erkenning van God. En zulk een hart dat zo in de smerigheid van de ondeugd versteend en dood is dat het het oordeel van God niet vreest noch de aanblik van een mens,
dat hart wordt in verwarring gebracht en door Gods ijver neergesmakt overeenkomstig de wet van God. Hoe vindt dat plaats?
2. God onderzoekt nauwkeurig de zonden van de mensen om hen te bestraffen hetzij terwijl zij nog lijfelijk in leven zijn, hetzij in het hiernamaals.
Ook kan de mens er zichzelf van reinigen door naar geest en lichaam boete te doen.
Als een gebod eenmaal uitgevaardigd is en er een overtreding plaatsvindt, treedt de ijver in werking die de ongerechtigheid met een heel terecht oordeel ongedaan maakt. In het Oude Testament werd die ongerechtigheid met strenge vergelding in de bestaande mens zelf ongedaan gemaakt, terwijl de overtreding van de Wet in die mens als een zweer voort etterde.
Maar na de komst van de evangelische genade mikt diezelfde ijver op boetedoening. Na de dood van de mensen gaat de ijver over tot de straffen en kwellingen van de hel. Want de voorgenomen en de voltrokken en de slinkse wandaden van de mens zal Ik zodanig onderzoeken dat Ik ze wreek hetzij lijfelijk terwijl hij nog in zijn lichaam is, of via een straf in het hiernamaals. Het kan ook zijn dat de mens zijn misstappen uitboet door boetedoening omwille van de vergeving terwijl hij nog in ziel en lichaam leeft waarin hij de misstappen heeft begaan. In mijn geest zegt mijn dienaar Job hierover.
3. Woorden van Job hierover.
Ik vertrek mijn gezicht en word door smart gefolterd. Ik was bang over al mijn daden, wetend dat U de zondaar niet zult sparen. Maar als ik ook zo goddeloos ben, waar heb ik dan vruchteloos voor geleefd? (cfr. Job 9,27-29)
Dat betekent het volgende. Ik zal het kijken naar mijn innerlijk veranderen. Hoe dan?
Ik wil met name het feit veranderen dat ik zo wisselvallig ben.
Als ik iets van genot ervaar, wordt ik overspoeld door het bloed in mijn aderen. De ene keer voel ik toorn en een andere keer ervaar ik verterende droefheid. Als ik met graagte toegeef aan wat ik in mijzelf aantref, is het alsof ik een beminnelijk gezicht zie. Door mij te richten op het doen van het goede, doe ik het tegen mijn wil in.
Als ik toegegeven heb, word ik door een geseling geraakt. Dan span ik mij in om mij af te wenden van dat gelaat dat mij zo bekend is. Dan treedt mijn wil in werking om mij te richten op een anders gericht genot. Ik voeg mij dan naar de beschouwende gedachte om met een goed geweten naar God te zien en niet naar de begeerte van het vlees. Want via de begeerte van het vlees kom ik niet bij Hem terecht.
En die twee oorzaken zitten achter het feit dat ik schrik heb voor heel mijn doen en laten. Hoe zo? Als ik iets goeds doe, ben ik bang dat ik het niet goed genoeg doe voor God, want ik doorzie het niet helemaal. Ik zie het wazig als in een spiegel. Soms doorzie ik het met mijn geest, maar een andere keer weet ik het niet meer vanwege de logheid van mijn lichaam. Maar wanneer ik iets verkeerds doe, raak ik in verwarring door het geweten in mijn geest. Want diep van binnen ben ik er mij van bewust dat het geweten van hen die in zonde verkeren, niet wordt gespaard. Dat is het geval wanneer een mens weet wat er in zijn doen en laten tegen God in gaat. Hij moet gereinigd worden hetzij door een lijfelijke kastijding, hetzij door een straf uit boetedoening, of anders door een kwellende straf in het andere leven.
Daarom wordt een overtreder niet gespaard als hij geen boete doet, want er wordt hem geen verlof gegeven om te zondigen zodat hij ook metterdaad zou zondigen. Hij moet daarentegen gestraft worden hetzij hier of later.
Daarom, als ik zo weinig vroom ben en zozeer verhard dat ik mij niet wil laten vermurwen om afstand te nemen van mijn eigen zaken, met name van mijn zonden, dan kom ik er niet toe om die in een groot gevecht in mijzelf te bestrijden.
Als ik steeds tegen God inga in de mij bekende aangelegenheden, omdat ik nu eenmaal in zonden ontvangen ben en altijd geneigd ben om ongerechtigheid te plegen, en ook niet bang ben om door God veroordeeld te worden (dan vraag ik mij af) waarom ben ik zo verstrikt in zo’n ijdel bestaan dat ik bij herhaling en met kennis God erken, en – daarmee in tegenspraak – in mijn niets waardigheid verkeer?
Toch ben ik niet zo onmachtig dat ik geen onderscheid zou zien tussen goed en kwaad. Daarom, als ik mij tegen mijn gezond verstand verzet en zeg “Ik ken God niet”, dan ben ik een leugenaar. Want mijn geweten klaagt mij aan voor het feit dat ik fout ben en dat ik schuldig ben voor God als ik begin met iets te doen dat niet deugt. Maar ik ben niet vergeefs bezig als ik mij met een goed geweten tegen het kwaad verzet. Want ik ben zelf een werk van God. Dan keer ik mij naar God toe, en dan ontvang ik daar een goede beloning voor.
4. Wie met vrees zondigen, zijn het waard om met de hulp van God op te staan door boete te doen tot reiniging. Als het hen hier niet helemaal lukt om tot leven te komen, lukt het hun later wel.
Ik, de Heer van allen, getuig dus dat het billijk is dat een mens met smartelijke verzuchting of met berouwvolle wroeging of met waardige afstraffing zijn zonden uitlevert, hetzij in deze tijd hetzij in de toekomstige, zoals aangekondigd. Hoe gaat dat dan?
Wie zondigen met vrees en met de pijn van boetedoening, wie bevreesd zijn over hun zonden, verdienen het door Gods genade dat zij telkens weer opstaan van hun overtredingen om daarvan gereinigd te worden.
En als het dan toch nog niet lukt om volledig gereinigd te worden in deze tijd, dan krijgen zij die reiniging in de toekomstige tijd om tot leven te komen.
Wie daarentegen zo verhard zijn van hart en ook niet met vrees en smartelijke boetedoening verlangend willen weten van hun zonden, maar juist volharden in zulk een verstoktheid, alsof het hun niet zou passen om God te vrezen, die bekomen geen zuivering van hun zonden, niet in dit leven en ook niet in het toekomstige. Zij zullen straffen ondergaan zonder de troost van de reiniging die tot leven leidt. Want met de redelijkheid waarmee zij door Mij geschapen zijn, willen zij geen verantwoording geven over hun ongehoorzaamheid. Hoe moet dat dan?
5. Hoe het goede bij een redelijke mens antwoord geeft aan het kwade en het kwade aan het goede.
Voor het verstand van de redelijke mens bestaan er twee mogelijkheden om te reageren op het kennen van goed en kwaad. Daar passen twee reacties bij, namelijk een goede en een verkeerde. Hoe zo?
Het goede beantwoordt het kwade door er in God weerstand aan te bieden. Het kwaad beantwoordt het goede door het te bestrijden samen met de duivel. Maar zij die in het goede verkeren, geven hun weerwoord aan het kwaad. Zij beteugelen zichzelf altijd als het kwaad zich aandient, om zich niet te verlustigen in hun eigen pleziertjes.
Maar zij die in zonden verkeren, beantwoorden het goede door zich geenszins te onthouden van euvele daden, maar er zich juist hartstochtelijk in te verlustigen.. Zij willen geen weerwoord geven aan de verlokking van het kwaad. Hoe zit dat?
6. Over het feit dat er in een mens een dubbele roepstem klinkt: de ene roept om het leven, de andere om de dood.
De mens hoort in zijn binnenste een tweevoudige roepstem namelijk het verlangen naar een vruchtbaar leven en de begeerte naar verval. Hoe zit dat?
Door het verlangen naar een vruchtbaar bestaan wordt hij geroepen tot leven, maar door te haken naar verval, wordt hij geroepen tot de dood. Maar in zijn verlangen naar een vruchtbaar bestaan, wil hij het goede doen en zegt dan bij zichzelf: “Doe wat goed is”. Dat is het juiste weerwoord tegen het kwaad, zodat hij dat uit de weg gaat, en goede vrucht voortbrengt. Maar als er verlangen is om in de fout te gaan, dan spoort hij zichzelf aan met de woorden: “Doe waar je zin in hebt. Dat is dan tevens een antwoord tegen het doen van het goede als hij niet wil weerstaan aan zijn hang naar het kwaad, maar wil overgaan tot genieten van ongerechtigheid. Met dit antwoord veracht hij Mij en houdt Mij als het ware voor een bedrieger. Hij onthoudt Mij de eer die Mij toekomt. En omdat hij zich van het goede afkeert, en geen pijn voelt bij het feit dat hij zich niet uit vrees voor Mij inspant, gaat hij over tot het bespotten van hemelse zaken, zoals de profeet David het op mijn aangeven uitdrukt.
7. Woorden van de Psalmist hierover. (Ps.72,9)
Zij zetten een grote mond op tot aan de hemel, en hun tong roert zich overal op aarde (Ps.72,9)
Dat betekent:
Veel mensen zijn dwaas in hun redenering. Zij willen de onvoorstelbare vrees voor de Heer niet begrijpen. Zij onttrekken zich aan hun goede verlangens waarmee zij naar Mij zouden moeten hunkeren en hun ware God zouden moeten erkennen. Zij weigeren in te stemmen met hun goede geweten dat de mens toch altijd ter beschikking staat om goede werken in God te verrichten. Maar herhaaldelijk kiezen zij voor bitterheid in plaats voor wat goed is. Daarmee beroven zij zichzelf en gooien zij de ware schat over boord terwijl zij zich zogenaamd rijk maken met een veelheid aan ongerechtigheden.
Hiermee brengen zij hun manier van denken in stelling tegen de hemelse werken zodra zij hun mond openen. Zij vernietigen die hemelse zaken in zichzelf door hun honende razernij. Zij zeggen dan bij zichzelf: “De dingen die wij willen doen, zijn evengoed geoorloofd als de zogenaamde hemelse zaken die de oude Vaders ons, onwetenden, naar hun believen hebben opgelegd”. Op die manier ontkrachten zij de woorden en instellingen van de oude vaders, die door een hemels initiatief in mij zijn ingeplant. Zij zijn dan ook steeds bezig met snoepen van wat verkeerd is, en zo praten zij ook. Zij overspelen hun hand in overschatting van wat mogelijk is. Op die manier doen zij hardnekkig hun eigen wil. Zij willen aan hun lichaam geen beperkingen opleggen tegen de ondeugden. Maar zonder inspanning van hun geest wentelen zij zich in de verlangens van hun vlees als in de modder. Dat is toch wat de duivelse verleiding inhoudt.
8. De wonderbaarlijke en bewonderenswaardige oordelen van Gods ijver in het Oude Testament laten zien dat wij God moeten vrezen.
En zoals je ziet: Er was een hoofd dat een merkwaardige vorm had. Dat betekent dat in de na-ijver van de Heer wonderlijke en bewonderenswaardige oordelen aanwezig zijn die door een met zonden beladen mens niet gekend kunnen worden.
Maar wat betreft de woorden: Het hoofd bevond zich op de buitenzijde van die hoek, en het stond daar onbeweeglijk op de hals, die betekenen dat mijn ijver tegen de duivel zowel in het denken als in het gedrag van de mensen naar buiten treedt in het zicht van de volkeren. Dat is ook al gebeurd in het Oude Testament bij Abraham en Mozes. Dat is geschied opdat de volken Mij zouden vrezen door oog in oog te staan met mijn schrikwekkende reactie en die ook te voelen. Ondertussen dreigt mijn gerechtigheid ook naar het noorden*) tegen de meest wrede ongerechtigheid van de Satan.
*) De verblijfplaats van de duivel wordt in het noorden gedacht
Zie bv Jer.1,13-15 De Heer richtte zich opnieuw tot mij: “Wat zie je?” Ik zei: ”Ik zie een gloeiend hete kookpot die vanuit het noorden overhelt”. De Heer zei: “Vanuit het noorden zal onheil over alle inwoners van dit land worden uitgestort…”
9. Men kan God niet door bedrieglijke en vleiende woorden bewegen om af te wijken van zijn rechtvaardig oordeel.
En vanaf de hals stond het hoofd daar onbeweeglijk. Want met praatjes en verraderlijke woorden over niet goedgemaakte overtredingen kan men God niet vermurwen om van zijn terechte oordeel af te wijken. Dat wordt voorgesteld door de nek van zijn kracht die door God aan de vastgestelde Wet gehecht is en die door de mensen in acht genomen moet worden. Daarbij past Hij welverdiende straffen toe bij iedereen die zich niet aan de voorschriften van de Wet houdt overeenkomstig de slechte dingen waarin hij slap geweest is en zichzelf bevuild heeft. En met diezelfde overweldigende kracht vecht Hij terug tegen de duivel en die hem volgen. Dat wordt voorgesteld in het beeld van de starre nek. Zo verzet Hij zich tegen hun ongerechtigheid.
10. De verheven wraak overtreft de daad van de mensen niet door zwaarder te straffen.
Het hoofd stak even hoog boven de aarde uit als de hoogte van de hoek zelf. Dat betekent dat God alle aardse zaken te boven gaat in de meest correcte gerechtigheid van zijn antwoord. Dat doet Hij met dezelfde wrekende beantwoording als waarmee Hij tevoren bij Abraham en Mozes de werken van de mensen met een Wet heeft afgebakend. Want als men God niet wil kennen, dan luidt het goddelijk oordeel dat God zowel in het denken van de mensen als in hun daden, hun onwetendheid neersmakt.
Het hoofd stak niet boven de hoek uit. Het was precies even groot, exact gelijk in hoogte.
Dat betekent dat de hoogste wraak niet heviger is en niet boven de menselijke daad uitstijgt dan wat die echt verdient. In de uitmuntende gerechtigheid waarmee Hij alles beoordeelt, is zijn wraak alleen maar evenredig en rechtvaardig. Daar was zich ook de psalmist David van bewust toen hij zei:
11. Woorden van David hierover.
Ik weet, Heer, uw voorschriften zijn rechtvaardig en U vernederde mij vanuit uw trouw.
(Ps.118,75)
Dat betekent het volgende.
God, ik besef dat U mij door uw goedheid niet gedood hebt omwille van mijn zonden, en dat U mij daarmee niet de mogelijkheid ontnomen hebt om naar lichaam en geest nog iets te doen.
Ook besef ik dat U niet vanwege uw macht en ook niet vanwege uw toorn hun zonden zwaarder laat wegen dan de verdiensten die zij hebben. En dat geldt zowel voor degenen die willens en wetens handelen als bij degenen die het onwetend doen.
Het goede doe ik al redetwistend met mijzelf; het slechte volbreng ik uit de begeerte van het vlees. Daarom beloont U het goede, en veroordeelt U het kwade. Maar U wijkt niet af van wat billijk en rechtvaardig is. Hoe dan? Als U heftiger zou reageren dan wat de mens doet als hij zondigt, dan zou er geen evenwichtig oordeel zijn. Maar als U heftiger zou reageren dan wat de mens doet als hij zondigt, dan zou er geen evenwichtig oordeel zijn. Maar als U slap zou reageren en niet zou oproepen tot boete, en dat er dan geen gerechtelijk onderzoek zou plaatsvinden om de ongerechtigheid ongedaan te maken, dan zou U als rechtvaardige God, de ongerechtigheid vergoelijken en koesteren. De dood was ooit het meest bittere oordeel in de dood van Adam. Maar door de genade die U opnieuw gegeven hebt, roept U via boetedoening de mens opnieuw tot leven. Dat kon alleen maar gebeuren door één iemand, en dat bent U, God. Het heel juiste en billijkste oordeel bestaat in de zuivering door uw genade die leidt tot leven, want uw oordeel is bij ieder afzonderlijk geval aangepast aan de juiste maat. Want alles wat U doet is overeenkomstig de waarheid, en U past geen enkele overmaat toe op valse wijze. Want wat méér is in het teveel of minder in het te weinig , doet tekort aan wat juist is.
Bij veel gejammer tempert U uw macht door niemand te doden door toepassing van uw toch heel duidelijke macht daartoe. U redeneert bij Uzelf dat U sparen zult als er boete gedaan wordt. Daarom heb ik mij vanwege uw barmhartigheid vernederd en geef ik eer aan uw Naam,
ook al ben ik ondertussen benauwd voor uw oordeel over mijn schuldige overtredingen.
12. De ogen van God zien elke ongerechtigheid en Hij straft die. En, ofschoon de menselijke geest de oordelen van God niet kan doorzien, blijven de misstappen van de mens toch niet onbesproken.
Dat hoofd had de kleur van vuur, roodgloeiend als een brandende vlam. Die woorden betekenen dat er in Gods na-ijver een vlammende weerstand aanwezig is, roodgloeiend vanwege de uiterst krachtige gloed van zijn toorn met een afschrikwekkend gelaat van een mens. De ogen van God zien immers iedere ongerechtigheid recht in het gezicht. De schuld van de meest uiteenlopende misdrijven blijft dan ook niet voor God verborgen, want Hij ziet ze aan met een verschrikkelijke blik, en beoordeelt ze op zijn terechte wijze. En omdat het doen en laten van de mensen ook monsterlijke en vreselijke ongepastheden bevat, vertoont het hun menselijk gezicht in daden van vleselijke lusten.
En het had tevens een afschrikwekkend mensengelaat. Het keek erg vertoornd in noordelijke richting. Want in zijn wraak is God verontwaardigd over elk kwaad dat voortkomt uit duivelse aandrang.
En dan staat er: van de hals naar beneden toe zag ik niets van zijn gestalte, want de rest van zijn lichaam was op die plaats volledig verborgen en vaag. Dat betekent dat er in Gods gedrevenheid terechte veroordelingen aanwezig zijn. Die verjagen effectief het armzalig gedoe van slechte mensen. Geen enkel menselijk verstand is in staat dat volledig te doorgronden omdat het in de hoek van het menselijk denken en doen verborgen ligt en daar toegedekt wordt, met als gevolg dat het door geen enkel onderzoek doorzien en begrepen kan worden. Soms dringt de bedreven aangelegenheid wel tot ons weten door wanneer het zichtbaar wordt naar aanleiding van de wraak die God neemt en die op het gelaat van de mens te zien is in overeenstemming met de verlangens van zijn hart. Dat is ook de reden waarom er in de wraakneming geen enkele verdoezeling van wat voor een verzachtende omstandigheid dan ook, aanwezig is. Er is alleen maar plaats voor de juiste gerechtigheid overeenkomstig de zonden van de mensen, want hun misdrijven blijven niet onbesproken, zoals voorzegd is, omdat de ijver van God zijn eigen onderzoek doet.
13. De ijver van God die rechtvaardig het doen en laten van de mens beoordeelt, is voor ieder schepsel angstaanjagend.
Ik zag zijn hoofd wel in de vorm van een onbedekt mensenhoofd.
Dat is zo omdat de ijver van God geenszins aan sterfelijkheid onderworpen is. Die is immers altijd vrij van elke neerdrukkende zwakheid, en de daden van de mensen beoordeelt Hij op correcte wijze.
Het had geen haren zoals een man en was ook niet met een sluier bedekt zoals bij een vrouw.
Hij heeft geen enkele zorg over een gevoel dat Hij iemand moet bestrijden die Hem de baas zou zijn in welke mannelijke kracht dan ook. En ook heeft Hij geen last van vrouwelijke zwakheid in een vreesachtig gemoed, dat Hij dingen die tegen zitten, niet zou kunnen overwinnen.
Toch was het eerder een man dan een vrouw. En hij was heel vreselijk om aan te zien.
Want de heel sterke kracht van God is groter in mannelijke kordaatheid dan in zachte vrouwelijke zwakheid.
En hij had een erg verschrikkelijke aanblik, want zijn na-ijver is voor ieder schepsel schrikaanjagend en vreeswekkend wanneer die gevoeld wordt bij de toepassing van de vergelding.
14. De kracht van de Heilige Drievuldigheid onderwerpt de menselijke geest in alle zachtmoedigheid aan Zichzelf en aan een terecht oordeel in overeenstemming met ieders eigen uiteenlopende bedoelingen.
Nu over: De gedaante had drie vleugels van wonderbaarlijke breedte en lengte. Ze waren zo wit als een stralende wolk. Dat duidt erop hoe ver de onbegrijpelijke kracht van de Heilige Drievuldigheid reikt. Geen mens is in staat die reikwijdte te begrijpen, niet in de grootte van zijn glorie en ook niet in de omvang van zijn macht. Die macht schittert door haar grote mildheid en helderheid van het God-zijn. Tevens ook door het gerechtigd oordeel waarmee Hij de geest van de mensen aan Zich onderwerpt, hoezeer zij ook in grote verscheidenheid als wolken uit elkaar drijven.
Die vleugels waren niet omhoog gestoken. Ze waren alleen maar elk afzonderlijk helemaal uitgestrekt, maar wel zo dat het hoofd er nog enigszins bovenuit stak. De wraak van God verheft zich geenszins hooghartig, maar bij ieder geval richt het zich op wat het aan straf verdient. Maar dat gebeurt altijd volgens de meest strikte norm die past bij het rechtvaardig oordeel over de bestraffing. Dat gebeurt zo dat het vermogen van Gods macht voorafgaat aan de intensiteit van zijn kracht, en wel als het ware in het hoofd van zijn wraak (N.B. in het visioen is er sprake van een hoofd!). Het gaat over de menselijke daden waarvan de ware Drievuldigheid niet toestaat dat ze onbesproken blijven. Maar bij dit alles gaat Hij toch niet zo wrekend en vermorzelend te werk als het vanuit zijn macht mogelijk zou zijn.
15. De ijver van God heeft de duivel allereerst in/door Christus overwonnen en hem vervolgens bij de uitverkorenen verjaagd; daarna verplettert Hij hem totaal in de zoon van het verderf. De godvrezenden spaart Hij, de opstandigen kastijdt Hij.
Een vleugel gaat langs zijn rechterwang omhoog wijzend in noordoostelijke richting.
Dat betekent dat God met zijn rechtvaardig oordeel eerst aan de rechtse kant van de verlossing de duivel en al het kwaad overwonnen heeft.
De tweede vleugel, die in het midden zit, wijst vanaf zijn keel naar het noordwesten.
Dat duidt op de verlossing die door de Zoon tot stand is gekomen, en als het ware halverwege, na de versterking van het geloof en de geproefde zoetheid van de uitverkorenen, de razende vijand door hen heeft verjaagd. Gelijktijdig ontrukt Hij hen uit zijn muil.
De derde vleugel wijst vanaf zijn kin naar het westen.
Dat betekent dat als de Satan verdreven is bij de uitverkorenen van God, hij vervolgens ook links van het verderf volledig verbrijzeld wordt in de zoon van het verderf als de wereld al naar zijn einde neigt.
De vleugels bewegen af en toe heftig en slaan op dezelfde plaats, dan weer houden ze op met bewegen.
De ijver van God wordt tot wraak bewogen door een afschrikwekkend en geweldig oordeel over elk schepsel. Hij laat zijn veroordeling gepaard gaan met een hevige slag overal waar het door een terecht oordeel aan de goddelijke majesteit behaagt. Immers overal waar de vreze des Heren en de liefde en de eer van God eerbiedig in acht genomen worden, daar toont God zich mild en zachtmoedig, en voert Hij zijn straf niet uit. Maar de keiharde rebellen straft Hij vreselijk en rechtvaardig.
16. Verstokten die Gods gerechtigheid verachten, geen respect hebben voor de waarschuwing van God, en geen acht slaan op zijn aanmaning aan de mens, worden in het verderf gestort.
De eerste vleugel van mijn wraak slaat de mensen en werpt hen in de afgrond van het verderf. Zij zijn zo verhard, harder dan steen, dat zij met hun innerlijke blik voortdurend mijn gerechtigheid verachten. Met de kennis van hun verstand kijken zij achterom. Zij leven meer van hun vleselijke lusten (cfr.1Petrus 2,11) en van de duivelse verleidingen dan dat zij willen letten op de ware gerechtigheid. Op geen enkele wijze willen zij zich afkeren van hun nietswaardig bestaan, niet door de aansporing van mijn kant, noch door de oproep van de mensen. Zo spijkeren zij de geest van hun geweten vast op een kruis. Zij geven meer om de ongerechtigheid van de duivel, en leven daar meer van dan van mijn gerechtigheid. Deze mensen gieten als het ware gesmolten lood in hun harten, met die losgeslagen verlangens van hun armzalige slapheid. Zij gebruiken het om de ijzeren hardheid van hun god-vergetenheid nog te verstevigen. Op die manier zijn zij verhard als staal zodat zij noch omwille van God noch omwille van de mens zichzelf of wie dan ook sparen bij hun ongerechtigheid.
17. De elementen klagen luid over de hardnekkigheid van hen die geen berouw tonen. Als wraak worden de elementen over hen heen geworpen.
Samen met de overige schepselen roepen en klagen de elementen over hen. Zij doen dat omwille van het feit dat de armzalige menselijke natuur in de zo ontzettend korte tijd die hij maar heeft, zo onverstandig is tegenover God. En dat terwijl de elementen zelf in vrees en respect de voorschriften van de Heer volbrengen. Daarom verheffen zij vreselijk donderend hun stem tegen de mens. Hoe dan? Dat gebeurt niet doordat de elementen roepen met een stem of klagen met de kennis van een met reden begiftigd schepsel, maar zij doen dat op eigen wijze met lawaai en donder. Dat gebeurt zo dat de mensen in schrik en beven schreeuwen van angst zodra God dit, samen met andere natuurverschijnselen, over de mensen laat komen. Zij blijven opstandig. Zij nemen geen ander standpunt in en veranderen ook niet in zichzelf overeenkomstig dat wat de goddelijke macht hen opdraagt. Daarom apen deze vreselijk verharde mensen de duivel na. Deze wil in de verharding van zijn ondeugd niet onderdoen voor God, zijn Schepper. Dat is ook de reden waarom hij van elk geluk verstoken is en waarom ook zij verloren gaan die hem volgen.
18. God roept de terugvordering van zijn eer af over de razende, zelfingenomen en wetens en willens zondige mensen zoals Hij deed bij Kaïn en de Farao en bij de mensen die bij de Horeb een afgodsbeeld hebben aanbeden en zich met Baal-Peor hebben afgegeven (cfr.Num.25,5 en Psalm 106(105),28).
De middelste vleugel van mijn na-ijver slaat razende mensen neer, en daarbij elk kwaad dat de mensen vol eigenwaan wetens en willens verrichten. Als eerste kwam dit kwaad in een mens op tegen het bloed van Abel. Hij werd door zijn broer gehaat voor het feit dat hij door God geliefd was omdat hij zijn hele hebben en houden opofferde door het uit vrije wil uit te delen.
Vervolgens manifesteerde dit kwaad zich in de Farao. Hij was door mijn wonderen gewaarschuwd. Stijf van schrik voor Mij heeft hij mijn volk Israël laten vertrekken tegen zijn wil in. Uit woede wilde hij het terughalen. Daarom heeft mijn na-ijver hem verzwolgen.
Daarna stak het kwaad op nieuw zijn kop op. Deze keer bij mijn volk. Ofschoon het volk Mij kende en mijn wonderdaden had gezien, heeft het op de Horeb een afgod aanbeden. Toen is de kroon van zijn hoofd gevallen, zodat de Wet van God voor hen verworden is tot twee vergankelijke stenen platen en andere dergelijke zaken. Ten gevolge van dit alles zijn de roem en het geluk hun ontvallen. Dit alles is gebeurd door mijn wrekende wraak.
Vandaar ook dat mijn dienaar Mozes over datzelfde volk dat zo vaak tegenover Mij weerbarstig was, namens Mij een straf deed uitgaan. Dat gebeurde toen hij metterdaad aan mijn uitverkorenen moest zeggen dat iedereen zijn broeder, vriend en naaste moest doden (Ex.32,27), en nog een keer toen hij ziedend tot de rechters van het volk zei dat iedereen zijn naasten noest doden die zich ingelaten hadden met Beëlfegor (Num.25,5 en Psalm 106(105),28). Toen heb Ik Mij gewroken door het kwaad te doden dat zich tegen Mij gericht had.
19. Over Gods gerechtigheid, zichtbaar geworden in Abel, vereerd in verdere uitverkorenen en zoet-smakend in Gods Zoon.
Als die gerechtigheid overtreden wordt, wordt ze door de ijver van God gewroken, door Hem die was, die nu is en er altijd zal zijn.
De gerechtigheid van God is evenwel eerst bij Abel ontstaan. Uit alle slechte en verkeerde generaties zijn na hem veel andere uitverkorenen gevonden die mijn verder uitgewerkte geboden verzameld en onderhouden hebben als kinderen van Israël. Te midden van hen is ook rouw en droefenis ontstaan, verlangend naar de menswording van mijn Zoon. Maar toen de openbaarmaking van mijn Zoon een feit was doordat Ik Hem gezonden had, geboren uit een Maagd, werd elke gerechtigheid van de Wet gekookt en gezouten en bereid tot een hartige en goed smakende maaltijd voor heel het volk dat in Mij gelooft. Ondertussen maakten de apostelen van de waarheid, die waarheid bekend. Ik nam dan ook wraak bij al die genoemde generaties omdat zij wetens en willens tegen mijn gerechtigheid zijn ingegaan. Mijn ijver blijft dit doen. Want God die er toen was, is er nu nog en zal er altijd zijn. Ook mijn ijver die er toen was, is er nu nog en zal staande blijven tot aan het einde van alle stammen en volken.
De gerechtigheid van God neemt geen einde, maar verwijdert elke roestaanslag van ongerechtigheid.
20. Wie op hondse wijze de Kerk en het toegewijd zijn aan de Kerk verafschuwt, en wie kerkelijke goederen vernietigt, wordt door Gods ijver verworpen.
Daarom ook, gedreven door diezelfde ijver, neem Ik deze ongerechtigheid weg. Ik verwerp daarbij degene die op hondse wijze de Kerk verafschuwt, die in Mij als een bloem gedijt. Of ook degene die in zijn razende ongerechtigheid de door Mij ingestelde toewijding vernietigt, of andere gerechte zaken die bij mijn tempel behoren. Het betreft zaken die sterk opgekomen zijn als voorafbeelding van mijn dienaar Jacob. De Schrift getuigt daarvan.
21. Wat Jacob heeft gedaan, was een voorafbeelding van een inzegening van een kerk.
NB. Voor een goed verstaan van dit nummer is het goed om ons de volgende teksten in herinnering te roepen. Mt.16,18 Ik zeg je: jij bent Petrus en op deze steenrots zal Ik mijn kerk bouwen. En ook Mt.7,24-27. De naam Petrus is afgeleid van het Griekse woord petra dat rots betekent.
De volgende morgen vroeg zette Jacob de steen die hij als hoofdsteun gediend had, overeind tot gedenksteen. Hij goot er olie overheen, en noemde die plaats Bethel. (Gen.28,18-19). Dat betekent het volgende.
Jacob is vroeg opgestaan. Hij is opgestaan als een minnaar van ware gerechtigheid in een opgerichte tempel. Hij heeft daar een passende naam aan gegeven. Want van die naam uit moest de meest passende tempel ontstaan namelijk de Maagd Maria van waaruit de Zon van Gerechtigheid is opgegaan.
Hij heeft de steen genomen die hij bij wijze van altaar onder zijn hoger gelegen hoofd had gelegd, dat wil zeggen ten bate van Christus, opdat die steen in Diens naam geheiligd zou worden en heilig zou heten. Iedere altaar dat gewijd wordt, is onderworpen aan de macht van de almachtige God, het hoofd van alle gelovigen. Hij heeft de steen opgericht als titel van het boek van het Leven, en als verpersoonlijking van de voortreffelijke geur van het hemels Jeruzalem. Zo is ieder altaar dat geheiligd is, het allerbelangrijkste deel van zijn tempel doordat er olie bij wijze van zalfolie over heen gegoten is. Die zalfolie is als de genade van de Almachtige God bij het heilig doopsel. En die plaats heeft Hij huis en tempel van God genoemd overeenkomstig de naam van de stad het hemelse Jeruzalem, die de levende tempel van de levende God is.
22. Overal waar het lichaam van Christus opgedragen wordt, moet er een gewijde steen zijn, ook als er om een of andere reden geen tempel kan zijn.
Overeenkomstig dit voorbeeld en met deze betekenis moet er in een tempel een steen aangebracht worden die aan mijn Naam is toegewijd. Met die steen is zo’n tempel dan gekenmerkt, want Ik ben die stevige rots. Elke gerechtigheid en de wet van de Christenen hoort Mij toe. Dus overal waar een plaats geheiligd wordt om er het lichaam van mijn Zoon te offeren, daar wil Ik een steen hebben die in mijn Naam gemerkt is, want Ik ben de enig echte sterkte. Dat geldt ook daar waar er om een of andere reden geen mogelijkheid bestaat om een tempel te bouwen. Want zoals gezegd heeft mijn dienaar Jacob een steen in mijn Naam opgericht als voorbeeld, omdat mijn Zoon ook uit zijn stam geboren is.
23. Er moet een reden zijn om een tempel te stichten, en die gaat samen met de inzet van het volk.
De bouw van een tempel die aan Mij wordt toegewijd, mag niet zo maar plaatsvinden zonder de inzet van de bevolking en zonder dat er een reden voor is. Die reden hangt samen met de dienende inzet van de bevolking, zoals ook het hemelse Jeruzalem, met Christus aan het hoofd, haar gerechtigheid niet wil ontberen, maar steeds uitkijkt naar de inspanningen van haar kinderen die zij bij God wil opnemen.
Hoe gaat dat in zijn werk? Om zich te onttrekken aan de dienst van de Satan beperken zij zich in het vrijwillig voldoen aan hun vleselijke lusten en gaan zij tegen zichzelf in door zich los te maken uit de greep van eigen bezit omwille van de liefde voor het hemelse. Dat gebeurt door niet alles te gebruiken, maar door zich sommige dingen te ontzeggen en ze aan God op te offeren voor zijn glorie. Daarin heeft mijn dienaar Jacob het voorbeeld gegeven toen hij een tiende deel van heel zijn bezit inzette, zoals hij gezegd had en zoals het ook staat opgetekend.
24. Hoe en waarom Jakob tienden van alles heeft geofferd.
Van alles wat U mij geeft, zal ik een tiende deel aan U opdragen (Gen.28,22)
Dat betekent:
Van alles wat U mij geeft, geef ik U een tiende deel terug, want dat is uw Wet. O mijn God, als eerste betreft dat de gaven in mijn ziel. Ik snijd daar mijn eigen wil uit weg. Ik bied U uw eigen gerechtigheid aan tegen dat wat ik graag wil. En vervolgens geef ik U het tiende deel van alles wat ik hier op aarde bezit.
Wat betekent dit?
Elke gelovige mens die behoort tot de tiende rang van de hogere burgers, moet altijd het tiende deel van heel zijn bezit afstaan aan mijn tempel vanwege het eerherstel dat berekend wordt van het tiende getal dat geteld kan worden. Dat betekent dat het gaat over alles wat zijn bestaan heeft in de kennis van God, en dat behoort tot de ware tempel namelijk het hemels Jeruzalem.
25. Wie kerken verwoest, besmeurt ze met misdadig bloed of met ontucht; wie geen gewijde steen benutten om daarop een offer te brengen, en wie tienden of andere tempelzaken roven, wee hen, wee die miserabelen!
Deze tekst richt zich tot hen die de vrees voor Mij vergetend, tempels die aan mijn Naam zijn toegewijd, verwoesten door de razernij van hun ongerechtigheid. Dat doen zij door bij de heilige plaatsen, de wijding die deze naar het voorbeeld van Jacob gekregen hebben, te ontwijden en te besmeuren met bloed dat vergoten wordt bij moord of te bevuilen met zaadlozing in ontucht of hoererij. Zij doen het ook als zij de toegewijde instelling van de oude Vaders minachten door bij het hoogste offer geen gewijde steen te gebruiken zoals Jacob die overeind zette met een diepe betekenis. Het kan ook gebeuren door geen acht te slaan op de gerechtigheid die door Mij is ingesteld als tienden, of die aanwezig is in de zaken die tot mijn tempel behoren. Wee die ellendigen, wee die ellendelingen, wee die miserabele mensen die zich zo schandelijk gedragen en die zo dóór en dóór slecht zijn in de ogen van mijn Majesteit!
Zoals gezegd: zij veronachtzamen alles wat Ik heb ingesteld en wat in het Oude Testament werd overgeleverd. Want overeenkomstig de barmhartige genade is de nieuwe Wet door mijn Zoon uit het Oude Testament voortgebracht, en wat in de gerechtigheid van Wet en Profeten
nog onvolmaakt was, is door mijn Zoon aangevuld. Hij heeft alle tekenen van de eerste Vaders en alles wat zij verholen in de schaduw gezegd hebben, openlijk in alle gerechtigheid in zichzelf openbaar gemaakt.
26. Wie kerkelijke zaken aan honden en varkens geeft, – dat wil zeggen: aan het gemene volk -, die worden door Gods ijver verworpen, zijzelf of hun nageslacht, van de hoogste graad tot de laagste.
En allen die dit allemaal vernietigen doordat zij de levensspijs die in beide testamenten bereid is geworden, als slijk verachten en vertrappen en aan honden, varkens en ander vee te eten geven – Ik bedoel daarmee aan verkeerde mensen -, al die mensen of hun nazaten zal Ik ook in de steek laten. Zij geven het immers eerder over aan heidense gewoontes en aan lege onwetendheid dan aan Mij, de Almachtige God. Zij benutten het voor eigen gebruik en eigen wil. Al die mensen of hun nazaten zal Ik ook verachten. In mijn ijverzuchtige wraak smijt Ik hen van de hoogste tree naar de laagste, en van rijkdom naar armoede.
27. Hoe God in zijn wraak zowel gelovigen als ongelovigen neervelt.
De derde vleugel van mijn wraak velt zowel gelovigen als ongelovigen vanwege hun goddeloos en ongerechtig gedrag. De wraak treft gelovigen die geen goede en gerechte dingen willen doen. Het gaat over mensen die duidelijk het geloof zien en die bekend zijn met de gerechtigheid van God en toch vastzitten in de duisternis van hun slechte doen en laten. Zij zuchten, maar denken niet aan wat er na de duisternis van het kwaad komt. Zij willen zich verlustigen in wat slecht is. Maar God staat niet toe dat zij doen wat zij willen. Met zijn wraak weerhoudt Hij hen daarvan. Maar zij verkeren zozeer in duisternis dat zij Hem vergeten zijn, zozeer dat zij het liefst van Hem weg willen lopen.
Maar de ongelovigen slaat Hij neer omwille van hun ongeloof. Dat gebeurt zelfs zo dat hun in de weerwraak hun ongerechtigheid wordt afgenomen, wanneer hun niet wordt toegestaan om het kwaad te volbrengen dat zij zo graag zouden willen doen.
Vandaar dat de perverse duivel, overdonderd door de zaligheid van de gelovige mensen die schitteren voor Gods ogen, hen zou willen meetrekken in de duisternis van de dood in overeenstemming met zijn boosaardigheid. Maar hij kan hen niet verder in zijn greep houden dan de strekking van hun daden reiken.
28. Hoe ellendig de ijver van God de mensen verbrandt die menen wijs te zijn en hun macht te kunnen laten gelden door onrechtvaardige oordelen te vellen.
Maar op aarde wordt een andere maatstaf aangelegd door mensen die begunstigd zijn met een nuchter verstand. Zij zijn zo wijs dat zij God indachtig zijn overeenkomstig hun eigen wil, begiftigd als zij zijn met de wijsheid van hun eigen aanvoelen. Vandaar dat zij overmoedig zelf de wijze kennis willen hebben om alles te kunnen doen wat zij bedenken, en om gerechtigheid met ongerechtigheid te vermengen. Maar in feite zijn zij dom in hun wijsheid. Want op deze wijze rekenen zij zichzelf immers volledig en volkomen in staat om alles te hebben, te begrijpen en te verkrijgen wat zij maar naar willekeur bedenken kunnen.
Onderwijl willen zij, steunend op hun macht, hun vleugels uitslaan over provincies, steden en andere plaatsen, en over zaken waar zij op dat moment met gezag bij betrokken zijn. Bij wat zij doen willen zij niet de verstandelijke maatstaf van het kijken naar God er op nahouden. Dan worden zij voor de ogen van God verdreven en verworpen vanwege hun goddeloze en onterechte oordelen die zij eerder uitspraken, en waarbij zij er bewust geen vreze des Heren op na wilden houden.
En zo zullen zij door die ijver van Mij in groot geween verkeren en met smekende stem tegenover alle mensen staan. Te rechter tijd zien en horen zij de veroordeling van hun ongerechtigheid. Sommigen van hen zullen nog tijdens hun leven in grote ellende en gebrek verkeren. Anderen zullen een ellendige dood sterven tijdens verschillende vormen van lijden. In zo’n verscheidenheid wordt er wraak genomen en ontbrandt mijn ijver iedere ongerechtigheid weg, want die gaat rechtstreeks tegen Mij in.
29. In de ijver van God is geen dreigende, schreeuwende stem te horen, maar er is wel de beslissende kracht van het rechtvaardig oordeel.
Nu over het feit dat je niet hoorde dat het hoofd iets zei. Maar terwijl de gestalte onbeweeglijk bleef, sloeg zij soms ook met de vleugels in de richting waarheen zij zich richtte, zoals gezegd is.
Dat betekent dat Gods ijver niet schreeuwt met dreigende stem en zich ook niet trots opricht, maar onbewogen blijft in de kracht van zijn macht en in het uitspeken van zijn gerechte oordelen.
Met zijn wraak die volgt op de razernij van de daden, brengt Hij de oude zaken die zonder vrees voor God gepleegd zijn, in verwarring. Hij vertrapt ze overeenkomstig de reikwijdte van de wraak van zijn oordeel, zoals jou, mens, op de meest waarachtige wijze is geopenbaard.
En omdat God rechtvaardig is, moet elke ongerechtigheid door een rechtvaardig iemand onderzocht worden. God kent de geheime positie waarin het geweten van de mens verkeert.
30. Het geweten van een mens is als het ware een spiegel waarin het verlangen naar goed en kwaad te zien is.
Want in een mens is het geweten als een spiegel waarin het verlangen verborgen ligt waarmee hij iets goeds of iets kwaads wil. Want de mens die zich geplaatst ziet tussen die twee mogelijkheden, neigt naar datgene waarnaar zijn verlangen uitgaat. De mens nu die zich naar het goede toekeert en het goede met de hulp van God aanvaardt, ontvangt op loffelijke wijze de beloning van een gelukzalige vergelding. Hij heeft immers het kwade veracht en het goede volbracht. Maar wie neigt naar wat verkeerd is, en dat op aandringen van de duivel via een slechte daad verzwelgt, loopt dan ook op ellendige wijze tegen de straffen van een terechte vergelding aan. Hij heeft immers het goede veronachtzaamd en het kwade gedaan.
Daarom moet de mens nederig en met grote toewijding aan God onderworpen zijn, en trouw aan zijn heil werken. Dat heil vloeit voort uit het hoogste goed, namelijk wanneer een ziel dronken is van haar eigen innerlijke heiligheid. Zij verkeert dan in de goede gesteldheid en is wakker om haar Schepper te dienen. Hoe dan?
31. Hoe vrees voort vloeit uit angst, en angst gepaard gaat met schrik en beven. Vanuit deze drie moet de mens doen wat juist is.
Bezorgdheid is het begin van angst en die gaat gepaard met vrees, maar vrees veroorzaakt angst en beven. Van daaruit moet de mens doen wat juist is. Hoe dan? Het feit dat de mens door vrees angstig begint te worden, komt als een gave van de Heilige Geest voort uit zijn redelijkheid. Daarom kan hij dat volstrekt niet veronachtzamen zonder dat God het weet. De wetenschap die hij in God aanwezig weet, boezemt hem angst in ten aanzien van alles wat met God van doen heeft. En als hij, God kennend, zich daar ijverig op toelegt, dan treft hem opnieuw de vurige genade van Christus. Die maant hem. Dan begint hij te beven zodat hij verschrikt raakt van wroeging en hij alsnog volbrengt wat voor God gerechtigd is.
32. Dit hoofdstuk gaat over het allereerste begin, dat wil zeggen over het onderscheidingsvermogen en over de hierboven aangehaalde genade van Christus.
Nu dan mensen, wilt begrijpen en leert verstaan waar dit allemaal vandaan komt. Waar gaat het over? God is het die het goede in u tot stand brengt. Hoe? Hij heeft jullie zo gemaakt, dat jullie Hem met je verstand aanwezig kunt weten in jullie doen en laten dat jullie wijselijk en met overleg tot stand brengen. Een redeloos wezen doet alles zonder verstand en zonder nadenken, ook zonder onderscheid te maken en zonder schroom. Ook kent het God niet want het heeft geen verstand. Het voelt Hem alleen maar, want het is zijn schepping. Het redelijk dier dat mens heet, heeft verstand en wijsheid, onderscheidingsvermogen en oprechtheid in zijn doen en laten, dat hij op redelijke wijze tot stand brengt. Dat is de eerste wortel die Gods genade in iedere mens geplant heeft toen Hij hem een ziel gaf om te leven. Al deze dingen zijn in het verstand aanwezig, want daardoor zijn de mensen zich bewust van God, zodat zij kunnen willen wat recht en goed is. Vandaar dat het volkomen heilzaam werk dat opborrelt in de goede wil van de mens, en dat de mens oppakt en onderneemt in relatie met zijn Verlosser, te weten met de Zoon van God, door wie de Vader elk werk in de Heilige Geest tot stand brengt, dat werk wordt opnieuw door de vurige genade in Christus Jezus, ontstoken en bemoedigd.
33. Om zich over zijn zonden te verontschuldigen moet niemand mopperen tegen zijn schepper.
Daarom moet de mens in de vreugde van de Heilige Geest werken van gerechtigheid verrichten. Hij moet niet weifelen in afkeurenswaardig gemopper. Dat betekent dat hij niet moet zeggen dat hem bij dit alles ook maar iets tegenstaat, iets dat hem bij het eerste ontstaan door Gods genade als eerste gave is meegegeven, of iets dat hetzelfde ontstaan opnieuw ter aansporing heeft aangeraakt in de vurige genade van de Heilige Geest. Het is de bedoeling dat de mens niet kwalijk ineenstort, en vervolgens angstig wordt over dingen die hij door een onbegrijpelijke impuls misdaan heeft, alsof hij in de kern van zijn ontstaan iets te weinig heeft meegekregen.. En dat hij, als hij gevallen is en in nood verkeert, niet moppert en bij zichzelf zegt: “O wee, wat heb ik gedaan door mijn doen en laten niet in God te doorzien?” Hij moet verder voortgaan zonder de last van ontrouw, zodat hij niet vanwege zijn doen en laten God wantrouwt, maar zich veilig voelt zonder tot tranen toe bewogen gejammer over zijn armzalig gedoe.
Maar wie scherpe oren heeft aan zijn verstand, kan in de vurige liefde van mijn spiegel hunkeren naar deze woorden, en ze opschrijven in het bewustzijn van zijn geweten.
SCIVIAS, DEEL III
Sc.3.6
HOOFDSTUKKEN VAN HET ZESDE VISIOEN VAN HET DERDE DEEL
1. Geen enkele gelovige moet het beneden zijn waardigheid achten om onder een gezag te staan. Want door het leiderschap van het volk Israël tijdens de Wet zijn ook de bestuurders van de tijd van de genade aangeduid.
2. De dingen die door de hardheid van de Wet verborgen werden gehouden als onder een sluier, zijn door de genade van de Heilige Geest aan het licht gebracht bij de menswording van de Zoon van God.
3. De mens die bekleed is met de waardigheid van het leergezag, is de plaatsbekleder van God.
4. Behalve mensen met geestelijk leergezag zijn er ook hoger en lager geplaatsten met wereldse macht om over het volk te regeren.
5. Door het uiterlijke dienstwerk kan het innerlijke worden begrepen.
6.Waarom God toegestaan heeft dat het ene geslacht boven het andere uitsteekt en het andere daaraan onderworpen is.
7. Woorden van Izaak en Jacob hier over.
8. Hier vinden we een aanduiding over de drievoudige sociale ordening: de heersende klasse, de vrijen en de horigen.
9. Over het feit dat zowel de wereldlijke als de geestelijke stand in vier groeperingen opgedeeld kan worden.
10. Niemand mag zich een geestelijke of wereldlijke waardigheid toe-eigenen hetzij door roof of door diefstal of door aankoop.
11. Mensen die een rijp verstand hebben, een zuiver geweten, en niet uit zijn op vleiende loftuitingen van mensen, zijn waardig om gekozen te worden in een bestuur.
12. Al wie bestuursmacht verwerft ongeacht of het God behaagt of niet, en die wegvlucht van God, staat aan de kant van de duivel. Aan zo iemand wordt geen weerstand geboden in de verwachting dat hij toch later erger gestraft zal worden.
13. Zoals al die genoemde mensen er waren, zo zijn ze er nu nog en zullen ze er ook altijd zijn heel de tijd dat er mensen zijn onder het gezag van de goddelijke Voorzienigheid.
14. In de stand van de hogere en de lagere leken zijn er drie geledingen.
15. De geestelijke leermeesters dienen in eenheid van geloof voor te gaan aan het volk.
16. De wereldlijke en bestuurlijke macht en het volk moeten elkaar met zuivere bedoelingen en met eenvoudige toewijding tegemoet komen.
17. In het werk van God gingen zes deugden aan de overige vooraf.
18. Over de waarde van de onthouding, de vrijgevigheid, de waarheid, de vrede, de gelukzaligheid, het onderscheidingsvermogen, de verlossing van de zielen en de betekenis daarvan.
19. Over de praktijk van die deugden en wat die inhoudt.
20. In het bijzonder over de onthouding en de praktijk daarvan, en wat dat betekent.
21. In het bijzonder over de vrijgevigheid en de praktijk daarvan, en wat er de betekenis van is.
22. In het bijzonder over de vroomheid en de praktijk daarvan, en wat er de betekenis van is.
23. In het bijzonder over de waarheid en de praktijk daarvan, en wat er de betekenis van is.
24. In het bijzonder over de vrede en de praktijk daarvan, en wat er de betekenis van is.
25. In het bijzonder over de gelukzaligheid en de praktijk daarvan, en wat er de betekenis van is.
26. In het bijzonder over de onderscheiding van de geest en de praktijk daarvan, en wat er de betekenis van is.
27. In het bijzonder over de verlossing van de zielen en de praktijk daarvan, en wat er de betekenis van is.
HET ZESDE VISIOEN VAN HEET DERDE DEEL
En vervolgens zag ik tussen de noordelijke en de westelijke hoek de muur van een wand van het genoemde gebouw. Die muur was aan de binnenkant helemaal voorzien van bogen op de wijze van een omheining, niet open als een traliewerk, maar gesloten met in elke boog iets als een afbeelding van mensen. Maar aan de buitenzijde van die muur zag ik twee kleinere muren even lang als de afstand die er was tussen de noordelijke en de westelijke hoek. De hoogte van die twee lagere muren was drie el. De breedte tussen de binnenste muur met bogen en de middelste muur bedroeg één el. En de breedte tussen de buitenste muur en die welke in het midden stond, bedroeg één palm, maar dan wel de palm van een kinderhand.
Ook zag ik binnen dat gebouw zes gestaltes staan vóór de genoemde muur met de bogen. Ze stonden op het plaveisel. Drie stonden dicht bij elkaar vóór de muur kort bij de hoek die op het Noorden gericht was. De drie andere gestaltes stonden ook samen aan het einde van die muur kort bij de hoek die naar het Westen gericht stond. Ze keken alle drie naar de schilderingen die in de bogen waren afgebeeld.
Aan het einde van die muur zag ik binnen in het gebouw nog een andere gestalte op een steen zitten. Die steen diende hem als zetel en stond op het plaveisel. Met de rechter zijde leunde de gestalte tegen de muur. Maar het gelaat van de gestalte was gericht naar de kolom van de ware Drie-eenheid. Aan het einde van die muur zag ik evenwel nog een andere gedaante op een hogere plek op de muur staan eveneens kijkend naar die voornoemde kolom van de ware Drievuldigheid.
Bij deze gestaltes zag ik de volgende gelijkenis: evenals de vorige gestaltes waren zij als het ware gekleed in zijden gewaden en droegen wit schoeisel, behalve de gedaante die rechts van de middelste van de drie stond die ik op het einde van die want had gezien. Die was zo volkomen vol van zuiver, helder licht, dat ik vanwege de grote schittering zijn gedaante niet duidelijk kon waarnemen. Zoals gezegd, was er een uitzondering: op de muur stond een gestalte die zwart schoeisel aan had. Geen van hen droeg een mantel, behalve de middelste van de drie (die op het eerste deel van de muur stonden), die droeg wel een mantel. Verder, twee van de drie hogergeplaatste gestaltes, namelijk die rechts en links van de middelste gestalte stonden, en twee van de drie lager geplaatste gestaltes – de middelste met name en degene die links stond – droegen geen vrouwelijke sluiers op hun hoofd; zij stonden daar blootshoofds met hun witte haren. Maar de middelste van de eerste drie gestaltes en die welke op de steen zat tegen de muur aan, hadden een witte sluier op het hoofd, zoals dat bij vrouwen gebruikelijk is. Diezelfde gestalte, de middelste van de eerder genoemde drie, en de gestalte die aan haar rechterhand stond, waren in het wit gekleed. Maar ik zag toch een verschil tussen hen beide.
De gestalte die in het midden van de drie hogere gestaltes stond, droeg een safraan-kleurige aureool op haar hoofd bij wijze van een kroon. Op de rechter zijde daarvan stond gegraveerd: “Altijd aansteken!” En ik zag hoe aan de rechterzijde van die gestalte een duif kwam aangevlogen die met zijn snavel op die tekst ademde. En de gestalte sprak….
(NB. Er volgen nu eerst 8 woorden van “de gestalte” in de nummers 1 t/m 8. Bij nummer 9, 2e alinea begint pas het commentaar op de tekst van het zesde visioen. De nummering van het commentaar laten we dan ook dáár pas beginnen met nr.1 enz.)
Ik ben vol van intens medelijden. Daaruit stroomt een beek die op generlei wijze geld wil achterhouden of goud of edelstenen ten overstaan van mensen die gebrek lijden en behoeftig zijn, die het noodzakelijke missen en daarom huilen. Nu zal Ik hen troosten en altijd wil Ik hun armoede verhelpen omwille van de liefde van Gods Zoon die zachtaardig en deemoedig is (cfr.Ps.85/86,5;Joël 2,13) en die zijn goederen uitdeelt aan de zielen van de rechtvaardigen terwijl Hij hun wonden genezend aanraakt vanwege hun berouw (cfr. Sapientia 11,24b).
Een andere gestalte die rechts van hem stond, droeg op zijn hart iets dat op een leeuw geleek, blinkend als een spiegel. Aan zijn hals hing iets dat op een bleekkleurige slang geleek en dat eveneens in een kromme buiging als een twijg op zijn borst hing. En hij sprak…
Ik zie een heldere leeuw, en uit liefde voor hem, geef ik. Maar van de vurige slang vlucht ik weg. Maar de slang die aan het kruis hangt, heb ik lief.
De derde gestalte die aan zijn linkerzijde stond, droeg een kleed dat roodachtig paars van kleur was. Op zijn borst verscheen een engel die aan beide zijden een vleugel had, dat wil zeggen, de rechtervleugel zat aan zijn rechter schouder vast, en de linker vleugel aan de linker schouder. En die gestalte sprak…
Ik heb een engel als gezel. Ik wil geen omgang hebben met degenen die huichelachtig hun ware gedaante verhullen. Ik eet slechts met rechtvaardigen.
De gestalte, de middelste van de drie lager geplaatsten, was gekleed in een safraan-kleurig kleed. Op haar schouder zat een heel witte duif die haar met zijn snavel iets in het rechter oor ademde. Maar op haar borst verscheen toen een monsterachtig en wanstaltig mensenhoofd. Ook lagen er onder haar voeten als het ware door hem vertrapte en gekwetste mensen. In haar handen hield de gestalte evenwel een open gerolde boekrol. Op één zijde, namelijk die naar de hemel gericht was, stonden zeven regels geschreven. Ik wilde die graag lezen, maar dat ging niet. En de gestalte sprak….
Ik wil de roede en de gesel ter bittere bestraffing zijn voor de leugenaar die een kind van de duivel is. Want die duivel is ook de tegenstander van de onuitsprekelijke gerechtigheid van God. Daarom ben ik voor hem een weerbarstige en lastige factor, want nooit ben ik aangetroffen in wat hij in de mond neemt. Vandaar dat ik hem ook als dodelijk vergif uit mijn mond spuw. Nooit treft hij mij in zijn listig gedoe. Voor mij is hij het allerergste en allerverderfelijkste kwaad van al wat kwaad is, omdat al het kwade bij hem begonnen is. Daarom verwerp en vertrap ik hem in de beminnelijke gerechtigheid van God. Die gerechtigheid is voor mij onophoudelijk en oneindig beminnelijk. Ik ben voor haar dan ook de stut en de leidsvrouwe omdat elk bouwwerk van Gods deugden op mij gefundeerd en gevestigd wordt. Die deugden bouwen in de hoogte. O allersterkste en edele God, verhoor mij!
De andere gestalte die rechts stond, had een engelachtig gezicht en aan beide zijden een vleugel om te vliegen. Toch had zij een mensengelaat zoals alle andere deugden. En de gestalte zei…
Ik vecht tegen het leger van de duivel dat hardnekkig tegen Mij in opstand komt en zegt: “Ik kan geen enkele ellende verdragen. Alles wat zich tegen mij richt, wil ik van mij afschudden. Ik zal niets vrezen. Wie zou ik vrezen? Ik wil voor niemand bang zijn”. Maar wie zo iets slechts uitkramen, die worden door mij verworpen omdat ik (de gestalte) aangesteld ben om mij altijd te verheugen, altijd en overal blij mee te zijn. De Heer Jezus is genezer en trooster bij elke pijn, want Hij heeft ook zelf in zijn lichaam pijn geleden ten einde toe (cfr.1 Pet.2,24). En omdat Hij ook de gerechte terechtwijzing is, wil ik mij ook bij Hem voegen, ik wil Hem dragen en alle haat en nijd en elk ander kwaad van mij afwerpen. Ik wil ook altijd een blij gezicht hebben terwijl ik vertoef in uw gerechtigheid, o God.
Maar de derde gestalte die links van hem stond, had een wit gewaad aan afgewisseld met groen. Zij had een soort schaaltje met een bleke glans in haar handen. Van dat schaaltje ging veel licht uit als van een bliksemschicht, en scheen op het gelaat en de hals van de gestalte.
En de gestalte sprak….
Ik ben gelukkig, want de Heer Jezus Christus zorgt ervoor dat ik mooi en blank ben. Ondertussen vlucht ik weg van die dodelijke raadgeving van de duivel. Daarmee blijft hij maar voortdurend herkauwend de ongelukkige boodschap verkondigen dat God verworpen wordt en dat de duivel door slechte daden aangetrokken wordt. Vandaar dat ik wegvlucht van de Satan, hem verwerp en hem steeds als een lastpost ervaar. Want ik verlang naar de minnaar die ik steeds omhels en die ik blij en boven alles met vreugde aanhang.
Maar de gestalte die aan het einde van die wand op een steen zat, was in een nagenoeg zwarte tuniek gekleed. Maar op zijn schouder droeg hij een soort kruis met de afbeelding van Jezus Christus. Die afbeelding bewoog heen en weer. En als vanuit de wolken bliksemde een glans van wonderlijke helderheid op de borst van de gestalte, en van daaruit deinde die uit als de schittering van de zon die ergens door vele kieren schijnt. Ook hield de gestalte in haar rechterhand een bescheiden stukje hout vast. Bij wijze van een waaier waren uit de top drie kleine takjes ontsproten met een bloem er aan. In haar schoot droeg de gestalte zeer kleine steentjes van alle soorten edelsteen. Zij keek daar heel zorgvuldig en nauwkeurig naar zoals een handelaar zijn waar pleegt te bekijken. En de gestalte sprak….
Ik, de moeder van alle deugden, draag altijd en bij alles Gods gerechtigheid bij me. Want ik kijk altijd uit naar mijn God, zowel in mijn geestelijke strijd als ook bij de wereldse bekommernissen die ik innerlijk bij mij draag. Ik veroordeel, vertrap en veracht geen koningen, hertogen, voorgangers en andere wereldse leiders die door de Schepper van het heelal zijn aangesteld. Hoe zou het stof het stof mogen verachten? De gekruisigde Zoon van God richt zich tot alle mensen om hen met rechtvaardigheid en barmhartigheid te vermanen. Ik wil dan ook dat elke verordening en instelling van Hem in acht genomen wordt overeenkomstig zijn wil.
Maar de gestalte die op hetzelfde uiteinde van de muur stond, was blootshoofds. Hij had zwart en gekroesd haar en een donkere huidskleur in zijn gezicht. Hij droeg een bonte tuniek met verschillende kleuren doorweven. Ik zag ook dat de gestalte de tuniek en het schoeisel uit deed, en daar naakt stond. En plotseling schitterden de haren van de gestalte in een fonkelend nieuwe blanke schoonheid als van een pasgeboren kind. En over heel het lichaam van de gestalte scheen er een pure en schitterende lichtglans. Toen zag ik ook op de borst van de gestalte een schitterend kruis met de beeltenis van Christus Jezus. Dat kruis stond op een bosje van twee bloemen, een lelie en een roos, die zich een beetje omhoog bogen in de richting van het kruis. Ik zag dat de gestalte de uitgetrokken tuniek en de schoenen flink uitklopte, en dat er veel stof uit kwam. En de gestalte sprak….
Ik doe het oude testament uit en bekleed de edele Zoon van God met zijn gerechtigheid in heiligheid en waarheid. Daarom ben ik hersteld in het goede en afgekeerd van het kwade.
Daarom, mijn God, wil de misdaden van mijn jeugd niet gedenken en ook mijn onwetendheid niet, en neem geen wraak over mijn zonden.
En terwijl ik dit alles aandachtig aanschouwde, sprak Hij die op de troon was gezeten, tot mij:
Geen enkele gelovige die nederig God wil gehoorzamen, moet aarzelen om aan een menselijk gezag onderworpen te zijn. Want het bestuur over het volk is door de Heilige Geest aangesteld tot werkzaam nut van de leefgemeenschap. En ook wat in de toekomst aan kerkelijke verplichtingen trouw en strikt door het oude volk onderhouden zou moeten worden,
ligt daarin al uitgebeeld.
NB. Hier eindigt pas de tekst van het zesde visioen, en begint het commentaar van Hildegard. In de Riesencodex is dat moeilijk te zien omdat het eerste woord van de uitleg van het visioen begint met een onaanzienlijke hoofdletter in zwarte inkt direct aansluitend op de laatste regel van de tekst van het visioen. Daardoor lijkt het alsof de tekst van het visioen gewoon doorgaat. Dat is dus niet het geval. De woorden die volgen hervatten de eerste woorden van het visioen om er commentaar op te gaan geven.
1. Geen enkele gelovige moet het beneden zijn waardigheid achten om onder een gezag te staan.
Want door het leiderschap van het volk Israël tijdens de Wet zijn ook de bestuurders van de tijd van de genade aangeduid.
En daarom zie je hier tussen de noordelijke en de westelijke hoek de wand van de muur van dat gebouw. Aan de binnenkant daarvan waren allemaal bogen op de wijze van een omheining, niet open als een traliewerk, maar gesloten.
Dat betekent het volgende. Door Abraham en Mozes bevond er zich een muur waarmee zij zich als het ware in de noordelijke hoek tot aan de ware Drievuldigheid te weer stelden tegen de duivel. De ware Drievuldigheid is openlijk in het ware katholieke geloof verkondigd geworden toen de Zoon van God op het einde van de tijden door God de Vader in de wereld werd gezonden, en zijn leer overvloedig heeft verkondigd. Dat vond als het ware plaats in de westelijke hoek. Daar stond een muur. Die muur stelt het volk van Israël voor, gevestigd in de Wet van Gods gerechtigheid. Die gaat te werk overeenkomstig de bedoeling van de almachtige Vader, in toom gehouden door het Oude Testament en verbonden met Hem. Na het vertoon van deze harde tijd die door de instelling van de oude wetgeving via Gods ijver tot stand is gekomen, zijn de reglementen van de nieuwe waardigheden al vooraf aangeduid.
Het Oude Testament neeg immers naar het Nieuwe. Het Oude Testament bracht de wetsvoorschriften van het Nieuwe Testament voort, en die waren veel groter dan die eerder in het Oude Testament waren ontstaan. Dus uit het mindere is het meerdere ontstaan. Uit de mindere leer van de oude geboden is de grotere en bredere leer van de nieuwe geboden voortgekomen. Het Oude Testament was slechts als het ware het fundament dat eerst gelegd moest worden. Daarop stoelt de diepste wijsheid van elke leerstelling, die openbaar werd bij de menswording van Gods Zoon, en die zich uitstrekt vanaf de oude wet van de besnijdenis tot aan de nieuwe regeling van het doopsel, opgesmukt met de allergrootste geboden.
2. De dingen die door de hardheid van de Wet verborgen werden gehouden als onder een sluier, zijn door de genade van de Heilige Geest aan het licht gebracht bij de menswording van de Zoon van God.
Diezelfde muur – bedoeld is het joodse volk – is in het binnenste van zijn bewustzijn, dus daar waar de menselijke ziel God kent, overal met bogen omgeven. Dat wil zeggen dat het helemaal ommuurd is door het leergezag van hun voorgangers. Die dreunen de voorschriften van de Wet van God op en houden zich die zelf voor als een omwalling, zoals geringe mensen zichzelf belangrijk plegen te maken door zich te tooien met gewichtigere personen dan zij zelf zijn.
Dat gebeurt in de nabijheid van de constructie van het hekwerk. Dat hekwerk is de voorafbeelding van de Heilige Geest die bij de menswording van de Zoon van God de harde letters doorboort. Aan wie er Hem om vroegen heeft de Heilige Geest de omheining van zijn barmhartigheid meer dan volledig laten zien.
Die muur is niet opengebroken doordat de deurwachter, de Heilige Geest, het geestelijk vermogen van het Oude Testament heeft blootgelegd. Dat is later wel gebeurd bij het hekwerk van barmhartigheid, namelijk in het vlees bij het verschijnen van de Zoon van de Almachtige.
Die muur is evenwel intact gebleven in de hardheid van de menselijke voorschriften. Naderhand zijn die door de Heilige Geest in het bad van het levend water doorschijnend geworden.
3. De mens die bekleed is met de waardigheid van het leergezag, is de plaatsbekleder van God.
In elke boog staat iets als een afbeelding van mensen. Dat betekent: zoals iedere afbeelding de gestalte van een mens laat zien, zo is een mens die als het ware in een ereboog staat, in gezag gesteld is, plaatsbekleder van God. Hoe is dat dan?
Dat is zo omdat de diepste en voornaamste wijsheid door Gods genade in de mond van een met rede begaafde mens is gelegd, zodat die mens in naam van God kan besturen door de uitoefening van de gerechtigheid en de werken van barmhartigheid van de Allerhoogste zelf.
4. Behalve mensen met geestelijk leergezag zijn er ook hoger en lager geplaatsten met wereldse macht om over het volk te regeren.
Nu wat betreft: aan de buitenzijde van die muur zie je twee kleinere muren.
Dat betekent dat er in de uiterlijke aangelegenheden buiten het geestelijk gezag nog een onderscheiden bestel van hogere en lagere standen bestaat. Op bevel van God vormen zij als het ware twee muren.
De buitenste muur zijn volgens mijn bedoeling de hoger geplaatste personen die geboren zijn uit de kracht van de wereldlijke macht. En de binnenste muur zijn de lager geplaatsten. Zij staan zowel onder de macht van geestelijke als van wereldlijke personen. Zij staan als het ware tussen de boog van de binnenste genoemde muur (dat is dus van het geestelijk bestuur) en van de buiten muur. Dat zijn de mensen die de wereldlijke macht bezitten, zoals al gezegd is. Daarom staan die twee muren ook buiten het bereik van de binnenste muur met bogen. Want wereldse personen gaan meer over wereldse aangelegenheden, dan zij die over innerlijke zaken gaan. Maar zij horen toch thuis in het bestel van mijn wijngaard. Hoe dan?
(NB. De volgende nummers 5-12 zijn een antwoord op deze twee woorden: Hoe dan? Pas bij nr. 13 hervat Hildegard haar commentaar op het zesde visioen.)
5. Door het uiterlijke dienstwerk kan het innerlijke worden begrepen.
Door het uiterlijke wordt het innerlijke begrepen. Immers zoals een mens via een zichtbare en hoogstaande persoon aan de weet komt hoe men een mens moet vrezen, eren en beminnen, zo begrijpt hij met hetzelfde verstand dat de onzichtbare en allerhoogste God bovenal gevreesd, geëerd en bemind moet worden. Want via de uiterlijke en wereldlijke overheid wordt bij de mens de gedachte opgeroepen aan de innerlijke en geestelijke macht van de goddelijke majesteit. Die is zozeer afgesloten en verborgen voor de mens dat hij die niet met zijn vleselijke ogen kan waarnemen. Dat kan hij alleen met de mate van zijn geloof. En ofschoon God nu eenmaal voor het sterfelijk schepsel onzichtbaar is, kan de mens toch uiteindelijk via het zichtbaar leergezag de Allerhoogste zelf leren kennen en vereren als de Stichter van dat leergezag. Hoe dan wel?
6.Waarom God toegestaan heeft dat een soort mensen boven het andere uitsteekt en het andere daaraan onderworpen is.
De scheppende werking van God heeft het in het zelf verstaan van de mensen gelegd dat in een juist bestel van de volken grote persoonlijkheden de leiding hebben. Die moeten door de mensen geëerbiedigd en geëerd worden. In dat bestek heeft God het toegestaan dat één soort mensen overheersend is en het andere ondergeschikt, en dat de mensen zó onderverdeeld zouden worden dat zij elkaar niet zouden ombrengen en teloor gaan. Was dat niet zo dan zouden ze lui worden, niet wetend hoe zij tot kennis van God zouden kunnen komen. Dat kan alleen wanneer er vrees en eerbied bij de mensen aanwezig is.
NB. Op dit moment schijnt Hildegard geen rekening te houden met mensen die mogelijk misbruik maken van hun positie en met mogelijke egoïsten onder de leidinggevers. Bovendien ziet zij voor de machthebbers niet de taak weggelegd om te dienen. Toch moet zij ook de uitspraak van Jezus in gedachte hebben: Wie onder u de grootste wil zijn, moet aller dienaar zijn. (Mt.20,26)
En zo is de Heilige Geest te werk gegaan toen Hij de mensen tot de innerlijke wet van de Geest bracht. Door die wet moest de mens van binnenuit en van buitenaf geleid worden totdat er aan de wereld een opborrelende bron ontsproten is en in volheid van gerechtigheid verschenen is om te regeren over lichaam en geest. Daarom is de zorg van de wereldlijke macht ingesteld om te zorgen voor de aardse zaken zodat het lichaam gevoed wordt en niet bezwijkt. Het geestelijk leiderschap is ingesteld om zorg te hebben voor de innerlijke verzuchting om te komen tot de dienst aan God (Jezus Sirach 2,1) opdat de ziel naar het hemelse blijft verlangen.
Zo zit dit alles in elkaar omdat Ik het verordend heb. Dat komt overeen met wat Izaak tegen zijn zoon Jacob heeft gezegd.
7. Woorden van Izaak tot Jacob over deze aangelegenheid (Gen.27,29).
Jij moet de leider zijn van je broers, en dat de kinderen van je moeder zich voor jou buigen (Gen.27,29). Dat betekent het volgende. Jij moet de leidsman van je broers zijn, macht over hen uitoefenen met de bijbehorende eerbetuigingen en gelukzaligheden, gezegend met de zegeningen die God ook aan mij (=Izaak) gegeven heeft. En dat alle zonen die uit jouw moeder geboren zijn, zich voor jou zullen buigen, onderworpen als zij aan jou zijn vanwege deze uitzonderlijke zegening van jou. Uit jou zal een groot nageslacht te voorschijn treden (cfr.Mt. 2,6b) waaruit een zeer sterke en machtige man opstaat. Zijn broers zullen hem verjagen en vervolgen. Maar als een leeuw zal hij zich uiterst snel en uit alle macht aan hen ontrukken en in een alles overtreffende macht over hen heersen. Zich beroepend op die macht, die nooit door een doodgewone onbenul zal worden uitgewist, onderdrukt hij hen, terwijl zijn broers onbenullig worden.
Zo heb ook Ik, de hemelse Vader, tot mijn mens geworden Zoon gezegd: “Wees Heer over alle nakomelingen die voortgekomen zijn uit menselijk zaad en die Ik via Jou heb geschapen. Want Jij bent op wonderbare wijze uit een Maagd geboren en niet ontvangen via het zaad van een man. Jij bent van Mij uitgegaan als door opvlammend vuur, op aarde verschijnend als een echte mens terwijl het maagdenvlies van de aller on-gereptste en zuiverste Maagd gesloten is gebleven.
Vanwege de opperste klaarheid van je goddelijkheid ben Jij dan ook de Heer over hen die jouw broeders zijn vanwege je menswording waardoor Jij mens bent. En laat de buiging, dat is de onderwerping, door de zonen van je moeder (de moeder namelijk van je menswording), en in gehoorzaamheid van vrome toewijding, zelf geboren uit mensen, aan jou onderworpen zijn.
En omdat de Zoon van God op deze wijze Heer van alle schepselen is, is ook door Hem de instelling van de verschillende machten in de wereld tot stand gekomen overeenkomstig de wil van de Vader en de stimulans van de Heilige Geest. Hoe is dat gebeurd?
Doordat God de buitensporige trots en grootspraak heeft weggenomen waarmee het ene volk het andere niet eerbiedigde, en iedereen maar deed wat hem goed leek, als God dit niet in de onvoorstelbare wijsheid van zijn raadsbesluit ongedaan had gemaakt. Hij heeft zelf te midden van de bevolking een volk apart aangewezen, het kleinste namelijk om dienstbaar en gehoorzaam onderworpen te zijn aan de meer begaafden, maar dat de meer begaafden in iedere vorm van dienstbaarheid deskundig en toegewijd hulp zouden bieden aan de minder begaafden, zoals het ook door de gloedvolle ingeving van de Heilige Geest aan Jakob door zijn vader gegeven is geworden om heer te zijn over zijn broeders, zoals hierboven vermeld is geworden.
8. Hier vinden we een aanduiding over de drievoudige sociale ordening: de heersende klasse, de vrijen en de horigen.
Het feit dat één de leiding moet hebben, is duidelijk in het wereldse bestel waarin één persoon de beschikking heeft over de vrijheid van de anderen.
Vanwege de eerbied die door hen aan hem wordt bewezen, moet hij hen met zijn macht ontzien. Hij mag hen niet onderdrukken met een beroep op het recht tot dienstbaarheid. Hij moet hen liefhebben alsof het zijn broeders zijn. Maar waar gezegd wordt dat er voor hem gebogen moet worden, wordt blijk gegeven van hun bereidheid tot dienen. Zij die door de band van horigheid aan hun meesters onderworpen zijn, zijn als eigen kinderen; die krijgen lijfelijke verzorging.
(Met verwijzing naar Rom.9,8: Niet de kinderen naar het vlees zijn kinderen van God, maar de kinderen van de belofte worden als kinderen beschouwd.)
Maar toen Jakob deze zeggingschap via de zegen van zijn vader aan zijn broer ontfutseld had (cfr.Gen.27,36), heeft hij via een gedenksteen die hij oprichtte (cfr.Gen.31,45) en met tienden die hij beloofde te zullen geven, vastgesteld dat hij de belangrijkste persoon is in de geestelijke legerschare. Want elke gelovige moet van de onderste trede naar de hoogste opklimmen, en moet ook via de wereldlijke macht het hogere gezag leren van het helderdere licht van het geestelijk leven. In dat licht wordt ook de taak van schipper*) vervuld om de weg van het onbevlekte Lam te volgen.
(* De Kerk wordt vaak voorgesteld als een schip, met Petrus en zijn opvolgers als de kapiteins of de roergangers aan boord).
Het Lam voert de mens omhoog in de volle goedheid van de gerechtigheid, namelijk door de mens overeind te helpen die neerligt als gevolg van de hinderlagen van een perverse rover.
9. Over het feit dat zowel de wereldlijke als de geestelijke stand in vier groeperingen opgedeeld kan worden.
Vandaar ook dat deze twee lagen (van de bevolking) namelijk de mensen die voorgaan bij de aardse aangelegenheden en zij die dat doen in de hemelse, in vier groeperingen worden opgedeeld.
God heeft immers de grote kracht van het verstandelijk weten aan de mensen gegeven zodat men onder verlichting van de Heilige Geest deze zaken bij zichzelf zou onderzoeken aan de hand van de vier elementen (i.e. water, aarde, lucht en vuur). Ik veracht of verwerp niet dat men die toepast op de twee genoemde lagen van zijn.
Want wie het mindere in mijn Naam uitvergroot is waard om zijn loon te ontvangen (Lukas 10,7) en geen verwerping. Die vier elementen zijn evenzeer aanwezig in wereldse zware lasten als in geestelijke aangelegenheden. Hoe dan?
In wereldlijke aangelegenheden spelen edele en nog edelere mensen een rol, en er zijn mensen die dienen en mensen die gehoorzamen. In geestelijke zaken zijn
er ook hoger geplaatsten en oversten, en er zijn mensen die gehoorzamen en mensen die bestraffen.
10. Niemand mag zich een geestelijke of wereldlijke waardigheid toeëigenen door roof of diefstal of tegen betaling.
Ik (=God) wil absoluut niet dat deze dingen die door mijn verordening zijn ingesteld, versjacherd worden als dingen die op een veiling te koop zijn. Ik wil dat men er op redelijke wijze mee omgaat. Zij die deze taken op zich nemen, moeten dienstbaar zijn voor God en mensen. Maar oh wee! Sommige giftige schorpioenen overtreden mijn gerechtigheid. Met het dodelijk gif van hebzucht en trots roven zij deze zaken niet alleen op werelds gebied maar ook in geestelijke aangelegenheden. Het roven van wereldlijke waardigheden, aardse zaken die met aardse middelen verworven worden, moeten weliswaar ten strengste met wrekende ijver van God onderzocht worden, maar bij het roven van geestelijke zaken moet dat met nog meer gestrengheid en ijver gebeuren.
Want in uiterlijke zaken zijn wereldse mensen vlees van vlees, maar geestelijke mensen hebben een band met de innerlijke zaken van de geest. Maar ofschoon wereldse mensen zich bezig houden met uiterlijke zaken en een aardse taak hebben, moeten zij toch ook in die aangelegenheden zelfbeheersing aan de dag leggen. Geestelijke mensen daarentegen die in de religieuze leefsfeer vertoeven en in de verachting van de wereld, staan gericht op het hart van de almachtige Vader en moeten veeleer in de naam van het geestelijke vurig Gods Zoon navolgen in het hoge priesterschap. Want zoals de Zoon uit het hart van de Vader is voortgekomen, zo heeft de Vader in zijn Zoon personen van het magisterium (leergezag) bij Zich geplaatst. Die bekleden een boven de kudde staande positie ten bate van de Kerk met God verbonden in het juiste dienstwerk. Hoe dan?
11. Zij die rijp van inzicht zijn en een goed geweten hebben en niet de vluchtige, vleiende woorden van mensen zoeken, die zijn waardig om voor een bestuurstaak gekozen te worden.
Zij die bezonnen, trouwhartig en evenwichtig van geest zijn, met een hart dat geheel naar Mij openstaat, dat zijn mijn zeer geliefde en trouwe behoeders en mijn zekerste vrienden. Zij hebben een goed geweten, zodat zij niet op verdorven en averechtse wijze het leraarsambt begeren en dat ook niet via duivels gekonkel proberen te bemachtigen. Ook proberen zij het niet met geld of via wereldlijke macht te verwerven en daarmee de vluchtige en vleiende woorden van mensen te zoeken. Zij aanvaarden het ambt in alle nederigheid alleen als een echte uitverkiezing van mijn kant en van het volk. Deze zijn mijn dierbaarste en deugdelijkste behoeders en mijn dierbaarste vrienden.
12. Al wie bestuursmacht verwerft ongeacht of het God behaagt of niet, en die wegvlucht van God, staat aan de kant van de duivel.
Aan zo iemand wordt geen weerstand geboden in de verwachting dat hij toch later erger gestraft zal worden.
Degenen die tegendraads zijn en dit ambt op een duistere wijze verwerven, bijvoorbeeld door heimelijk hemelse zaken door middel van aardse zaken in de wacht te slepen, vluchten weg van mijn aangezicht en doden daarmee hun eigen ziel op wrede wijze. Daarmee spotten zij met Mij, want zij negeren Mij en verzetten zich tegen mijn wil. Hoe gebeurt dat?
Zij verachten Mij omdat zij de macht van het leergezag/het bestuur niet door tussenkomst van Mij wensen te verkrijgen, met hun innerlijke blik op Mij gericht en zeggend: Is dit welgevallig aan God, of niet? Nee, ieder van hen zegt daarentegen: Ook al is dit verkeerd in de ogen van God, ik neem dit toch op mij, vertrouwend op de Heer, omdat ik het nog tijdens mijn leven uitboet in mijn lichaam. Op die manier verwerven zij het leraarsambt buiten Mij, de levende God, om. Zij vragen het Mij niet eens; zij wagen het zelfs niet om Mij hierover te benaderen. In hun brandende begeerte vluchten zij van Mij weg. Zo roven zij het leraarsambt van Mij weg, en lijden zij schipbreuk ten aanzien van mijn medelijden.
Zulke mensen bevinden zich niet in het hart van de hemelse Vader. Zij bevinden zich in het Noorden (d.i. de verblijfplaats van de duivel) die voor deze aangelegenheden hun vorst is. Mij, de Schepper van alles en allen, willen zij niet zoeken. Zij zoeken hun eigen wil. Die beschouwen zij als hun God. Die volgen zij, en Mij laten ze in de steek. Zij willen Mij niet kennen. Ik ken hen ook niet. Hun begeerte geeft hun in wat zij willen. En omdat zij weigeren om Mij te vrezen, wil Ik hen ook niet in de weg staan met de verschrikking van mijn toorn, tot de dag komt waarop tegen hen wordt opgetreden en hen niets meer kan redden. Nog in dit leven worden zij volslagen overwonnen of anders zullen zij, zoals aangekondigd is, in het toekomstige gericht verantwoording moeten afleggen over de dingen die zij doen. Zij kennen Mij in hun geloof, maar in wat zij uitrichten, kijken zij niet naar Mij om.
(Vanaf 13 hervat Hildegard haar commentaar op het zesde visioen.)
13. Zoals al die genoemde mensen er waren, zo zijn ze er nu nog en zullen ze er ook altijd zijn, heel de tijd dat er mensen zijn onder het gezag van de goddelijke Voorzienigheid.
Nu gaan we naar wat je in het visioen kunt lezen: aan de buitenzijde van die muur zag ik twee kleinere muren even lang als de afstand die er was tussen de noordelijke en de westelijke hoek. Dat duidt op het feit dat er in de wordingsgeschiedenis van grotere en kleinere bevolkingsgroepen via Abraham en Mozes – als het ware van uit het Noorden tot aan de openbaring van het katholieke geloof in de ware Drie-eenheid, – mijn Zoon dat geloof onderricht heeft tot in het Westen, nadat Hij door Mij naar de wereld was gezonden. Sindsdien hebben volken en hun vorsten en leermeesters in mijn Wet volhard als de kern en het voorbeeld van het volk van het Nieuwe Testament. Door mijn ijver bleven zij reikhalzend uitzien naar de komst van mijn Zoon, geboren in het vlees. Zo waren er, zijn er en zullen er altijd verschillen zijn tussen mensen van binnen en van buiten, dat wil zeggen: geestelijke en wereldlijke mensen, hogere en lagere.
De twee kleinere muren zijn aan beide zijden aan de hoeken met elkaar verbonden bij wijze van een schildpad. Want de volken, zowel van het Oude als van het Nieuwe Testament, zijn vanuit hun oorsprong, in eer en in bestuur als een eenheid verklaard als de dubbele schelp van een schildpad. Dat betekent dat zij op gezag van de goddelijke Voorzienigheid goed en waardig op elkaar aansluiten als het ene gebouw van het hemelse Jeruzalem.
14. In de stand van de hogere en de lagere leken zijn er drie geledingen.
Nu over wat er staat: De hoogte evenwel van de twee lagere muren bedraagt drie el. Dat betekent dat er in de rangorde van de rechtmatige twee wereldse standen, namelijk de hogere en de lagere, drie geledingen onder de mensen bestaan, namelijk de meer vooraanstaande bestuurders, de anderen die vrij zijn van de slavenband van de geknechten, en het gewone volk dat in dienstbaarheid onderworpen is aan hen die boven hen staan.
15. De geestelijke leermeesters dienen in eenheid van geloof voor te gaan aan het volk.
Daarom staat er: De breedte tussen de binnenste muur met bogen en de middelste muur bedroeg één el. Dat is een verwijzing naar de ruimte die er ligt tussen de hogergeplaatste personen van het leergezag en de lagere rangen van de aardsgerichte dienstbaarheid. Die ruimte is volgens God bedoeld om de onderdanen te roepen tot de orde van de eenheid van het geloof.
16. De wereldlijke en bestuurlijke macht en het volk moeten elkaar met zuivere bedoelingen en met eenvoudige toewijding tegemoet komen.
En de breedte tussen de buitenste muur en die van in het midden bedroeg één palm, maar dan wel de palm van een kinderhand. Dat duidt er op dat er tussen de lagere macht van het wereldlijk gezag en het onderworpen zijn van de civiele dienstbaarheid, de ruimte bestaat van een terecht ontzag, zodat deze twee vormen van eensgezinde en kinderlijke onschuld elkaar steunen en de handen ineen slaan in hun samenwerking.
17. Bij het werk van God gingen zes deugden aan de overige vooraf.
Nu over de woorden:
Binnen dat gebouw zijn zes gestaltes te zien. Zij staan op het plaveisel van dat gebouw vóór de muur met de bogen.
Dat betekent dat er bij het werken van Gods goedheid zes deugden actief zijn. Die gaan aan de overige deugden vooraf, en duiden op het feit dat God zijn schepping in zes dagen heeft voltooid. Met het oog op de toekomstige zaken staan die deugden vóór de muur. Dat betekent dat zij staan vóór het Israëlische volk. Dat wordt in het gareel gehouden door de goddelijke Wet, en is omwald door het leergezag en ook door de verdediging van hun voorgangers. Ondertussen vertrappen zij ook, in deze zin van het woord, het plaveisel van hun aardse zorgen in het gebouw van de hoogste Vader, opdat de christelijke heerschare zich met deze zes deugden tegen de duivel zal verzetten.
18. Over de waarde van de onthouding, de vrijgevigheid, de waarheid, de vrede, de gelukzaligheid, het onderscheidingsvermogen, de verlossing van de zielen en de betekenis daarvan.
Vervolgens staat er: Drie stonden dicht bij elkaar vóór de muur kort bij de hoek die op het Noorden gericht was.
Dat betekent dat de Heilige Drie-eenheid, die in de kracht van haar majesteit niet van elkaar te scheiden is, en die aan het begin van het Oude Testament – dat een aanvang nam met Abraham en Mozes en die zich verzet hebben tegen de duivel – door verschillende en geheime gestaltes aangeduid is geworden.
Drie andere gestaltes stonden ook samen aan het einde van die muur kort bij de hoek die naar het Westen gericht staat.
Dat betekent dat de Drievuldigheid, in eenheid van heiligheid regerend, aan het einde van het tanende Oude Testament, openlijk met die Naam is aangekondigd, toen de Zoon van God in het vlees geboren is ten bate van de verlossing van de mens die ten onder dreigde te gaan.
Ze keken alle drie naar de schilderingen die in de bogen waren aangebracht.
Dat betekent dat Zij altijd met gelijke en toegewijde aandacht er op letten, hoe bij de mensen het leergezag van Gods ordening, zowel in het Nieuwe als in het Oude Testament, op hun gezag in praktijk gebracht wordt.
Dan nu de zinsnede: Aan het einde van die muur zie je binnen in het gebouw nog een andere gestalte op een steen zitten. Die steen was bij wijze van zetel op de vloer geplaatst.
Dat betekent dat bij de afschaffing van het Oude Testament van het oude volk, en bij het begin, toen het nieuwe geloof in de ware Drievuldigheid een aanvang nam en God aan de Kerk alle standvastige deugden onderrichtte, ontsproot ook die deugd op bescheiden wijze door toedoen van de opperste Vader. Die deugd blijft via de mens ook tot aan het einde van de wereld van kracht.
Daarom zetelt die deugd of kracht op een zeer stevige steen, dat wil zeggen op de enige Zoon van God, die de zetel en het rustpunt is van alle gelovigen die neerkijken op wat vergankelijk is, en van allen die in het zuivere geloof op Hem vertrouwen.
Met de rechter zijde leunde de gestalte tegen de muur.
Dat betekent: de gestalte bevindt zich in de juiste rust en aan de kant van het heil voor dit volk. Het volk is door de beschikking van God onder het leergezag geplaatst, zodat de hoger geplaatsten samen met de lager geplaatsten de gestalte met hun doen en laten zullen eren.
Maar het gelaat van de gestalte staat gericht naar de kolom van de ware Drie-eenheid..
Want bij alles richt de gestalte haar blik op de Drie-eenheid zelf met de volle inzet van haar aandacht. Want zoals de eeuwige Drie-eenheid zonder mankeren in drie Personen gedacht moet worden, zo moeten allen die God vereren Hem met hun daden heel nauwkeurig voor ogen houden, en, terwijl zij dat doen, Hem niet uit het oog verliezen.
Nu over: aan het einde van die muur zag ik evenwel nog een andere gedaante op een hogere plek op de muur staan.
Dat betekent dat deze deugd ook in de overgang van de schaduw van de Oude Wet naar het geloof in de Heilige Drie-eenheid, zowel bij het belangrijke leergezag als ook bij het gewone volk, opgeklommen is tot een hogere top van hemels verlangen terwijl het ware licht van de gerechtigheid oplicht, recht overeind en strijdend in de Zoon van God, vechtend tegen de ondeugd. Want door Hem is het begonnen, en met Hem zal het blijven in het hemels Jeruzalem, ook na het einde van de tijden.
Eveneens kijkend naar die voornoemde kolom van de ware Drievuldigheid….
Want door de heilige en onzegbare Drie-eenheid gesterkt, brengt de gestalte de zielen naar het vaderland terug.
19. Over de praktijk van die deugden en wat die inhoudt.
Eerst dit: bij deze gestaltes zag ik de volgende gelijkenis… Dat duidt op het feit dat dezelfde deugden eender zijn bij de verschillende gaven van God.
Daarom zijn zij evenals de vorige gestaltes als het ware gekleed in zijden gewaden. Die gewaden zijn de lieflijkste werken om hen heen alsook om de overige deugden heen die in goddelijke wetmatigheid de vereerders van God verbeelden omdat zij die goede werken verrichten in waarachtige gerechtigheid.
Zij dragen ook wit schoeisel, want in hun vurigheid zit ook de witte gloed van het volgen van het voorbeeld van de goede werken bij de mensen, behalve de gedaante die rechts van de middelste van de drie stond die ik op het einde van die wand had gezien. Die was zó volkomen vol van zuiver, helder licht, dat ik vanwege de grote schittering zijn gedaante niet duidelijk kon waarnemen.
Het gaat over de deugd die door de gave van de Heilige Drie-eenheid op het einde van de oude gestrengheid oprijst, helemaal doorschijnend en puur. Geen enkele duivelse ongerechtigheid valt aan die gestalte op te merken. Zij verkeert in de blije klaarte van de vreugdevolle eensgezindheid onder de mensen. Dat is zo sterk dat, vanwege de hoeveelheid glorie en eer die zij bij de hemelingen heeft, haar gestalte op geen enkele wijze door geen enkele sterfelijke mens waargenomen kan worden tenzij God het goed vindt om het te laten zien.
Op de muur stond een gestalte die zwart schoeisel aan had.
Dat duidt op het feit dat er vóór de menswording van mijn Zoon, zowel in de hogere als in de lagere klasse, onder de mensen het teken en het spoor van de dood aanwezig was.
Maar geen van hen droeg een mantel… Dat betekent dat zij zowel de aardse Godsverering als ook de samenhang met de instelling van de Wet verworpen hadden. Innerlijk beschouwen zij de ware gerechtigheid. …met uitzondering van de middelste van de drie die op het voorste deel van de muur stonden. Die droeg wel een mantel. Want deze gestalte was omgeven door Gods begrijpende liefde toen zij zich aan het begin van de Wet van Gestrengheid aftobde onder Gods bescherming. Met verwerping van de vleselijke lusten heeft deze gestalte haar hemelse schat opgeborgen in Gods begrijpende liefde.
En twee van de drie hogergeplaatste gestaltes, namelijk die rechts en links van de middelste gestalte stonden, en twee van de drie lagergeplaatste gestaltes – de middelste met name en die links stond – droegen geen vrouwelijke sluier op hun hoofd; zij stonden daar blootshoofds met hun witte haren.
Want Wet en Profeten treden naar voren door de kracht van de allerhoogste Majesteit. Door hun kracht laten zij leven en dood zien met daarbij de twee geboden van de dubbele liefde (de liefde tot God en die tot de naaste). Die geboden komen voort uit de éne en dezelfde kracht van God. Zij bezitten de standvastigheid van de innerlijke, attente aandacht en kennen de zoete vreugde ten aanzien van goddelijke zaken. Zij zijn absoluut vrij van onderworpen te zijn aan pijn en aan de strikken van de dood. Dat komt vanwege hun verbondenheid met Christus, mijn Zoon. Met hun onbedekte haren schitteren zij in hun blanke maagdelijkheid. Want God houdt heel veel van de maagdelijkheid van de Maagd Maria.
Nu over: Maar de middelste van de eerste drie gestaltes en die andere die op de steen tegen de muur aan zit, hebben een witte sluier op het hoofd, zoals dat bij vrouwen gebruikelijk is.
Dat betekent dat deze gestaltes met de hulp van de Allerhoogste en in het standvastig bewaren van de gelukzalige rust, puur en zacht gebonden zijn door de sterke band van onderdanigheid. In hun serene en vrome toewijding vereren zij God als het hoofd van alle gelovigen, zoals een echtgenoot door zijn vrouw met oprechte eerbied geëerd dient te worden.
Diezelfde gestalte, de middelste van de eerder genoemde drie, en de gestalte die aan haar rechterhand staat, zijn in het wit gekleed.
Want door de kracht van de goddelijke majesteit en in hun allerzoetste gelukzaligheid stralen hun fel lichtende en blanke werken uit bij de mensen. Zij staan standvastig onder de Wet van God waarmee zij verbonden zijn.
Maar toch zie je een verschil tussen hen beide. Dat wil zeggen dat zij bij God toch onderscheiden deugden bezitten waarmee zij Hem eenparig vereren.
20. In het bijzonder over de onthouding en de praktijk daarvan, en wat dat betekent.
Daarom de gestalte die in het midden van de drie hogere gestaltes stond verbeeldt de onthouding. Zij is immers in haar eerste strijd als het ware een stad, een hemelgewelf en versiering van deugden die haar aankleefden toen zij zich onthield van de zonde bij het in acht nemen van strenge zeden. Op die manier heeft zij alle kinderachtigheden van het kwade onderzocht en heeft zij ze afgewezen. Zij heeft er zich absoluut niet mee ingelaten. Zij is eerder een moeder te midden van de deugden die verwijzen naar de glorie van God bij het begin van de Wet van het oude volk.
En op haar hoofd droeg zij bij wijze van een kroon een safraan-kleurige aureool. Op de rechter zijde daarvan stond gegraveerd: “Altijd aansteken!”
Want op haar hoofd is zij gekroond met een paarsachtige uitstraling van een zon
namelijk van Gods Zoon. Door zijn heldere uitstraling is zij geheel omgeven. Zij verlangt naar niemand anders dan naar Hem die haar altijd in vuur en vlam zet aan de rechter zijde van haar ziel.
Zoals je ziet: aan de rechterzijde van de gestalte komt een duif aangevlogen. Die duif ademt met zijn snavel in de richting van de Schrift. Want aan de rechterkant van het hemels heil is immers de gave van waarachtige eenvoud aanwezig, dat wil zeggen van de Heilige Geest. Bij onthouding ontsteekt de Heilige Geest alle goede dingen door zijn verheven ingeving tot redding van de zielen. Dezelfde kracht geeft dat ook aan in de bovenvermelde woorden van zijn vermaning.
21. In het bijzonder over de vrijgevigheid en de praktijk daarvan, en wat er de betekenis van is.
Een andere gestalte die rechts van hem stond…
Die woorden betekenen vrijgevigheid die in kinderlijke eenvoud aanwezig is. Daarin zit geen enkele stompzinnigheid of hardheid tegenover het lijden van mensen. Door haar onbaatzuchtigheid weerhoudt zij zich altijd van ruwheid bij het verrichten van goede werken. Zo streeft zij altijd naar God. Ruimhartigheid is altijd het uitgangspunt van haar handelen zodra zij met onbaatzuchtigheid haar werk aanvat.
In haar hart heeft zij iets dat op een leeuw lijkt, blinkend als een spiegel.
Het is mijn Zoon Jezus Christus die in haar hart verborgen is als een zeer sterke leeuw, en aanwezig is als in de spiegel van haar vrome en prachtige liefde.
Nu over: Aan haar hals draagt de gestalte iets dat wel een bleekkleurige slang lijkt en dat eveneens in een kromme bocht als een twijg op haar borst hangt. Dat duidt op het feit dat zij mijn zeer behoedzame Zoon om haar hals draagt, terwijl Hij kromgebogen onder de bleke angst van het vleselijk lichaam, met veel geduld de pijn van de krommende straffen, inclusief de verheffing op het kruis, heeft ondergaan als medicijn voor alle wonden. Die ruime goedgeefsheid wordt door de hemelse liefde op haar borst gedrukt. Dat neemt zij vaak waar in de gedachten van de mensen, zoals ook duidelijk blijkt uit de voornoemde woorden van haar aansporing.
22. In het bijzonder over de vroomheid en de praktijk daarvan, en wat er de betekenis van is.
De derde gestalte, links van haar, laat de vroomheid zien die absoluut vrij is van haat of nijd ten aanzien van het geluk van een mens. Zij verwelkomt integendeel de voorspoed van alle mensen en verheugt er zich steeds over. Met haar levenskracht en haar zalving van grootmoedigheid weerstaat zij aan de snode kant van de duivelse inblazing. Want bij ieder gevecht van betekenis bestaat haar vroomheid helemaal uit terughoudendheid. Door die vroomheid blijft zij altijd als winnares overeind.
Die gestalte droeg een kleed dat roodachtig paars van kleur was. Want die gestalte is omkleed met haar allermooiste bezigheid. Zij volhardt namelijk op heel mooie wijze bij bloedige gevechten die namelijk schuilgaan bij het ondergaan van beledigingen naar het voorbeeld van het lijden van mijn Zoon. Zij volgt dan zijn voorbeeld na.
Op zijn borst verscheen een engel die aan beide zijden een vleugel had,
Dat betekent dat een mens in zijn gedachte altijd de leefhouding van de engelen
moet nabootsen, en wel door te houden van iedere ordening als van een instelling van God. Want aan beide kanten, op één en op twee vleugels, zijn er gunstige en minder gunstige dingen. In de ene God moet men met deze dubbelzijdige realiteit niet te zeer leunen op wat goed is, en evenmin te zeer gebukt gaan onder het kwade. Men moet opstijgen als op vleugels. Dat wil zeggen: met een zuiver hart opkijken naar God, aldus opstijgend naar God en niet zich neerwerpend op de aarde.
Daarom staat er ook de rechter vleugel zit vast aan de rechter schouder van die gestalte, want het welzijn van een mens wordt aan de rechter kant van het heil van de zielen aangereikt als hulp tot vroomheid wanneer mijn Zoon een mens naar het vaderland heeft teruggebracht.
En de linker vleugel zit vast aan zijn linker schouder. Dat betekent dat links de duistere kant van de duivelse hinderlagen is, en dat daarom de mens daar een vleugel heeft waarmee hij die duistere werken kan verwerpen en zijn toevlucht omhoog kan nemen tot het toevluchtsoord van mijn Zoon. Door Hem is hij immers sterk tegen elke tegenwerking en volgt hij het leven van de rechtvaardigen na. Deze deugd brengt hij ook met woorden tot uitdrukking. Ook dat is hierboven vermeld.
23. In het bijzonder over de waarheid en de praktijk daarvan, en wat er de betekenis van is.
De gestalte, de middelste van de drie lager geplaatsten, verwijst naar de waarheid. Want na de onthouding en de daarmee samenhangende deugden,
komt de waarheid opzetten met alle daarbij behorende attributen zoals de toren en de vestingwal. Dat stelt een krachtige leiding voor, met name is dat de Heilige Drievuldigheid te midden van haar werkzame krachten bij gelegenheid van de ondergang van de Joodse leefwijze en de opkomst van het ware geloof.
Op de rechter schouder van de gestalte zat een heel witte duif die haar met zijn snavel iets in haar rechter oor ademde. Dat betekent dat op het hoger gelegen gedeelte van rechts, te weten van de gelukzalige terugkeer naar het leven door de menswording van de Zoon van God, de bewonderenswaardige kracht van de Heilige Geest verschijnt, die door zijn aanraking in het rechter oor heeft geademd. Dat betekent: in het hart van de gelovige mensen, zodat zij begrijpen kunnen wat God in zijn goddelijke macht vermag.
En dan de woorden: Maar op zijn borst verscheen toen een monsterachtig en wanstaltig mensenhoofd. Dat duidt er op dat God toestaat dat er ellende in de harten van zijn uitverkorenen zal zijn en dat er vervolgingen door vorsten zullen plaatsvinden, zoals Hij ook gewild heeft dat zijn Zoon te lijden heeft gehad door de opperpriesters (cfr. Mat.16,21) . En omdat God in het hart van de gelovige mens aanwezig is, daarom moet hij ook ter liefde Gods geduldig vervolging ondergaan. En omdat de dood bij de val van de duivel is ontstaan, daarom moet ook de gelovige mens moeitevol veel strijd leveren tegen de duivelse boosaardigheden, die lichamelijk vaak lastig zijn en de mens tegenstaan. Het is eigen aan de mens dat het oude serpent hem altijd achtervolgt. Waar gaat dat over? Over de begeerte van het vlees waarop die boosaardige vijand, in een hinderlaag gelegen, altijd loert.
Maar nu over de woorden:
Ook lagen er onder de voeten van de gestalte als het ware de door haar vertrapte en verbrijzelde mensen. Dat betekent dat onder de voeten van de waarheid alle duivelse valsheden, die in het doen en laten van de mensen voorkomen, tot niets gereduceerd worden. De gestalte zelf is vol liefde om de Kerk op te bouwen, terwijl alle deugden duidelijk aan het licht treden, en in de realiteit als echt beproefd worden. Die echtheid was onzichtbaar opgesloten geweest in het hart van de Vader vóór alle eeuwen. Maar op het einde der tijden is zij zichtbaar verschenen in het lichamelijk vlees van de Zoon.
Vandaar dat er staat:
In haar handen hield de gestalte evenwel een open gerolde boekrol. Op één zijde, namelijk die naar de hemel gericht was, stonden zeven regels geschreven.
Dat betekent dat door Gods genade in alle werken van de waarheid de tekst van de vastgestelde Wet voor het Christenvolk opengeslagen is, deels om openlijk de hemelse gaven te koesteren, en deels om de vleselijke begeertes te vrezen. Daarin zijn de zeven gaven van de Heilige Geest duidelijk zichtbaar, met name het onoverwinnelijke verweer tegen de duivelse hinderlagen van de dood. Je wilt die brief lezen, maar dat kan niet. Want ofschoon de mens er hevig naar verlangt om de geheimen en de verborgen dingen in de gaven van God te kennen, het is niet mogelijk voor de mens. Met zijn sterfelijk lichaam is hij er te log voor om te begrijpen en te bevatten wat God in zijn wonderdaden wil laten gebeuren. Toch kan de mens de dingen naar waarheid begrijpen en bevatten als hij de voorschriften van God opvolgt. Met wat gezegd is, laat deze deugd dit ook zien.
24. In het bijzonder over de vrede en de praktijk daarvan, en wat er de betekenis van is.
De andere gestalte, rechts van de vorige duidt op vrede die een verheven teken en een engelachtige gezel heeft, want zij gedijt in de volle groene groeikracht van de waarheid. Die waarheid is immers aan de rechterzijde van het heil van de zielen omgeven met buitengewone en zeer verheven gaven. Zij bevat ook de vrede door de Zoon van God. Hoe dan? Zoals beschreven in de engelenzang waar gezegd wordt: “Eer aan God in de hoge, en vrede op aarde aan de mensen van goede wil”. Dat betekent: de mens schittert in de allerhoogste God, en God doet het in de mens. De Zoon van God is immers op wonderbare wijze mens geworden. Daarom is God ook in de hemel lofwaardig en glorierijk door heel zijn schepping. Daarom kan er ook op aarde vrede zijn voor die mensen die met toewijding en geloof de wil van de Vader op zich nemen. Want de vrede van de goede wil is tevens de wil van heel de goedheid van de Vader. Die goedheid is zijn Zoon die zowel God als mens is.
En hoe is Hij dan vrede? Hijzelf is vrede voor de mensen door hen te verdedigen tegen de hinderlagen van het oude serpent. Dit oude serpent is de eerste overtreder die het levenslicht verloren heeft en verworpen is in duisternis. De ware vrede, dat is de ware Zoon van God, heeft het licht bij de mensen gebracht. Zo zijn zij op een zalige plek, die de duivel verloren heeft, deelgenoten van het Rijk van God geworden.
En zoals je ziet heeft die genoemde deugd het gelaat van een engel, want zij vlucht weg van alle kwaad door met een engelachtig verlangen en met een heilige bedoeling op te kijken naar het gelaat van God. Daarom staat er: die gestalte heeft aan beide zijden een vleugel om te vliegen. Want zowel bij rust als bij storm richt zij haar blik omhoog naar God. Zij raakt niet verschrikt en wordt niet verbitterd, maar blijft altijd in kalme gemoedsrust recht overeind.
En evenals de overige deugden verschijnt zij in een menselijke gedaante. Want zij is op wonderlijke wijze aan het licht getreden door de Zoon, toen ook alle deugden door haar bij de mensen op de proef gesteld werden, zodat zij op geen enkele wijze wedijver of wrijving zoekt, maar in tegendeel juist altijd zachtmoedigheid. Op die wijze stelt zij zich teweer in de strijd tegen de duivel, zoals ook blijkt uit boven aangehaalde woorden.
25. In het bijzonder over de gelukzaligheid en de praktijk daarvan, en wat er de betekenis van is.
De derde gestalte die aan zijn linkerzijde stond die duidt op de gelukzaligheid die naar eeuwig leven streeft. Door haar trouw en innige zachtmoedigheid weerspreekt de waarheid elke valsheid van slangachtige overredingskracht die aan de linkerkant de mens misleidt die met hem instemt. De gelukzaligheid is immers de toestand van de onoverwonnen veiligheid van het ware licht waardoor de gestalte het ongeluk van de dood niet vreest. Daarom staat er ook: die gestalte
had een wit gewaad aan afgewisseld met groen. Zij is immers omhangen met trouwe goede werken die zijn wit-schijnend vanwege haar hemels verlangen, en ook is zij omhangen met veelsoortige gaven als een fris-groenkleurig sieraad in de groene groeikracht van de Heilige Geest.
Zij had ook een soort schaaltje met een bleke glans in haar handen. Dat betekent dat de mens in zijn manier van leven laat zien hoe hij als in een armzalig vaatwerkje (bedoeld is in de geheime vermorzeling van zijn hart) God door zijn geloof aanhangt, evenwel in de bleke broosheid van het menselijk vlees. Want het geloof moet juist in het sterfelijk leven zuiver beoefend worden, daar waar de miserie de mensen niet verlaat. Van dat schaaltje ging veel licht uit als van een bliksemschicht, en scheen op het gelaat en de hals van de gestalte. Want het kennen van het eeuwige Licht bevindt zich zowel in het vrezen van God alsook in het beminnen van Hem. Of nog anders gezegd: het trekt vanuit het binnenste van het mensenhart over naar zijn gelaat. Dat wil zeggen dat het overgaat naar de aanvang van een goed werk dat duidelijk de goede bedoeling laat zien.
En de woorden: en de hals. Die betekenen dat later in het goede werk overal voorzichtig een kracht aanwezig blijkt te zijn voor degene die het begrijpt. Want door de gelukzaligheid glanst dit voor God in de mens helderder dan de zon, zoals ook in deze uiteenzetting van de deugd duidelijk blijkt.
26. In het bijzonder over de onderscheiding van de geest en de praktijk daarvan, en wat er de betekenis van is.
De gestalte die op het einde van de muur op een steen zit, stelt het onderscheidingsvermogen voor. In het onderhouden van de oude leefregel blijkt zij volledig tot rust gekomen. Zij is zeer bedreven in het uitzeven van alles. Zij behoudt wat bewaard moet worden, en verwijdert wat verwijderd dient te worden zodat het graan van het kaf gescheiden wordt.
Zij is gekleed in een bijna zwart gewaad. Dat betekent dat zij omkleed is met versterving van het lichaam. Lichtzinnige ijdelheid verwerpt zij volledig. Wat betreft: Op haar rechter schouder draagt zij een soort kruis met daarop de afbeelding van Jezus Christus. Dat betekent dat die deugd geworteld staat in het rechtse deel van Gods kracht, want de almachtige God heeft zijn Zoon op wonderbare wijze gezonden om mens te worden en nederig lijden te ondergaan. Zijn denkend vermogen gaat gepaard met zijn liefde. Door Hem is immers duidelijk geworden dat door het denkend vermogen elke rechtgeaardheid aan het licht kan komen. En zoals God de verlener is van de passende menselijke staat, zo is het onderscheidingsvermogen zijn navolgster in haar taak. Zij vervult haar taak dan ook in het samengaan met de verdeler van alle goeds, de gekruisigde Zoon van God, omdat zij beide waardigheden bezit, de goddelijke en de menselijke.
Terwijl zij zich nu eens hier en dan weer daarheen wendt. Dat duidt op het feit dat zij via de betekenis van het heilig kruis begrip heeft van de wijdte die er ligt tussen de goeden en de kwaden. En wat betreft: Uit de wolken bliksemt als het ware een glans van bijzondere helderheid in haar borst. Dat betekent: vanuit het medelijden van God wordt als het ware vanuit een wolk een zeer heldere gloed van goddelijke vroomheid in het denkvermogen van de mens geblazen. Die activeert het onderscheidingsvermogen in hem, en die verlicht hem.
Daarom staat er ook: Die glans valt in veel stralen uiteen zoals de glans van de zon zich verspreidt en tegelijkertijd ergens door smalle en vele kieren binnendringt… Dat duidt erop dat de Heilige Geest in opperste kracht de verschillende stralen van zijn gaven aan de mensen uitdeelt. Ze zijn helderder dan de zon. Onzegbaar diskreet stort Hij ze in nietige holtes uit. Dat wil zeggen dat Hij ze uitstort via de indringende blikken van de zielen die in Hem geloven. Daarmee verlicht Hij hun zinnen en verstand zodat zij een heel scherp inzicht krijgen in die zaken om te weten wat zij geschikt kunnen doen in God.
Maar de gestalte heeft in haar hand een stuk hout bij wijze van een waaier. Dat betekent dat het waarnemingsvermogen altijd ter rechterzijde van het heil van de zielen door de gave van de Heilige Geest bij de mensen in hun bezigzijn gade slaat als was het in het broze hout van het zwakke vlees. Dat draagt evenwel dit teken met zich mee dat het met Gods hulp de diverse vliegen van duivelse verleidingen weg jaagt, zodat de ziel niet in allerlei ijdelheden verstrooid raakt.
Daarom ook ontspruiten op wonderlijke wijze uit de top (van dat stuk hout) drie takjes met een bloem er aan. Dat verwijst naar het feit dat gelovige mensen boven alles en in alles trouw moeten geloven in de Heilige Drie-eenheid die in haar wonderdaden altijd als het ware in bloei staat, en zeer glorievol regeert vanuit haar goddelijke eenheid. Gelovige mensen moeten niet overmoedig bij zichzelf de hemelse geheimenissen onderzoeken. Zoals God al zijn werken in zijn verschillende schepsels op juiste en verschillende manieren ten toon spreidt, zo moeten ook de mensen vanuit hun bescheidenheid al zijn daden goed en juist beoordelen.
Nu over het feit dat de gestalte in haar schoot zeer kleine steentjes van allerlei edelstenen heeft. Zij bekijkt ze zorgvuldig en nauwkeurig zoals een handelaar zijn koopwaar heel nauwkeurig pleegt gade te slaan. Dat betekent dat de gestalte in de schoot van het menselijk denken alles wat geschikt en passend is, via zeer nauwkeurige overwegingen en vakkennis, voor edelstenen van deugden houdt. Daartoe onderzoekt zij nauwkeurig en zorgvuldig elke gerechtigheid die door God is vastgesteld, opdat die overal en in alles op passende en correcte wijze voortgang kan vinden in de harten van de mensen. Met het oog op de beloning voor het werk worden die harten zeer scherp in het oog gehouden, want daar vindt de vergelding bij God plaats, zoals de gestalte dat ook met eigen woorden aankondigt, zoals vermeld is geworden.
27. In het bijzonder over de verlossing van de zielen en de praktijk daarvan, en wat er de betekenis van is.
De gestalte die op het uiteinde van de muur staat…dat duidt op de redding van de zielen. Want te midden van de oude harde toestand schitterde die gestalte op het hoogtepunt van het gezag van de nieuwe genade. Dat was als het ware de grond voor het breekpunt (het nieuwe begin: het Nieuwe Testament) waarmee en waarop het heil van de zielen verschijnt, ontsproten in de Zoon van God, toen Hij uit een Maagd geboren werd voor het heil van de mensen.
De gestalte was blootshoofds en had zwart kroeshaar. Zij was naakt vanwege haar onderworpen dienstbaarheid, evenwel vol vrije waardigheid, want zij hangt openlijk de Zoon van God aan. Hij heeft haar dan ook genadevol doen opstaan.
Zij verdraagt evenwel dat haar haren zwart zijn. Want bij het Joodse volk leek zij duister te zijn zonder ware helderheid, in veel dingen anders zoals het “kroeshaar” van anders soortige leefgewoontes.
De gestalte heeft ook een donker gelaat alsof men vóór de menswording van de Zoon van God in de schaduw van de dood niet zag dat zij het geluk van het eeuwig heil bezat. Daarom draagt die gestalte een heel bont kleed met zeer veel kleuren doorweven. Binnen het oude volk was de gestalte immers omgeven met een veelvoud van bezigheden, waaronder een veelvoud van ondeugden.
Maar zoals je kunt zien, staat de gestalte daar naakt, want zij heeft dat kleed en het schoeisel uitgetrokken. Dat betekent dat zij door het lijden van mijn Zoon schoongewassen is van de dood, toen, na de komst van de Heilige Geest, het geluid en de woorden van de Apostelen de wereld in gezonden werden. Toen is het heil van de zielen ontstaan, zodat zij door het kwaad te verachten en het verkeerde spoor te verlaten, hevig ontdaan en ontbloot van de duivelse overheersing, gezegd heeft: “Jij, allersmerigste duivel, nooit zou jij mij losgelaten hebben, als ik niet verlost zou zijn geworden door het bloed van het Lam (Apoc.22,14). Jij wilde mij in de helse modderpoel vasthouden, maar nu ben ik vrij en verlost, dankzij God”.
En zo stralen nu haar haren en gelaat door een mooie blankheid en nieuwheid als van een pasgeboren kind. Want na de menswording van mijn Zoon is er een groot volk gegroeid als de haren op het hoofd van de gestalte. Op het innerlijk gelaat van haar ziel is dat volk helder oplichtend, want het hangt de ware en schitterende gerechtigheid aan. Dat bracht met zich mee dat de gestalte op zoek ging naar het eeuwige geluk, vol vertrouwen om gered te worden via het wit-glanzende leven en via de bevrijding van de gelovige ledematen die Christus, hun Hoofd, aanhangen om via een nieuwe wedergeboorte en via de ware kinderlijke onschuld gered te worden tot het hemels leven.
Over heel haar lichaam straalt de gestalte zoals een zuivere glans in helderheid oplicht. Dat betekent zoiets als dat de gestalte in al haar ledematen – dat wil zeggen in het volk dat zich aan mijn Zoon onderworpen heeft – zuiver geworden is in duifachtige eenvoud en helder in de zeer oplichtende schoonheid van Gods gerechtigheid.
Nu over het feit dat je op de borst van de gestalte een prachtig kruis ziet staan met de beeltenis van Jezus Christus er op. Het kruis staat op een kleine struik tussen twee bloemen, een lelie en een roos. Die buigen zich een beetje omhoog in de richting van het kruis. Dat betekent dat die kracht voor de gelovige mensen een sterk afweerschild geworden is bij het lijden van Jezus, de Zaligmaker. Hij heeft met zijn marteldood, als een spoor van zijn goed voorbeeld, de boom van dood en verderf van Adam omgehakt en vertrapt. Tegen die boom zijn ook de twee testamenten – het Oude Testament in het wit en het Nieuwe in het rood – volgens Gods opzet met afkeer te werk gegaan. De twee Testamenten hebben zich met hoog geestelijk verstand gebogen naar het lijden van de vrome en alleredelste Verlosser en naar zijn gerechtigheid bij het ondergaan van de dood.
Daarom zie je hoe de gestalte haar tuniek en haar schoenen uittrekt en flink uitschudt zodat daar veel stof uit verwijderd wordt. Dat betekent dat het heil van de zielen in de nieuwe en goede werken van de mensen de uitgetrokken kleding laat zien van de vorige leefgewoonte en van al het kwaad van de oude wandaden en van alle oude overtredingen en van het verwerpelijke voorbeeld van de overtreding van Adam. Na een heel gedegen onderzoek maakt de gestalte deze dingen bespreekbaar en veracht ze en verwerpt ze als stof van ijdele glorie en als zonden van andere zondaars. Hierboven in het voorwoord zegt de gestalte dat ook over zichzelf
Wie evenwel scherpe oren aan zijn innerlijk denkvermogen heeft, doet er goed aan om in vurige liefde voor mijn spiegel naar deze woorden te hunkeren en ze op te schrijven in het geweten van zijn gemoed!
SCIVIAS, DEEL III
Sc. 3.7
HOOFDSTUKKEN VAN HET ZEVENDE VISIOEN
VAN HET DERDE DEEL
1. De onuitsprekelijke Drieëenheid die op het einde der tijden werd geopenbaard, moet door de gelovigen met een eenvoudig en nederig hart geloofd en vereerd worden.
2. De wereld is gered door het bloed van Christus,
De verering van de Heilige Drieëenheid is uitdrukkelijk afgekondigd,
maar kan door geen enkel verstand begrepen worden.
3. De onuitsprekelijke Drieëenheid openbaart zich aan ieder schepsel op een heel open regerende en machtige wijze, behalve aan ongelovige harten, waarbij zij toch als een diep snijdend zwaard doordringt.
4. Zij die zich binnen de christelijke gemeenschap van het katholieke geloof te weer stellen in dorheid en ongeloof, worden door God in verwarring gedood.
5. De Godheid verwerpt de grootspraak van het Joodse volk.
6. Het duivels schisma van het heidenvolk leidt naar het verderf, afgescheiden van God.
7. Een parabel hierover.
8. Woorden van Johannes hierover.
9. Over het onderscheid en de eenheid van de drie Personen.
10. Over de drie gelijkenissen in de Drieëenheid.
11. Woorden van het boek Koningen hierover.
HET ZEVENDE VISIOEN VAN HET DERDE DEEL
Daarna zag ik hoe in de westelijke hoek van het gebouw een wonderlijke , geheimnisvolle en zeer forse zuil te zien was, purperachtig zwart van kleur. Hij stond zó in die hoek opgesteld dat hij zowel binnen als buiten het gebouw goed zichtbaar was. In omvang en hoogte was hij zó geweldig dat ik er met mijn verstand niet bij kon komen. Bovendien was hij wonderbaarlijk glad en zonder enige oneffenheid. Wel had hij aan de buitenkant, van de voet tot aan de top, drie staalkleurige vlijmscherpe kanten, zo scherp als een goed gewet zwaard.
De kant die op het zuidwesten gericht was, had veel droog stro afgesneden. Dat lag daar verspreid rond.
De kant die op het noordwesten stond, had veel veertjes afgesneden. Ook die lagen daar rond verspreid.
En de middelste scherpe kant wees naar het westen. Die had meerdere dorre takken afgesneden. Ook die lagen daar verstrooid. Vanwege de lichtzinnige vermetelheid was dat allemaal door die scherpe kanten weggesnoeid.
En opnieuw sprak Degene die ik op genoemde troon zag zitten en die mij dat alles had laten zien, tot mij: “Al deze geheime en bewonderenswaardige en onbekende, overvolle gaven die jou, mens, in het ware licht zo helder voorkomen, laat Ik jou zien en deel ze jou mee om er de vurige harten van de gelovigen mee in vuur en vlam te zetten. Zij zijn de zeer zuivere bouwstenen voor de bouw van het hemelse Jeruzalem”.
1. De onuitsprekelijke Drieëenheid die op het einde der tijden werd geopenbaard, moet door de gelovigen met een eenvoudig en nederig hart geloofd en vereerd worden.
De heilige en onuitsprekelijke Drievuldigheid van de opperste eenheid was verborgen voor hen die Hem onder het juk van de Wet dienden. Maar door een nieuwe genade is Hij geopenbaard aan hen die bevrijd zijn van de slavernij. Door zijn getrouwen moet Hij in eenvoud en nederigheid van hart als de ene en ware God geloofd worden, en niet overmoedig nageplozen. Niemand moet ontevreden zijn met de gave die hij van de Heilige Geest heeft ontvangen.
Wanneer iemand meer verlangt dan passend is, omdat hij hardnekkig op zoek is naar zelfverheffing, die komt slechter terecht dan wat hij ongepast graag zou hebben. Dat laat dit visioen ook zien.
De zuil die in de westelijke hoek van het aangeduide gebouw te zien is, is de uitbeelding van de ware Drievuldigheid. De Vader, het Woord en de Heilige Geest is de enige God in drievuldigheid, en de Drievuldigheid in eenheid, afgebeeld als en volmaakte kolom van alles goeds, doordringend in de hoogste en in de kleinste zaken, en heersend over heel de aardbol.
Deze zuil duikt op in het westen. Als het ware bij toeval is de Zoon van God mens geworden. Hij heeft zijn Vader overal eer gebracht en de Heilige Geest aan zijn leerlingen beloofd. Dat heeft de Zoon gedaan door volgens de wil van de Vader de dood te ondergaan. Daarmee heeft Hij aan de mensen het goede voorbeeld gegeven, zodat ook de mensen op correcte wijze de woning van de hoogste Vader konden binnengaan door de ware en juiste werken van de Heilige Geest te volbrengen.
Maar die zuil laat zich zien als wonderbaarlijk en geheimnisvol en heel sterk.
God is immers zo wonderbaarlijk in zijn schepselen aanwezig dat Hij op geen enkele wijze volledig door hen herleid kan worden. Ook is Hij zo vol geheimnissen dat Hij op geen enkele wijze – noch met verstand noch met gevoel – door hen ten einde toe herleid kan worden. Die volheid van geheimenissen is zo volledig dat Hij door geen wetenschap of aanvoelen van zijn schepselen hardnekkig onderzocht dient te worden. Ook is Hij zelfs zo krachtig dat elke kracht van zijn schepselen door Hem aangestuurd wordt, en dus op generlei wijze vergelijkbaar is met de zijne.
2. De wereld is gered door het bloed van Christus,
De verering van de Heilige Drieëenheid is uitdrukkelijk afgekondigd,
maar kan door geen enkel verstand begrepen worden.
Nu over de zinsnede:
De zuil was purperachtigzwart van kleur. Hij stond zó in die hoek opgesteld dat hij zowel binnen als buiten het gebouw goed zichtbaar was. Dat betekent dat de enige Zoon overeenkomstig de wil van de Vader, zijn purperen bloed vergiet voor de zwarte viesheid van de zonden van de mensen. Zo redt Hij de wereld door zijn lijden en heeft Hij het ware en juiste geloof naar zijn getrouwen gebracht. Want bij de ondergang van de oude geloofspraktijk en bij het begin van de eredienst van de nieuwe heiligmakende verering van de Heilige Drievuldigheid is het overduidelijk geworden dat de opperste Vader zijn Zoon in de wereld heeft gezonden nadat Hij door de werking van de Heilige Geest ontvangen was geworden. Hij heeft de eer van de Vader gezocht en niet die van zichzelf. Hij heeft de diepe troost van de Heilige Geest toegankelijk gemaakt, zoals hierboven vermeld werd. En dat heeft Hij zó gedaan dat die nergens verborgen kon blijven zonder dat die niet alleen aan de gelovigen, binnen het werk van God verblijvend, verkondigd zou worden, maar ook aan de ongelovigen die buiten het geloof staan.
En ook: (de zuil) was zó groot dat zowel de omvang alsook de hoogte daarvan je begripsvermogen te boven gaat. Dat betekent dat die Drievuldigheid zo onzegbaar glorierijk en machtig is, dat Zij noch in de grootheid van haar majesteit, noch in de hoogte van haar Godheid, omschreven kan worden door welke grote bewoordingen of omvangrijkheid van menselijke geest dan ook.
De zuil is op wondermooie wijze glad en zonder enige oneffenheid. Want wat buitengewoon bewonderenswaardig is, is het feit dat de zuil zeer nederig in genade is en altijd welwillend. Voor wie aangesneld komen is de gestalte altijd toegankelijk in zoete gerechtigheid. zo wordt er bij haar niets ruws van enige ongerechtigheid gevonden. Zij staat rechtvaardig en goed aan de kant van de verlossing.
3. De onuitsprekelijke Drieëenheid openbaart zich aan ieder schepsel op een heel open regerende en machtige wijze, behalve aan ongelovige harten, waarbij zij toch als een diep snijdend zwaard doordringt.
Nu over het feit:
Wel had hij aan de buitenkant, van de voet tot aan de top, drie staalkleurige vlijmscherpe kanten, zo scherp als een goed gewet zwaard.
Dat betekent dat de onuitsprekelijke Drieëenheid over heel de wereld heel open verschijnt in haar eenheid van het God-zijn, zich verzettend tegen elke duisternis. Tegenover geen enkel van zijn schepselen blijft God in gezag en macht verborgen, met uitzondering tegenover ongelovige harten. Voor hen blijft de Drieëenheid verborgen vanwege hun ongeloof. Omwille van dat ongeloof doodt het oordeel van God hen. Dat gebeurt terecht omdat zij dat verdienen. Het gebeurt zoals het allersterkste staal zonder geluid te maken neerkomt op alles wat zich teweer stelt. Vandaar dat er geschreven staat: van onder tot boven
(cfr.Jer.25,33 van het ene einde der aarde…) vanaf het begin van de schepping tot het einde ervan. En wat er overblijft heeft Hij op machtige wijze en vanuit zijn vlijmscherpe goddelijkheid altijd met een doorklievend zwaard, met wijsheid en kracht doorboord, en dat doet Hij nog altijd.
4. Zij die zich binnen de christelijke gemeenschap van het katholieke geloof te weer stellen in dorheid van ongeloof, worden door God in verwarring gedood.
De kant die op het zuidwesten gericht was, lag vol met veel afgesneden droog stro. Dat lag daar verspreid rond.
Dat duidt op het zeer rechtvaardig God-zijn van de Drieëenheid. Binnen de christelijke gemeenschap verzet Hij zich tegen elke dorheid van menings-verschil, van tegenstrijdigheid en verwerping van het allerzuiverste katholieke geloof. Tot hun zeer grote verwarring doodt en verbrandt Hij de mensen die dat doen. Dat gebeurt als hooi dat platgetrapt en in het vuur verbrand wordt nadat het gescheiden is van de vruchtdragende aar. Daarmee wordt het geloof bedoeld met zijn werken bij het kennen van de Schrift. Alles wat tegen het ware geloof indruist en niet nuttig is, wordt als ongeloof verstrooid en weggedaan. Maar het domme volk, dat onwijs vee, benut het weer.
5. De Godheid verwerpt de grootspraak van het Joodse volk.
Een andere scherpe kant stond op het noordwesten gericht. Daar vielen veel veertjes die zij had afgesneden.
Want die Godheid heeft de verregaande grootspraak van het joodse volk verworpen, toen het in zichzelf met grote hovaardigheid rondvloog en niet in God rechtvaardig wilde zijn maar in zichzelf. Bijvoorbeeld de Farizeeën die probeerden om in de hoogste hemel op te stijgen, vertrouwend op zichzelf en overeenkomstig hun eigen overtuiging.
6. Het duivels schisma van het heidenvolk leidt, afgescheiden van God,
naar het verderf.
En de middelste scherpe kant wijst naar het westen. Die heeft meerdere dorre takken afgesneden. Ook die liggen daar verstrooid in het rond. Want het schandelijk en duivels schisma wordt als rot hout dat lastig en nutteloos is voor het gebruik van de mensen, door de Drieëenheid zelf afgesneden en weggeworpen van de levensvreugde. Het geeft immers méér om de duivelse verzinsels dan om de goddelijke geboden.
Daarom staat er ook: vanwege hun hardnekkigheid zijn zij één voor één door diezelfde scherpe kanten weggesnoeid. Want in alle genoemde gevallen laat de Heilige Drieëenheid toe dat de ongelovigen die ofwel overmoedig met Hem willen breken of die hardnekkig niet in Hem willen geloven, van Hem los gesneden worden en naar het verderf gaan. Op een razende en domme wijze vallen zij de Godheid aan. Zij willen niet buigen voor het geloof dat de Zoon van God zelf heeft aangedragen, en dat ook door zijn leerlingen aan de mensen werd overgedragen, zoals deze vertelling bericht.
7. Een parabel hierover.
Een heer had eens een vuursteen die hij zelf en via zijn bodes aan veel mensen wilde doorgeven als een noodzakelijk iets. Maar die bodes waren niet zo wijs en ook niet erg slim om de woorden van hun heer te begrijpen; zij waren te dom en te onwetend om hun opdracht te volbrengen. Ondertussen komt er een noodweer en hevige storm opzetten met stortregen en wild geraas. De aarde beefde ervan en stenen spleten uiteen (cfr. Mat.27,51). Dat noodweer was zo hevig dat een vat, met daarin een flink aantal kleine kruikjes en dat met de rug naar de hemel gekeerd lag, met heel grote kracht losgerukt werd van de aarde en omgekeerd werd met de opening naar boven.
Door toedoen van die heer kwam er toen een heel hevige steekvlam uit die vuursteen. Die vlam ging met zoveel hitte dwars door de boodschappers heen, dat al hun aderen verhit werden en dat elke angstige aarzeling zo snel van hen afgeschud werd zoals alles wat op een droge huid valt, er ook weer even snel van afvalt. Toen pas herinnerden zij zich alles (cfr,Jo.2,22) wat zij van hun heer gehoord hadden. Zij gingen naar een volk dat geen navel had, en waarvan de stad verwoest was. Aan die mensen gaven zij toen de boodschap van hun heer door. Maar aan sommigen van hen gaven zij ook hun navel terug. Ook gaven zij aan hen hun stad terug nadat zij die hersteld hadden. Aan anderen evenwel gaven zij noch hun navel noch hun stad terug. Integendeel zij slachtten hen af als varkens en sneden hen in stukken.
Zo is die steen over heel de wereld bekend geworden, alle bedrieglijke dingen van de mensen deerlijk treffend en dodend.
Dit is de betekenis van dit verhaal. Die Heer is de almachtige Vader. Zijn eniggeboren Zoon is bij Hem. Hij is de hoeksteen die door de vurige Heilige Geest ontvangen is en uit een volkomen ongerepte Maagd is geboren. Hij is de witste en mooiste bloem die bestaat in de blanke schoonheid van totale heiligheid. Want naar zijn godheid was de Zoon van God al bij de Vader samen met de Vertrooster nog vóór de tijd (cfr. Eccli.1,1 oftewel de Wijsheid van Jezus Sirach) dat er ook maar iets bestond. Daarna is Hij op een gunstig moment door de Vader gezonden, ontvangen door de Heilige Geest. Zoals voorzegd was, is Hij waarachtig mens geworden uit een Maagd, om aan de gelovende mensen de blanke schoonheid van het leven te brengen.
En nadat de Zoon mens geworden was, heeft de hemelse Vader welwillend al het noodzakelijke door Hem en door zijn leerlingen verkondigd, het heil namelijk en de verlossing van de mensen die in Hem geloofd hebben. Maar zolang de Zoon lijfelijk op aarde bij zijn leerlingen vertoefde, waren zij te dom en te traag (cfr. Lc.24,25) om zijn woorden waakzaam in hun geest op te nemen en in daden om te zetten. Zij vingen zijn woorden als het ware nog op in een roes van eenvoud, nog niet gesterkt, maar nog angstig en bang als gewone mensen.
Ondertussen brak de tijd van de waanzinnige harten aan. De Joden veroorzaakten heibel. Zij zochten om hevige verdeeldheid tegen de Zoon van God te zaaien met de bedoeling om Hem tijdens die onrust te kunnen doden. En toen zij al hun boosaardigheid voltrokken zoals zij dat gewenst hadden, toen is in dit onverwacht en geweldig gedonder zo’n groot bloedbad aangericht als nooit eerder geweest is en ook later nooit meer zal plaatsvinden. De aarde werd er hevig door geraakt, dat wil zeggen dat de aardsgerichte geest van de mensen erdoor geschokt werd en die van heel de schepping. De stenen Wet van de Joden brak in stukken door hun misdadige handelwijze.
Toendertijd lag de eerste mens met heel zijn nageslacht, inclusief heel de rest van de schepping, begraven in de dood. Heel zijn aandacht stond gericht op aardse zaken. Met zijn rug naar de hemel gekeerd, wilde hij niet opzien naar God. Evenwel is hij toen door de grote kracht van de Zoon van God weggerukt uit het land van de dood waarin hij met zijn kinderen lag te slapen. Met heel zijn hart verzuchtte hij, en bij volle bewustzijn heeft hij zich als in de baarmoederhals naar het hemels vaderland gekeerd, want hij had vernomen dat Christus, de Zoon van God, omwille van hem was gedood.
Maar nadat de Zoon van God naar de hemel was opgestegen, is de Heilige Geest gekomen van bij de Vader en door de Zoon, zoals de Zoon zelf had beloofd. Want heel de aarde vloeide over van hemelse zoetheid omdat het hemelse brood in de wereld had vertoefd. Ongelovigen hadden daar geen aandacht aan geschonken als was het een gerucht van voorbijgaande aard.
Gelovigen daarentegen hadden het met alle toewijding opgevangen. Omdat dus het ware Woord mens geworden was, is de Heilige Geest verschenen, zichtbaar in vurige tongen. Door toedoen van de Heilige Geest is de Zoon ontvangen en Deze brengt de wereld tot de waarheid. En toen ook de apostelen door de Zoon onderricht waren, heeft de Heilige Geest hen zo met zijn warmte overstroomd dat zij met ziel en lichaam in verschillende talen konden spreken. Want in hen overheerste de ziel het lichaam. Doordat zij zo riepen kwam heel de aardbol door hun woorden in beweging.
Ook nam de Heilige Geest het menselijk opzicht bij hen weg, zodat zij absoluut geen angst hadden voor de woede van de mensen waardoor zij het woord van God niet zouden verkondigen. Maar zo’n vrees werd met zoveel gloed en haast van hen weggenomen, dat zij veeleer gesterkt en helemaal niet week waren. Tegenover iedere weerstand die hen zou kunnen overkomen, waren zij als dood.
Vandaar ook dat zij zich met prompte zin alles herinnerden (cfr.Jo.2,22) wat zij voordien traag gelovend van Christus gehoord en aangenomen hadden. Het kwam weer in hun geheugen terug alsof zij het op dat moment van Hem vernamen.
En zij gingen op pad, reizend temidden van ongelovige volken die geen navel hadden. Dat wil zeggen dat ze niet het merkteken hadden omdat ze geen weet hadden van de heilige onschuld en de rechtschapenheid. Hun stad was door hun ontrouw verwoest, dat wil zeggen de hulpmiddelen van de Wet van God. De geloofsverkondigers brachten hun de woorden van het heil en van het ware geloof in Christus. Zo hebben zij velen uit de grote menigte tot kennis van God gebracht door hen terug te leiden naar de navel, oftewel naar de bron van het doopsel. Daarin ontvingen zij opnieuw de heiligheid die door hun hoogmoedige en trotse overtreding verloren was geraakt. Zij hebben ook de heilige stad van Gods geboden opgericht door die opnieuw voor hen op te bouwen. De duivelse belager had hen daarvan verdreven in de persoon van Adam. Maar de geloofsverkondigers hebben hun die stad teruggeven voor hun heil.
Maar aan de mensen die het geloof van het doopsel en de bepantsering van Gods gebod (=het sacrament van het vormsel) niet wilden ontvangen vanwege hun ongeloof, aan hen zijn zij voorbijgegaan met de boodschap die vervat lag in de tekenen. Om hun verharding en ongeloof hebben zij hen overgeleverd aan de dood. Deze mensen wentelen zich in hun misdrijven en hun smerige lichamelijke bezoedelingen en in de verlokkingen van hoererijen en overspel, zoals varkens die zich wentelen in hun eigen mest. Zij hebben zich niet tot het ware geloof willen bekeren. Daarom zijn zij van het leven afgesneden en verwijderd.
Zo is de Zoon van God via veel verbazingwekkende tekenen over heel de aardbol bekend gemaakt. Op onuitsprekelijke wijze is Hij naar zijn godheid vóór alle tijden uit de Vader voortgekomen. Vervolgens heeft Hij in de tijd op wonderbare wijze een vleselijk lichaam aangenomen uit een Maagd. Dat is zo indrukwekkend dat de harten van allen die het horen, heel erg met angst en beven geschokt en verslagen zijn. De ijdele en verkeerde handelingen die zij in hun wellust hebben bedreven, zijn met hun verachting van de dood tot nietswaardig herleid geworden. Evenwel door het Woord van God dat getuigenis aflegt van de Heilige Drieëenheid en van het levendmakende heil terug naar het leven gebracht, zoals Johannes met zijn vermanende woorden aangeeft waar hij zegt…..
8. Woorden van Johannes hierover.
De Geest getuigt er van dat Christus de waarheid is. Want er zijn drie getuigen, de Geest, het water en het bloed, en deze drie zijn één. En Zij zijn met hun drieën die getuigenis afleggen in de hemel: de Vader, de Zoon en de Geest. En die drie zijn één.
( N.B. Hildegard citeert deze bijbelplaats volgens een eigen interpretatie Cfr.1Jo.5,6-8.)
Dat betekent het volgende:
De geest van de mens is geestelijk. Dat wil zeggen dat die geest niet voortkomt uit het bloed en ook niet geboren wordt uit het vlees, maar dat die ontspruit aan Gods geheimenis. Die is voor de mens onzichtbaar omdat de mens aan verandering onderhevig is. Daarom is het getuigenis van de menselijke geest gericht op Gods Zoon. De glorie van Gods Zoon is wonderlijk in de mystieke sfeer die door geen mens volmaakt begrepen kan worden. Neem bij voorbeeld hoe de eniggeboren Zoon van God door de Heilige Geest ontvangen is geworden om op deze aarde te komen. Zo kan ook geen mens ten volle begrijpen hoe de ziel in het lichaam en het bloed van een mens kan komen zodat die één levend wezen wordt.
Zo is het ook met de geest van de mens gesteld. Daarin ligt beslist de grond voor de kennis die hem door God is verleend. Met die kennis kan hij overal in doordringen wat hem maar door God vergund is geworden. Want het leven is niet verkeerd of bedrieglijk maar juist heel correct. Zo is ook Christus de volmaakte waarheid waarin het leven is verrezen en het licht van het heil is opgelicht. Daardoor is de dood gedood, want die is een grote leugen.
En die drie elementen (n.l. geest, water en bloed) geven op aarde een duidelijk getuigenis van de Heilige Drievuldigheid, zodat zij vandaag de dag het geneesmiddel van het levendmakend heil laten zien en meedelen. Daarmee kunnen wij tot de hemelse zaken geraken die voor altijd blijvend zullen zijn. Zij zijn echter nu nog niet voor handen in het sterfelijk vlees, maar worden wel hoopvol verwacht.
Van Mij uit draagt de menselijke geest het getuigenis in zich dat hij nog niet in het volle leven van de verrijzenis verkeert. Dat gebeurt pas wanneer hij door Mijn toedoen herrijst via het water van de wedergeboorte. Hem ontbreekt immers het licht dat in Mij aanwezig is. Hij is uit het geluk verdreven toen hij ontvangen werd door de bezoedelde daad van de verwekking die voortwoekert in het bloed.
Het water heeft ook de eigenschap dat het elke onreinheid schoon wast. Zo staat het water dan ook voor het feit dat het het dood brengende bederf van de dood doet verdwijnen door haar allerzuiverste afwassing. Hier wordt het water eerder met de geest verbonden dan met het bloed. Immers zoals de geest geestelijk is, zo draagt water ook geestelijke heiliging aan. Het water bevindt zich in het midden tussen de geest en het bloed, want door geestelijke omvorming verwerft het kracht en brengt het leven voort.
Ook het bloed getuigt van het feit dat het zijn vergiftigde loop ombuigt naar het huis van heiligheid door het water van de verlossing. Dat is een geneeskrachtige eigenschap die begonnen is in mijn Zoon, en die in Hem tot leven strekt. Want bloed heeft het erg in zich om schuldige misdaden te bevatten en ook hevige onrust over ongerechtigheid vanwege het feit dat het op zoete dwaalwegen voort snelt. Die zoetheid staat in dienst van gloeiende hartstocht, en verstikt de onschuld met afschuwwekkende ondeugden. Dat begint te groeien door de lust om mee te eten op aanraden van de belager, de duivel. (Verwijzing naar Ge.3,6)
En deze drie elementen – geest, water en bloed – vormen samen één geheel. Want de geest is geen levende mens als hij geen bloed in zijn lichaam heeft. Evenmin is de mens een levend wezen, zelfs met de materie van het bloed in zijn lichaam, als hij geen ziel heeft. En zelfs deze twee elementen doen de mens niet herleven in de genade van het Nieuwe Testament. Dat gebeurt alleen via het water van de wedergeboorte. En zo vormen deze drie elementen één geheel ten bate van de verlossing. Ze blijven onvolledig voor het heil zolang de elementen niet aangevuld worden door het heilzame water (van de doop).
Want de uitzonderlijke eer van het leven ontbreekt aan het redenerend verstand.
De verloste mens zal daarbij altijd de volmaakte lofprijzing moeten laten meeklinken naar God toe, want Die heeft hem zijn redelijk verstand gegeven.
God heeft de mens immers uit eigen wil geschapen tot de eer die in het lichaam van zijn Zoon zijn volheid bereikt in het eeuwige leven, terwijl de verloren mens herleeft tot eer van het leven, verlost in God door heilzame genade.
En de geest die weliswaar voor de lichamelijke menselijke ogen onzichtbaar is, wijst naar de Vader die voor heel de schepping onschatbaar is.
En het water dat afwassing van ongerechtigheid bewerkt, verwijst naar het Woord. Dat is de Zoon die door zijn lijden de smetten van de zonden van de mensen afwast.
En het bloed dat de mens omhelst en verwarmt, verwijst naar de Heilige Geest die bij de mensen heel heldere deugden opwekt en ontsteekt.
Zo zijn deze drie, te weten Geest, water en bloed, één, en in hun eenheid drie.
En zoals gezegd zijn zij één in de verlossing, en doen zij zich kennen als Drievuldigheid in eenheid, en als één in Drievuldigheid. Hoe dan wel?
De heilige en hemelse Drievuldigheid legt een hemels getuigenis af. Het komt dus niet van iemand anders, maar vertoont zich duidelijk vanuit zichzelf. Hoe dan?
Van de Vader wordt getuigd dat Hij zijn unieke vruchtbare Woord van alle eeuwigheid voortbrengt, en dat Hij door Hem alles geschapen heeft. Vervolgens dat Hij Hem op het voorbestemde tijdstip zeer glorievol heeft doen opbloeien in een Maagd.
Van het Woord wordt getuigd dat Hij van de Vader is uitgegaan, zich heeft neergebogen naar de menselijke natuur, en vlees geworden is in de bescheidenheid van een Maagd. Hij is dus op geestelijke wijze uitgegaan vanuit de Vader, en is ook weer naar de Vader teruggekeerd in de vruchtbaarheid van het vleselijk bestaan.
Dit is ergens in het midden te situeren. Hij is immers onzichtbaar vóór alle tijden uit de Vader voortgekomen, en in de tijd is Hij door de Heilige Geest in de schoot van een Maagd lichamelijk ontvangen.
Van de Heilige Geest wordt getuigd dat Hij de ongereptheid van de Maagd in vlam gezet heeft, zodat zij het Woord van God kon ontvangen. De Heilige Geest heeft ook de leer over het Woord van God in vurige tongen bevestigd (cfr.Aa.2,3) toen Hij de Apostelen zozeer overstroomde dat zij over heel de wereld de ware Drievuldigheid zouden verkondigen. Hoe dan?
Luidkeels hebben zij verkondigd dat God de Vader dit heeft volbracht, en dat Hij de mens geschapen heeft voor het hoogste geluk waarvan de mens beroofd is geworden. Want de mens, gevormd uit leem van de aarde en rechtop geplaatst, was door eigen wil weer naar beneden teruggekeerd naar de aarde. Genadevol is hij nu weer opnieuw door de mensgeworden Zoon van God overeind gezet, en door de Heilige Geest verlicht en versterkt (=het vormsel) opdat hij niet in het verderf ten onder zou gaan. Hij is teruggeplaatst in het eeuwige licht opdat hij gered zou worden door verlossing.
9. Over het onderscheid en de eenheid van de drie Personen.
Zo wordt van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest getuigd dat er totaal geen verschil is in macht, ofschoon Zij als persoon onderscheiden zijn. Zij werken samen in de eenheid van hun enkelvoudige en onveranderlijke wezen. Hoe dan?
De Vader schept namelijk alles door het Woord – dat is door de Zoon – in eenheid met de Heilige Geest. De Zoon is degene door wie alles tot stand komt in de Vader en de Heilige Geest. De Heilige Geest is degene door wie alles in de Vader en de Zoon zijn groene groeikracht krijgt. En deze drie Personen bestaan zozeer in de eenheid van hun onafscheidelijk samengaan, dat Zij niet in elkaar verdwijnen. Hoe zit dat? Degene die voortbrengt is de Vader, en die geboren wordt is de Zoon, en die van de Vader en de Zoon uitgaat in zeer gloedvolle groene groeikracht, en die in de gedaante van een onschuldige vogel boven de wateren verschijnt en die wateren heeft geheiligd (cfr. Gen.1,2) en die de apostelen heeft geheiligd met vurige gloed (cfr.Hand.2,3), dat is de Heilige Geest.
De Vader had de Zoon al van vóór de tijd van de eeuwen, en de Zoon was al bij de Vader, samen met de Heilige Geest, die al van alle eeuwen met de Vader en de Zoon eeuwig is in de eenheid van het God-zijn.
Vandaar dat men bedenken moet dat, wanneer er van deze Drie er twee of één zoud ontbreken, God niet volledig zou zijn. Hoe dan? Omdat Zij samen een eenheid van God-zijn vormen. Want als er één van Hen zou ontbreken, zou God niet volledig zijn. Waarom is dat zo? Omdat Zij samen de eenheid van het God-zijn vormen, met als gevolg dat, wanneer er éen van Hen zou ontbreken, er geen God zou zijn. Want, ofschoon die Personen onderscheiden worden, vormen Zij toch samen één enkel, volledig en ondeelbaar wezen van onschatbare schoonheid, steeds bestaand in één ondeelbare eenheid. Hoe is dat?
10. Over de drie gelijkenissen in de Drieëenheid.
Op het drievoudig toppunt van bedrijvigheid gaan kracht, wil en warme gedrevenheid gloedvol samen. Hoe dan wel?
In de kracht zit de wil, en in de wil de warme gedrevenheid. Zij gaan steevast samen zoals de adem van de mens aanwezig is bij het uitademen. Hoe zit dat?
Bij die ademhaling van de mens zit in die ademtocht, in één en dezelfde uitademing, zowel vochtigheid als warmte. Dat is ook het geval bij het functioneren van je oog. Hoe dan wel? De ronding van je oog heeft twee dingen in zich die licht doorlaten, maar heeft toch maar één oogholte. Daarmee wordt alles geregeld wat daartoe bestemd is. Luister en begrijp, mens!
Zo zijn er drie Personen in het ene onveranderlijke bestaan van het Goddelijk Wezen. In de Vader is de Zoon, in Hen beiden is de Heilige Geest, en ze zijn één, onderling onafscheidelijk samenwerkend. De Vader doet immers niets zonder de Zoon, en de Zoon niets zonder de Heilige Geest, en de Heilige Geest niets zonder Hen, en de Vader en de Zoon doen niets zonder de Heilige Geest, want Zij vormen een ondeelbare eenheid. Zo is God in drie Personen zonder begin en van vóór de tijd, nog vóór het ontstaan van de wereld, toen de aanname van een lichaam door de Zoon nog niet had plaatsgevonden, tot aan de voorbeschikte tijd toen de voltooiing van die tijd plaatsvond en God zijn Zoon gezonden heeft (Cfr. Gal.4,4). Maar ook bij de menswording van de Zoon was God in drie Personen aanwezig. Hij wil dan ook in de drie Personen aangeroepen worden. Want dezelfde maagdelijke bloem heeft gebloeid in de ongereptheid van de maagdelijkheid. Ook toen is er geen extra persoon aan de onuitsprekelijke Drieëenheid toegevoegd, maar heeft alleen de Zoon van God zelf het vlees aangenomen zonder geschonden te worden.
Vandaar dat deze drie personen één God zijn in hun goddelijkheid. En wie dat zo niet gelooft, wordt van het Rijk van God afgesneden, omdat hij scheuring brengt in de onschendbare grootheid van het Goddelijk Wezen, en ook van zichzelf in het geloof, zoals dat beschreven staat.
11. Woorden van het boek Koningen hierover.
Op de derde dag verscheen iemand, komend van het kamp van Saul, met gescheurde kleren en met as op zijn hoofd (2 Sam.1,2).
Dat slaat op het volgende.
Op de dag dat het katholieke geloof zijn oorsprong vond in het openbaar worden van de Heilige Drievuldigheid, vervielen de mensen in grote verdeeldheid. Zij kwamen vanuit het dood brengende kamp van mensen die op perverse wijze op zoek zijn naar iets dat voor de mens onmogelijk is om te weten. Gebukt onder veel duivelachtig geredeneer doen zij het voorkomen alsof zij zo hoog opklimmen dat zij méér dan hun gegeven is, kunnen en willen weten over het onbegrijpelijke wezen van God. Omdat zij tegen God ingaan, worden zij losgescheurd van het kleed van heil en gerechtigheid. Zij rotten weg door de gespletenheid van de verwarring in hun hoofd ten aanzien van het geloof. Zij hebben geen volledig geloof. De unieke eer van God splitsen zij op in veel sekten. Zij doen afbreuk aan hun eigen hogere eer in een of ander bespottelijk schisma. Zij zullen allen door God veroordeeld worden. Dat wordt in wat volgt, aldus samengevat. (2 Sam.1,13-16):
David sprak tot de jongeman die hem de boodschap (van de dood van Saul) gebracht had: “Waar kom je vandaan?” Deze antwoordde: “Ik ben de zoon van een Amalekiet die hier als vreemdeling verbleef”. En David sprak tot hem: ”Hoe heb je het gewaagd om de hand te slaan aan de gezalfde van God en hem te vermoorden?” Toen riep David een van zijn dienaren en zei: “Kom hier en steek die man neer”. Die heeft hem toen neergestoken en de man stierf. David zei nog tegen hem: “Jouw bloed komt op je eigen hoofd neer. Jouw mond heeft je eigen vonnis geveld door te zeggen: “Ik heb de gezalfde vaan de Heer gedood”.
Dat betekent het volgende:
De Zegevierende, die door geen enkel schepsel te begrijpen valt, spreekt de kinderlijke onwetendheid van de mens toe. Hij spreekt tot het kinderlijke dat zichzelf hoog prijst. Zo’n mens wil dingen weten die niet te bevatten zijn. In zijn domheid probeert hij met grootspraak bij God binnen te dringen door Hem overmoedig toe te spreken: “Ik ken U goed, Heer!” Daarom spreekt Hij hem toe en zegt: “Waar kom jij eigenlijk vandaan, jij die ergens een begin hebt gehad, dat je alles wilt kennen en weten over wat geen begin heeft?” En de stompzinnigheid die bij zo’n mens opgekomen is, een mens die wél een begin kent, antwoordt als vanuit zijn onderbewustzijn: “Ik ben een mensenkind, een zwerver, komend van deze vervloekte aarde (cfr. Gen.3,17) . De eerste mens die ten val gekomen is door te eten van een appel, is op weg gegaan naar dit ballingsoord. En daar stam ik van af”.
Dan zegt God tegen hem: “Omdat je iemand bent van deze vervloekte aarde, en als balling uit je vaderland verdreven, waarom ben je er dan niet voor teruggedeinsd om zo zelfingenomen aan de weet te komen wat je niet behoort te weten. Wat je doen moet, laat je na, zodat het waardeloos is voor het licht van hoop. Het lijkt op het kwaad van doodslag. Want wie overmoedig probeert te achterhalen wie of wat God was vóór de schepping van de wereld, of wat God gaat doen na de laatste dag, die is voorgoed verwijderd van deelname aan de zalige gemeenschap. Wie al bezwaard is met een dodelijk begin van zonde, komt het niet toe zoiets te weten. Hij zal op ellendige wijze verstoken blijven van het gelukzalig heil van de juiste kennis, omdat hij hardnekkig was om aan de weet te komen wat hij niet had moeten onderzoeken.
Daarom, als jij overmoedig en ruwweg dingen doet zoals een doodslag, dan vermoord je in jezelf het zalig begrijpen van de koninklijke profetie. Je ziel zou immers voor zichzelf zuivere kennis moeten zien te verwerven, gelovig namelijk, in de eenvoud die past bij het geloven in God.
In de ijver van zijn allerzuiverste gerechtigheid die geen enkele smet van ongerechtigheid bevat, roept Hij de mens in de meest correcte eenheid van het oordeel aller oordelen, en spreekt aldus: “Kom snel en neem hem de juiste kennis die hij gehad heeft, van hem af, zodat hij in zijn gemoed geen enkele vreugde ondervindt, want hij heeft in zijn hart geen enkele rustplaats voor Mij bereid”.
En zo slaat het onheil van Gods ijver hem neer. Niet de minste twinkeling blijft nog in zijn oog aanwezig om iets te zien, om God te kennen. Daarom sterft ook in hem de gerechtigheid van de leven makende troost, want hij is niet in staat om zichzelf in toom te houden. Dan zal God tegen hem zeggen: “Jouw bloedige ongerechtigheid waarmee jij je tot de hemelse dingen verheft die je niet kunt aanschouwen, moge over jouw geest komen. Jij hebt die geest onterecht tegen Mij in opstand gebracht. Dat kwaad zal jou vertrappen op de naargeestige plek waar je niet in staat bent om op te staan tot de juiste mate van het voorgestelde geloof. Jij hebt niet in het rechte spoor willen treden, maar uit vrije keuze heb je gekozen voor een grote afscheiding. Jouw mond zal verstoken blijven van woorden van wijsheid, want die heeft gesproken tegen jouw heil toen je op onterechte wijze het onbegrijpelijke geheim van het goddelijk Wezen hebt nageplozen. Overmoedig wilde je dingen weten die niet gekend kunnen worden, terwijl je koppig bij jezelf zei: “Wie en wat God is, weet ik best!” Door die overmoed dood je jouw innerlijk heil. Je hebt immers niet in God willen geloven, maar je hebt je trots tegenover Hem opgesteld.
Wie evenwel scherpe oren aan zijn innerlijk begripsvermogen heeft, moet uit vurige liefde voor mijn spiegelbeeld smachten naar mijn woorden en ze opschrijven in het begripsvermogen van zijn ziel.
HOOFDSTUKKEN VAN HET ACHTSTE VISIOEN VAN HET DERDE DEEL.
Woorden over de nederigheid.
Woorden over de liefde.
Woorden over de vreze des Heren.
Woorden over de gehoorzaamheid.
Woorden over het geloof.
Woorden over de hoop.
Woorden over de zuiverheid.
Woorden over de genade van God ter vermaning van de mensen.
1. Over het feit dat het mens-zijn van de Verlosser het bouwwerk van de Kerk overeind houdt. Dat blijkt uit het geloof van waaruit de volkeren gelovig te werk gaan.
2. Over het feit dat het heilige van de werkelijke menswording slechts versluierd gekend kan worden door een innerlijk geloof en de daarbij horende werken, maar dat het aan buitenstaanders kenbaar wordt door de faam en de verkondiging.
3. Over het feit dat het alleen aan God bekend is wat en hoe de toekomst er uitziet bij het voltooien van het lichaam van Christus.
4. Over het feit dat alle activiteiten van de mens geworden Zoon van God en het samenkomen van de Kerk vanuit de vier windstreken in Gods wil verborgen liggen.
5. Over het feit dat alle deugden met opperste toeleg actief zijn in Christus en in Hem overduidelijk aanwezig zijn.
6. De zeven deugden verwijzen naar de zeven gaven van de Heilige Geest.
7. Woorden van Jesaja hierover.
8. Woorden van Salomon hierover.
9.Over de inhoud en de praktijk van voornoemde deugden , en wat daarvan te denken.
10. Speciaal over de nederigheid en de praktijk daarvan, en wat dit betekent.
11. Speciaal over de naastenliefde en de praktijk daarvan, en wat dit betekent.
12. Speciaal over de vreze des Heren en de praktijk daarvan, en wat dit betekent.
13. Speciaal over de gehoorzaamheid en de praktijk daarvan, en wat dit betekent.
14. Speciaal over het geloof en de praktijk daarvan, en wat dit betekent.
15. Speciaal over de hoop en de praktijk daarvan, en wat dit betekent.
16. Speciaal over de liefde en de praktijk daarvan, en wat dit betekent.
17. Speciaal over Gods genade en het aanzien en de praktijk daarvan,
en wat dit betekent.
HET ACHTSTE VISIOEN VAN HET DERDE DEEL
Daarna zag ik in zuidelijke richting op de stenen muur van het voornoemde gebouw een soort grote donkere zuil boven op de zuil van de waarachtige Drievuldigheid. Die was zowel binnen als buiten het gebouw goed zichtbaar. Hij was evenwel voor mijn gezichtsvermogen zo schemerig, dat ik niet in staat was om er de grootte en de hoogte van te kunnen waarnemen. En tussen deze zuil en die van de waarachtige Drievuldigheid was er een ruimte met een lengte van drie el, leeg en zonder muur, zoals zo even is gezegd. Er lag alleen een fundament.
Deze donkere zuil bevond zich midden in dit gebouw op de plek waar ik eerder hierboven in de hemelse geheimenissen van Gods tegenwoordigheid in fel lichtende helderheid die grote vierkante schittering had gezien. Die gaf mij het geheime bestaan van de opperste Schepper te kennen in zijn overgrote geheimenis. Daarin schitterde ook nog een andere glanzende gloed zoals het ochtendgloren dat uitstraalt en een hemelsblauwe lichtende klaarheid bevat. Hierin werd mij in een mystieke duiding het geheim van de menswording van de Zoon van God kenbaar gemaakt. Bij wijze van een trap was er op die zuil van onder naar boven een opgang aangebracht. Ik zag hoe alle deugden van God daarlangs naar boven en naar beneden gingen beladen met stenen om hun werk te verrichten. Zij legden grote ijver aan de dag om dat werk te volbrengen.
En ik hoorde de Lichtende die op een troon was gezeten, zeggen: “Dit zijn de noeste arbeiders van God”.
Maar te midden van deze deugden zag ik er vooral zeven, waarvan ik ook hun gestalte en hun houding zeer nauwkeurig waarnam. Zij leken immers erg op elkaar. Zoals ook de andere deugden die hierboven vermeld staan, waren ze allemaal gekleed in zijden gewaden. Maar ook hadden allen witte haren, waren blootshoofds en schreden voort zonder manteltje om hun schouders. Uitzondering vormde de eerste gestalte die droeg een sluier op haar hoofd zoals vrouwen dat doen. En zij was omhuld met een kazuifel die helder doorschijnend was. En ook de tweede vormde een uitzondering. Die had zwarte haren. En verder de derde; die scheen niet op een mens te lijken. Ook waren de eerste, de vierde en de vijfde in witte gewaden gekleed. Tevens droegen allen wit schoeisel, behalve de derde. Die leek niet op een mens; en zoals gezegd: ook de vierde vormde een uitzondering want die droeg – heel bijzonder – kristalhelder schoeisel. Daarin verschilden zij dus van elkaar.
De eerste gestalte droeg een gouden kroon op het hoofd met drie uitstekende gedeeltes die er bovenuit staken. De kroon schitterde van groen en roodkleurige edelstenen, en van witte parels in grote pracht. Op haar borst droeg zij een zeer heldere spiegel waarin op wonderlijk heldere wijze de beeltenis van de mens geworden Zoon van God te zien was.
En de gestalte sprak…
(Woorden van nederigheid.)
Ik ben een zuil voor de nederig denkende mensen, en de dood voor de trotsen van hart. In het geringste lag mijn oorsprong, en ik ben opgestegen tot de steile hoogten van de hemelen. Lucifer heeft zich boven zichzelf uit verheven, en is achterover geslagen.
Al wie Mij wil navolgen omdat hij er naar verlangt om mijn kind te zijn,
en als hij er naar dorst om Mij als moeder te omhelzen door in Mij mijn werk te verrichten, laat hem dan bij het fundament beginnen en dan geleidelijk aan naar het hogere opklimmen. Wat betekent dat? Hij doet er goed aan om eerst de armzaligheid van zijn vleselijk bestaan in acht te nemen, en dan pas van deugd naar deugd zoetjes en zachtjes aan geleidelijk voort te gaan. Want wie bij het beklimmen van een boom eerst de hoogste tak vastgrijpt, zal vast en zeker onverhoeds naar beneden storten. Maar als iemand omhoog wil klimmen en bij de wortel begint, zal hij niet zo gauw ten val komen, tenminste als hij voorzichtig te werk gaat.
De tweede gestalte leek op een doorzichtig bruinrode zirkoon, heel diep van kleur. Dat gold zowel zijn voorkomen als zijn kleding. Zijn tuniek bestond uit twee delen die op onvoorstelbare wijze met goud en edelstenen versierd en doorweven waren. Over elke schouder van de gestalte hing een stola die zowel aan de voorzijde als aan de achterkant tot aan de voeten van de gestalte neerhing.
En de gestalte sprak…
(Woorden van liefde)
In de hemel werd Ik tot verontwaardiging uitgedaagd, terwijl Lucifer zich met haat en trots zat te verbijten. Maar – o,o,o,- de nederigheid heeft die trots niet willen verdragen. Daarom is hij ook in die grote vernietiging terecht gekomen. Maar toen de mens gemaakt was – o,o,o,- is die zeer edele graankorrel – o,o,o,- die allerzoetste telg, de Zoon van God, omwille van de mens als een zeer heldere lichtglans, op het einde der tijden als een mens geboren. En omdat Lucifer mijn kleed en integriteit stuk wilde scheuren en dat ook geprobeerd heeft, ben Ik in God en in mens verschenen als een zeer heldere lichtglans. Maar nu zeggen blinden en doden dat lichtekooien en hoeren en gevallen van overspel eveneens van Mij afkomstig zijn. Maar zoals slijk onmogelijk de hemel kan bereiken, zo is het even onmogelijk dat die viezigheid iets met mijn wil te maken heeft. Daarom zal Ik in andere deugden draagvleugels voor Mij maken waarmee Ik deze nietswaardige zaken verwerp, die Lucifer over de wereld heeft verspreid. O deugden, waar is Lucifer nu? Hij is in de hel! Laten wij dus gezamenlijk opstaan en naar het ware licht toegaan. En laten wij dan heel hoge en sterke torens bouwen in ons doen en laten, zodat, als de Laatste Dag komt, wij zeer veel vruchten meebrengen, zowel geestelijke als vleselijke. En zo dat wij, wanneer de voleinding van de heidenen komt, ook wij op aarde en in de hemel de volheid zullen bereiken.
O allerdomste Lucifer, wat baat jou die plotselinge bescheidenheid? Bij jouw eerste pracht, toen je pas door God geschapen was, heb jij, dwaas en in een roes, Mij willen vertrappen en uit de hemel willen werpen. Maar juist jij bent in de afgrond gevallen, en Ik ben in de hemel gebleven. Later ben Ik bij de menswording van de Zoon van God naar de aarde afgedaald. En door Mij is er een menigte gelovigen ontstaan, uitgedost met duizend juiste en goede vaardigheden. Als je het zou kunnen, had je die al lang en heel graag weg geroofd. O nederigheid die mensen verheft tot de sterren. als zij als aarde vertrapt en vernederd zijn. O nederigheid die de glorierijkste koningin van de deugden bent, sterk en onoverwinnelijk. Overal gaat u vóór bij al degenen die u aanhangen. Niemand die u met een zuiver hart toegenegen is, komt ten val, omdat Ik jou met een heel nuttige en zeer wenselijke verdediging nabij ben. Want, omdat Ik zeer tenger en fijngebouwd ben, zoek Ik ook de kleinste mogelijkheden op bij hen die Mij vereren, en speel daar heel scherp op in..
De derde gestalte zag ik in een zelfde gedaante als ik al in een eerder*) visioen had gezien. Zij was groter en breder van gestalte dan de andere deugden. Ook leek zij niet op een mens. Zij had overal zeer veel ogen en was vol wijsheid, omhuld met een soort schaduwrijke mantel. Haar ogen keken overal doorheen. Ten overstaan van de Lichtende die op een troon is gezeten, beefde de gestalte met grote vrees.
*) zie Scivias I,2)
En de gestalte sprak…
(Woorden van vrees)
O wee, de ellendige zondaars die God niet vrezen en Hem voor joker houden. Wie kan ontkomen aan de vrees voor de onbegrijpelijke God die zelf toestaat dat de schuldige ten onder gaat als deze het kwade niet van zich afschudt? Daarom zal ik de Heer God uitermate zeer vrezen. Wie zal mij te hulp komen tegenover de ware God? Wie zal mij redden (cfr.Rom.7,22) bij zijn afschrikwekkend oordeel? Absoluut niemand, tenzij de rechtvaardige God zelf. Laat ik Hem dus zoeken en tot Hem mijn toevlucht nemen.
De vierde gestalte had een sneeuwwitte halsband om, en haar handen en voeten had zij met witte windsels omzwachteld. Zij sprak…
(Woorden van gehoorzaamheid)
Ik kan niet naar believen over de wereldse weg lopen, en ook niet overeenkomstig de willekeur van de menselijke wil. Daarom wens ik terug te keren naar God, de Vader van allen. De duivel heeft Hem afgewezen en Hem niet willen gehoorzamen.
Ook de vijfde gestalte droeg een halsketting. Die was rood van kleur. De gestalte sprak…
(Woorden van geloof)
God is één in drie personen, en moet als één in wezen, en gelijk in glorie vereerd worden. Geloof en vertrouwen stel ik derhalve in de Heer. Nooit in de eeuwigheid zal ik zijn Naam uit mijn hart wissen.
De zesde gestalte droeg evenwel een bleekkleurig kleed. Vóór haar is een kruis in de lucht verschenen met daarop het lijden van de gekruisigde Zoon van God. Zij sloeg haar ogen daar naar op, en met veel devotie reikte zij er met haar hand naar. En zij sprak…
(Woorden van hoop)
O lieve Vader, spaar de zondaars. U hebt de bannelingen niet in de steek gelaten, maar hen op uw schouders genomen. Dat is ook de reden waarom wij niet al ten onder zijn gegaan, en wij onze hoop op U gesteld hebben.
Maar de zevende gestalte was gekleed in een tuniek, helderder en zuiverder dan kristal. Zij schitterde zó in witte glans als water dat zon overgoten het licht weerkaatst. Op haar hoofd stond een duif gereed om met uitgebreide vleugels in de richting van haar gelaat te vliegen. Toen verscheen er echter als het ware in haar buik – als in een spiegel – een zeer liefelijke knaap. Op zijn voorhoofd stond geschreven: “onschuld”.In zijn rechterhand droeg hij een koninklijke scepter; zijn linkerhand rustte op zijn borst. En hij sprak…
(Woorden van kuisheid)
Ik ben vrij en niet gebonden. Ik ben door een zeer heldere bron gegaan, namelijk door de allerzoetste en allerbeminnelijkste Zoon van God. Ik ben door Hem heengegaan, maar ook weer uit Hem ontstegen. Ook vertrap ik de uitermate trotse duivel die niet in staat is om mij te overmeesteren. Hij is van mij weggesneden omdat ik altijd in de Vader verblijf.
Maar aan de top van de eerder genoemde overschaduwde zuil zag ik een heel mooie gedaante staan, blootshoofds en met gekroesd zwart haar. Zijn mannelijk gelaat was zo helder lichtend dat ik het niet als het gezicht van een mens kon herkennen. De gestalte was ook gekleed in een tuniek, purperkleurig, bijna zwart. Over beide schouders van die gestalte liep een roodachtig paarse ingeweven band, aan de vóór- en aan de achterzijde afhangend tot aan zijn voeten. Om zijn nek droeg hij een bisschoppelijk manteltje dat op wonderlijke wijze versierd was met goud en met heel kostbare edelstenen. Een heel heldere schittering omgaf de gestalte van alle kanten. Dat was zó intens dat ik haar nergens kon bekijken dan alleen maar van voren vanaf het hoofd en van achteren tot aan de voeten. Maar de armen, de handen en de voeten kon ik maar onduidelijk waarnemen. Toch was de schittering die de gedaante had omgeven, overal vol met ogen, en heel levendig. Hier en daar verspreidde die schittering zich zoals een wolk dat doet, nu eens groter en dan weer kleiner wordend. En die gestalte riep met luider stem de wereld in, sprekend tot de mensen….
(Woorden van Gods genade om de mensen te vermanen.)
Mijn kinderen, Ik ben de goedgunstigheid van God. Luistert daarom naar Mij, en begrijpt Me. Want bij degenen die Mij begrijpen, geef Ik het licht in hun ziel als Ik hun een vermaning geef. Ook bewaar Ik hen in die gelukzaligheid om te voorkomen dat zij terugvallen in ongerechtigheid. Omdat zij Mij niet veracht hebben, wil Ik hen aanraken met mijn vermaning, zodat zij een aanvang maken met het doen van goede werken. Ik bedoel hen die Mij in eenvoud en met een oprecht hart zoeken.
En terwijl Ik parels van goedheid uitdeel om de mens te vermanen en aan te sporen, namelijk wanneer het menselijk verstand door Mij wordt geraakt, dan ben Ik voor hem een nieuw begin. Dat gebeurt namelijk als de aandacht van zijn gemoed geleid wordt naar het instemmen met mijn aanraking. Dan ben Ik in hem de aanvang van het goede dat hij met mijn hulp ter hand moet nemen. Op dat moment vindt er een hevige worsteling plaats: ofwel hij volbrengt wat Ik hem geef, of hij doet het niet. Hoe komt dat? Ik kan dat als volgt verstaan: Omdat Ik zo vermanend tot een mens spreek, begint hij te zuchten en te wenen over zijn zonden. Als hij vervolgens berust in de vermaning waarmee Ik hem heb toegesproken en waardoor hij dan in zijn gemoed en zijn verstand een verandering in zijn ziel gewaar wordt, dan slaat hij zijn ogen op om te zien, opent hij zijn oren om te horen, en zijn mond om te spreken, en zijn hand om te tasten en zijn voeten om te lopen, alles in overeenstemming met hoe het hem te moede is. En als zijn wil mijn vermaning dan ter harte neemt, zal hij ook weldra opstaan en zijn zinnelijkheid onderdrukken en overwinnen. Op deze manier zal hij ook met zijn verstand de onbekende beweegredenen in zijn doen en laten ontdekken. Hoe dan?
Zijn verstandelijke kennis verandert, want – ofschoon tegen zijn wil in – moet hij toch de wil volgen van Hem die boven hem staat. Hij is immers in dienstbaarheid onderworpen aan die wil, omdat hij daaraan ondergeschikt is en die ook moet volgen, goedschiks of kwaadschiks. Want vanaf het begin geef Ik het goede, hou het vervolgens warm in de aandacht en geef het dan over aan de wil om het te volbrengen. En dat doe Ik met aandrang en spoor het aan met de warme gloed van de beademing van de Heilige Geest. Maar als de wil zich tegen deze gaven verzet, dan verworden de zaken die Ik genoemd heb, tot niets. Vandaar dat de mens, zodra hij in het vuur van de gaven van de buitengewone boodschap die van Mij uitgaat, terecht komt, paraat moet staan en gezwind aan de slag moet gaan om dat werk in alle oprechtheid te volbrengen.
Daartoe heeft de mens de kennis van goed en kwaad, zodat hij des te beter in heel zijn doen en laten God kan begrijpen door het kwade te vermijden en het goede te doen. Zo immers vereert hij God en omhelst hij Hem met volmaakte liefde. Hoe vindt dat plaats?
Dat gebeurt als hij de innerlijke ogen van zijn geest op het goede richt en hij in zijn innerlijk het kwade dat hij had kunnen doen, weigert en verwerpt.
Dat is ook de reden waarom het aardse schepsel onderworpen is aan zijn eigen macht, zodat hij God beter begrijpt en liefheeft, en met verstand het werk van zijn weten in Hem verricht. Daarmee vreest en bemint hij de Almachtige. Deze heeft hem de grote eer gegeven om door zeer veel schepsels gediend te worden. Daarom vanwege dit alles stroomt de mens uit en in. Dat betekent dat hij met zijn verstand bewust het onderscheid tussen de schepselen begrijpt. Hij heeft kennis opgedaan over wat aantrekkelijk is en wat verfoeilijk, van wat nuttig is en van wat niet nuttig is, en ook hoe hierna, in het geloof waarmee hij God kent, al zijn daden samengevat worden en hoe zij aan God en zijn engelen aangenaam zijn.
Soms raak Ik de mens ook in zijn ziel aan, en spoor Hem aan om gerechtigheid in praktijk te gaan brengen en het kwade te vermijden. Maar hij wordt dan boos op Mij en meent dat hij kan doen wat hij wil. Hij houdt er rekening mee dat hij wel gelegenheid zal krijgen om boete te doen vóór de tijd waarin zijn lichaam in de beperking van de kille leeftijd komt te verkeren en hij vanwege zijn leeftijd te moe is om nog te zondigen.
Dan vermaan Ik hem opnieuw en por hem aan om het goede te doen en weerstand te bieden aan zijn verlangens.
Als hij geen acht slaat op Mij, wordt hij er toch vaak door het vele dat hem tegenzit – zoals rijkdom en dergelijke – toe gebracht om het goede te doen tegen zijn wil en tegen zijn zin in. Het gaat daarbij over dingen die hem met zijn weerspannig gemoed niet erg aanstaan en die hij van te voren uitgesteld had tot later, overeenkomstig de plannen die hij had om het te doen op een moment dat het hem goed zou uitkomen en dat hem niets meer in de weg zou staan.
Deze mens aarzelt om Mij te accepteren. Ik wil hem evenwel niet in de steek laten. Want, ofschoon hij zo tegenover Mij staat, veracht hij Mij niet volledig. Daarom heb Ik ook niet tevergeefs in hem gewerkt..
Ik heb er immers geen afkeer van om zwerende wonden aan te raken die krioelen van smerige vretende wormen wegens de talloze ondeugden en de stank van het kwade gerucht en de schande. Ook al is er de nasleep van ingewortelde en verouderde zonden. Zelfs schrik Ik er niet voor terug om ze dan zoetjes aan te verzorgen terwijl Ik begin met de schrijnende blauwe plekken van het kwaad te behandelen. Dat gebeurt als Ik die wonden bekijk en betast met de weldadige warmte van de beademing met de Heilige Geest. Maar vaak, wanneer zo’n pijnlijke wonde gaat vastkoeken in zijn verband, gaat de zonde in het bewustzijn van de mens brandend gloeien. En wanneer er dan pijnlijke wonden van zonden ontstaan en die dan ook nog samenklonteren als één bal onreinheid, en opzwellen tot een opeenhoping van een grote kluwen wormen, een samenklontering van slijk waaruit dood brengende giftige schorpioenen voortkomen, slangen, kikkers en andere gelijksoortige giftige kruipende dieren….En als zij dan ook nog zo hard worden als steen, zó hard dat niemand er nog aan denkt die te kunnen verpulveren, en die bij deze mensen ondraaglijke lasten van misdaden vormen, belast met de ergste misdaden, wat moeten we daar dan mee? Vanwege hun ontrouw kunnen mensen er dan niet op vertrouwen dat het voor zo iemand nog mogelijk is om zich vanuit zijn ongerechtigheid tot God te wenden omdat ze hem beschouwen als voer voor de duivel. Toch wil Ik die mens niet in de steek laten, maar met mijn hulp en inzet wil Ik voor Hem vechten. Eerst wil Ik beginnen met hem zachtjes aan te raken in de stenen hardheid van zijn zonde. Het is immers ondoenlijk om hem fijn te knijpen in de uitermate smerige stank van zijn afgrijselijke misdaden. Die zijn de vermelde oorzaken van zijn grote vuiligheid en boosaardigheid. Zij zijn als het ware het kadaver van zijn grote smerigheid en voer voor de duivel dat hij ongetwijfeld in zijn buik verzwolgen heeft. Hoe dan?
In de Schrift staat dat de Zoon van God zegt: Mijn spijs is het om de wil van de Vader te volbrengen (cfr.Jo.4,34). Daarentegen is het de spijs van de duivel om de mens de dood aan te doen. Zoals gezegd is het om die reden dat de duivel de mensen aanblaast met de dood als zij instemmen met zijn wil en met hem meegaan. Juist dat is het wat de duivel wil en waar hij voortdurend mee bezig is, want uit deze mest ontspruit alle kwaad.
Maar te midden van deze mensen zijn er meerderen die Mij begrijpen. Hoe gaat dat dan in zijn werk?
Wanneer Ik hen voor het eerst aanraak, zegt die mens bij zichzelf: “Wat is er met mij aan de hand? Ik ken niets goeds en ik weet niet hoe ik daarover zou moeten denken”. En nóg weet hij niet wat hem overkomt. En met een zucht zegt hij: “Wee mij, zondaar!” Maar méér voelt hij niet omdat hij bezwaard is door de menigte van zijn zonden, en omdat de duisternissen van zijn ongerechtigheden hem van streek maken (cfr.Ps.17,5). Dan raak Ik zijn wonden opnieuw aan. En omdat hij eerder door Mij vermaand was geworden, begrijpt hij Mij nu ook beter. En kijkend naar zichzelf verzucht hij opnieuw: “Wee mij! Wat moet ik nu? Ik weet het niet, en ik kan ook niet bedenken wat er van mij terecht zal komen vanwege mijn vele zonden. Och, tot wie zal ik mij wenden en tot wie zal ik gaan om mij bij te staan en mijn vreselijke misstappen toe te dekken en in boetedoening uit te wissen?!”
In die worsteling kijkt hij terug in zichzelf. De gedrevenheid die hij tevoren had in zijn ijver om te zondigen, wendt hij nu aan in het verlangen om oprecht boete te doen. En omdat deze mens op mijn aandringen zo wakker geworden is uit de slaap van de dood die hij als leefpatroon gekozen had, daarom wil hij nu niet meer zondigen, noch in gedachten, noch in woord of daad, zoals hij dat voorheen vurig en misdadig in praktijk had gebracht. Vol ijver richt hij zich nu tot Mij in de aller strengste boetedoening. Daarom neem Ik hem ook weer direct volledig aan, en laat hem vervolgens weer als een vrije man uitgaan, zodat hij van de vroegere zaken geen last meer zal hebben. Mijn meest geliefde kinderen hebben dat wel te verduren. Hen vermaan Ik door veelsoortige ellende van vurige pijlen van duivelse bekoringen. Maar hij heeft dat niet nodig, want hij zal altijd treuren over de zonden die hij bedreven heeft, zodat hij vertoornd is op zichzelf en bittere boete doet, want hij vindt zichzelf te onwaardig om mens genoemd te worden.
Maar dit is een overwinning op de vuile stank van die mensen. Ik wil hen niet verwerpen omdat zij Mij, na hun zonden, toch gezocht hebben. Want zij die Mij niet verachten, maar mijn vermaning aanvaarden en Mij toegewijd zoeken, voor die mensen sta Ik gereed om te doen wat zij willen. Maar mensen die Mij verachten, verwerp Ik. Voor Mij zijn die dood; Ik ken hen niet eens! Er zijn immers mensen die, terwijl zij voelen dat Ik er ben en begrijpen dat hun geest geraakt wordt door mijn vermaning, toch van Mij wegvluchten vanwege de slechte gewoonte van hun opgelopen zonden, die zij graag metterdaad, willens en wetens, opslokten. Vandaar dat zij dan ook voor God als niemand en niets (cfr.Jes.40,17) gelden, want zij willen niets weten van wat zij kunnen doen als zij door Mij geraakt worden.
Ik wil echter niets te maken hebben met de smerigheid van hun zonden, als zij mijn vermaning niet in acht willen nemen en zij zich niet willen reinigen door zich op mijn aandringen af te keren van hun zonden. Zij willen ook de spijs niet eten die de Evangelische Boodschap toch is, en waarmee alle gelovigen verzadigd dienen te worden. Zij weigeren ook de smaak daarvan te proeven als het hun gegeven wordt. Zij haasten zich om weg te vluchten van Gods genade. Zij willen niet zien, niet horen en er zelfs niet over nadenken wat zij moeten doen wanneer zij daartoe door een aanmaning tot het goede worden opgeroepen. Zij vluchten weg van een goede aanmaning als een worm die in de grond kruipt en zich verbergt voor alles wat mooi is in deze wereld. Zo doen ook deze nietswaardige mensen. Zij vluchten weg voor de geboden van God, en besmeuren zich met de drek waarin zij zich wentelen in de dood. Ondertussen verstoppen zij zich in hun boosaardigheid. Zij willen eenvoudig niet uit de stank van hun ondeugd naar het licht toegaan. Wie zijn zij toch? Zulke mensen horen niet bij Mij. Ik wil immers niet hier en daar deel uitmaken van smerige modder. Wat dan wel? Ik wil bij hen vertoeven die beseffen dat Ik met zuivere boetedoening benaderd wil worden. Dan ben Ik zelfs bereid om Mij met menselijke verrotting in te laten om die uit te zuiveren. Maar wie Mij niet wil toelaten, die werp Ik verre van Mij. Bij hen wil Ik niet zijn, want wij hebben part noch deel aan elkaar. Zij staan aan de kant van domme onwetendheid en willen Mij niet kennen. Ook wil Ik niets te maken hebben met wat behoort tot de samenklontering van hun duistere slechtigheid die tot de dood voert.
Wie Mij zo verachten, lijken op een gevallen engel, die, ofschoon hij God heeft kunnen zien, Hem niet heeft willen aankijken om Hem nederig te erkennen. Daarmee verdreef hij in één klap de hemelse glorie en kwam hij in de dood terecht omdat hij aan God gelijk wilde zijn en dezelfde eer wilde ontvangen. Zulke mensen verachten Mij, want zij doen iets slechts zoals de ongeoorloofde verlangens van het vlees dat opeisen in hun wulpsheid. En omdat zij Mij verachten, doen zij wat ze willen. Zij verachten God, en daarom veronachtzamen zij zijn gebod. Vandaar dat zij in mijn verontwaardiging gereduceerd worden tot het doen van wat zij willen, want het leven van het eeuwige geluk ontgaat hen toch. Zij zijn als het ware niets meer. Daarom missen zij ook vaker voorspoed zowel in het tegenwoordige leven als ook in het toekomstige, omdat zij te verhard zijn en niet te porren voor het geluk van het goede. Immers de weerbarstige zondaar die volhardt in het kwaad, laat Ik vallen. Maar wie tot inkeer komt en zich in zuivere en oprechte boetedoening tot Mij wendt en zich uit vrees voor Mij afwendt van zijn zonden, die maak Ik levend. Ik ben immers de zuil van onwrikbare stevigheid die nooit iemand in de steek laat als hij Mij zoekt. Immers wie zich aan Mij vastklampt en zich intens en trouw met Mij verenigt, gaat nooit verloren. Maar wie niet meer aan Mij denkt en zich trots boven Mij verheft, dat wil zeggen: wie meer op zichzelf vertrouwt dan op Mij, en het belachelijk vindt om op Mij te vertrouwen, voor zo iemand is de genade van God waardeloos. Voor hem ben Ik niet meer dan een wervelwind. Hij drijft achteloos de spot met Mij en is trots op zijn hopeloze zelfverheffing. Zo iemand zal Ik ombrengen niet vanwege de zwaarte van de zonden die hij bedreven heeft, maar vanwege de trots waarmee hij spottend zegt: “Wat betekent eigenlijk de genade van God?”. Ik zal hem doden door hem te verwerpen. Ik wil hem niet verheffen in mijn uitverkiezing, want hij is dood voor het eeuwige geluk.
Maar ook mensen die er geen vertrouwen in hebben dat zij uit hun enorm grote zondenschuld kunnen opstaan, verwerpen op hun manier God en zijn genade. In hun enorme droefheid wanhopen zij er aan dat zij nog uit hun overgrote schuldenlast gered kunnen worden. Zij sterven verworpen door Mij. Bij hun sterven storten zij heel heftig in de dood en in de diepste diepte van de hel in de gemene foltering van de eeuwige dood.
Laat Mij nu ook iets zeggen over mijn geliefde kinderen die Mij met open gemoed, van ganser harte en met volle instemming aanhangen. Met zuchten en geween naderen zij tot Mij. Zij nemen Mij op met vreugde en omhelzen Mij met heel hun wezen. O mijn bloempjes! Zodra zij voelen dat Ik er ben, verheugen zij zich in Mij en Ik in hen. Zij zijn Mij liever en tederder dan de liefde voor de kostbaarste edelsteen. Voor Mij gaan zij boven de kostbaarste edelsteen, en boven de kostelijkst glanzende parels die de mensen maar kunnen bedenken. Zij zijn zelf ook de edelste hoekstenen die in mijn ogen altijd zo aantrekkelijk zijn. Die wil Ik voortdurend polijsten en oppoetsen om ze een juiste en mooie plaats te geven in het hemels Jeruzalem. Met hun goede wil zijn zij altijd bezig om maaltijd met Mij te houden. Zij kunnen maar niet genoeg krijgen van mijn gerechtigheid Want zodra zij mijn aanraking gewaar worden, snellen zij naar Mij toe, zoals een hert naar de waterbron .(Ps.41,2). Maar Ik laat hen vaak alleen, zodat het lijkt alsof zij geen hulp krijgen. Dat doe Ik opdat de uiterlijke mens in hen zich niet opblaast van hoogmoed. Dan treuren zij en rouwen omdat ze menen dat Ik mij door hen beledigd voel, maar Ik ben alleen maar bezig om hun geloof op de proef te stellen.
Ik hou hen evenwel stevig vast. Zo hou Ik zelfverheffing verre van hen en laat hen niet merken wie zij werkelijk zijn door hun onopvallende goede werken. Ik wil heel veel goede werken in hen tot stand brengen terwijl hun zielen pijn lijden en hun harten pijnlijk gewond raken. Ik laat zelfs toe dat menigvuldige duivelse verleidingen op hen afkomen in de vorm van vurige pijlen, als vlammende onreine hartstochtelijkheid en geest van overspel. Die verwonden hun lichamen met zwakte van hun kwetsbare natuur. De reden waarom Ik dit toelaat, is dat zij zo krachtig door de adem van de Heilige Geest doordrenkt raken, dat zij vervolgens opvallende herauten worden, opvlammend in deugden. In de beproeving zullen zij immers als goud in de smeltoven (zie Wijsheid 3,6 en 1 Petrus 1,7) zijn, dat wil zeggen: beproefd door bespotting en verontwaardiging. Dat kan zover gaan dat zij als het ware niets meer zijn, en dat zij heel vaak door rovers tot op het bot worden uitgekleed, of ook door de verontwaardiging van het volk bij tegenspoed als een lam door een wolf verscheurd worden. Zij zijn als schapen die door een wolf uiteengejaagd worden, maar zij sterven niet. Zij zijn eerder des te levendiger, gezuiverd als zij zijn in die tegenspoed. Een goede boom wordt immers ook besproeid om vruchten voort te brengen. Hij wordt gesnoeid en er wordt omheen gespit, de rupsen worden er af gehaald zodat die de vruchten niet kunnen beschadigen.
Wat is de bedoeling van dit alles?
Een goede mens moet niet boos of weerbarstig zijn ten opzichte van Gods gerechtigheid, maar juist zachtaardig en toegefelijk, tot alle goeds bereid. Hij moet het kwade van zich afschudden en zichzelf beschouwen als iemand die zijn doen en laten in de gaten houdt, en die zich afzijdig houdt van de besmettende aanvallen van vijanden die letsel toebrengen. Maar toch, nog voordat de mens in de gaten heeft dat Ik in zijn gedachten aanwezig ben, of dat zijn verstand bevat dat Ik er ben, ben Ik voor hem het hoofd en de planter van de vruchtbaarheid, en de kracht en de sterkte van een sterke stad die op stevige rotsgrond is gebouwd. Elke gelovige mens moet dus horen wat Ik tot hem zeg:
Mens, is het soms passend en normaal dat een redelijke mens geen verstand heeft zoals een redeloos stuk vee, dat niets anders doet dan wat zijn natuurlijke drang begeert?! O miezerige mensen, die maar niet de grote glorie willen beseffen die God hen heeft gegeven en waarmee zij op God gelijken. Maar dan kan het niet bestaan dat zij, zoals zij dat wensen, zomaar en als het ware rechtens geërfd, alle slechte dingen kunnen doen die zij maar willen, alsof zij dit van nature in hun lichaam aanwezig hebben en niet willen beseffen dat zij de eer hebben om het goede te kunnen doen. In zijn verordening heeft God alles goed geregeld. En wie kan daar iets tegen inbrengen? Stel je voor! Kan iemand hetzij in wijsheid hetzij in inzicht een gelijkwaardig voorbeeld stellen tegenover de ordening die God waar dan ook heeft ingesteld? En hoe kan het zijn dat zij de werkzame mogelijkheid die hun gegeven is, voor zichzelf opeisen zodat zij zelf kunnen beslissen over wat goed of kwaad is in hun doen en laten? Hoe zit dat? Telkens wanneer Ik hen met mijn aanraking vermaan, begrijpen zij aanstonds dat Ik het ben en voelen zij mijn aanwezigheid. Het goede dat zij willen verrichten, kunnen zij dan met mijn hulp tot stand brengen. Maar zij die Mij verachten, lopen vast in hun domheid en in het kwaad. Deze domme mensen spannen zich in om zich te verontschuldigen dat zij niets goeds kunnen doen. En zij doen dat om de uiterlijke mens in hen naar believen zijn gang te laten gaan.
Nu dan, mijn allerliefste kinderen, die voor Mij de liefste geur bent boven alles, luistert nu Ik jullie vermaan.
Zolang het jullie gegeven is om goed of kwaad te doen, vereert uw God met oprechte toewijding. En nog eens, mijn allerliefste kinderen die oplicht als de dageraad, jullie die branden moet van liefde als de zon met zijn stralen, snelt toe en komt nader, mijn zeer geliefden, langs de weg van de waarheid die het licht van de wereld is (cfr.Jo.8,12). Dat is Jezus Christus, de Zoon van God, die jullie op het einde van de tijden met zijn bloed heeft vrijgekocht, zodat jullie in vreugde tot bij Hem kunt komen zodra jullie de overgang naar Hem hebt volbracht.
En weer hoorde ik Hem die op de troon was gezeten, tot mij spreken:
“Mensen, die naar hemelse zaken verlangen, moeten trouw geloven en niet hardnekkig willen napluizen hoe Gods Zoon, die door de Vader in de wereld gezonden is, uit een maagd geboren is. Het menselijk waarnemingsvermogen is immers beperkt door een kwetsbaar en sterfelijk lichaam en door een zeer zware zondenlast. Daardoor kan Hij Gods geheimenissen niet dieper kennen dan de Heilige Geest hem wil openbaren. En dat doet Hij aan wie Hij wil”.
1. Over het feit dat het mens-zijn van de Verlosser het bouwwerk van de Kerk overeind houdt. Dat blijkt uit het geloof van waaruit de volkeren gelovig te werk gaan.
De woorden: Daarna zag ik in zuidelijke richting op de stenen muur van het voornoemde gebouw een soort grote donkere zuil boven op de zuil van de waarachtige Drievuldigheid… duiden op het menszijn van de Verlosser, ontvangen van de Heilige Geest en geboren uit een zeer tedere maagd, en dat Hij de Zoon van de Allerhoogste is. Hij is als-het-ware een zeer sterke zuil van heiligheid die het hele kerkelijke bouwwerk overeind houdt. Zijn menszijn maakt deel uit van het vurige geloof van de bouwstenen van de gelovige volkeren die in de goedheid van de verheven Vader zeer sterk werkzaam zijn en dat aan het licht getreden is na de afkondiging van de Heilige Drie-eenheid. Want nadat de Drievuldigheid in de ene God als zeker aan het gelovige volk is voorgehouden, moet ook het men geworden Woord van God als werkelijk God vereerd worden, samen met de Vader en de Heilige Geest in eenheid van het God-zijn als de ene en ware God.
2. Over het feit dat het heilige van de werkelijke menswording slechts versluierd gekend kan worden door een innerlijk geloof en de daarbij horende werken, maar dat het aan buitenstaanders kenbaar wordt door de faam en de verkondiging.
Die grote donkere zuil was zowel binnen als buiten het gebouw goed zichtbaar. Dat betekent dat de grote en onschatbare heiligheid van de echte menswording zo groot en niet te schatten is dat die voor het menselijk begripsvermogen versluierd blijft. Er kan alleen maar, voor zover dat mogelijk is, met geloof naar gekeken worden. Dan kan het met geloof en daad gekend worden door hen die innerlijk met de goddelijke eredienst bezig zijn. Het kan ook met eerbied en met woorden aan buitenstaanders overgebracht worden mits die vrij zijn van haat.
Voor je gezichtsvermogen lijkt Hij evenwel zo schemerig, dat je niet in staat bent om er de grootte en de hoogte van waar te nemen. Want mijn Zoon vertoefde in de gedaante van sterfelijk vlees bij de mensen, omdat Hij voor het volk de dood moest ondergaan. Hij is verschenen verscholen als een sterfelijke mens maar zonder een enkele zondensmet. Dat is van dien aard dat zijn echte menswording iedere mensenkennis te boven gaat. Die ligt opgesloten in de mystieke grootheid van de geheimenissen van de onbegrijpelijke God en in de onvoorstelbare uitmuntendheid van Gods macht die elke kennis van het menselijk verstand te boven gaat.
3. Over het feit dat het alleen aan God bekend is wat en hoe de toekomst eruit ziet bij het voltooien van het lichaam van Christus.
Maar nu over En tussen deze zuil en die van de waarachtige Drievuldigheid was er een ruimte met een lengte van drie el, leeg en zonder muur, zoals zo-even is gezegd. Dit gaat over het feit dat de mens geworden Zoon van God, waarlijk God met de Vader en de Heilige Geest, tot nu toe verborgen is in zijn ledematen. Daarmee worden de gelovige mensen bedoeld die tot aan het einde van de wereld geboren zullen worden. Door hun manier van doen en laten zijn zij ledematen van hun Hoofd geworden. Dat is jou hierboven op wonderlijke wijze als voorbeeld uiteen gezet geworden. Het hoe en wat van de komende tijden ligt in het geheim van de onuitsprekelijke Drie-eenheid verborgen. Zij zullen die Drie-eenheid met trouwe verering aanbidden in de eenheid van het God-zijn. Ondertussen is de plek van degenen die nog geboren moeten worden, leeg; dat wil zeggen: nog zonder de opgetrokken muur van hun goede werken.
Evenwel het fundament is gelegd (cfr. 1Cor.3,11), want zij vertoeven in Gods tegenwoordigheid, en ook omdat hun geloof in het heil waarin zij zullen verblijven, al heel stevig gegrondvest is. Daardoor gelooft de mens nergens anders in dan in God en vertrouwt hij nergens anders op dan op Hem. Hij twijfelt niet aan Gods barmhartigheid, maar vertrouwt zich volledig aan Hem toe. Dat is het allersterkste fundament van een gelovige ziel.
4. Over het feit dat alle activiteiten van de mens geworden Zoon van God en het samenkomen van de Kerk vanuit de vier windstreken in Gods wil verborgen liggen.
Nu over het feit dat deze donkere zuil die zich midden in dit gebouw bevindt op de plek waar je eerder in de hemelse geheimenissen van Gods tegenwoordigheid die grote vierkante schittering had gezien in fel lichtende helderheid: die gaf jou het geheime bestaan van de opperste Schepper te kennen in zijn overgrote geheimenis.
Dat betekent dat de mens geworden Zoon van God, toen Hij lijfelijk op deze wereld aanwezig was, al zijn werken tot stand heeft gebracht overeenkomstig de geheime wil van de Vader. Daarbij heeft Hij beledigingen ondervonden. Daar duidt namelijk ook die stralende helderheid op, groot in de betekenis van Gods geheimenissen en van de vier windstreken. Velen immers die in de vier windstreken van de wereld geboren worden, zullen tot de kennis van Christus komen. En er is sprake van een fel stralende helderheid. Geen enkele duisternis is immers bij machte om de uitermate helder stralende goddelijkheid te verhullen. Want het geheim van de opperste en glorievolle majesteit wordt je geopenbaard in zijn grote diepte en in het mysterie van de wijsheid van de Schepper van alles. Hij die alles geschapen heeft, wordt je op karakteristieke wijze geopenbaard, namelijk dat niemand de Schepper daarbij te hulp is gekomen en ook dat niemand, zich verzettend, Hem hierin heeft weerstaan. Hij heeft alles slechts vanuit de wil van zijn goedheid door zijn Zoon geschapen.
Vandaar dat ook daarin nog een andere glanzende gloed schittert zoals het ochtendgloren dat uitstraalt en een hemelsblauwe lichtende klaarheid bevat. Hierin wordt jou in een mystieke duiding het geheim van de menswording van de Zoon van God kenbaar gemaakt. Immers in het geheim van de allerhoogste God word nog een stralend witte gloed als van een dageraad aangekondigd, namelijk van Maria. Zij heeft in haar schoot de Zoon van de hemelse en allerhoogste Vader gedragen. Hij heeft zijn purperen bloed gestort dat straalde van het helderste licht van de verlossing. Dat stemt overeen met dit geheimnisvolle visioen, waarin duidelijk wordt gemaakt dat de menswording van de Zoon heeft plaatsgevonden door een mystieke overschaduwing.
5. Over het feit dat alle deugden met opperste toeleg actief zijn in Christus en in Hem overduidelijk aanwezig zijn.
Maar nu over… op de vermelde zuil is Hij bij wijze van een trap van de voet naar de top omhoog gestegen. Dat betekent dat in de mens geworden Zoon van God alle deugden volledig actief zijn. Hij laat in Zichzelf de sporen van het heil achter zodat zowel de kleine als de grote gelovige in Hem de passende trede kan vinden waarop hij de voet kan zetten bij het opklimmen van de deugd, en zodat zij de beste plekken bereiken waar met deugden gewerkt moet worden. Hoe zit dat?
Op de beste plaatsen van de goede harten verzamelen zich de deugden om daar hun heiligste werk te verrichten. Zij bewerken de aanwezigheid van de Zoon in de ledematen, dat wil zeggen in de uitverkoren mensen. Daar en in Hem is het voorbeeld van volmaaktheid aanwezig voor alle gelovigen die zich met Gods wet bezig houden en zich inspannen om zich van goed naar beter te worstelen. Zij weten dat daar waar de Zoon van God waarachtig in het vlees wordt getoond, er blijk gegeven wordt van zijn ware menswording. In Hem wordt de meest betrouwbare opgang naar de hemelse contreien gevonden.
Vandaar ook dat je hier alle deugden van God ziet afdalen en opstijgen, beladen met stenen om hun werk te doen. In de Eniggeborene van God zie je de helderste deugden afdalen in zijn mens-zijn en weer opstijgen in zijn God-zijn. Zij dalen immers via Hem af naar de harten van de gelovigen die heel oprecht hun eigen wil laten varen, en zich plooibaar overgeven aan het doen van goede werken. Het lijkt op een arbeider die zich bukt om een steen op te rapen en die naar de bouw te dragen. In hem stijgen zij ook weer op wanneer zij de hemelse werken die door mensen zijn volbracht, dankbaar aan God aanbieden, opdat het lichaam van Christus in zijn gelovige ledematen zoveel mogelijk wordt voltooid. Vandaar ook dat zij als het ware stenen naar boven dragen. Dat zijn de gevleugelde en lichtgevende werken die de mensen met hun hulp tot stand brengen. Want iedere daad krijgt van God vleugels waarmee die daad zich uit de drek van het menselijk verstand kan verheffen. Ook heeft die daad dan een lichtende glans waarmee die blinkt voor God. Iets dat uit de bron van het eeuwig leven voortvloeit, kan niet versperd en verborgen blijven.
Want zoals een bron niet verborgen moet blijven maar aan het licht moet komen zodat elke mens die dorst heeft, er naar toe kan gaan en er uit kan putten en drinken, zo is ook de Zoon van God niet verduisterd en verborgen, maar juist in tegendeel heel toegankelijk. Hij staat klaar om de werken te belonen. Hij erkent ze en beloont ze met een terechte beloning. Het betreft werken die om zijnentwil door mensen worden volbracht. Daarom moet een gelovige mens vol vertrouwen naar God toegaan en om zijn barmhartigheid bidden, en die zal hem ook gegeven worden. Wie niet zoekt, vindt ook niets. Het is als met een bron. Die gaat niet op zoek naar de mensen die alleen maar weet hebben van het bestaan ervan, maar er niet naar toe willen gaan. Als zij water willen putten, moeten zij er naar toe gaan. Zo moet de mens te werk gaan. Men moet naar God toegaan via de wet die door Hem voor de mens is ingesteld. Dan vindt hij God. Aan die mens zal spijs gegeven worden om te leven, en water van heil. Dan zal hij geen honger meer hebben en geen dorst meer lijden. Vandaar dat genoemde deugden een zeer grote ijver aan de dag leggen om hun werk te volbrengen. Immers als snelstromend water rennen zij vol ijver naar hun goddelijke taak toe. Deze ledematen van Christus, stralender dan de zon, leggen er zich met heel hun heldere ijver op toe om zeer volmaakt met hun Hoofd verenigd te raken. Daarom ook dat je vernam dat zij sterke werkers van God genoemd worden omdat zij heel sterk in samenspraak zijn met de goede werken van gelovige mensen.
6. De zeven deugden verwijzen naar de zeven gaven van de Heilige Geest.
Maar nu over: te midden van deze deugden zie je er vooral zeven waarvan je ook hun gestalte en hun houding kunt zien tenminste voor zover het je toegestaan is. Dit betekent dat er tussen alle deugdzame werken deze zeven deugden aanwezig zijn die heel nadrukkelijk verwijzen naar de zeven zeer vurige gaven van de Heilige Geest. Want bij de overschaduwing van de Heilige Geest heeft de allerreinste Maagd de Zoon van God zonder zonde ontvangen. Dat gebeurde in de heiligmaking door de deugden die overduidelijk openbaar werden in de eniggeboren Zoon van God. Het is alsof zij in hun wijze van zijn de harten van de gelovigen verlicht hebben, en alsof zij in hun wijze van doen zich verspreid hebben in eenheid van geloof (cfr. Ef.4,13) zoals mijn dienaar Jesaja daarvan getuigt waar hij zegt…
7. Woorden van Jesaja hierover (cfr.Jes.11,1-3)
Een twijg ontspruit aan de tronk “Isaï”; een telg ontbloeit aan zijn wortel. De geest van Jahwe rust op hem, een geest van wijsheid en inzicht, een geest van beleid en sterkte, en geest van kennis en ontzag voor Jahwe; hij ademt ontzag voor Jahwe.
Dat betekent…
Zoals iemand die het huis verlaat waarin hij gevangen zat, zo is de Maagd Maria naar buiten getreden, weg uit de angsten van de wereldlijke onderdrukking. Zij is niet iemand die zich boven dat huis verheft, maar die rechttoe, rechtaan haar gang gaat. Zij doet dat als een stroompje wijn dat uit de pers wegvloeit. Dat spuit niet boven de wijnpers uit, maar vloeit zoetjes aan naar zijn bestemming. En waarom wordt zij virga/twijg genoemd? Omdat zij geen doornen heeft vanwege haar gedrag en ook geen knoesten door aardse begeerten. Zij is effen-gaaf. Dat wil zeggen: Zij is niet behept met vleselijke hartstocht. Zij is ontsproten aan de wortel Jesse, dat wil zeggen aan hem die ten grondslag ligt aan een koninklijk nageslacht waaruit die ongeschonden Moeder als boreling afkomstig is. Vandaar ook dat uit de wortel van die twijg een allerzoetste geur opstijgt. Dat is de groene groeikracht van die Maagd, opstijgend naar de hoogste regio. De Heilige Geest heeft haar zó bevloeid, dat uit haar een verrukkelijke bloem is voortgekomen.
Hoe is dat geschied? Zoals een bloem die zomaar in het veld opschiet ofschoon ze niet als zaad gezaaid werd, zo is daar ook het hemels brood in haar verschenen zonder tussenkomst van mannelijk zaad en zonder enige menselijke bemoeienis, maar enkel en alleen geboren via de zoetheid van Godswege, onberoerd door enige zondige hartstocht. Hij is gekomen buiten medeweten van de kronkelende slang en ook verder buiten zijn bereik. Verder heeft die bloem hem heimelijk misleid toen Hij omhoog gestegen is en het mensengeslacht dat in zonden ontvangen was, omhoog getild heeft. Eerder had de slang de mens misleid en hem met zich meegesleurd in het verderf. En aangezien deze bloem de Zoon van God was, heeft de Geest van God op Hem gerust, de Geest van de eeuwige Godheid. Hoe is dat gegaan?
Toen de nederigheid bij het ontluiken van deze bloem verheven is geworden, is de trots belachelijk neergesmakt. De eerste vrouw heeft die trots wel nagestreefd toen zij meer wilde hebben dan haar toekwam. De tweede vrouw was daarentegen onderdanig aan de dienst van God. In nederigheid wist en bekende zij zich klein tegenover haar God. De Heilige Geest heeft vurig gerust in de bloem waarin de uitmuntende liefde schuil ging. Die liefde heeft het verloren volk gered door alle misdaden en wonden van de mensen schoon te wassen. De volheid van heiligheid was immers in die bloem aanwezig, want het levende licht straalde daarin. In dat licht heeft Hij de giftige appel met al zijn waardeloze gevolgen doen wegrotten. Gelijktijdig is daarin het medicijn voor de doden ontstaan. Dat heeft het vaandel omhoog geheven waarmee de dood werd overwonnen en vertrapt. Aan zijn heiligheid ontbreekt immers geen enkele positieve hoedanigheid, want Hij zelf werd zonder welke zonde dan ook ontvangen. Dat “in zonden ontvangen worden” is wel het geval bij de pasgeborenen van de mensen die immers geboren worden in een veelvoud van ongerechtigheid. Maar omdat die bloem werkzaam en aantoonbaar elk vleugje gerechtigheid schonk, heeft de Heilige Geest de vrucht reeds in heel zijn volheid tot stand gebracht. Want de Zoon van God, bekleed met vlees, heeft in zijn optreden openlijk laten zien wat de Heilige Geest al op mystieke wijze en min of meer in het geheim geïnspireerd, in gang heeft gezet. Van die Heilige Geest wordt aangegeven dat Hij in zevenvoud op de bloem rust. Want toen God door zijn Woord alles schiep in samenwerking met de Heilige Geest, heeft Hij op de zevende dag gerust van alle werkzaamheden. Maar in hun betekenis zijn al deze gaven aan elkaar gekoppeld. Immers lichaam en ziel horen bij elkaar en gaan door de zalving van de Heilige Geest in liefdevolle wederkerigheid te werk. Alleen de vreze des Heren staat apart, omdat die als het ware bevend de liefde vereert, en aanduidt dat die boven alles geëerd dient te worden. Dat is dan ook de reden waarom de Geest van God alléén genoemd wordt, omdat zeer sterke krachten van Hem uitgaan zoals takken uit een wortelstam voortkomen. Want één is God uit wie alle goeds voortkomt en door wie alles wijselijk geordend is. En omdat de Geest van God op die bloem gerust heeft, is ook de Geest van wijsheid op Hem blijven rusten, want waar de Geest van God was, daar heeft de wijsheid niet ontbroken.
(Dit is een parafrase op 2Cor.3,17: Waar de Geest van God is, daar is vrijheid).
Zo is dus de Geest van Wijsheid en Verstand in Hem aanwezig geweest. Een grote Wijsheid is immers openbaar geworden toen God alles door zijn Woord geschapen heeft. De Wijsheid heeft Hem zó overspoeld, dat het Woord zelf de Wijsheid was. Maar toen was dat Woord van God onzichtbaar, omdat Hij nog niet mens geworden was. Toen Hij echter mens geworden was, is Hij zichtbaar geworden. Nog vóórdat er ook maar enig schepsel bestond, en Hij in het hart van de Vader vertoefde, is alles geworden, en zonder Hem is niets geworden (cfr.Jo.1,3). Zelf is Hij in de tijd schitterend te voorschijn getreden als een bloem, namelijk uitblinkend in menselijkheid. Door zijn getuigenissen heeft Hij bij de mensen het juiste begrip opgeroepen. Wat betekent dat?
Wijsheid en verstand gaan op gepaste wijze samen, want, omdat de mens door God met wijsheid geschapen is, moet hij zijn Schepper ook waardig kennen. Dus ook vóór de maagdelijke geboorte moest God zonder enige twijfel gekend worden. Maar pas ná de maagdelijke baring, die deze bloem voortbracht, kon die genoemde bloem gekend worden als God en mens, maar wel met verbazing. Dit inzicht was eerst nog niet aanwezig. Het is zichtbaar geworden en gezien toen de bloem zelf dit inzicht teweeg heeft gebracht. Een mens begrijpt beter wie God is in wat God doet. Hoe dan? De wijsheid is de oorsprong van de goede dingen omdat de mens dan wijselijk zijn God vereert.Verstandig is zo’n mens, want een mens die met wijsheid het goede doet, verspreidt het alleen al daardoor aan anderen, want dan gaat er een goede geur en een zoete smaak van hem uit. Dat merken de mensen met vreugde bij hem op.
In die maagdelijke bloem volgt verstand op goede raad; want iemand met verstand moest eerst met goddelijke raad vrij gemaakt worden. Daarom is de Geest van goede raad en van sterkte over hem gekomen. Die goede raad was al van eeuwigheid bij de Vader om zijn Woord in de tijd mens te laten worden. Hij zou alles tot stand brengen overeenkomstig de wil van de Vader, en juist daarin zelf blijk geven van gehoorzaamheid, zodat die naar de mensen zou afstralen en zij zo zouden leren om Hem metterdaad na te volgen.
En omdat dit vanwege zijn goddelijkheid helemaal in de sterkste groene groeikracht verscheen, bleef die kracht in Hem verborgen. Hoe meer hij de duivel bestreed, des te meer bleef Hij met zijn goede raad voor de duivel verborgen. Hoe ging dat in zijn werk? Sterkte gaat heel geschikt gepaard met goede raad. Gods raad heeft immers het rijk van de duivel vernietigd door de kracht van zijn eigen Zoon. Vandaar dat de Zoon van God, als een zeer krachtige leeuw, de dood van de ontrouw verpletterd heeft door een zeer helder licht dat geloof heet. Want de grote kracht van het geloof is hierin gelegen dat de mens er door in staat is om dingen aan te nemen die door het lichaam niet waargenomen kunnen worden. Hoe zit dat? Met de aan zich verbonden kracht doorboort de wijze raad de hardheid van harten die tot steen geworden zijn. Zij zijn afgestompt door de sleur van slechte zeden.
De wijze raad doorboort die ongepaste hardheid. Daardoor worden de werken van het vlees verworpen, maar die van God op zeer gepaste wijze volbracht.
Daarom gaat in de genoemde bloem de wijsheid gepaard met sterkte. Want door de kracht van God komen de mensen er toe om te weten dat Hij bestaat,
en zo ook tot het kennen van Hem. Zo heeft de Geest van wijsheid en vroomheid eveneens met verheven zoetheid in Hem zijn woning gevonden.
Want omdat Hij de ellende van de mensen zelf goed kent, heeft Hij medelijden met hen. Er is dus ook hoop om tot het heil te geraken, omdat Hij bewust in grote vroomheid de misdaad van de wereld door zijn dood heeft afgewassen. Wat betekent dat?
Terecht wordt vroomheid met wijsheid in verband gebracht. De Zoon van God heeft immers wetens en willens en met grote eerbied de wil van de Vader volbracht. Hij is immers de enige Zoon die uit een Maagd geboren is en die het zaad van de hemelse deugd naar de volkeren heeft overgebracht opdat dezen het gezelschap van de engelen zouden volgen. Het gaat over de kuisheid van de zuiverheid. Deze deugd is immers opgestaan tot verheven vroomheid. Het is zoals bij de groene twijg die uit Jesse voortspruit (cfr.Jesaia 11,1 en 10), zo ontspruiten de deugden uit deze bloem. De eerste vrouw had die deugden verjaagd door te luisteren naar de raad van de slang en door daarmee in te stemmen. Daardoor kwam heel het mensengeslacht ten val en miste zo het geluk van het eeuwig licht. De bloeikracht van die twijg heeft dit evenwel wetens en willens op die manier door vroomheid tot zaligmakende heiligheid verheven. Hoe dan?
Met de kracht waarmee de duivel wordt overwonnen, deelt de Heilige Geest de Hem eigen kennis aan gelovige mensen mee wanneer zij God op zeer devote wijze met hevig verlangen erkennen, en Hij door een intieme aanraking van een gelovige ziel allerinnigst wordt omhelsd.
Maar in de maagdelijke bloem volgt de vreze des Heren direct op de vroomheid. Want waar bij de mensen vroomheid aanwezig is, daar verkrijgen zij ook de vreze des Heren om zijn geboden na te komen.
Daarom heeft de vreze des Heren ook die bloem tot volle bloei gebracht. Die bloem zat zo vol deugdzaamheid dat daarin geen leeg plekje te vinden is geweest. Daar heeft dan ook geen dodelijke trots of eerzucht of schending van de Wet post kunnen vatten. Zij was in tegendeel vol van de vreze des Heren. Zij zocht niets anders zoals de eerste engel en Adam wél deden. Zij eerde haar Vader met alles wat zij deed en zo gehoorzaamde zij Hem.
Daarom gaat de vreze des Heren ook aan alle rechtschapenheid vooraf, want die is het begin en het einde van alle overige deugden, zoals ook de zevende dag van de rust de voltooiing en de oorsprong van heel de schepping laat zien. Hoe dan wel?
Vrees schudt ons wakker, en doet ons beven. Dat is de wortel van alles wat ontspruiten moet, zodat het vruchtdragende deugden voortbrengt. Daarom is die bloem ook vol van de vreze des Heren. Alle kiemen van goede werken zijn daarin aanwezig. De vreze des Heren is immers hun bouwstof, terwijl die bloem de groene groeikracht van alle deugden voortbrengt, welke dan ook. Hun vrucht is dan vóór alles rijp geworden, zodat die alle goeds tot stand brengt. Ook de Schrift geeft daarover het volgende:
8. Woorden van Salomon hierover:
Als een appelboom tussen het keupelhout, zo is mijn lief tussen de knapen. Ik heb ernaar verlangd onder zijn schaduw te zitten. En zijn vrucht is zoet voor mijn keel. (Hooglied 2,3) Dat betekent…
De Zoon van de Maagd is de liefste minnaar van de reine liefde die een trouwe ziel leert kennen. Zij verlangt er naar om haar ongereptheid met zijn zoetste omhelzing te bekronen. Met voorbijgaan van een man van vlees en bloed wil zij zich met Hem verbinden en Hem met de sterkste band beminnen en Hem in de spiegel van het geloof aanschouwen. Hij is de mooiste vrucht van een vruchtdragende boom. Zoals een appel voortkomt uit de vruchtbare bloesem en verfrissend voedsel geeft aan wie honger hebben en zoete sappigheid aan de dorstigen, zo is de Zoon van de Maagd voortgekomen uit haar maagdelijke schroom. Op deze wijze gaat Hij wild hout ver te boven. Met wild hout zijn de kinderen van de mensen bedoeld die in zonden worden ontvangen en alleen voor zichzelf leven. Zij dragen dan ook niet dezelfde vruchten zoals Hij deed. Want Hij is van God uitgegaan (cfr.Jo.13,3 en Jo.16,27-28) en draagt de volle vrucht van een zoet leven, terwijl anderen geen groene groeikracht en ook geen vrucht uit zichzelf hebben tenzij alleen maar door Hem. Hoe moeten we dat verstaan? Toen de geliefde Zoon van God tussen de kinderen van de mensen mens werd, heeft Hij aan de wereld heil geschonken. Door zijn vurige inzet werden zij groen en brachten zij vruchten voort. Maar dat was niet in zo’n grote en vruchtdragende volheid als waar Hij zelf vol van was, want Hij is volstrekt heilig van God uitgegaan en uit een Maagd geboren. En waarom geliefd? Omdat Hij alles vertrapt wat de gelovige ziel voor de voeten loopt als die zich naar het hemelse rept.
Dat is ook de reden waarom een heilige ziel met een zeer evenwichtig oordeel Hem “geliefde” noemt. Want door het geloof van haar liefde treedt zij uit zichzelf en hangt zij Hem welwillend aan. Ondanks het grote gevecht met haar vleslijke lusten, hangt zij Hem welwillend aan. En in de warme gloed van haar tot tranens toe bewogen verlangen, doet zij afstand van zichzelf en hangt Hem aan. Zo doet een vrouw voor de man met wie zij vol vreugde verbonden wil zijn. Daarom, wanneer zij naar Hem begint te verlangen en de kuisheid wil bewaren, zal zij bij zichzelf zeggen: “Ik wil die vleselijke wellust onder de knie krijgen in het samengaan met die man als ik in de schaduw van zijn liefde vertoef. In de brandende gloed van zijn vurig verlangen heeft Hij mij met zijn wederkerig vuur overschaduwd”. Hoe dan?
Omdat ik een dronken liefdesdrang voor Hem voel, onderdruk ik de vurige drang van het vlees, en onderwerp die met instemming van mijn ziel. Daarom is de zoetste vrucht die ik in mijn ziel proefde toen ik naar God verlangde, zoeter dan elke verlokking van het vlees die ik gewaar werd toen het verlangen daarnaar in mij was. En waarom is die zo zoet? Omdat Hij zelf uit een Maagd geboren is, heeft Hij de zoetste smaak en laat Hij de sterkste geurzalf als balsem uit zijn wezen druppelen. Dat is de verrijzenis ten leven (cfr. 2Mak.7,14) waartoe de doden verrezen zijn, met daarin de beste medicijn die via zijn menswording in de wonden van de zondaars neerdruppelt. Die medicijn is overvol heiligheid en zoetheid aanwezig in alle mogelijke deugden samen met de maagdelijkheid.
Daarom, o maagdelijkheid, zeer sterke kiem die voortkomt uit een vurig ontbranden, uit die Sterre der Zee straalt die kiem naar buiten. Elke schandelijke smerigheid bevecht zij voortdurend als zeer gemene speren van de duivel, en vertrapt ze. Verheug je, maagdelijkheid, in je samenklank met het hemelse, en in de hoop op het samenzijn met de engelen. Hoe is dat dan?
Waar de maagdelijkheid thuis is, daar zingt de Heilige Geest harmonisch mee. Want de maagdelijkheid blijft het Woord van God maar voortdurend herhalen om te zien hoe zij Christus in alle toewijding kan omhelzen, brandend van liefde voor Hem. Zij wil niet denken aan wat er in de zwakke mens als een brandend vuur van begeerte aanwezig is. Zij hangt één man aan die nooit door een zonde is besmet. Met die man is zij verbonden zonder enige begeerte van het vlees. Met Hem bloeit zij altijd open in de vreugde van een koninklijke bruiloft.
9. Over de inhoud en het beleven van de voornoemde deugden, en wat de consequenties daarvan zijn.
Nu dan over het feit dat er tussen de genoemde deugden een overeenkomst te zien valt. Evenals de andere deugden die je hier boven hebt kunnen zien, dragen zij allemaal zoiets als zijden kleren.
Dat betekent dat zij in hun rangorde bij de mensen dezelfde heldere inzichten teweeg brengen die leiden tot een vrome eensgezindheid.
Je ziet ook hoe de overige deugden bij God zachte kleren dragen. Dat duidt op de zachtheid bij het oordeel over de heilige zielen. Zij hebben geen last van de doornige hardheid van de ondeugden.
Maar nu over het feit dat sommigen daar rondlopen met witte haren en blootshoofds en geen mantel aanhebben. Dat betekent dat zij in verband met hun blanke onschuld niets van doen hebben met het gebonden zijn aan de slechte gewoontes van gelovige mensen. En ook dat zij niet omgeven zijn door wereldlijke zorgen, en dat zij al helemaal de wisselvalligheden van ondeugden ontlopen.
Maar de eerste gestalte heeft een sluier op het hoof zoals vrouwen dat hebben, en is gekleed als in een kristalhelder doorschijnend omhulsel. Nederig aan God onderworpen, draagt zij een band van onderwerping. Ten zeerste toegewijd verwerpt zij iedere duivelse opwelling. Daarbij hangt zij vroom Christus aan als haar hoofd. Ook volgt zij een zeer nederige priester die heel zuiver is van hart en vrij van iedere zondensmet. Het moeten immers ingetogen, nederige en zuivere priesters van de Hoge Priester zijn.
De tweede gestalte heeft zwart haar. Zij laat duidelijk zien dat zij in Christus, haar hoofd, bij de mensen de duisternis van de zonden afwast.
Maar de derde gestalte heeft helemaal geen menselijke aanblik. Deze heeft immers tot taak om de mens zó flink door elkaar te schudden dat hij wordt opgeschrikt en beeft voor het gerecht van God. Vandaar dat hij ook niet uitziet als een mens. Want een mens die God vaak naar de achtergrond pleegt te schuiven, vergeet om Hem te vrezen. En juist dát is het wat die gestalte absoluut weigert te doen.
De eerste gestalte, evenals de vierde en de vijfde, dragen witte gewaden. Zij zijn immers gekleed met het kleed van de onschuld. Die onschuld raakte Adam kwijt toen hij de heilige opdracht overtrad. Maar later heeft hij dat kleed teruggekregen in de vorm van de zeer blanke lelie van de bloeiende maagdelijkheid door zich te bekleden met het werk van de eenvoudige onderwerping aan God. Toen heeft hij het heil weer teruggekregen zoals een zeer heldere ster die voor God straalt en vurig wordt in menselijke ogen.
Alle gestaltes dragen wit schoeisel behalve de derde die niet op een mens gelijkt.
Zij zijn het mooiste werk bij de mensen die de begeerten van het vlees tot niets terugbrengen overeenkomstig het voorbeeld van hun Verlosser. Dat is hun schitterendste stralenkrans. Maar één van hen lijkt niet op een mens. Die heeft geen enkele aandacht voor enige overmoed, maar is steeds bekommerd en zonder onachtzaamheid zoals een mens die zichzelf door onachtzaamheid vergeet. Die gestalte is de uitdeelster van de juiste vermaning, zodat iedere gelovige het oordeel van God gehoorzaam kan gadeslaan. En uitgezonderd de vierde gestalte die op wonderlijke wijze kristallen schoeisel draagt. Deze gestalte spant zich immers in om de zeer luisterrijke weg van Christus te gaan. Op deze wijze maakt deze gestalte de dood bij zichzelf dood door de vurige gloed van de Heilige Geest.
Maar er is onderscheid tussen die deugden. Dat betekent dat zij ofschoon zij eensgezind zijn in hun ijver, toch bij de mensen verschillende opdrachten te vervullen hebben.
10. Over de nederigheid, haar houding en de betekenis daarvan.
Daarom staat er: de eerste gestalte verwijst naar de nederigheid. Die heeft het eerst de Zoon van God laten zien toen God, die hemel en aarde in zijn macht heeft, het niet beneden zijn waardigheid geacht heeft om zijn Zoon naar de aarde te sturen. Daarom staat er: De eerste gestalte droeg op haar hoofd een gouden kroon met drie uitsteeksels. Zij steekt immers boven de andere gestaltes uit. En waardig voortschrijdend is zij gekroond met een gouden kroon. Dat duidt op de zeer kostbare en schitterende menswording van de Verlosser. Hij heeft de gestalte als het ware op het hoofd gekroond in het mysterie van zijn menswording. Die kroon heeft drie etages omdat het gaat om de Drievuldigheid in de eenheid, en de eenheid in Drievuldigheid, namelijk de Zoon die met de Vader en de Heilige Geest de ene en ware God zijn, boven alles verheven in de hoogte van het God-zijn. En die kroon schiiterde van de allerkostbaarste stenen, groen en rood van kleur, en met witte parels heel mooi versierd. Want het menszijn van de Heiligmaker laat in zichzelf de zeer verheven en zeer intense goedheid zien van het werk dat de Zoon van God tot stand gebracht heeft in de groene groeikracht, toen zijn deugden al in zijn leer als groene groeikracht werkzaam waren. Dat was ook het geval in de rode kleur van zijn bloed, toen Hij de dood aan het kruis onderging tot redding van de mens; en eveneens in de blankste witheid van zijn verrijzenis en hemelvaart. Met dit alles is de Kerk verlicht en opgesmukt, zoals men iets opluistert en versiert door er kostbare stenen op aan te brengen.
En nu over de wooorden: op haar borst draagt de gestalte een heel heldere spiegel waarin de beeltenis van de mensgeworden Zoon van God op wonderlijk duidelijke wijze te zien is.
Dat duidt op het feit dat de Eniggeboren Zoon van God, in alle daden die Hij lichamelijk verricht heeft en waarmee Hij zich voornamelijk aan de wereld geopenbaard heeft, vroom en nederig, schitterend en zeer krachtig uitgestraald heeft dat nederigheid het hart van de tempel vormt en de meest gelukzalige en schitterende wetenschap is. Daarmee bezegelt de gestalte ook zelf op luisterrijke wijze de harten van de gelovigen wanneer zij hen voor het gerecht stelt, al hun daden sturend en beherend. Zij is immers het sterkste fundament van alle goeds bij de mensen, zoals blijkt uit de zoëven aangehaalde moederlijke vemaning.
11. Over de naastenliefde, wat zij doet en betekent.
De tweede gestalte duidt op de naastenliefde. Want na de nederigheid waardoor de Zoon van God zich waardig geacht heeft om mens te worden,
is ook de ware en vurigste fakkel zichtbaar geworden doordat God de mens zozeer heeft liefgehad dat Hij omwille van zijn liefde voor hem zijn eniggeboren Zoon zou zenden om mens te worden (cfr.Jo.3,16).
De tweede gestalte leek op een bruinrode zirkoon, heel diep van kleur. Dat gold zowel zijn voorkomen alsook zijn kleding. Want de mensgeworden Zoon van God heeft met zijn mensheid de gelovige en hemelse mensen overstraald als iets dat bruin-rood oplicht als die kleur ergens op wordt aangebracht. Zo ontsteekt Hij allen met liefde opdat ook zij iedere mens trouw te hulp zouden komen die daar behoefte aan heeft. Daarom draagt deze deugd ook het kleed van Gods zoetheid. Dit heeft tot taak om met toewijding, daadkracht en praktische hulp alle mensen met het juiste licht te overstralen.
Daarom staat er ook: Zijn tuniek bestaat uit twee delen die op onvoorstelbare wijze wonderlijk mooi met goud en edelstenen versierd en doorweven zijn. Dat duidt op het feit dat in het zoete bestaan van God een dubbel gebod van liefde aanwezig is. Het duidt enerzijds op de goede en belangrijke wil als iets van goud, en vervolgens op de gerechte daden als zeer heldere edelstenen. Dat is samengesteld als een wonderlijke gave van de Gever. Daarom staat er dat er over beide schouders van die gestalte een soort stola hangt, van voren en van achteren afhangend tot aan de voeten.
Dat duidt er op dat die gestalte beide geboden met veel zorg in acht neemt:
het ene gebod – de liefde tot God – op de rechter schouder en het andere gebod – de liefde tot de naaste – op de linker schouder, zoals er geschreven staat: U zult de Heer, uw God beminnen met heel uw hart, met heel uw ziel en al uw krachten en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf (cfr.Lk.10,27 en Dt.6,5). Dat betekent het volgende.
Je moet dus de Heer, je God, zo beminnen, want Hij is je Heer. Dat moet juist met díe eer gebeuren omdat Hij meester is over ieder schepsel. Ook is Hij jouw God. Want zelf kent Hij geen begin, Hij is immers de schepper van alles.
Uit liefde voor Hem moet je in je hart allereerst jezelf overwinnen en het vlees van je lichaam onder de knie krijgen. Dat valt erg zwaar, want pas nadat het vlees overwonnen is, zal de geest in jou de overhand krijgen. Dan pas zul je van binnenuit God kunnen begrijpen, zodat je zijn geboden bewust gaat onderhouden en ze niet langer traag zult volbrengen. Op die manier zullen ook al je lichamelijke en geestelijke vermogens aan God onderworpen zijn. Want als eenmaal de overwinning op je lichaam is behaald, zul je God ook in alle overige aangelegenheden heel werkzaam in je geest aanwezig voelen. Dat is dan in jou zo’n sterk bolwerk tegen de hinderlagen van je vijanden, dat geen enkele vijand in staat zal zijn om in genoemde aangelegenheden daar tegenin te gaan. Je geest moet dit alles vasthouden en alles wat je doet bevestigen en standvastig maken. Dat doe je dan van ganser harte, met heel je ziel, met al je krachten en met je volle verstand, zodat niets in je geloof zwak wordt en je nergens in toestemt dat God tegenstaat, en dat jou doet vervallen tot dingen die tegen God ingaan. Maar dat je je vermant om vast te houden aan de zoetheid van zijn liefde, en aan de liefde voor jezelf. Hoe dan?
Als je van God houdt, hou je ook van je heil. En zoals je in dit alles van jezelf houdt, zo hou je dan ook van je naaste. Je naaste is iedere gelovige mens die christen heet en gelovig is. Zo mag je je verheugen in zijn terechte voorspoed en in zijn opperste heil, opdat hij trouw in het geloof bewaard wordt, zoals je je ook mag verheugen over zijn terechte voorspoed en zijn opperste heil, opdat hij trouw in het geloof bewaard wordt, zoals je je ook verblijdt over je eigen heil.
Moge dit dubbele liefdewerk dus in de mens neerdalen tot in zijn tenen, dat wil zeggen totdat alles is volbracht. Vooraf wordt het duidelijk in de Wet van God, maar vervolgens wordt het gerealiseerd in de onderwerping van de mens aan die Wet. Zo moge de mens de naastenliefde in praktijk brengen opdat hij na de vernietiging van de dood het volmaakte leven kan bereiken, zoals de Liefde het hierboven met haar eigen woorden heeft verklaard.
12. Speciaal over de vreze des Heren en de praktijk daarvan, en wat die betekent.
De derde gestalte verwijst naar de vreze des Heren. Na de liefde die God aan de mensen bekend heeft gemaakt, en nadat Hij gewild heeft dat zijn Zoon voor de mensen de dood zou ondergaan, is Hij in de harten van de mensen verrezen, zodat zij de hemelse voorschriften vollediger zouden begrijpen en beter dan tevoren zouden nakomen. Deze gestalte zie je nu in eenzelfde gedaante als je al in een eerder visioen gezien hebt, want God verandert niet. Hem komt dus altijd gelijke eer en geen andere verering toe in alles wat Hij doet en schept en in elk van zijn maaksels en schepsels, zoals je al eerder werd uitgelegd. Deze gestalte heeft ook een grotere en hogere gestalte dan de overige deugden, en tevens een andere gedaante dan die van een mens. Anders dan de andere gestaltes boezemt deze de mensen angst en vrees in. Voor toeziende ogen is dat dermate het geval dat zij huiveren bij het voortdurend aanschouwen van de grootheid van de hoogste Majesteit, en van de verhevenheid van de goddelijkheid. Want God dient door alle mensen met grote eerbied gevreesd te worden, want door Hem, en door niemand anders, zijn zij geschapen. Daarom heeft die gestalte ook geen mensengedaante. Hij verwerpt de tegenspraak dat hij zich verzet tegen God in het doen van wat kwaad is, zoals hierboven werd beweerd. Hij vestigt zijn innerlijk kennen alleen maar op God en gaat voort op de allerrechtste wegen van diens wil. Daarom staat er ook dat de gedaante overal in zichzelf ogen heeft en alles met wijsheid beziet. Want met de ogen van zijn juiste begrip kijkt hij overal om zich heen, en neemt God waar in al zijn wondere werken. Daarom gaat hij bij het doen van het goede de rechte weg, en bij het kwade stapt hij onder invloed van Gods kennis dwars door de duivelse verwarring heen. Geheel en al straalt hij zó in wijsheid, dat hij alles wat dodelijk is voor de geest, veracht, wegvlucht van de dood, ongerechtigheid achter zich laat en wijselijk voor zich een thuis bouwt in het leven.
De gestalte is ook omhuld met iets dat op een schaduwrijke mantel lijkt. Haar ogen kijken overal doorheen. Zij is immers omgeven door een zeer sterke terughoudendheid waarmee zij de vleselijke lusten bij de mensen in toom houdt. Door die onthouding kijkt zij op naar het levenslicht waarin de mens schittert in gelukzaligheid.
De gestalte siddert van hevige angst voor Mij. Want die gestalte boezemt angst en beven in bij de harten van onwetende mensen. Dat is zo hevig dat die mensen altijd in angst en beven verkeren over de verwarrende zwakheid van hun vlees, altijd maar bang om tot zonden te vervallen en om vertrouwen in zichzelf en in anderen te stellen. Zij vertrouwen alleen nog op Hem die in eeuwigheid heerst, en – zoals gezegd – ook op hun gepieker vertrouwen.
13. Speciaal over de gehoorzaamheid en de praktijk daarvan, en wat die betekent.
De vierde deugd verwijst naar de gehoorzaamheid, want na de vrees die men eerbiedig voor Mij heeft, moet er in overeenstemming daarmee ook gehoorzaamd worden aan mijn geboden. Vandaar dat er staat: Hij draagt een sneeuwwitte band om de hals. Die maakt de gedachten van de mensen hagelwit via de onderwerping van de getrouwe gehoorzaamheid, wanneer zij waar dan ook hun halsstarrigheid loslaten en het onschuldig Lam aanhangen, dat is mijn Zoon. En die deugd heeft handen en voeten met een wit koord gebonden, want zij is voor het werk van Christus en voor het waarachtige leven in het blanke, ware geloof gebonden. Zij kan niet doen en laten, noch gaan en staan wat en waar zij wil, maar moet de stem volgen van God die voorop gaat, zoals ook wordt aangetoond in wat hiervoor gezegd is.
14. Speciaal over het geloof en de praktijk daarvan, en wat dat betekent.
De vijfde deugd verwijst naar het geloof, want na de gehoorzaamheid waarmee de mensen bij het horen instemmen, worden zij ook vertrouwvol in het geloof, en voeren zij gelovig uit wat zij zorgvuldig vernomen hebben tijdens de aanmaning.
En deze gestalte draagt een rode band om de hals. Want overal waar zij trouw in haar kracht volhardt, daar wordt zij met het martelaarschap van haar bloed gesierd. Zij legt dan haar vertrouwen ook niet in valse ijdelheden, maar in God, overeenkomstig datgene wat zij over zichzelf zegt, zoals hierboven is weergegeven.
15. Speciaal over de hoop en de praktijk daarvan, en wat dat betekent.
De zesde deugd stelt de hoop voor die na het vertrouwen van het geloof in God zich richt op het leven. Zij is niet hier op aarde thuis, maar vertoeft in hemelse contreien en is nog verborgen tot de tijd van de eeuwige beloning. Met heel haar verlangen haakt de hoop daarnaar, zoals een handelaar naar zijn waar, en zoals een jonge man naar de hem verschuldigde erfenis. Daarom gaat de hoop ook gekleed in een vaal kleurig gewaad. Dat komt omdat het vertrouwen op wat hij doet als het ware met bleekheid omgeven is, want de beloning is nog niet voor nu. Hij verzucht er alleen maar naar, en verwacht het met veel moeite te verkrijgen in de toekomst.
Nu over: voor haar verschijnt een kruis in de lucht met daarop het lijden van de gekruisigde Zoon van God. Zij sloeg haar ogen daarnaar op en strekte met veel devotie haar hand er naar uit.
Dat betekent dat zij bij de marteling van mijn Eniggeboren Zoon door haar hemels verlangen – als het ware vanuit de lucht – in de gedachten van de mensen een groter vertrouwen wekt. Op die manier richten zij de allerzuiverste werken van hun inspanningen op Hem, en ook de innerlijke blik van hun geloof. Zij doet dat met een nederige en oprechte bedoeling, zoals die deugd hierboven ook in haar gebed laat zien.
Nummers 16 en 17 ontbreken nog; Sc. III,8
HET NEGENDE VISIOEN van het derde deel
(Tekst van het visioen)
a) Woorden van de Wijsheid
b) Woorden van de Gerechtigheid
c) Woorden van de Kracht
d) Woorden van de Heiligheid, die driehoofdig was.
e) Woorden van het rechterhoofd
f) Woorden van het linkerhoofd
(Commentaar)
1 -Toen de Zoon van God mensgeworden is, heeft de roeping van een nieuw volk plaatsgevonden door de versterking van de deugden als een nieuwe opbouw.
2 -De kerk, beschenen door het licht van het menszijn van de Zoon van God, wordt aangewezen voor de innerlijke en uiterlijke kennis van de mensen.
3 -De Kerk geeft heel haar bruidstooi weer terug aan haar bruidegom.
4 -Het hart van de mens is niet in staat om de goddelijke wijsheid in het werken van de Kerk te doorgronden.
5 -De verkondiging van God over de Kerk ligt nog steeds verborgen in de kennis van God, en houdt niet op om zich nog dagelijks door de schrandere ijver van de geleerden te vervolmaken.
6 -De Kerk is onoverwinnelijk verschanst door de zeven gaven van de Heilige Geest.
7 -De kerkelijke geleerden die bloeien vanwege de apostolische leer, versterken de Kerk door hun eensgezinde inspanning.
8 -De geleerden van de Kerk hebben door hun geloof en inzet dwalende mensen teruggeleid naar een leven in waarheid.
9 -De Apostelen en hun opvolgers, apostolische mannen, moeten samen één leidraad hebben en met grote vrome inzet voorgaan aan de Bruid van God.
10 -Woorden van Salomon hierover.
11 -Spreuken hierover.
12 -Mensen die leven naar het vlees moeten via wetenschap bedacht worden op de macht van God.
13 -Over de veelvormige verscheidenheid van mensen die de Kerk in- en uitgaan.
14 -Over hen die geestelijke ambten met geld kopen, en over de verborgen goddelijke veroordeling van hen.
15 -Woorden van Petrus hierover.
16 -De waardigheid van bestuur is een goede zaak door God ingesteld ten behoeve van de mensen om daardoor te leren hoe God te vrezen. Wie zich daartegen verzet, weerstaat aan God.
17 -Over mensen die geestelijke ambten gekocht hebben en tot inkeer komen, of juist niet.
18 -God heeft aan zijn nieuwe bruid de gaven van de Heilige Geest verleend om haar te sieren en opdat zij zich kan verdedigen.
19 -Over de wijsheid, haar staat en inhoud en wat zij te betekenen heeft.
20 -Over de gerechtigheid, haar kracht en heiligheid, en wat zij te betekenen heeft.
21 -Speciaal over de gerechtigheid, haar houding en wat zij te betekenen heeft.
22 -Speciaal over de sterkte, haar houding en wat zij te betekenen heeft.
23 -Speciaal over de heiligheid, haar houding en wat zij te betekenen heeft.
HET NEGENDE VISIOEN VAN HET DERDE DEEL
Vervolgens zag ik aan de andere kant van de genoemde zuil van het menszijn van de Verlosser een toren staan. Die had een prachtige glans en bevond zich op de vermelde stenen muur van het zuidelijk deel van dat gebouw. Dit bouwwerk was zó geplaatst dat het zowel van binnen alsook van buiten te zien was. Van binnen was de breedte overal in het rond vijf el. Maar de hoogte was zó enorm dat ik die niet kon schatten.
Maar tussen deze toren en de zuil van het menszijn van de Verlosser lag alleen maar een fundament. Er was nog geen muur op gebouwd. Je zag alleen een leegte en een open plek. De lengte daarvan bedroeg een el, zoals hierboven al werd aangegeven. Ook de toren was nog niet helemaal voltooid. Toch werd er door heel veel werklui met bekwaamheid en snelheid voortdurend aan gewerkt. Rondom waren er op de muur zeven heel sterke vestingtorens gebouwd.
Aan de binnenkant van dit gebouw was er evenwel iets te zien dat op een trap geleek die naar de top van de toren leidde. Van beneden naar boven stond er op de treden daarvan een menigte mensen. Zij hadden een vurig gelaat, waren gekleed in het wit, maar droegen zwart schoeisel. Sommigen van hen hadden wel dezelfde lichaamshouding, maar waren groter van gestalte en mooier van aanblik. Met veel aandacht bekeken zij de toren.
Aan de noordkant van dat gebouw zag ik de wereld en de mensen die uit het zaad van Adam voortkomen, heen en weer lopen. Zij deden dat tussen de verlichte muur van de beschouwende kennis van dat gebouw en de omtrek van de cirkel die uitging van Degene die op de troon was gezeten. Velen van hen liepen, dwars door de muur van de beschouwende wetenschap, in dat gebouw heen en weer tussen de toren van de wil van God die voorop loopt, en de kolom van de goedheid van het Woord. Zij deden dit door binnen te treden en weer naar buiten te gaan, zoals een wolk die her en der heen drijft. Maar degenen die het gebouw binnengingen, waren gekleed in een uiterst wit gewaad. Sommigen waren heel verheugd over de zachtheid en de lichtheid van dat kleed, en hielden het ook aan. Maar anderen, bedroefd geworden door de zwaarte en de moeite van het dragen daarvan, wilden het uittrekken. De deugd die ik voorheen Gods Wijsheid had horen noemen, sprak hen welwillend aan, bij herhaling en met aandrang. Tot elk van hen zei Zij: “Kijk naar het kleed dat je draagt, en hou het aan”.
Ik zag hoe sommigen van hen door die woorden geraakt werden en dat kleed met heel veel moeite aanhielden, ofschoon het hun zwaar viel. Maar anderen verachtten die woorden en trokken woedend dat kleed uit en wierpen het weg. Zij keerden terug naar de wereld waar zij vandaan gekomen waren. Daar onderzochten zij veel dingen, en leerden er veel nutteloze zaken van wereldse ijdelheden. Sommigen van hen keerden echter in het gebouw terug en namen het kleed dat zij afgelegd hadden weer op en trokken het aan. Maar anderen wilden niet terugkeren. Nadat zij eenmaal het kleed uitgetrokken hadden, bleven zij op schandelijke wijze in de wereld.
Toch zag ik hoe sommigen, heel vuil en smerig, praktisch tot razernij vervallen, uit het Noorden komend, dit gebouw kwamen binnen rennen. Ze kusten als een bezetene de vermelde toren en gingen er binnen als sissende slangen. Sommigen van hen werden rein en hielden op met deze stompzinnigheid, maar anderen bleven volharden in hun verloedering en stompzinnigheid.
Maar binnen in dat gebouw heb ik in de nabijheid van die toren iets gezien dat op zeven zuilen van wit marmer leek. Ze waren wonderlijk mooi rond gemaakt. Ze waren zeven el hoog. Op de top hadden zij iets dat op een ronde ijzeren plaat leek. Die was fraai een beetje omhoog naar boven gericht. Daar bovenop zag ik een heel mooie gestalte staan, kijkend naar de mensen op aarde. Haar hoofd leek op een bliksemschicht die zó helder was dat ik er niet helemaal naar kon kijken. Een hand had Zij eerbiedig op haar borst gelegd, maar de voeten waarmee Zij op het plateau stond, waren aan mijn ogen onttrokken. Ik kon ze niet zien. Op haar hoofd droeg zij een diadeem, een soort kroon, met schitterende glans. Ook het kleed dat Zij droeg, was goudkleurig. Vanaf de borst naar achteren tot aan haar voeten liep een afhangende band, bezet met zeer kostbare edelstenen. Die straalden een groene en witte, een rode en purper doorschijnende glans uit. En de gestalte riep de mensen die op de wereld waren toe, en sprak….
Woorden van wijsheid.
O tragen van harte, waarom komen jullie niet? Worden jullie soms niet geholpen als jullie willen komen? Zodra jullie beginnen om de weg van God te gaan, zijn vliegen en muggen jullie tot last met hun gezoem. Maar jullie moeten de mepper van de ingeving van de Heilige Geest ter hand nemen, en hen onmiddellijk bij jullie vandaan jagen. Voor jullie geldt: “wegwezen!” en ook “geholpen worden door God”. Voor het dienen van God moet je niet doen alsof, maar moet je sterk zijn met zijn hulp.
Maar op de vloer van dat gebouw zag ik nog drie andere gestaltes. Eén daarvan stond tegen de zuil aangeleund, terwijl de twee andere naast elkaar ervoor stonden, zij aan zij. Allen richtten zich naar de zuil van de mensheid van de Verlosser en naar de toren waar het over gaat. De gestalte die bij de zuilen voorover lag, leek zo breed als de breedte van vijf naast elkaar staande personen. De rijzige persoon was zo groot dat ik niet in staat was om die precies te schatten, zó groot dat hij zelfs het hele gebouw kon overzien. De gestalte had een groot hoofd en heldere ogen waarmee zij heel scherp naar de hemel keek. De gestalte was helemaal licht en doorschijnend zoals een heel heldere wolk. Maar een of andere menselijke gedaante heb ik er niet in ontdekt. En door heel het gebouw riep de gestalte tot alle overige machten het volgende…
Woorden van gerechtigheid.
Laten we allen krachtig overeind komen, want Lucifer verspreidt zijn duistere praktijken over heel de wereld. Laten we torens bouwen en die versterken met hemelse bolwerken, want die duivel is de tegenstander en belager van Gods uitverkorenen. Hij die aanvankelijk heel veel heeft gewild en in zijn klaarheid heeft nagestreefd, wil nu nog meer hebben en streeft dat na in zijn duisternis. Zijn slechtheid en nietswaardigheid verspreidt hij met zijn inblazingen en met het zaad dat hij uitzaait. Hij wil er niet mee ophouden. Als hemelse heerscharen zijn wij aangesteld om hem in zijn slechte en nietswaardige zaken te overwinnen, want anders zullen de mensen in de wereld niet gered worden door zijn tegenwerking. En zoals hij vanaf het begin van zijn bestaan geprobeerd heeft om aan God te weerstaan, zo zal ook de antichrist – zijn navolger – in de jongste tijd proberen om weerstand te bieden aan de menswording van de Heer. Lucifer kwam ten val in het begin van de tijden; zo zal ook de antichrist te pletter lopen op het einde van de tijden. Dan zal men weten wie de ware God is, en ook zal blijken wie nooit ten val is gekomen. Zoals Lucifer partijgenoten heeft gehad als duivels die hem vanuit de hoge hemel gevolgd zijn in zijn val in de verdoemenis, zo zal hij ook op aarde mensen hebben die hem volgen in zijn verderfelijke ondergang. Maar wij zijn als deugden te weer gesteld tegen de stommiteiten en influisteringen die hij de wereld in stuurt om zielen te verslinden. Zodoende worden al zijn listen door ons in de zielen van de rechtvaardigen teniet gedaan. Zo zal hij overal vertwijfeld raken. Zo zal God door ons erkend worden, want Hij moet niet verborgen blijven, maar juist openbaar gemaakt worden, want Hij is de gerechte in alles (cfr. Ps.145,17).
De eerste van de gestaltes die zij-aan-zij tegenover de beeltenis stonden, leek gewapend te zijn. Hij droeg een helm, een harnas, scheenplaten en ijzeren handschoenen, met in zijn rechterhand een ontbloot zwaard, en in zijn linkerhand een speer. Onder zijn voeten lag de verschrikkelijke draak. Hij doorboorde diens muil met zijn ijzeren lans zodat de draak zeer kwalijk schuim uitbraakte. En het zwaard dat hij had, zwaaide hij heftig om hem daarmee te verwonden. En hij sprak….
Woorden van sterkte.
O allersterkste God, wie is in staat om U te weerstaan, of wie kan het tegen U opnemen? De oude slang kan het niet, die duivelse draak! Daarom wil ook ik hem met uw hulp bestrijden, zodat niemand mij de baas is of in het verderf kan storten… niemand, geen sterke en geen zwakke, geen vorst en geen verworpeling, geen rijke en geen arme. Ten bate van de strijd van God wil ik het allersterkste staal zijn geschikt om alle wapens voor de oorlog van God onoverwinnelijk te maken. Daartoe wil ik het allerscherpste zwaard zijn; niemand zal mij kunnen doorboren bij de allersterkste God. Door zijn toedoen ben ik ook verrezen om de duivel buiten te werpen. Daarom zal ik ook altijd voor de zwakte van de mensen een heel veilig toevluchtsoord zijn. Ik geef aan hun zwakheid een snijdend zwaard om zich te verdedigen. O allerzoetste en allertoegenegenste God, kom de vertrapten te hulp.
De tweede gestalte had drie hoofden; het ene stond op zijn normale plaats en op iedere schouder stond er een. Het middelste hoofd stak een beetje boven de andere twee uit. Maar het middelste hoofd en het hoofd dat rechts daarvan stond, straalden zo’n grote glans uit dat hun heldere licht mijn zicht belemmerde. Dat was zo heftig dat ik niet nauwkeurig kon waarnemen of zij een mannelijke dan wel een vrouwelijke vorm hadden. Maar het linkse hoofd was een beetje donker en was zoals een vrouw met een witte sluier bedekt. Diezelfde gestalte droeg een kleed van witte zijde en ze had heel witte schoenen aan. En op haar borst droeg zij het teken van het kruis. Daar omheen was er op haar borst een grote glans die straalde als de dageraad. In haar rechter hand hield de gestalte evenwel een getrokken zwaard. Dat hield zij met veel devotie tegen het kruis op haar borst. En ik zag hoe op het voorhoofd van het middelste hoofd “heiligheid” geschreven stond, en op het voorhoofd van het rechtse hoofd “wortel van goedheid”, en op het voorhoofd van het linkse hoofd stond “spaart zichzelf niet”. Het middelste hoofd keek naar de andere twee en sprak…
Woorden van heiligheid die driehoofdig was.
Ik vind mijn oorsprong in de heilige nederigheid. Daarin ben ik geboren zoals een kind in een moeder tot leven komt. Door haar ben ik ook opgeleid en gesterkt zoals een kind wordt opgevoed totdat het krachtig is. Mijn moeder is nederigheid, gaat overal door heen en overwint alles wat tegenzit en wat voor anderen ondragelijk is.
En het hoofd dat rechts stond, keek naar het hoofd in het midden en sprak….
Woorden van het rechtse hoofd.
In mijn eerste ontstaan wortel ik op de berg van de meest verheven top, God zelf. En daarom, heiligheid, opdat U kunt staan is het noodzakelijk dat ik vastzit in uw ingewanden.
Maar het hoofd dat links stond, keek ook naar het voornaamste hoofd en sprak…
Woorden van het linker hoofd.
O wee, o wee, o wee, hoe star en onbuigzaam ben ik dat ik mij maar nauwelijks kan overwinnen; o heiligheid, kom mij te hulp, want kunt u standhouden als ik zal vluchten? Ach, ach, ach voor degene die het goede veronachtzaamt. Want het is toch passend dat ik die heel vervelende doorn verwijder. Hij probeert mij in het verderf te storten als ik die niet verwijder voordat hij totaal in mij doordringt en in mij gaat liggen broeien als in een wegrottend kadaver. O heiligheid, dat ik toch vrij in U mag volharden! Die aller verraderlijkste strik van de duivel wil ik ontlopen en met de kracht van de waarachtige God stuk trekken.
En opnieuw sprak Hij die op de troon was gezeten – zoals hierboven al werd gezegd – en Hij openbaarde mij:
Woorden over het nieuwe volk van God.
Door de menswording van de Zoon van God en door de leer van die Zoon van God in de Heilige Geest is de roeping van een nieuw volk ontstaan. Tot heil van de zalige deugden is die roeping gesterkt geworden om te strijden tegen een zeer gewelddadige vijand. Daar kan geen mens tegen op, tenzij de genade van God hem te hulp komt. Met die hulp van God wordt de mens onoverwinnelijk, zodat hij door geen enkele list of hinderlaag geveld of vernietigd en van God losgerukt kan worden.
(Hier eindigt de tekst van het negende visioen, en begint het commentaar c.q. de uitleg daarvan).
1. De roeping van een nieuw volk, de Kerk.
Daarom staat er ook: Deze toren die je aan de andere kant van de zuil van de mensgeworden Heiland ziet staan. Dat duidt op de Kerk. Die is bij de menswording van mijn Zoon voortgekomen als een geheel nieuw bouwwerk in iedere goede daad. Het is als een heel sterke toren bestemd om te weerstaan aan het kwaad en is in stelling gebracht tegen de duivel.
2. Dat de Kerk, door het licht van de mensheid van de Zoon van God bestraald, bestemd is voor de innerlijke en uiterlijke kennis van de mensen.
Daarom staat er Die (toren) had een prachtige glans en bevond zich op de genoemde muur van het zuidelijk deel van van dat gebouw. Dat bouwwerk was zo geplaatst dat het zowel van binnen als van buiten goed zichtbaar was. Want die toren heeft, – bestraald door het zeer heldere licht van het menszijn van de Zoon van God -, levende stenen die door de warmte van de Heilige Geest danig beschenen worden ten bate van het goddelijk bezig zijn. Zo wordt ook het hemels begrijpen bij het innerlijk kennen van de Schrift duidelijk. Bovendien dient dit alles, zowel voor de gelovigen als voor de ongelovigen, tot stichting die de hemelse Vader door zijn Zoon tot stand brengt ten aanzien van de uiterlijke domheid van wereldse zaken.
3. Over het feit dat de Kerk haar hele bruidstooi teruggeeft aan haar Bruidegom.
Van binnen was de breedte overal in het rond vijf el. Want dit gebouw (= de Kerk, de kerkelijke gemeenschap, de ziel) geeft aan haar Bruidegom de wijdte van elke innerlijke schouwing terug, de bedoeling van iedere voortdurende meditatie die geschiedt door instorting van de Heilige Geest, met alle deugden die het Lam haar laat zien.
4. Over het feit dat het hart van een mens de Goddelijke wijsheid niet kan doorvorsen die in het doen en laten van de Kerk aanwezig is.
Maar de hoogte lijkt zó enorm dat men die niet kan schatten. Want de hoogte en de diepte van de goddelijke wijsheid en de kennis in het werk van de Kerk zijn groter dan een mensenhart met zijn inschattingsvermogen kan doorvorsen, zo zwak en sterfelijk als het is.
5. Over het feit dat de verkondiging van God aangaande de Kerk nog in het weten van God geborgen ligt, en dat die door de noeste ijver van de geleerden niet ophoudt om nog dagelijks volmaakter voortgang te vinden.
Maar nu over het feit dat tussen deze toren en de zuil van het menszijn van de Verlosser alleen maar een fundament lag. Er was nog geen muur op gebouwd. Je zag alleen een leegte en een open plek. De lengte daarvan bedroeg een el, zoals jou hierboven al werd aangegeven.
Dat betekent dat een grote verkondiging over de Kerk, in haar verloving met mijn Zoon, en over het kennen van God, als het ware nog in een sterk fundament verborgen ligt. Die verkondiging schittert nog niet volledig en volkomen open uitgewerkt in de harten van de mensen, maar ligt wel al in het verschiet van de mens. Want het begripsvermogen van de mensen ligt in de macht van de ene en almachtige God. Zo kan de mens ook in het kennen van goed en kwaad met zijn verstand bevatten wat nuttig is, zoals hierboven ook al aan jou duidelijk is gemaakt.
En nu over de woorden: Ook de toren was nog niet helemaal voltooid. Toch werd er door heel veel werklui met bekwaamheid en snelheid voortdurend aan gewerkt. Dat betekent dat de Kerk wat haar levensloop en haar gestalte betreft, nog niet het punt bereikt heeft waartoe zij bestemd is. Toch gaat zij onophoudelijk met grote zorg en ijver voort in de snelle vaart van de voortijlende tijden bij haar voorbijgaande en haar toekomende kinderen. Dat doet zij dagelijks zonder uitstel, en zij houdt niet op met het tot stand brengen van haar waardigheid.
6. Over het feit dat de Kerk op onoverwinnelijke wijze omgeven is met de zeven gaven van de Heilige Geest.
Rondom waren er op de muur evenwel zeven heel sterke vestingtorens gebouwd.
Dat betekent dat de hoogte van de hemelse werken omgeven is door de zeven onoverwinnelijke gaven van de Heilige Geest. Die hebben zoveel kracht dat geen enkele tegenstander ze kan vernietigen. Hij kan er zelfs met de diepgang van zijn verstand niet trots in doordringen.
7. Over het feit dat de kerkelijke leraren die uitblinken in de apostolische leer van de Kerk, die Kerk eensgezind met hun arbeid versterken.
Aan de binnenkant van dat gebouw was er evenwel iets te zien dat op een trap gelijkt die naar de top van de toren leidt. Dat verwijst naar het werk dat de verheven Vader in goddelijk beraad door zijn Zoon tot stand heeft gebracht. In dat werk zijn velen eensgezind onderweg op een bloeiende trede (van de trap) met de eenvoud van de voortgang van de kerkelijke instelling. Daarbij dringen zij door tot de hoogte van de hemelse geheimenissen waarmee de Kerk gesterkt en bekrachtigd wordt.
Van beneden naar boven stond er een menigte mensen op de treden van die trap. Vanaf de vroegste verlovingstijd van de Kerk tot en met de tijd van het huwelijk, als zij zich openlijk samen met de bruidegom zal verheugen over het grote aantal van hun kinderen op de treden (van de trap) van de instelling van Gods geboden waarmee de Kerk is opgebouwd, zullen de apostolische lichten haar verlichten en verdedigen om haar te beschermen tegen de duisternis van ontrouw.
8. Over het feit dat de geleerden van de Kerk door middel van hun geloof en hun arbeid, dwalende mensen geleid hebben naar de weg van de waarheid.
Daarom lezen we ook: Zij hadden een vurig gelaat, waren gekleed in het wit, maar droegen zwart schoeisel. Want met hun verstandelijk vermogen, bedoeld is het verstandelijk vermogen van de apostolische voorgangers, staat met name het opvallend geloof in één God door de gloed van de Heilige Geest als het ware lichtend op hun gelaat afgetekend. Daarom schitteren zij ook voor God en de wereld door een allerhelderste klaarheid, gekleed in een gewaad van goede werken.
Zij dragen evenwel zwart schoeisel omdat zij over wegen van ongeloof zijn gegaan, en vuil zijn geworden van de menigte schendingen van ongelovige mensen. Die mensen hebben zij door hun voorbeeld bekeerd en hen tot een leven van gerechtigheid geleid, ofschoon met veel moeite.
9. Over het feit dat de apostelen en hun opvolgers, apostolische mannen moeten zijn met één levensdoel namelijk om met een grote en vrome inzet zorg te dragen voor de Bruid van Christus.
Nu over de woorden Sommigen van hen hadden wel dezelfde lichaamshouding, maar waren groter van gestalte en mooier van aanblik.
Dat betekent dat de eerste stichters van de Kerk ook haar eerste verdedigers zijn. Immers na de Zoon van God hebben zij haar met hun prediking opgebouwd. Daarbij leven zij in dezelfde stemming die ook weer hún opvolgers hebben. Van hen is bekend dat zij bovenal hen hebben nagevolgd. Want zoals die anderen zijn voorgegaan, zo zijn zij gevolgd, maar hen wel overtreffend in de manier waarop. Immers zij die hen voorafgingen, hadden zelf geen voorgangers die hen tot voorbeeld konden zijn om te leven in de nieuwe genade, tenzij de Zoon van God uit wiens mond zij het woord ten leven (cfr.1 Jo.1,1) vernamen. Wel steken de apostelen in helderheid boven hen uit, want zij hebben als eersten de glans van zijn menswording in levende lijve gezien.
Met veel aandacht bekijken zij de toren. Zonder ophouden gaan de bruiden van God immers dóór om met hun attente en zorgzame vroomheid aanwezig te blijven, zoals dat volkomen tot stand komt vanuit hun innerlijke kracht, zoals er geschreven staat…
10. Woorden van Salomon hierover.
Je hals is als de toren van David, voorzien van bolwerken: duizend schilden hangen er aan, allemaal schilden van helden. (cfr, Hooglied 4,4) Dat betekent…
Zoals de menswording van de Albeheerser die, als een heel sterke leeuw voortge-komen is uit maagdelijke bloeikracht, aangesteld is geworden tot de krachtigste bewerker van de nieuwe genade, zo is ook de kracht van uw geloof, o nieuwe bruid, aangesteld om ongerept te blijven als de allerzekerste versterking van het gelovige volk. Hoe dan? Alle verdedigingskrachten van uw kinderen zijn in uw sterkste krachten aanwezig en klampen er zich aan vast. Die kinderen moeten gevoed worden met de nieuwe pracht van de stroompjes die uit de levende en allerreinste bron sijpelen. U bezit deze samenballing van kracht, zoals de hals vast zit aan de rest van het lichaam, zodat u niet stuk gemaakt kunt worden en ook niet losgemaakt. Het is zoals ook de glorieuze wapens niet van de ware David gescheiden konden worden. Hoe zit dat?
De innerlijke kracht van Christus Jezus is als een zeer sterke vestingtoren.
Daarin functioneren de absoluut glorierijke legerscharen van gelovigen op zeer onoverwinnelijke en beproefde wijze. Geen enkele tegenstander zal er zich op kunnen beroemen daar tegen opgewassen te zijn. Want die legerscharen hebben de Christus, waarlijk God en waarlijk mens, in hun midden. Bij de tweede wedergeboorte trekt door Hem iedere hechte verbondenheid van uw kinderen op heel passende wijze voort naar het heil. Dat is ook de reden waarom de allerreinste menswording door de profeten is voorspeld en met zeer kostbare stenen van deugden versierd is geworden, met bolwerken van de apostolische leer, dat wil zeggen: met de planters van de gerechtigheid van het ware licht is (de menswording) over heel de wereld verspreid geworden tot heil van de gelovigen, zoals deze beschrijving aantoont,
11. Voorbeelden hiervan
Een Heer die een marmeren stad bezat, liet het daar donderen ( cfr. Psalm 17,14) en hij graveerde er de muren aan de binnenkant met gravures waardoor de stad de sfeer uitademde van zeer gepolijst te zijn met haar ongepolijste stenen. Toen dit geschied was, sprak de Heer met slechts één woord tot het water van de wateren, dat zij met hun uitstorting over de bergen daar een gelijkheid tot stand zouden brengen. En toen ook dit gebeurd was, heeft Hij het vuur van het vuur stilzwijgend aangespoord om kleine tenten op te zetten. En toen ook dat gebeurd was, rezen die tenten met hun snelle groei zo hoog op, dat zij hoog boven die stad uitstaken.
Dat betekent het volgende.
Deze Heer is degene aan wie nooit iemand anders in heerschappij vooraf is gegaan. Alleen Hij staat boven alles en iedereen, want vóór Hem en ook ná Hem is er niets. Daarom ook is Hij Heer van alles ( cfr, Rom.10,12). Hij heeft die eerbiedwaardige stad, – bedoeld zijn de groep profeten – stevig en stabiel in zijn macht gehouden tegen de razernij van de wereldse stormen in. Zij waren vervuld van de inspiratie van de Heilige Geest, toen de Heer via hen zijn donder liet horen. Dat was van dien aard dat Hij in hen de beademing met zijn Geest tot stand bracht en zij zijn mysteries in verholen woorden verkondigden, zodat eerst geluid gehoord werd nog voordat ook maar één woord kon worden gekend. Het geluid van hun profetie werd gevold door het Ware Woord, namelijk door de mensgeworden Zoon van God. Deze Heer heeft veelvuldig teksten in hun harten gebeiteld toen Hij een geest van veelvoudige wijsheid in hun verstand stortte. Op deze wijze hebben zij in geestelijke zin de diepe geheimenissen van God, zowel over het heden als over de toekomst, in deze wereld verkondigd. Door Hem hebben zij zeer scherpe woorden gesproken tegen de averechtse gedragingen van de mensen. Daarmee hebben zij de zeer verharde harten van de Joden opgeroepen tot zachtheid en vroomheid met gelukkig makende daden.
Maar door het mensgeworden Woord van God heeft de hemelse Vader zich in zijn Zoon tot de apostelen gewend. Zij waren mensen maar toch anders dan het gewone volk. Zij waren als beekjes, verkozen boven de wateren die in de vlakte stromen. Hij sprak tot hen om als een overstroming van het ware geloof over heel de aarde uit te stromen. Daarbij moesten zij het grote schisma van de belachelijke inblazing van trots en van de verheffing van afgodendienst neerdrukken en vertrappen zodat de mensen door hun prediking de ware God zouden erkennen en hun ontrouw zouden laten varen.
En toen dat geloof bij de mensen sterk geworden was, heeft de Albeheerder de vurige gedachten van zijn uitverkorenen van harte in vuur en vlam gezet, en de Heilige Geest had hen aangeraakt in de gedaante van vurige tongen. Ook heeft de Albeheerder hen met de Heilige Geest aangeraakt opdat zij als verachters van de wereld niet zouden weigeren om klein en arm van geest (cfr.Mt.5,3) te zijn bij het beschouwen van het hemelse leven. Die aanraking was er ook op gericht om hun armzalige en nederige onderkomentjes voor zichzelf te beschouwen als verheven goddelijke rijkdom.
In hun versterving zullen hun daden van nederigheid zozeer tot de liefde van de hemelingen opstijgen, dat zij zelfs de arbeiders in de wijngaarden van het Oude Testament overtreffen in de snelheid van hun goede inspanningen. En dat terwijl zij zichzelf praktisch nietswaardig achten en alleen maar uit alle macht naar de eeuwige dingen streven. Dat gebeurt allemaal waar degenen die alles wat vergankelijk is, met verheven ijver de meest diepzinnige geboden van God bij zichzelf overwegen, zoals de martelaren, de maagden en die anderen die zichzelf gering achten. Daarom staat er ook dat er duizend heel volmaakte schilden aan de Zoon van God hangen ter verdediging van het ware geloof in de nieuwe genade. De eerste herders van de Kerk zijn daar een voorbeeld van. Vanwege de hoop op hogere dingen vertrapten zij zichzelf, en door het vergieten van hun bloed werd het katholiek geloof versterkt tegen de vurige pijlen van de duivel die de zielen van de mensen verwonden. Heel veel deugden, waarmee de hemelse heerschare bewapend is, komen terug in de verdere uitverkorenen die ook in deze tijd gevolg geven aan de liefde van God.
Hoe dan?
Omdat de oude slang de verachting van God als een sterk stinkende bekoring aan de eerste mens heeft ingefluisterd. Alle reukwerken met hun geur, namelijk die van de maagdelijkheid, van de onthouding en van het inachtnemen van de geboden van God, zijn de hemelse lansen die tegen hem gericht zijn en waarmee hij deerlijk wordt doorboord. Dat gebeurt ook door het dragen van het juk van het gezelschap van Christus, en van de verachting van al wat werelds is. Dat is zo hevig dat hij (de oude slang), verward en vertrapt uit de stad van God geworpen is, en door de gelovigen verafschuwd wordt vanwege zijn openlijk aandeel aan de verdoemenis.
12. Zij die naar het vlees leven, moeten wijs worden en acht slaan op de macht van God.
Aan de noordkant van dat gebouw zag ik de wereld en de mensen die uit het zaad van Adam voortkomen, heen en weer lopen. Zij deden dat tussen de verlichte muur van de beschouwende kennis van dat gebouw en de omtrek van de cirkel die uitging van Degene die op de troon was gezeten.
Dat betekent dat de wereld en de op de wereld gerichte mensen door de schuld van de eerste voorvader zich in vleselijke begeerlijkheden bevinden die gericht staan op wereldse aantrekkelijkheden. Enerzijds is hun de kennis van goed en kwaad bijgebracht. Daardoor treden zij het werk van God bij door goed te doen en het kwade te ontvluchten. Anderzijds is hun door Gods kracht bijgebracht dat zij er zich bewust van moeten zijn dat zij zich onder Gods majesteit bevinden en zij er niet aan moeten twijfelen dat zij en al hun daden door Hem beoordeeld zullen worden.
13. Over de veelsoortigheid van mensen die de Kerk in- en uitgaan.
Vandaar dat er staat: Velen van hen lopen in dat gebouw heen en weer tussen de toren van de wil van God en de kolom van de God-zijn van het Woord. Zij doen dit door binnen te treden en weer naar buiten te gaan, zoals een wolk die her en der heen drijft. Dat betekent dat er velen zijn die zich aangespoord voelen om met beschouwende wetenschap toe te treden tot het goddelijk werk van het benaderen van het Oude Testament en het Nieuwe Verbond. Zij doen dat door het achterwege laten van hun vleselijke lusten. Maar veel anderen volgen hun hartstochten en laten hun werk in de steek omwille van hun kwade begeertes. Zij volgen hun eigen wil hetzij ten goede, hetzij ten kwade in de voort ijlende vluchtigheid van de wolken.
Dat wil zeggen dat zij zich in de gang van hun gedachten gemakkelijk her en der laten afleiden.
Maar nu over het feit dat zij die het gebouw binnentreden, een heel wit gewaad dragen. Dat betekent dat zij die heel graag het werk van God bijtreden om Hem beter te leren kennen, door zijn barmhartigheid gekleed worden met het zuiverste en helderste kleed van het ware geloof.
Sommigen van hen die heel blij zijn en zich zeer over de zachtheid en lichtheid van dat kleed verheugen, houden het ook aan. Want met hun vermorzelde en vernederde geest, doorstroomd met het zeer zoete en milde katholieke geloof, en overgoten met de intense vloeistof van heiligheid, tevens met hun innerlijke blik altijd gericht op hemelse zaken, verheugen zij er zich over. Daarbij houden zij vast aan al wat de Heilige Geest hen ingeeft, en beantwoorden zij daar heel devoot aan.
Maar anderen willen het kleed juist uittrekken, omdat zij bedroefd geworden zijn over de zwaarte en de moeite van het dragen daarvan. Want als met een te zware last beladen, en als gehinderd door een zeer moeizame weg, en innerlijk verscheurd door een erg verontrustende en zeer bittere gewoonte van ongeoorloofd en afmattend genot, proberen zij in hun doen en laten het geloof aan de kant te zetten, en verdragen het niet om aan de voorschriften van God herinnerd te worden.
Deze kracht, waarvan je gehoord hebt dat ze Gods wijsheid genoemd wordt, spreekt vaker op beminnelijke wijze vermanende woorden tot ieder van hen om hen in toom te houden, zoals eerder gezegd is geworden. Want de allerhoogste God weet hoe Hij zich vol medelijden kan buigen naar de harten die bij mensen zo hard als steen geworden zijn. Dat is je wel duidelijk geworden. Hij vermaant hen herhaaldelijk dat zij Hem zuchtend en wenend zouden bidden dat Hij hen zou verlossen van hun vervelende nietswaardigheid. Zij zijn verward door die duivelse misleiding. Zij willen rouwmoedig terug kunnen keren naar het verstand van de goede wil. Daarbij denken zij terug aan het kleed van de onschuld dat zij, bij het herboren worden uit water en Geest, hebben aangenomen.
Maar nu over de woorden. Je ziet hoe sommigen van hen door deze woorden gekastijd worden, en ofschoon dat kleed voor hen moeilijk te dragen valt, zij het toch aanhouden, ook al kost het hun veel zweet. Dat betekent dat zij, de weg die zij ingeslagen zijn op ingeving van de Heilige Geest en die zij betreuren omdat die voor hun beleving zo zwaar en moeilijk is, uiteindelijk toch volbrengen, zij het ook met veel moeite, maar toch zonder te wanhopen of lauw te worden.
Anderen honen evenwel die woorden, trekken woedend dat kleed uit en werpen het weg. Zij keren terug naar de wereld waar zij vandaan kwamen. Daar onderzoeken zij veel zaken en leren er nutteloze dingen van wereldse ijdelheden. Dat zijn lieden die de Wet van God en zijn gerechtigheid belachelijk vinden. Zij ontdoen zich van het katholieke geloof in ruil voor de ijdele zaken van hun dwalingen. Zij verloochenen dat geloof in ruil voor kwaadaardige dingen die horen bij de dood. En zij wenden zich tot de ijdelheden van deze wereld die zij eerder ogenschijnlijk hadden verlaten. In perverse handelingen leren zij er ook wellustige daden kennen en de smaak van de wereld. Met de spot van de duivel wenden zij zich daar helemaal heen overeenkomstig zijn bedrog.
Sommigen van hen keren uiteindelijk in het gebouw terug en trekken het kleed weer aan dat zij verworpen hadden maar nog bij zich hadden. Want deze mensen, van hun dwaalweg terugkerend, keren zich weer naar het werk van God. Zij verwerpen de scheuring van de duivel die zij volgens zijn wil hadden ondergaan. Het kleed van het ware geloof nemen zij weer aan. Dat is het kleed dat zij bij het doopsel hadden aangetrokken, en dat zij in hun verwarring, met bespotting van de ware God, hadden uitgetrokken. Nu nemen zij het weer gelovig met een zuiver en eenvoudig hart aan.
Maar anderen willen niet terugkeren en blijven op schandelijke wijze in de wereld, ontdaan van dat kleed, want zij vinden het verachtenswaardig om met een zuiver berouw naar God terug te keren. Beroofd van hun kleed van onschuld, en daarom ontbloot van het goede van trouwe daden, maar vol van de slechtheid van duivelse ondeugden in nietswaardige ijdelheden, en in de opperste verwarring van de huidige tijd alsook van de toekomstige, slijten zij hun leven tot aan hun dood zonder enig berouw.
14. Over hen die zich schuldig maken aan simonie, en over de verborgen oordelen van God over hen.
Je ziet hoe heel smerige en duistere figuren, als bezeten door gekte, dat gebouw binnenkomen en dronken de vermelde toren binnendringen terwijl ze sissen als slangen. Dat slaat op het feit dat sommige misdadige typen, vuil van de vergankelijke gloed van achteloze domheid, God verachten door de duisternis van de duivelse aanblik. Wat zij verlangen, zoeken zij niet als een gave van de Heilige Geest, maar gedreven en aangespoord door duivelse list en gestuurd door wat tot verdoemenis leidt. Zo treden zij verhit nader tot het dienstwerk van God. Roofzuchtig vervreemden zij zo, en roven zij heimelijk en verslinden zij ziekelijk overmoedig de diensten die door God zijn ingesteld. Zij doen dat met hun zeer schandalig geld, vreselijk vanwege de duivelse smerigheid. Op die manier verstoren zij de Kerk met hun zieke razernij. Binnen de Kerk geven zij het bedrieglijke gesis van het oude serpent weer. Hoe dan? De duivelse dwaasheid bestookt de onvoorzichtige mensen net zo lang dat hij hen, overeenkomstig zijn wil via een dodelijke aankoop overwint. Met dit gesis van grootspraak bezoedelen zij de Kerk door op die manier ambten te roven die God in haar heeft ingesteld. Omdat deze personen zoiets doen, en zij geen boete doen, en zonder berouw zijn, worden zij door Mij verworpen. Ik erken hen niet eens in deze aangelegenheid. Zij hebben die ambten immers op eigen initiatief verworven en niet door Mij. Hosea, mijn dienstknecht, laat dat zien waar hij zegt (Hos.8,4) Zij hebben geregeerd, maar niet namens Mij. Zij hebben vorsten aangesteld die Ik niet kende. Van hun zilver en goud hebben zij zich afgoden gemaakt tot hun ondergang,
Dat betekent:
Mensen volgen hun eigen wil en maken plannen. Zij verwezenlijken op eigen houtje wat hun hartje begeert. Waar duidt dat op?
Hun begeerte is zo sterk, zo onweerstaanbaar, dat die hen ervan overtuigt om over mensen te gaan heersen via een gestolen en geroofde erepost, buiten Mij om, niet door Mij bevestigd of aangesteld. Toch laat Ik dat soms gebeuren. Dan zal een gerechte straf over hen komen. Dat is dan hun eigen schuld, want op Mij hebben zij in die aangelegenheid geen acht geslagen. En wat voor voordeel brengt het hun? Want in deze aangelegenheid zit geen groene groeikracht, maar dorheid, omdat Ik dat alles niet heb geplant. Dus groeit daar alleen maar onkruid zonder stam. Onkruid schiet immers vanzelf en gemakkelijk op uit de grond. Vruchtdragend gewas wordt met noeste arbeid gezaaid en geplant. Soms laat Ik zo toe dat een aardsgericht verlangen van een mens, gemakkelijk zonder wortel in het kwade tot bloei komt, ofschoon men er niets goeds van kan verwachten omdat het niet de groeikracht van het seizoen heeft. Ik sta ook toe dat het juiste verlangen van iemand die correct geworteld staat in het goede, te midden van veel moeite vrucht voortbrengt, mits men de besproeiing met heiligheid in acht neemt, want dan is er geen ruwe winterse kou aanwezig.
Ook gebeurt het dat nietswaardige mensen vaak in een bestuurlijke functie boven het gewone en dienstbare volk uitsteken, zoals onkruid vaak boven het nuttige gewas uit komt. Zij staan alleen geplant in hun eigen verlangens, niet geworteld omdat Ik hen geplant heb of dat zij gegrond staan in de gave van mijn kennis of wijding. Ik laat dit echter in mijn gerechtigheid gebeuren, want zij hebben dit niet bij Mij gezocht, maar hebben dat onderling bedisseld. Daarom zullen zij hierover verantwoording moeten afleggen tegenover mijn oordeel.
Want het geluk over de meest verheven leer zouden zij immers bij zichzelf moeten onderzoeken op elke ergernis van ongeloof, zoals zilver gezuiverd wordt van elke vervalsing. En het nut van de allerdiepste wijsheid zouden zij moeten willen rangschikken onder het allerschitterendste geloof, altijd voor ogen houdend hoe God geëerd, vereerd en beleden moet worden. Dan pas stellen zij zich op tegen de weerbarstigheid van de ijdelheid. Maar wat gebeurt? Het geluk buigen zij om tot het grootst mogelijke ongeluk. Het verstand dat zij nota bene van God ontvangen hebben, brengen zij ten offer aan de wankele begeerten van hun vlees, alsof hun stinkend en rottend vlees hun God is. Naar God die hen gemaakt heeft, weigeren zij hun ogen op te slaan. Hun eigen wil houden zij voor hun God. Zij leven zoals zij het zelf inrichten en vaststellen. Dat doen zij evenwel niet om de akker te bezitten die hun voedsel tot eeuwig leven biedt, maar om er juist afstand van te nemen en zonder berouw voor eeuwig ten onder te gaan. Want hij die zij als God vereren, is dood, zoals ook zij zelf dood zijn. Dat zijn namelijk zowel de kopers als de verkopers van geestelijke zaken. Zij willen iemand zijn die zij niet van Mij hebben gevraagd. Want wie door roof macht verovert, en daardoor een redelijke gave van de Heilige Geest tot koopwaar maakt, hoe zou zo iemand gered kunnen worden door iets dat hij gekocht heeft? Want een mens die zijn hebben en houden aan een vreemde verkoopt, kan er niet langer gebruik van maken. En hoe zou een koper nut kunnen hebben van een leeg heil; een heil dat hij niet van God wilde accepteren, maar wel haastig met geld wilde verwerven? Toch heeft God in zijn gerechte oordeel toegestaan dat zo’n mens het zou verwerven. Want, verontwaardigd over sommige lieden, heeft God toch toegelaten dat zij het zich zouden toe-eigenen. Met zijn geheim oordeel straft Hij hen hiervoor in de tegenwoordige tijd en niet in de toekomst. Hij doet dat doordat het wereldse dat zij hebben omhelst zonder te denken aan de Heilige Geest, verstoord raakt. Dat gebeurt in die mate dat zij door deze verwarring er toe gebracht worden om in boetedoening naar God terug te keren, zodat zij, als dat heeft plaatsgevonden, in de toekomst vergeving zullen verkrijgen.
Maar sommigen laat Hij in die situatie. Hij straft hen niet in de tegenwoordige tijd.
Om een goede reden stelt Hij dat uit tot later, want zij houden hun wil voor die van God. Daarom laat Hij hun ook zelf zien dat hun wil in de toekomst voor hen leidt tot bittere folteringen. Maar weer anderen straft Hij zowel in het heden als in de toekomst, want hun scherp verstand wordt door hun vrije wil gemeen en verachtenswaardig omdat zij de duivel navolgen in zijn slechtigheid.
Weer anderen laat Hij zover komen dat zij dat kwaad als hun boetedoening zien. Zij straffen zichzelf zwaar voor de ongerechtigheid die zij bedreven hebben. Zij werpen het als een rottend kadaver van zich af. Aan weer anderen biedt Hij evenwel barmhartig weerstand opdat hun dit niet overkomt; want als het zover zou komen, zouden zij de hellestraffen niet ontlopen omdat zij het dan zouden verdienen om heftig daarin gefolterd te worden.
Wie echter overspel bedrijft of op onterechte wijze een machtszetel bezet op aanraden van hun vader, dat wil zeggen van hun geld, – want dat wordt zijn vader wanneer hij er op de markt zijn ondergang mee koopt – moet uit die waardigheid ontzet worden. Dat geldt zowel degene die die waardigheid weggeeft als degene die ze accepteert. Want waar vee dat heimelijk van iemand gestolen is, wordt verkocht, daar zijn beiden zowel degene die het verkoopt als ook degene die het zonder bezwaar te maken koopt, verwerpelijke mensen.
Zo gaat dat ook met de waardigheid van de macht. Die moet overeenkomstig mijn gerechtigheid bekleed worden. Als die door iemand wordt geroofd en op schandelijke wijze naar anderen toe wordt ontvreemd, zal dat door Mij met heel strikte gerechtigheid teruggevorderd worden. Daarom zal hij die het ambt te koop heeft aangeboden, alsook hij die het onwaardig gekocht heeft, terecht verstoken blijven van het profijt daarvan: Want de tempel is aan mijn naam toegewijd, maar zij hebben er een rovershol van gemaakt. (cfr.Jo.2,16 “Maak van het huis van mijn Vader geen markthal”.)
Wijsheid en beradenheid die zij van Mij uit in hun hart meegekregen hebben, hebben zij uit eigen belang tot koopwaar gemaakt. Zij verdienen misdadig geld aan de ondergang van anderen. Daarom moeten zij die handel ongedaan maken in bittere boetedoening, of anders aan Mij verantwoording afleggen in het vuur van afgrijselijke hitte. Want verdoemd is de mens die de levende waardigheid, die de Heilige Geest in geestelijke hoogwaardigheidsbekleders tot leven laat komen, gelijk stelt aan dode koopwaar en die probeert te verlagen tot de stank van borrelende verrotting. Zo’n mens is verdoemd als hij niet gezwind boete doet voor die vermetele slechtheid. Zoals Petrus – ontstoken in de Heilige Geest, teruggekomen van zijn dwaling en alles achterlatend – nu als zoon van de Duif, zegt aan een voorbijkomend warhoofd die in de afschuwelijkste duisternis het licht wilde verslinden….
15. Handelingen 8, 20-21. Woorden van de Apostel Petrus.
U zult in het verderf worden gestort, u met uw geld, omdat u denkt te kunnen kopen wat God geschonken heeft. U kunt beslist geen deel hebben aan onze taak, want uw houding tegenover God is niet oprecht.
Dat betekent…
Het geld waar jij een vals vertrouwen op stelt om in het bezit te komen van iets dat een ander toebehoort, vindt jou echter niets waard. Als deze gave, die eigen is aan het vuur van de Heilige Geest, met smerig geld gekocht wordt en zonder boetedoening in bezit gehouden wordt, zal zij voor jou tot verderf in het hellevuur strekken. Immers in het vergankelijk weten van jouw ziel, heb je verkeerdelijk gemeend door middel van geld iets in bezit te kunnen nemen, waarvan je dacht dat je het niet als een gave van God zou kunnen krijgen. Daarom, als je hierover spijt krijgt, geef dan terug wat je gekocht hebt, zodat je bij gevolg het gevoel hebt dat het geld dat je ervoor gegeven hebt, verloren is. Want iets dat eeuwig is, heb je met slijk willen kopen van Hem die jou uit leem gevormd heeft.
Maar als je volhardt in die aankoop, zul je geen deel hebben aan het licht in het gezelschap van de verheven engelen. In de taal van je tong heb je uitdrukking gegeven aan de roofzucht van je hart door iets anders te begeren dan wat de bewoners van het eeuwige licht verlangen. Te midden van deze smerigheid is je hart voor God onjuist ingesteld doordat je iets wilt hebben door het met geld te kopen terwijl God het gratis wil geven. Zodoende worden deze mensen door mijn gerechtigheid beoordeeld als vals en schijnheilig, omdat zij van mijn goddelijke instelling afwijken. Wat zij zouden moeten nastreven als een vrije gave van de Heilige Geest, maar dat niet doen, daarom worden zij door mijn gerechtigd oordeel voor vals en schijnheilig gehouden. Want zij zijn het werk van mensenhanden en dus ontdaan van deelname aan de waarheid, ook al worden zij door ongelovigen geëerd alsof ze van God afkomstig zijn. Zo zijn deze lieden ook valse leermeesters geworden, totaal verstoken van de verlichting van de Heilige Geest, door de tegendraadsheid van de stinkende beloningen, Zij zijn niet uitverkoren door de verzuchting van hun ziel alsof zij die dienst niet waardig zouden zijn, maar zij hebben die waardigheid van mensen ontvangen in een opwelling van trots. Mijn wil nemen zij in deze aangelegenheid niet in acht. Daarom weet Ik niet waar zij vandaan komen; zij zijn voor Mij als vreemdelingen. Want als zij doorgaan in deze ongerechtigheid, worden zij door Mij verworpen. Maar als zij van ganser harte boete doen, neem Ik hen op en laat Ik de vreugde van de engelen over hen komen.
16. De waardigheid van bestuur is iets goeds, door God zo ingesteld ten bate van de mensen. Zo leren zij God te vrezen. Wie zich daar tegen verzet, verzet zich tegen God.
Maar ofschoon mensen die deze waardigheid met perverse vurigheid nastreven, onjuist handelen, en men niet moet instemmen met hen die er op uit zijn om daarin binnen te dringen, zijn deze bestuurlijke functies – zoals gezegd – toch goed en terecht door God ingesteld tot nut van de mensen. Men mag er zich niet trots en hardnekkig tegen verzetten. Het is beter om er ter liefde tot Mij gevolg aan te geven.
Daarom moet geen enkele gelovige die waardig aan God wil gehoorzamen, zich tegen het gezag verzetten dat boven hem staat. Dat gezag vertegenwoordigt immers de eer van God, waakt over zijn schapen en laat die weiden, zodat de eer van die schapen niet verloren gaat naar iemand die een dief en een rover is (cfr. Jo.10,1). Want zoals niemand aan God moet weerstaan, zo moet ook niemand zich domweg verzetten tegen zijn leergezag.
Dus moet iedere mens tegenover hoger geplaatste waardigheidsbekleders met lichaam en ziel in ere houden wat zowel geestelijk als lichamelijk terecht is. Hij moet hen onderdanig gehoorzamen opdat de vastgestelde wet van de mensen verbeterd kan worden met eerbiedige inachtneming van terechte wetten. De bedoeling is dat zij niet ontsporen in een ongebreidelde vrijheid van hun wil en zichzelf een wet opleggen overeenkomstig hun eigen goeddunken en aldus verloren lopen op de weg van God. De macht van God is er immers om te voorkomen dat zij op dwaalwegen geraken
Hoe zit dat?
Door ingeving van de Heilige Geest zijn de leefregels van de mensen opgesteld, zodat de mensen aan de hand daarvan de Heer leren vrezen. Als nu die leefregels naar eigen goeddunken van de mensen in hun tegendeel veranderd worden, dan gebeurt dat niet overeenkomstig de wil van God, maar Hij laat dat heimelijk toe, zodat hun wulpsheid met zijn slechte gloed volgens een terechte veroordeling uitloopt op hun ondergang.
Dus zijn de waardigheden van de ambten, geïnspireerd door God tot nut van de mensen vanwege hun grote behoefte, heel terecht ingesteld. De bedoeling daarvan is dat het volk van God niet als een kudde vee zonder regelmaat langs de eventuele dwaalwegen van hun onstandvastigheid gaat dwalen. Vandaar dat degene die daar tegen ingaat, ingegeven door trots, en die zich in deze aangelegenheden niet gehoorzaam wil onderwerpen, zoals toch zou moeten, weerstaat daarmee niet aan mensen maar aan Mij, de Schepper, die toch alles heel precies ordent. Als hij zich in navolging van Adam hardnekkig blijft verzetten, stapelt hij met zijn opstandigheid duisternissen van vervloeking op zich, met als gevolg dat ook hij dan van de vreugde naar de duisternis verdreven wordt. Het gaat niet over iemand die nederig in eenheid met mijn ijver niet instemt met de slechte nietswaardigheid van de mensen. Zo iemand vermeerdert eerder de gerechtigheid van God dan dat hij die tekort doet, als hij dit tenminste op passende en juiste wijze doet. Nee, het gaat over iemand die deze
waarden juist met verwaten trots schandelijk wil onderdrukken. Want, zoals gezegd, die waardigheden zijn door mijn beschikking ingesteld tot nut van de levenden. Wie daar trots tegenaan schopt, verzet zich tegen mijn instelling. Ofschoon sommigen vanuit hun ongezonde onwetendheid de vrees voor Mij niet in acht nemen, en in die hoogwaardige posities binnendringen, schenden zij in de onrechtmatigheid van hun wil een goddelijke instelling. Ik laat dat in een rechtvaardig oordeel geschieden zoals zij het willen. Maar die mensen zijn voorbestemd om zich in een terecht onderzoek hier voor te verantwoorden hetzij in diep berouw, hetzij in het hellevuur.
17. Over mensen die simonie plegen, en daar al dan niet spijt van hebben.
Je hebt gezien dat er staat:
Sommigen van hen werden rein en hielden op met hun stompzinnig gedrag, maar anderen bleven volharden in hun verloedering en stompzinnigheid.
Dat betekent dat sommigen van deze mensen door een goddelijke ingeving tot inzicht gekomen zijn over hun slecht gedrag, en het daarom verdienen om gereinigd en gered te worden. Maar anderen blijven weerbarstig en zonder berouw volharden in de onreinheid van hun hartstocht tot het einde van hun leven. En zo verstrikt sterven zij dan op ellendige en wrede wijze een afgrijselijke dood.
18. Over het feit dat God aan zijn jonge bruid de gaven van de Heilige Geest geschonken heeft om haar te beschermen en te tooien.
Nu over: Maar binnen in dat gebouw zie je in de nabijheid van die toren van de Kerk iets dat op zeven zuilen van wit marmer lijkt. Ze zijn wonderlijk mooi rond gemaakt.
Dat betekent dat de Heilige Geest in het werk van de almachtige Vader, tot toerusting en verfraaiing van de nieuwe bruid, haar met zeven zeer wit-glanzende versterkingen toerust die iedere tegenwerking van stormen afwassen. Hij heeft laten zien dat zijn zeer grote kracht geen begin en geen einde kent in de voortwentelende eeuwigheid.
Hun hoogte bedraagt zeven el. Omdat zij tonen hoe elke kracht en grootte van heel het menselijk denkvermogen, als uitmuntende gaven, Hem laten zien die alles geschapen heeft en dat die met een zuiver geloof vereerd dient te worden.
Op de top hadden zij iets dat op een ronde ijzeren plaat leek. Die was fraai een beetje omhoog naar boven gericht. Dat betekent dat zij in hun verheven helderheid laten zien hoe onbegrijpelijk krachtig het goddelijk vermogen wel is. Het beschut en beschermt mensen in hun heel oprechte leefhouding die zij ten aanzien van hemelse zaken hebben aangenomen. Zij zijn mensen die door de gaven van de Heilige Geest afstand hebben gedaan van hun vleselijke lusten.
19. Over de Wijsheid, haar standpunt, haar leefhouding en betekenis.
Nu over: Daar op de top van die verhoging zag ik een heel mooie gestalte staan.
Dat betekent dat die kracht, nog voordat er ook maar iets bestond (cfr.Jezus Sirach 24,5-6),al in de allerhoogste Vader werkzaam aanwezig was. Overeenkomstig zijn raadsbesluit ordende Hij alle dingen van de schepping in de hemel en op aarde, zodat de schepping voor God schittert als het grootste sieraad van alle sieraden en van alles wat er maar bestaat, als in een vurige rondedans van liefde in een heel zoete omhelzing met elkaar verbonden. De gestalte kijkt naar de mensen in deze wereld, want Hij bestuurt hen die Hem willen volgen, Hij neemt hen altijd onder zijn bescherming en bestuurt hen met grote liefde omdat zij standvastig met Hem verbonden blijven. Die gestalte verwijst immers naar de wijsheid van God. Alles is immers door de Wijsheid geschapen, en wordt er door bestuurd.
Het hoofd van de gestalte leek op een bliksemschicht die zó helder was dat ik er niet goed naar kon kijken. Voor ieder schepsel is het God-zijn afschrikwekkend en oogverblindend. God ziet en beoordeelt alles, zoals het oog van een mens bij alles wat hij tegenkomt, beoordeelt of het soms schadelijk is. Toch is het voor geen mens mogelijk om ten einde toe in de diepte van zijn mysterie door te dringen.
De gestalte had eerbiedig een hand op haar borst gelegd. Dat duidt op de kracht van de wijsheid. Die houdt zij wijselijk bij zichzelf in toom, zodat zij al wat zij doet zodanig onder controle houdt, dat niemand haar in wat dan ook kan weerstaan, noch met voorzichtigheid en noch met een of ander machtsmiddel.
Maar de voeten waarmee zij op dat plateau stond, waren aan mijn ogen onttrokken. Ik kon ze niet zien. De weg van de gestalte ligt in het hart van de Vader verborgen, en ontsnapt aan de blik van de mensen. Alleen voor God zijn haar geheimen open en bloot kenbaar.
Nu over de woorden: Op haar hoofd droeg zij een diadeem, een soort kroon, met een schitterende glans. Dat betekent dat de majesteit van God geen begin en geen einde kent, en schittert van een niet te vergelijken eer. Die goddelijke klaarheid is zo helder stralend dat het de scherpte van de sterfelijke denkvermogens verre overtreft.
Maar dan staat er: Ook het kleed dat de gestalte droeg, was goudkleurig. Dat betekent dat de activiteit van de Wijsheid vaak vergeleken wordt met het zuiverste goud. Daarom staat er: Vanaf de borst naar achteren tot aan haar voeten liep een afhangende band, bezet met zeer kostbare edelstenen. Die straalden een groene en witte, een rode en purper doorschijnende glans uit. Want reeds vanaf het ontstaan van de wereld toen de Wijsheid voor het eerst haar werkzaamheid aan de openbaarheid prijsgaf, is Zij tot aan het einde van de tijden als het ware langs één weg doelbewust vóór gegaan. Die weg is versierd met heilige en heel terechte voorschriften. Bedoeld is de eerste aanplanting van de groene groeikracht van de aartsvaders en de profeten..
Dat ging gepaard met kommervol zuchten over hun inzet en met het grootste verlangen dat de Zoon van God mens zou worden. Vervolgens is die weg versierd met de allerzuiverste maagdelijkheid van Maria, en weer later nog met het zeer sterke en rood gekleurde geloof van de martelaren. Tenslotte volgde de purperen en lichtgevende liefde van de beschouwing waarin God en de naaste bemind moesten worden met de warmte van de Heilige Geest. Dat gaat zo door tot het einde van de wereld. De aanmaning van de Heilige Geest houdt nooit op en blijft aanwezig uitstralen zolang de wereld duurt. In haar aansporing getuigt die Geestkracht hiervan, zoals hierboven gezegd is geworden.
20. Over de gerechtigheid, de kracht en de heiligheid, en de betekenis daarvan.
Maar op de vloer van dat gebouw zie je nog drie andere gestaltes. Dat betekent dat deze deugden aardse dingen vertrappen en hemelse zaken in acht nemen. Daarbij verwijzen zij naar drie hulpmiddelen namelijk het voedsel van de leraren, het gevecht van de gelovigen tegen de duivel en hun afwijzing om met ondeugden in te stemmen.
Eén daarvan stond tegen de zuil aangeleund… Door de gaven van de Heilige Geest zijn de kerkleraren tot rust gekomen, doordrenkt door hun sterkte,
terwijl de twee anderen naast elkaar er voor stonden, zij aan zij. Dat duidt op de liefde tot God en de naaste die op diens aansporing eendrachtig en gemeenschappelijk samenwerken.
Daarom staat er:
Allen richtten zich naar de zuil van de mensheid van de Verlosser en naar de toren waarvan sprake is.
Zij laten immers eendrachtig zien dat de Zoon van God in de Kerk heel vroom vereerd en aanbeden wordt als waarlijk God en waarlijk mens. Daarbij verheffen zij gerechtigheid door middel van de beoefening van gerechtigheid. Ook verwijzen zij bij de oude heiligen naar de allerhoogste God en naar de redding van de zielen door de menswording van de Zoon zelf.
21. Over de gerechtigheid, haar eigenschap en de betekenis daarvan.
Maar de gestalte die tegen de zuil aan geleund staat, is een voorafbeelding van Gods gerechtigheid. Immers na de wijsheid wordt zij door de Heilige Geest bij de mensen
in bedwang gehouden met al zijn aspecten van gerechtigheid.
De gestalte leek zo breed als vijf naast elkaar staande personen. Het gaat over de reikwijdte van de vijf zintuigen en waarmee de gestalte in gesprek gaat over de omvang van Gods Wet. Die Wet behelst en bewaart de door God ingestelde voorschriften van het leven ten bate van hen die er van houden.
Die gestalte is zo rijzig groot dat men niet in staat is om er de reikwijdte van te kunnen onderscheiden, en ook dat die gestalte het hele gebouw kan overzien. In zijn hoogte gaat die gestalte het menselijk denkvermogen te boven en reikt zij tot in de hemelen. Het is zelfs zo dat die gestalte, toen de Verlosser – dat is de Zoon van God – die van de Vader is uitgegaan – oftewel toen Hij bij de menswording vanuit de hemel heeft neergezien – , de ware gerechtigheid is. Daarom richt Hij ook zijn blik op alles wat met de Kerk te maken heeft. Want het wordt allemaal door de Kerk tot stand gebracht en in stand gehouden. Het lijkt op de uitstaande gevechtskoepels die bij een heel sterke gevechtstoren behoren, en waardoor deze koepels stand kunnen houden. Dat is ook de reden waarom er staat: Zij heeft een groot hoofd en heldere ogen, en kijkt heel scherp naar de hemel. De overgrote en verheven schoonheid van de gerechtigheid heeft immers bij de mensen het zeer klare zicht verhelderd door de menswording van de Zoon van God toen Deze zich in een menselijke gedaante aan de aardse en verduisterde ogen heeft geopenbaard. Ten behoeve van de verlossing van de zielen kijkt de Kerk op naar de hemelse dingen.
En de gestalte is volledig helder en oplichtend zoals een heel heldere wolk. Zij houdt immers verblijf in de heldere zuiverheid an de gedachten van rechtschapen mensen, die heel hun inzet hierop richten, zodat zij heel trouwhartig onderworpen zijn aan de gerechtigheid van God. Vandaar ook dat die gestalte lijkt op wolken, want zij bereidt zich een welgevallige woning in de harten van rechtschapen mensen.
Maar nu ten aanzien van het feit dat je er geen enkele andere mensgelijkende gestalte in kunt waarnemen. Dat betekent het bij die gestalte niet om een aards wezen gaat, maar om een hemels wezen, zoals je ook duidelijk is aangegeven. Bijvoorbeeld: menselijke handelingen die voor mensen belastend zijn, kleven Hem niet aan. Het gaat enkel om wat hen tot rechtvaardiging ten leven strekt. God is immers rechtvaardig zodat de rechtvaardiging gekant is tegen de duivel, en door Gods toedoen alle deugden aanmoedigt, zoals hierboven getrouw wordt aangetoond.
22. Over de kracht, haar eigenschap en wat die betekent.
De eerste van de gestaltes die zij-aan-zij tegenover de beeltenis stonden…, Die gestalte duidt op kracht. Na de gerechtigheid van God komt immers de kracht als de belangrijkste vorst voor het aangezicht van de opperste Koning. Met de juiste en heilige inspanning vecht die gestalte bij de mensen tegen alle hinderlagen van de tegenstanders. Haar kracht laat zien dat zij bewapend is met de kracht van de Almachtige God. Zij, krachtig in geloof, weerstaat duchtig de duivelse tegenwerking.
Daarom is de gestalte ook uitgerust met een helm, dat is een verheven kracht tot heil van de gelovigen. Verder draagt zij een harnas, bedoeld is de Wet van de Christenen. Die bevat de gerechtigheid. Geen enkele pijl uit de trukendoos van de duivel kan daarin doordringen. Bovendien draagt de gestalte scheenplaten. Dat verwijst naar de rechte wegen die zij gaat binnen de leer van de voornaamste leermeesters. Daarbij draagt de gestalte ijzeren handschoenen. Dat duidt op de uitermate sterke en scherpe daden die gelovigen in Christus stellen. De gestalte houdt in haar rechterhand een getrokken zwaard vast. Dat verwijst naar de aanmaning van God die op mystieke wijze in de heilige Schrift klaar en duidelijk de Zoon van God laat zien in ieder goed werk. Zo laat Hij in het openbaren van de Wet de innerlijke zoetheid daarvan zien met een lans in zijn linkerhand. Dat duidt er op dat het vertrouwen in eeuwige zaken zich ook in deze handeling handhaaft in gelovige mensen als zij door de begeerlijkheid van het vlees aangevochten worden.
Nu dan over de woorden: Onder haar voeten vertrapte de gestalte de verschrikkelijke draak. Dat betekent dat de gestalte door het volgen van de rechte weg de oude en vreeswekkende slang onder haar macht neerdrukt. Ook doorboorde de gestalte diens muil met zijn ijzeren lans, zodat de slang zeer kwalijk schuim uitbraakte. Dat betekent dat de gestalte met de allersterkste stoutmoedigheid van haar zuiverheid de muil van de smerigste en duivelse hartstocht doorboort. Zij ontwringt hem het schuimend braaksel van de gloeiende hartstocht waarmee hij de mensen bezoedelt.
Dat is ook de reden waarom de gestalte het zwaard dat zij had, heftig zwaaide om hem daarmee te verwonden. Want God heeft met uitgebreide macht laten zien dat zijn vlijmscherp Woord elke ontrouw met afgoden en andere aangelegenheden die scheurmakers betreffen, neerslaat. Zij behoren tot het ongeloof. Dat heeft Hij met zijn ver strekkende kracht laten zien. Dat blijkt ook uit de kracht waarmee deze vermaning aan het licht treedt.
23. Over de heiligheid, haar eigenschap en wat die betekent.
De tweede gestalte stelt de heiligheid voor. Want terwijl zij door de kracht van de duivel wordt bestreden, treedt de heiligheid bij goede mensen naar voren als de sierlijke uitrusting van de hemelse legerschare.
Die gestalte had drie hoofden, want door haar drievoudige waardigheid komt zij goed tot haar recht. Het is zó dat één hoofd op zijn normale plaats staat en op iedere schouder er ook nog een staat. Want in een juiste en waardige handeling is God het hoofd van iedere juiste lofprijzing. Ook moet God gevreesd en geëerd worden bij voor- en tegenspoed, waarin de mens zich kan verblijden of waarin hij juist bedroefd is.
Het middelste hoofd stak een beetje boven de andere twee uit. Iemand die rechter is over goed en kwaad steekt immers boven alles uit door zijn billijkheid.
Maar nu over het feit dat het middelste hoofd en het hoofd dat rechts daarvan staat, zó stralen van hun innerlijke gloed, dat hun helderheid je gezichtsvermogen kan verblinden. Dat is zelfs zó hevig dat je niet nauwkeurig kunt waarnemen of het over een mannelijke dan wel een vrouwelijke gestalte gaat. Dat heeft te maken met het feit dat de heiligheid op het toppunt van eer en van de kant van het zich welbevinden in eeuwige zoetheid, bestaat en overgoten is met zo’n grote glans van goddelijke genade dat de diepgang van dat mysterie het menselijk begrip te boven gaat, dat vanwege de zwaartekracht van al wat sterfelijk is, noch de vrijheid en evenmin het onderworpen zijn in Christus gezien kan worden, behalve dan dat zij in Hem van kracht is.
Maar het linkse hoofd was een beetje donker en was zoals een vrouw met een witte sluier bedekt. Dat heeft te maken met het feit dat deze volmaaktheid zich krachtig insnoert uit liefde tot God en in afweer waarmee zij strijd voert tegen duivelse besmetting en menselijk gedoe. Alsof zij angst en zorg heeft hoe zij zich met Gods hulp kan verdedigen. In de blankheid en schoonheid van de christelijke strijd beveelt zij zich met nederige onderwerping aan bij de hoogste Verlosser, in nederige verzuchtingen van gelovige harten.
En nu over het feit dat diezelfde gestalte een kleed van witte zijde draagt. Dat slaat op het feit dat die gestalte omkleed is met het werk dat zij met de grootst mogelijke en liefste ijver volbrengt, en waarmee zij de volmaakte heiligheid van mijn Zoon nabootst. En ze had heel witte schoenen aan omdat zij door de dood van Christus in de sneeuwwitte glans van de wedergeboorte uit water en geest schittert in de geesten van de mensen, opdat zij ook zelf zijn dood zullen navolgen.
En op haar borst draagt zij het teken van het kruis. Daar omheen is er op haar borst een grote glans die als de dageraad roodgloeiend oplicht. Want de gestalte overweegt telkens weer de herinnering aan het lijden van Jezus Christus, dat in de aandacht van gelovig denkende mensen heel zorgvuldig omhelsd wordt. Met buitengewone helderheid van geloof brengt de gestalte overal onder de aandacht van de gelovigen dat Hij gehoorzaam aan de Vader zozeer in zijn heilige mensheid heeft geleden, nadat Hij volgens de wil van de Vader zonder zondensmet gekomen was in de schitterendste dageraad van de zon, die de maagd Maria toch is.
Nu dan over het feit dat de gestalte in haar rechterhand een getrokken zwaard vasthoudt dat zij met veel devotie tegen het kruis drukt dat zij op haar borst draagt. Dat betekent dat zij met haar goede en heilige daad laat zien hoezeer zij houdt van de Schriften die door de Heilige Geest openbaar gemaakt zijn in het geheugen van de uitverkoren mensen, Daardoor ook herinneren zij zich op zoete wijze het lijden van hun Verlosser.
Vandaar ook dat je op het voorhoofd van het middelste hoofd “heiligheid” geschreven ziet staan. Want op het middelste gelaat, dat is dat van de ziel, valt met levensvreugde en zonder enige terughoudendheid van schaamte de heiligheid af te lezen. En op het voorhoofd van het rechtse hoofd staat “wortel van goedheid” te lezen.
Want zij is duidelijk het begin en het fundament van het heil dat in heiligheid aanwezig is.
En op het voorhoofd van het linkse hoofd staat “spaart zich niet”. Want door zonder aarzeling de slapheid en onzin van de vleselijke wellust van zich af te werpen, houdt zij zichzelf in bedwang, en schaart zij zich bij de pracht van de overige deugden. Zo omgeeft zij zich ook met de versierselen van de overige deugden om er naar te streven zichzelf te vervolmaken en vol te houden.
Maar ook het middelste hoofd kijkt naar de andere twee en deze kijken terug, en zo steunen zij elkaar. Want hun standvastigheid is krachtig door eensgezindheid in hun standpunt en liefde. Geen van hen kan zonder de hulp van elkaar standhouden. Hun woorden en aanmaningen laten uitgaan tot profijt van de mensen, zoals al werd opgemerkt. Maar wie scherpe oren heeft aan zijn innerlijk begripsvermogen, die moet met vurige liefde tegenover mijn woorden staan, ze weerspiegelen en ze opschrijven in het bewuste geweten van zijn ziel.
Scivias Deel III
Scivias 3.10. …
HOOFDSTUKKEN VAN HET TIENDE VISIOEN VAN HET DERDE DEEL
a) Woorden van de Mensenzoon
b) De mens met kennis van goed en kwaad is niet te verontschuldigen.
c) Aanmaning voor gehuwden.
d) Vergelijking met een akker.
e) De mens moet niet napluizen wat hij niet kan weten. Voorbeelden die dit verduidelijken.
f) Niemand moet zomaar de weg van heiligheid op gaan, zoals uit voorbeelden blijkt.
g) Aansporing voor de maagden en voor hen die in onthouding leven; hoe zij de heiligheid moeten nastreven.
h) Over de zelfbeheersing zoals in onderhavige voorbeelden duidelijk wordt.
i) Vergelijking met een schat.
j) Woorden van standvastigheid.
k) Woorden van hemels verlangen.
l) Woorden over wroeging in het hart.
m) Woorden over de verachting van de wereld.
n) Woorden over eendracht.
COMMENTAAR OP HET 10e HOOFDSTUK VAN SCIVIAS 3
Dat alles wat God in een mens tot stand brengt, krachtig wordt in hoge gerechtigheid en in de sterke gaven van de Heilige Geest.
Dat iedere daad die onder gelovigen met geloof en metterdaad tot stand wordt gebracht, door de goddelijke Voorzienigheid samengevoegd wordt met de vreze des Heren.
Over het feit dat de Zoon van God de mens die in het doen van het goede wil volharden, zó leidt dat deze niet in dwaling vervalt over Wie met zijn nederigheid de dood teniet heeft gedaan.
Over het feit dat door de geboorte en het lijden van de Zoon van God een einde is gekomen aan de schaduw van de Wet.
De dingen die God in de Kerk tot stand gebracht heeft, kunnen door de mensen gezien en gekend worden, maar wat nog komen gaat, is alleen kenbaar in geloof of door een goddelijke openbaring.
God die vol medelijden naar de mens omziet, spoort hem aan om in navolging van de heiligen het hemels vaderland af te smeken.
Over de inhoud van standvastigheid, van hemels verlangen, van wroeging in het hart, van verachting van de wereld, van eendracht en over wat dat allemaal betekent.
1.
Over het kleed dat zij dragen en de betekenis daarvan.
Over de standvastigheid, haar wezen en wat zij betekent.
Over het hemels verlangen, het wezen daarvan en wat het betekent.
Over wroeging in het hart, het wezen daarvan en wat het betekent.
Over de verachting van de wereld, het wezen daarvan en wat het betekent.
Over de eendracht, het wezen daarvan en wat het betekent.
Een goede daad komt voort uit waakzame kracht. In het volmaakt volbrengen van de daad laat iemand zien dat hij God vereert.
Door de kracht van het geloof werpt God het oude serpent in de diepte van de eeuwige chaos.
Heidenen, Joden en valse Christenen die het ware geloof ontkennen, zijn in Gods macht, ofschoon zij uit de Kerk verworpen zijn, die hoog verheven is.
Woorden van Johannes hierover.
Over het feit dat God de Kerk van over heel de wereld bijeen gebracht heeft. Hij heeft dat tot stand gebracht tot verwarring van de duivel op de jongste dag.
HET TIENDE VISIOEN VAN HET DERDE DEEL
En hierna
zag ik op het hoogste punt van de oostelijke hoek van dat genoemde gebouw iets alsof het zeven treden van een trap waren. Ze waren van helder witte steen en waren zichtbaar nabij de grote steen waarop die helder schitterende gestalte verschenen was. Die stenen leken schildpadsgewijze opeen gestapeld te zijn. En boven op die treden stond een zetel waarop je een jongeman zag zitten. Hij had een mannelijk en edel gelaat met een bleke kleur. Maar zijn haren waren praktisch zwart en hingen tot op zijn schouders. Zijn gewaad was purperkleurig. Hij was voor mij zichtbaar van zijn hoofd tot aan zijn navel, maar verder naar beneden kon ik hem maar onduidelijk waarnemen. En terwijl de jongeman naar de wereld keek, riep hij met de grootst mogelijke kracht naar de mensen die daar aanwezig waren.
Hij riep:
a) Woorden van de Mensenzoon.
O dwaze mensen, die lauw en schandelijk bij jullie zelf aan het wegkwijnen bent, en
geen oog wilt opslaan om te zien hoe goed jullie zijn in je geest, en er alleen maar op gebrand bent om het kwade te doen dat in de begeerte van uw vlees aanwezig is. Jullie weigeren om een goed geweten te hebben en de juiste dingen na te streven, alsof jullie geen begrip van goed en kwaad hebben. Ook weten jullie de wereldse glorie niet uit de weg te gaan en het goede te doen. Luistert naar Mij, de Mensenzoon, die tot jullie spreekt: “O mens, kijk naar wat je was toen je in de
2.
moederschoot niet méér was dan een vruchtbeginsel. Toen was je immers onwetend en onmachtig als een mens in wording. Maar toen is jou wel al een geest gegeven,
het vermogen om te bewegen en te voelen zodat je als levend wezen zou bewegen en je al bewegend kon begrijpen dat je een vrucht van belang was.
b) De mens met kennis van goed en kwaad is niet te verontschuldigen.
Je hebt immers kennis van goed en kwaad en de vaardigheid om iets te doen. Daarom, kun je je niet verontschuldigen, dat je niet alle goeds van het goede en het kwade in je hebt. Je bet zodoende door de hoogste inspiratie aangespoord om God in waarheid en gerechtigheid te dienen. In jezelf moet je weerstand bieden aan begeerte en aan de hang naar ongerechtigheid. Zo moet je eer betuigen aan het martelaarschap Mij ter eer door tegen jezelf in te gaan als hartstocht in je brandt. Mijn kruis moet je dan in je lichaam dragen door weg te vluchten van de ongeoorloofde verlangens als de drang om te zondigen in je leeft. Je hebt immers de kennis van goed en kwaad, en de vaardigheid om te handelen. Daarom kun je je niet verontschuldigen. Aangespoord door de hoogste ingeving komt het er op aan dat je God bemint in waarheid en gerechtigheid en weerstand biedt aan jezelf bij begeerte naar het kwaad en naar de lust van ongerechtigheid. Zodoende dien je je in deze aangelegenheden te kruisigen en op deze wijze mijn martelaarschap te eren door tegen jezelf in te gaan als deze brand in je opvlamt. Wanneer de bekoring er is om te zondigen, moet je mijn kruis in je lichaam dragen door ongeoorloofde verlangens te ontlopen. En waartoe dient dan die grote kracht in jou? Klaarblijkelijk om het kwade te vermijden en het goede te volbrengen. Met de kennis van goed en kwaad waardoor je beseft dat je een mens bent, zul je Mij een antwoord geven.
Maar toch als de vleselijke lusten in je branden, veracht je het goede en doe je het kwade, omdat het goede je te zwaar toeschijnt, en het kwade makkelijk uitvoerbaar is. En als dit zich voordoet, wil je je niet inspannen, maar wel graag zondigen.
Wat heb Ik gedaan toen Ik met mijn zwakke lichaam aan het kruis hing, en Ik gebeefd heb van angst, Ik de Mensenzoon? Daarom vraag Ik van jou het martelaarschap dat je tegenstaat en dat je ondergaat in de hartstocht van je vlees, en bij andere aangelegenheden en ongeoorloofde verlangens die indruisen tegen mijn wil en bij andere nietswaardige zaken die daarmee samenhangen. In die aangelegenheden kun je je niet verontschuldigen alsof je niet zou weten hoe je goed of kwaad kunt doen.
Aanmaning voor gehuwden.
Maar Ik verwerp de geslachtsdaad binnen een huwelijk niet. Die is immers door een goddelijk raadsbesluit ingesteld om de nakomelingen van Adam te vermenigvuldigen. Als dit bij hen maar gebeurt in oprecht verlangen naar nakomelingen en niet vanuit verkeerde vleselijke lusten. Het is hun toegestaan zonder er schade van te ondervinden. Het geschiedt volgens wat in de wet van God is voorgeschreven. Dat geldt voor degenen die in de wereld zijn, niet voor hen die ter wille van de geest
3.
afgezonderd zijn. Wat je van Mij ontvangen hebt is dus goed, maar je moet het waarderen tegen jezelf in. In je geest sta je gericht op het hemelse, in je vlees op het
aardse. Daarom moet je van het hemelse houden, het aardse moet je vertrappen. In het omgaan met het hemelse laat Ik je de uiteindelijke beloning zien; evenwel in het volgen van je vlees, als je wilt doen wat niet juist is, dan laat Ik je mijn martelaarschap zien en wat Ik allemaal aan ellende heb doorstaan ter wille van jou,
zodat je bij verleidelijke begeertes uit liefdevol gedenken van mijn lijden, weerstand zult bieden aan jezelf vanuit het liefdevol gedenken van mijn lijden. Jij hebt een groter begripsvermogen meegekregen. Vandaar dat er ook een groter gezond verstand van jou wordt verwacht. Veel is jou gegeven, veel zal dan ook van jou verlangd worden. Maar bij dit alles zal Ik jouw verstand en hulp zijn. Want als je Mij aanroept, zul je mijn verheven aanraking gewaar worden; daarin ervaar je mijn antwoord. Als je aan de deur klopt, zal jou worden opengedaan. In de geest van het scherpe weten waarmee je overgoten bent, heb je alles wat je nodig hebt. En aangezien dat in je is, kijken mijn ogen ook heel scherp toe om te zien wat er in jou te zien valt.
Daarom zoek Ik vanuit jouw bewuste beleving de wonden en de pijn van je hart op waarmee je te maken krijgt zodra je voelt dat je hart jouw wil naar zonde trekt, en je zó daarin bent ontbrand dat je volkomen week geworden bent en nog maar nauwelijks kunt ademhalen. Weet dan: Ik kijk naar je! Wat doe je dan? Als je dan met een hart dat gewond is van de inspanning, met een gewond hart en met betraande ogen en met angstige ontzetting voor mijn oordeel Mij aanroept en je dat ook blijft doen, dan kom Ik je te hulp tegen de liederlijkheid van je vlees en tegen de aanvallen van onreine geesten en doe Ik alles wat jij wilt dat je zal gebeuren, en Ik zal mijn woning in jou vestigen.
NB. Periodieke verschijnselen die eigen zijn aan de menselijke natuur, zouden niet met angsten omgeven moeten worden, maar met eerbiedig respect voor de Schepper en zijn schepping.
d) Vergelijking met een akker
Nu dan, mijn kinderen, kijk met hoeveel inzet en zweet er op een akker gewerkt wordt voordat die ingezaaid wordt. Maar nadat het zaad gezaaid is, brengt het vrucht voort. Dus wees aandachtig en kijk daarnaar. Weiger Ik soms dat de aarde dat doet, en dat die vrucht voortbrengt zonder het zweet van arbeid? Maar omdat het Mij behaagt, levert de grond op die manier zo overvloedig vruchten op dat de mensen op overdadige wijze voldoende hebben, soms zelfs méér dan overdadig. En wanneer Ik dat wil, verminder Ik het zó dat de mensen soms vanwege de honger nauwelijks in leven blijven. Soms is het zelfs zo dat velen door de hevigheid daarvan verzwakt raken en sterven. In zekere zin worden mensen door Mij in deze situatie geplaatst. Aan de mens die graag het zaad van mijn woord met een goed hart opneemt, deel Ik in grote overvloed grote gaven van de Heilige Geest mee als aan een goede akker. Maar iemand die mijn Woord soms opneemt en het dan weer weigert, is als een akker
4.
die nu eens groen is, maar er dan weer verdord bij ligt. Toch gaat die mens niet ten onder, want ofschoon hij honger in zijn ziel bespeurt, heeft hij toch wel iets van
groene groeikracht, al is het nog zo weinig. Maar ondanks alles gaat iemand toch ten onder als hij ervoor kiest om geen enkele aandacht aan mijn woorden te besteden, en die noch door aanmaning van de Heilige Gest noch door onderrichting van mensen zijn hart niet wil openen voor het goede. Dat zal je verbazen, mens, en je zult willen weten waarom deze zaken zo plaatsvinden.
e) De mens moet niet napluizen wat hij niet kan weten. Voorbeelden die dit verduidelijken.
Maar zoals je het God-zijn niet met je sterfelijke ogen kunt aanschouwen, zo kun je ook zijn geheimenissen niet met je sterfelijk bevattingsvermogen bevatten tenzij in zoverre Hij jou dit toestaat. Maar jij met je wankel gemoed zwenkt nu hier en dan daar heen. Zoals water door de hitte van een kachel verdampt, zo wordt jouw geest overstemd door de onrust van je domme inborst. Je verlangt immers dingen te weten die niet gekend kunnen worden door vlees dat in zonden ontvangen werd uit het zaad van een man. Steek je vinger eens omhoog en raak de wolken aan. Wat nu? Dat is toch onmogelijk!Zo is dat andere ook niet mogelijk, namelijk onderzoeken wat je onmogelijk kunt bevatten. Zoals planten met hun waarneming hun omgeving niet kunnen begrijpen omdat ze het vermogen om te kennen niet hebben, weten zij ook niet wie of wat zij zijn of hoe zij vruchten voortbrengen. Toch staan zij op hun plek en maken er nuttig gebruik van. En zoals muggen of mieren of welke andere kleine beestjes niet zoeken om de baas te spelen over de rest van de diertjes die zijn zoals zij en zij geen weet of begrip hebben van de kracht en de betekenis van een leeuw of van welk ander groot beest, zo kun jij ook niet bevatten wat er in het weten van God omgaat.
Wat deed jij of waar was jij toen hemel en aarde geschapen werden? Degene die dit alles geschapen heeft, heeft jouw hulp niet nodig gehad. Dat is nu nóg zo! Waartoe probeer je het oordeel van God te doorgronden? Als je van bovenaf door een heilzame regenbui wordt geraakt, laat Mij dan zien hoe jij op de akker van je hart te werk gaat, en hoe je hem bewerkt. Als dat werk Mij bevalt, geef Ik je de rijkste vrucht. Naar gelang jouw inspanning zal voor jou ook de vrucht in overeenstem-ming daarmee jouw beloning zijn. Geef Ik soms vruchten zonder inspanning?Mens toch, zo ga Ik ook niet met jou om zonder het zweet dat Ik van jou vereis. Van Mij heb je immers de gaven gekregen waarmee je kunt werken. Dus oefen je om ijverig bezig te zijn, en je zult de vrucht daarvan plukken. En terwijl je de vrucht daarvan plukt, zul je daarmee je loon ontvangen. Maar nu dan?
Velen zoeken Mij met een toegewijd, zuiver en eenvoudig hart, en als ze Mij vinden, houden zij Mij ook vast.
5.
f) Niemand moet zomaar de weg van heiligheid opgaan, zoals uit voorbeelden blijkt.
Evenwel willen velen Mij in de maling nemen en Mij voor de gek houden. Zij willen Mij benaderen zonder inspanning van hun ziel en zonder na te denken. Zij willen niet in overweging nemen wat zij zouden moeten doen, namelijk Mij aanroepen en bekijken of hun lichaam wel wil meewerken. Zij willen alleen maar naar Mij grijpen alsof ze wakker geworden zijn uit een diepe slaap (cfr.Gen.45,26). Het is een plotselinge bevlieging van veinzerij en zelfbedrog dat zij nu de weg van heiligheid op willen gaan. Dat hadden zij zich zo bedacht! Sommigen doen dat door wereldse zaken af te werpen, anderen door hun vleselijke lusten te beteugelen, weer anderen door uit schaamte de maagdelijkheid als mijn juk op zich te nemen. Zij menen alles te kunnen wat zij maar willen. Zij nemen niet in acht wie of wat zij zijn of wat zij aankunnen. Ook willen zij zich niet bewust zijn van Wie hen geschapen heeft of wie hun God is. Zij willen Hem alleen hebben als hun dienstknecht die alles doet wat zij graag willen.
Zo wil Ik mijn gaven niet geven. Ik wil geen zaad uitstrooien op een dorre akker van een mens die zich op zo’n loze wijze met Mij probeert te verenigen, alsof hij in zijn vreemde onwetendheid niet weet wie Ik ben. Daarom zal hij voortdurend struikelen.
Tot hem zeg Ik: “Maar mens toch! Waarom heb je niet omgekeken naar de akker van je ziel om daar het onkruid uit te trekken en de doorns en de rommel op te ruimen door Mij aan te roepen en echt naar jezelf te kijken, voordat je je dronken en zat en zonder zelfkennis tot Mij gaat wenden? Want zonder mijn hulp kun je niets zinvols tot stand brengen. In mijn dienst was je lauw en door weerzin bevangen. Je herinnert je de slaap waarin je voordien hebt liggen slapen in dagelijkse zonden. Ziek en onwetend van het goede en ook beroofd van de hulp en de troost van de Heilige Geest zul je terugkeren nadat je Mij haastig als in een roes gezocht hebt.
Maar wie heb je daartoe gezocht als leidsman en helper? Je bedrieglijke en leugenachtige geest die jou domweg tot dorheid leidde zonder groene groeikracht, en die vergat dat je niets goeds kunt doen zonder Mij. En wat heb je dan? Heel zeker val je dan ellendig en leeg voor Mij en de mensen neer en wordt je als nutteloos stof vertrapt. Want wat kun je tegen Mij beginnen? Helemaal niets. En wat kun je samen met Mij? Heel schitterende dingen die helderder blinken dan de stralende zon en zoeter zijn door de smaak die zij van binnen hebben, dan melk en honing (cfr. Jo.15,5) wanneer ze bekend raken bij het verlangende volk. Want als je Mij met het volle verstand van je ziel aanroept, zoals je dat bij het doopsel door het geloof geleerd hebt, doe Ik dan soms niet alles wat je wilt?
Maar na hun val zoeken velen Mij steunend en kreunend. Zij hadden dat eigenlijk moeten doen vóór dat zij vielen. Ik reik die mensen de hand zeggend: “Waarom heb je Mij niet gezocht vóór dat je viel? Waar was Ik, en waar heb je Mij gezocht? Heb Ik jullie ooit verworpen toen jullie Mij zochten? En Ik zeg: “Mens toch, als je op een
6.
brug staat over heel diep water en je wegens je allerdomste en verwerpelijkste zelfvergetelheid bij al zulke gelegenheden Mij veronachtzaamd hebt omdat je het voor mogelijk hield alles te kunnen wat je maar wilt en je mijn hulp niet nodig acht, en je trots bij jezelf zegt: “Ik kan die brug wel missen; ik loop over het water!” Handel je dan voorzichtig? Als je dit overmoedig en onwijs toch zou doen, zou je je geest uitblazen, terwijl die brug toch voor jouw nut gemaakt is en aan jou onderworpen is. Maar opdat jou zoiets niet zal overkomen, zul je aarzelen wegens je hevige en zichtbare vrees voor het water dat je in de dood zou meesleuren. Of als je een geweldige afgezaagde boom ziet omvallen, zul je dan niet opzij springen, zodat je er niet door gewond zult raken? Of als je leeuwen of beren of wolven op je af ziet komen, zul je dan jezelf niet in de grond verstoppen als je kunt? En als je dan zo uit vrees voor lichamelijk letsel wegvlucht, waarom zou je dan niet de vreselijke dood van je ziel voorkomen uit vrees voor je Schepper? Of heb je ooit gezien of gehoord dat iemand zo tegen Mij in opstand heeft kunnen komen? Want wie niet met Mij is, wordt vernietigd, en op wie Ik neerval, wordt verpletterd. Wat was jij toen hemel en aarde geschapen werden en die nu actief zijn zoals voor hen is vastgesteld? Maar jij, die overeenkomstig het raadsbesluit van God gevormd bent en door zijn verlichting aangeraakt bent, zou zijn geboden overtreden?! O grote domheid! Door de schepping die dienstbaar aan jou onderworpen is, veracht je je God en loop je aan hemel en aarde voorbij, terwijl zij juist hun Schepper vrezen en gehoorzamen en zijn opdracht ten uitvoer brengen. Jij doet dat niet omdat je Hem, noch in gedachte noch in je doen en laten wilt erkennen of naar Hem wilt opzien, zodat je Hem zoudt kennen. Daarom, als je geen boete doet, zal de hel je, na een terecht oordeel, opnemen, zoals dat ook hem overkomen is die verhard in het kwaad uit de hemel geworpen is en die jij hebt nageaapt. Maar toch ook al ben je gevallen, zoek mij dan roepend op, zodat Ik je verlicht kan oprapen en opnemen. Maar jij, mens, heel vaak wil je de grootste dingen pakken terwijl je niet eens in staat bent om de geringste dingen te begrijpen.
g) Aansporing voor de maagden en zij die in onthouding leven, hoe zij de heiligheid moeten nastreven.
Daarom luister naar Mij die tot jou spreekt. Als je, door Mij daartoe aangespoord, mijn juk wilt dragen door verwerping van de aardse goederen of door te leven in onthouding van vleselijke aangelegenheden, roep Mij dan eerst aan voordat je aantreedt, en volhard daarin terwijl je Mij zoekt. Dan zal Ik jou helpen. En ook, als je Mij wilt volgen nadat Ik je heb aangeraakt, kijk dan naar Mij om in de kuisheid van je maagdelijkheid. Want zoals een bloem ontspruit op een niet beploegde akker, zo ben ook Ik geboren zonder tussenkomst van mannelijk zaad. Laat Mij in grote nederigheid de akker van je ziel zien, en roep Mij aan terwijl je innerlijk tranen stort, en zeg dan: O, mijn God, ik ben een onwaardige mens. Uit mijzelf ben ik niet in staat om deze aangelegenheid te volbrengen, ik bedoel mijn maagdelijkheid te bewaren. Dat gaat alleen, Heer, als U mij helpt. Ik ben al helemaal schuldig door mijn ontstaan uit gloedvol sap. Ik ben daaruit te voorschijn getreden in veel ellende telkens als ik op
7.
zoek ben naar de oorsprong van mijn zwakheid. Vandaar dat ik ook niet in staat ben om mij op eigen kracht in bedwang te houden als de zoete smaak van mijn vlees zich aandient. Ik ben immers een boom die ontvangen en geboren is in zonde. Daarom, Heer, geef mij vanuit uw macht de vurige gave die dat gedoe en die gloed van slechtigheid in mij uitblust, zodat ik met terechte verzuchtingen het water drink uit de bron ten leven. Die laat mij me verheugen in het leven, mij die maar as van viezigheid ben, waardoor ik meer oog heb voor daden van duisternis, dan voor de werken van het licht.
(NB. Hildegard vertoont hier wel een erg negatieve kijk op de seksualiteit van de mens als schepping van God. Zelf getuigt God bij de schepping dat het heel goed is [Gen.1,31]. Hildegard ageert klaarblijkelijk tegen religieus-getinte afwijkingen op dit gebied in haar tijd.)
En als je dan ijverig en standvastig bent in je smeking, breng Ik voor Mij die akker in jou in gereedheid, die Isaak voor zijn zoon heeft klaargemaakt, toen hij sprak: Zie de geur van mijn zoon is als een volle akker, die de Heer heeft gezegend (cfr.Gen.27,27-29) Die akker van Mij zegen Ik ook in jouw hart. En zoals Isaac vervolgens ook sprak: Wees heer over je broers; en dat de zonen van je moeder zich voor jou buigen, zo zul jij ook op gelijke wijze een verheven generatie zijn tegenover het gewone volk. En Ik zal rozen en lelies en andere uitgelezen zaden van deugden op die akker zaaien. En Ik zal hem danig besproeien met de inspiratie van de Heilige Geest. En met het uitrukken van onkruid zal Ik er elk ondeugdelijk gewas uitroeien zodat Ik, als Ik mijn ogen laat rondgaan, Ik ze laat weiden in de groene groei- en bloeikracht van deze onbedorven akker.
Dit alles behoort Mij toe, en geschiedt door Mij, en niet door jou, mens. Want Ik ben de lelie op het veld (cfr.Cant.2,1) Want zoals de grond ook zonder ploeg een bloem voortbrengt, zo ben Ik, de Mensenzoon, zonder tussenkomst van menselijk zaad uit een Maagd geboren. Daarom komt die gave ook van Mij, en niet uit jezelf. Want jij bent uit bederf in zonden ontvangen en in zonden geboren. Maar als je die gave vertrouwvol aan Mij vraagt en vol vertrouwen van Mij afsmeekt, zal Ik je die ook geven, zodat je gemeenschap met Mij zult hebben in maagdelijkheid. Vanwege de zwakheid van je lichaam kun je dit evenwel niet bezitten zonder de warme moeite die in je is. De zwakke menselijke natuur van je manifesteert zich immers herhaaldelijk in je. Je bent nu eenmaal vlees uit vlees geboren.
Maar in deze aangelegenheid moet je mijn kruis dragen en mijn martelaarschap op je nemen. Dat moet je doen door je in te spannen, zodat je je door mijn toedoen kunt overwinnen. Dat is Mij altijd aangenaam, want Ik weet dat je een zwak vat bent. Dan wil Ik ook met jou in gemeenschap treden en meeleven met wat je hebt te doorstaan.
Als je in deze aangelegenheid soms toch eens ten val komt, sta dan snel op en doe van harte boete. Dan zal Ik je opnemen en je redden.
8.
h) Over de zelfbeheersing zoals in onderhavige voorbeelden duidelijk wordt.
Door de duivel misleid volharden sommigen evenwel in het kwaad, Zij menen dat zij geheiligd zijn als zij afzien van een huwelijk en daarmee de uitwendige mens in zichzelf beteugelen. Ondertussen verwerpen zij de besnijdenis van hun geest waar zij overlopen van slechte gedachten. Ook wijzen zij de besnijdenis van hun geest af waar zij het kwaad in woord en daad beramen. Zij weigeren in te zien dat ook dat schandalig is. Zij letten er maar nauwelijks op of hun vlees rechtlijnig is in het absoluut afwijzen van geslachtsgemeenschap. Daarom zijn zij voor Mij onwaardig, en met name zijn zij verworpen buiten de wet, zowel de lichamelijke als de geestelijke. Zij hebben zich immers niet gehouden aan wat vastgesteld is voor gehuwden, en meer nog hebben zij niet geleefd in liefde voor de maagdelijkheid zoals de wet dat voorschrijft. Daarom zijn zij in mijn ogen onwaardige mensen: Ik weet immers niet wat zij zijn. Ik zie hen niet leven volgens de richtlijnen van de wet, en ook niet in wat zij méér zouden doen dan wat hun is voorgeschreven. Daarom worden zij uit mijn ogen verjaagd. Ik vergelijk hen met nutteloos gewas van de aarde dat alleen maar distels en doorns en onkruid voortbrengt, totaal waardeloos ofschoon zij in hoogte en kleur lijken op rozen en lelies en andere nuttige bloemen en kruiden die weldadig sap hebben en zoete vrucht voortbrengen en lekker ruiken en als medicijn dienen. (Nb. Hildegard was een fameuze deskundige in geneeskrachtige kruiden!)
Ik vergelijk hen met koper dat op goud lijkt. Van binnen zijn zij bedrog, ze lijken alleen maar op goud. Door zo te handelen vertonen deze mensen vertonen immers gelijkenis met wijze maagden, maar van binnen zijn zij vol bedrog en verrotting.
Daarom zijn zij voor Mij ook niet meer dan een lauwe wind, die geen warmte maar ook geen kou meevoert. Zij zijn niets waard in de warmte van hun gemoed om te volharden in een maagdelijke onthouding, zoals ze begonnen zijn, maar ook zijn zij niets waard in de kou van het wereldse gedrag om zich voort te bewegen in de wereldse dingen, zoals zij dat voor zichzelf bedenken. Zij zondigen immers niet buiten de wet om zoals publieke zondaars, maar ook niet binnen de wet als onrechtvaardigen. Ze zijn innerlijk lauw, niet helemaal rechtvaardig, maar ook niet helemaal onrechtvaardig. Maar zoals het jong van onreine dieren dat weggeworpen wordt nog voordat het voelt dat het leeft, of voordat het sterk wordt in de kracht van zijn leeftijd, zo wordt ook dit volk weggeworpen in de dood. Het weet immers niet te leven ter wille van het leven, En het heeft ook geen begrip van de kracht van de deugden die in de wijsheid aanwezig is. Daarom spuw Ik hen uit mijn mond, omdat zij niet waard zijn om voor mijn aangezicht te staan zolang zij zo doorgaan zonder boete te doen voor hun wangedrag. Nu dan mens, kijk naar jezelf.
Vergelijking met een schat.
Stel dat iemand jou een schat zou geven omdat hij heel veel van jou houdt, en dat hij tegen jou zou zeggen: “Maak hier winst mee en word rijk, zodat iedereen weet wie het is die jou die schat heeft gegeven”. Dan is het toch passend dat je heel scherp
9.
bedenkt hoe je die schat op nuttige wijze winstgevend kunt maken. Je zegt dan tegen jezelf: “Die schat van mijn Heer, moet bij mij optimale winst opleveren, zodat ook hem daardoor eer toekomt”. En als je die schat dan op die manier heel geschikt vermeerdert en vergroot, zal het gerucht daarover degene ter ore komen die jou die schat gegeven had. Dan zal ook hij zich jou herinneren, nog meer van je houden, en je nog meer goede gaven toevertrouwen.
Zo doet ook jouw Schepper. Hij heeft jou een buitengewoon goede schat gegeven namelijk een levendig verstand gegeven omdat Hij zo veel van ju houdt, want je bent zijn schepsel. Door de woorden van de Wet die Hij heeft vastgesteld, heeft Hij je opgedragen om je verstand nuttig te gebruiken door het verrichten van goede werken, en doordat je rijk zult zijn in je deugden. Zodoende zal die goede Gever daardoor duidelijk gekend worden. Daarom moet je ieder moment in overweging nemen hoe zo’n grote gave, die jou ten deel gevallen is, nuttig is om in daden van gerechtigheid zowel voor anderen als voor jezelf de glans van heiligheid voort te brengen. Dan zullen de mensen daarmee, door jouw goede voorbeeld aangespoord, aan God de eer van lof doen toekomen. Wanneer je dit heel terecht in praktijk hebt gebracht, leiden lof en dank tot erkenning van God, die jou via de Heilige Geest deze deugden heeft geïnspireerd. Dat is ook de reden waarom God de barmhartigheid van zijn genade naar jou zal toewenden via de zoetheid van zijn liefde. Hij zal je bovenmate doen gloeien van liefde tot Hem, zodat je vol van de troost van de Heilige Geest wijselijk alles wat goed is, kunt onderscheiden en je nog grotere goede werken kunt verrichten. Dan zul je je Vader eer brengen met je allerwarmste liefde omdat Hij je die dingen welwillend heeft gegeven.
Laat mijn schapen naar deze woorden luisteren, en dat iedereen die oren heeft aan zijn innerlijke geest, die woorden opnemen. Dat is immers wat Mij behaagt: dat mensen die Mij kennen en van Mij houden, zo te werk gaan, zodat zij ook vanuit zichzelf begrijpen wat zij met behulp van de gaven van de Heilige Geest moeten doen.
Maar in die oostelijke hoek tegenover die jongeman, zag ik op het plaveisel van dat gebouw drie gestaltes bij hem staan. Die bekeken hem heel vroom. Naar het Noorden toe, binnen de grote cirkel die uitdeinde vanuit de genoemde stralende gestalte die op een troon was gezeten, en tussen het gebouw, zag ik iets ronds in de lucht hangen. Daarin bevond zich de gestalte van een man, zichtbaar tot zijn bovenlijf. Die keek heel scherp naar de wereld.
Maar vóór de hoek van dat gebouw, nar het Zuid-Oosten toegekeerd, verscheen een andere gestalte op het plaveisel binnen het gebouw. Die gestalte had zich breed lachend naar de genoemde jongeman gewend. Hij leek erg op die gestaltes. Allen waren in zijde gekleed zoals de overige deugden die ik eerder had gezien. Zij hadden ook allen witte sluiers op hun hoofd, behalve de gestalte die rechts van de middelste
10.
van de drie genoemde gestaltes stond. Die was blootshoofds en leek witte haren te hebben. Maar geen van hen droeg een schoudermanteltje, behalve de middelste van de drie. Die droeg een wit schoudermanteltje. Maar een wit gewaad droegen zij allen, behalve die in het wiel stond. Die droeg een nagenoeg zwart kleed. En behalve de gestalte die die links van de middelste gestalte stond, die droeg een licht gekleurde mantel. Ook droegen allen witte schoenen, behalve de middelste van de drie. Zijn schoeisel leek zwart te zijn, met een afwijkende kleur. Dit was het onderscheid tussen hen.
Op de borst van de middelste van de genoemde gestaltes die daar bijeen stonden, verschenen twee venstertjes en daarboven een hert dat toegewend stond naar de rechterkant van de gedaante. Het hert had de voorpoten boven het rechter venster geplaatst en de achterpoten boven het linker. Het stond als het ware gereed om te gaan rennen. En de gestalte sprak….
j) Woorden van standvastigheid.
Ik ben een heel sterke zuil en niet wisselvallig vanwege lichtzinnige wankelmoedig- heid. Ik kan niet door een zuchtje wind bewogen worden als een blad aan een boom dat door de wind bewogen en her en der wordt weggewaaid. Ik dien te volharden op de steen die de ware Zoon van God toch is. Wie is in staat Mij te bewegen? Wie kan Mij deren? Geen sterke kan dat, en ook geen zwakke, geen vorst of edelman, geen rijke mens en geen arme. Ik zal stand houden in de ware God, die in eeuwigheid niet zal wankelen.
Ook ik wankel niet, want ik sta gegrondvest op een zeer sterk fundament. Ik wil immers niet verkeren tussen vleiers die door de wind van de bekoring naar alle kanten worden verspreid. Nooit ofte nimmer houden die stand in de rust van standvastigheid. Zij vervallen steeds tot wat minder goed en tot wat slechter is. Dat is met Mij evenwel niet het geval, want Ik ben op een stevige steen geplaatst.
Maar de gestalte die rechts daarvan stond, kijkt naar het hert en zegt….
k) Woorden van hemels verlangen.
Zoals het hert verlangt naar waterbronnen, zo smacht mijn ziel naar U, mijn God (cfr. 41[42],12).
Daarom wil ik over bergen en heuvels heen springen, over de onnozele zoetheid van het voorbijgaande leven. Ik wil alleen maar met een eenvoudig hart omkijken naar de bron van levend water. Die is immers vol van onschatbare glorie. Niemand kan door de zoetheid daarvan zozeer verzadigd worden dat het tot weerzin van overdaad leidt.
De gestalte die links van hem bij de genoemde raampjes stond toe te kijken, sprak…
11.
Woorden van wroeging van het hart.
Ik zie voortdurend op naar het ware en eeuwige Licht en hou dat altijd vast. Nooit kan ik verzadigd worden door te verlangen en te kijken naar de eeuwige zoetheid die in de allerhoogste God aanwezig is. Maar de gestalte die aan de Noordkant in het wiel verschenen is, had in de linkerhand een heel klein groen takje. Maar het wiel draaide almaar in de rondte, terwijl de gestalte die zich daarin bevond, roerloos bleef. Rondom het wiel stond geschreven: “Als iemand Mij dient, moet hij Mij volgen, en waar Ik ben daar zak ook mijn dienaar zijn” (cfr.Jo.12,26). Op de borst van de gestalte staat geschreven: “Ik ben de hostie van lof (cfr. Ps.115,17) in alles en overal”.
En de gestalte sprak….
Woorden over de verachting van de wereld.
Aan de overwinnaar zal Ik te eten geven van de boom van het leven die in het paradijs van mijn God staat (cfr.Apoc.2,7). Want de bron van het heil heeft de dood ondergedompeld, en haar stroompjes in mij doen stromen, Zij heeft mij groene frisheid tot verlossing verleend.
Maar de gestalte die verscheen voor de hoek die op het zuidoosten gericht staat, had zo’n grote glans op het gelaat, dat ik haar niet goed kon waarnemen. Maar aanbeide zijden had zij een witgekleurde vleugel. De breedte daarvan overtrof de lengt van de gestalte. En zij sprak….
n) Woorden van eendracht.
Wie is zo krachtig dat hij het waagt om tegen God te vechten? Wie is zo overmoedig dat hij het aandurft om Mij uit te kleden en Mij in schandalige haat en afgunst te gronde te richten. God is rechtvaardig en onkreukbaar in oprechte macht en glorie. Ik wil Hem altijd omhelzen met een zuiver hart en met een blij gezicht, en ik wil mij verheugen over heel zijn rechtvaardig handelen. Ik wil niet wispelturig zijn, maar voortdurend volharden in gelijkmoedigheid en God onophoudelijk loven. Daarom zal noch de duivel, noch een of andere kwaadwillige mens mij kunnen doen verslappen of mij laten vervallen tot razernij van bedrog zodat ik niet langer zou volharden om altijd rechttoe rechtaan volgeling van de vrede te zijn. Als de wereld ook al zou vergaan, ik zal des te helderder in het hemels aanschouwen terecht komen.
Daarna zag ik…
En zie, de hele vloer van dat gebouw was als wit glas, en straalde een heel heldere glans uit. Maar ook weerkaatste de glans van dat licht over heel de vloer tot in de diepte. De glans van dat licht kwam van Hem die op de troon was gezeten, en die mij dat alles liet zien. Tussen de cirkel die zich uitstrekte van Degene die op de troon zat naar voren toe, en tussen dit gebouw was er veel grond zichtbaar, en die liep een
12.
beetje naar beneden, zodat het gebouw daardoor op een heuvel leek te staan. En de heldere Gestalte die op de troon zat, sprak mij opnieuw aan en zei: “De Zoon van de levende God, geboren uit een Maagd, is de hoesteen (Mt.21,42) die de bouwlieden hebben verworpen, maar die zij hadden moeten benutten tot opbouw van hun heil.
Maar zij hebben geweigerd om dat te doen, meer geneigd tot duisternis dat tot licht (Jo.3,19), en meer tot de dood dan tot het leven. Deze Zoon van de levende God regeert machtig over hen die heilzaam brandend door de aanraking van de Heilige Geest zichzelf naar buiten toe vertrappen, maar die zich naar binnen toe in de geest met totale inzet voort haasten naar de volheid van deugden en goede werken.
(Hier eindigt pas de tekst van het 10e visioen. Pas vanaf hier begint Hildegard het commentaar op het 10e visioen zoals duidelijk blijkt uit de aanhef van het zogenaamde nr.15 Idcirco etiam in summitate orientalis…etc. Dit zijn duidelijk de beginwoorden van het 10e visioen, herhaald om er uitleg aan te gaan geven.)
COMMENTAAR OP HET 10e HOOFDSTUK VAN SCIVIAS 3
Dat alles wat God in een mens tot stand brengt, krachtig wordt in hoge gerechtigheid en in de sterke gaven van de Heilige Geest.
Daarom zag je ook precies aan de oostkant van het genoemde gebouw iets dat op zeven traptreden van heel wit marmer leek. Dat was daar waar de twee genoemde delen van de muur – het helder verlichte deel en dat wat van steen was – bij elkaar kwamen. Want ter hoogte van de gerechtigheid, precies in het Oosten, daar bevindt zich de hoeksteen van Gods werken. Daar bevinden zich ook de twee verbindingsstukken die noodzakelijk zijn voor het vestingwerk namelijk de beschouwende kennis en de menselijke arbeid. Die twee werken noodzakelijk en rustig eensgezind met elkaar samen. Daar bevindt zich ook de zevenvoudige trap van de optimaal oprechtste kracht. Het is een kracht die God in de mens tot stand brengt en tot volmaaktheid voert. Toen is Hij na zes dagen op de zevende dag tot rust gekomen.
Dat iedere daad die onder gelovigen met geloof en daad tot stand wordt gebracht, door de goddelijke Voorzienigheid samengevoegd wordt met de vreze des Heren.
Die stenen staan netjes schildpadsgewijze geordend nabij de grote steen waarop voornoemde gestalte op een troon is gezeten. Dat slaat op het feit dat iedere daad die in geloof en daadkracht onder gelovige mensen tot stand komt, geteld wordt bij de vreze des Heren. De Heer die alles regeert met de allerlgrootste almacht, gaat voorop.
Op gezag van zijn voorzienigheid wordt alles met de meest waardige uitwerking van onderlinge samenhang aaneen gevoegd.
13.
Over het feit dat de Zoon van God de mens die in het doen van het goede wil volharden, zó leidt dat deze niet in dwaling vervalt over Wie met zijn nederigheid de dood teniet gedaan heeft.
En bovenaan die treden is een zetel geplaatst. Dat betekent dat boven op de dingen die God in de mensen tot stand brengt, een heel stevige overkoepelende bescherming aanwezig is waarmee Hij hen bestuurt en helpt. Want wie samen met Hem poogt om te volharden zal niet in dwaling terecht komen, want Hij is een heel sterke stut waarop iedere gerechtigheid berust.
En op die zetel zie je iemand zitten. Dat is de Zoon van God die in steevaste gerechtigheid, samen met de Vader en de Heilige Gest, als de enige God regeert. Zij hebben een mannelijk en edele gelaatsuitdrukking, want als een heel sterke leeuw heeft Hij de dood vernietigd. Hij is met een nobel gelaat zonder zonden op zichtbare wijze naar ons toegekomen, geboren uit een Maagd, maar met een bleke huidkleur. Want Hij heeft geen aardse eer gezocht met aardse dingen. Hij is in heilige nederigheid verschenen als een heel nederig, bescheiden en arm wezen.
Over het feit dat door de geboorte en het lijden van de Zoon van God een einde is gekomen aan de schaduw van de Wet.
En dan: Zijn haren waren praktisch zwart en hingen tot op zijn schouders. Dat duidt op het feit dat het Joodse volk niet de helderheid van het geloof heeft opgezocht dat bij de menswording van mijn Zoon aan het licht is getreden. Hardnekkig en ongelovig is het verduisterd terecht gekomen in de schaduw van het uiterlijk cerebraal gedoe over de Wet. Toch heeft het haar bestaan in het hoofd van de gerechtigheid, en wordt het gedragen op de schouders van de kracht. Daar is het volmaakte werk tot bloei gekomen in het menszijn van mijn eigen Zoon. En daar heeft het haar einde gevonden in haar ongeloof.
Zijn gewaad was purperkleurig. Want door in liefde zijn bloed te vergieten, heeft Hij de mens gered die ten onder was gegaan.
De dingen die God in de Kerk tot stand gebracht heeft, kunnen door de mensen gezien en gekend worden, maar wat nog komen gaat, is alleen kenbaar in geloof of door een goddelijke openbaring.
En nu: Hij is voor jou zichtbaar van zijn hoofd tot aan zijn navel. Dat betekent dat de dingen die Hij vanaf de menswording tot op de dag van vandaag tot stand gebracht heeft, voor de gelovigen duidelijk geworden zijn, maar vanaf de navel naar beneden is Hij voor jou niet duidelijk zichtbaar. Dat duidt op het feit dat de dingen die vanaf nu tot aan de voleinding van de tijden in de Kerk nog zullen plaatsvinden, niet gezien en niet geweten kunnen worden tenzij in zoverre ze door goddelijk openbaring en door het katholieke geloof kenbaar worden. Want de allergrootste opleving van
14.
deugden die vóór de laatste dag bij de mensen zichtbaar zal worden, blijft nu nog voor de mensen verborgen.
God die de vol medelijden naar de mens omziet, spoort hem aan om in navolging van de heiligen het hemels vaderland af te smeken.
Hij kijkt naar de wereld om…De Zoon van God richt zijn medelijdende blik op de mensen. Omwille van de tegenwoordige en de toekomstige dingen spreekt Hij zeer behartenswaardige en vermanende woorden tot hen. Het is de bedoeling dat zij in heilige aangelegenheden de hemelse heerscharen navolgen door weg te vluchten van de gevaren om te zondigen, en door hevig te vechten het eeuwige geluk te verwerven.
Met hun daden geven zij dan een weerwoord aan de straffen van de goddelozen.
7) Over de inhoud van standvastigheid, van hemels verlangen, van wroeging in het hart, van verachting van de wereld, van eendracht en over wat dat allemaal betekent.
Maar in die oostelijke hoek zie je op het plaveisel van dat gebouw tegenover de jonge man drie gestaltes bij elkaar staan. Die keken heel vroom naar hem.
Dat duidt op het feit dat bij het ontstaan van de gerechtigheid, toen de Zoon van God in een vleselijk lichaam verscheen door de beschikking van de Almachtige Vader, deze drie deugden gericht staan naar zijn aangezicht. Want zij zoeken Hem verlangend in gelovige mensen. Daarbij onderdrukken zij de vleselijke lusten. Dat alles geschiedt door de beschikking van de Almachtige Vader vanaf het moment dat de Zoon van God in een lichaam van vlees en bloed is verschenen.
Aan de Noordkant zie je iets als een wiel dat in de lucht hangt. Het hangt binnen de grote cirkel die zich uitstrekt van de genoemde lichtende gestalte die op een troon is gezeten, en het gebouw. En in dat wiel zie je de gestalte van een man vanaf zijn borst.
Hij kijkt heel scherp naar de wereld.
Want in het denken van de mensen bestaat er tussen de geheime macht van God en zijn geestelijk bouwwerk, een barmhartige omwalling tegen duivelse bedreigingen. Die lijkt in de lucht te hangen. Nu eens heeft die te maken met de kracht van Gods gerechtigheid, dan weer omgeeft zij het werk van God met een stevige versterking. In die kracht van God is de volmaaktheid van de christenen gelegen. Zij uit zich in de verachting van de wereld, en treedt naar buiten op de borst van haar kracht. Want deze kracht die op God vertrouwt te midden van het geweld van deze heel heftige strijd, vermaant met aandrang de mensen die in de wereld in wereldse omstandigheden verkeren, om het voorbeeld van de Zoon van God te volgen die vóórgaat in het verwerpen van het aardse. Zij moeten met steevaste goede bedoeling naar de Zoon van God verzuchten die ons vóórgaat.
Daarom staat er ook: vóór de hoek van dat gebouw, naar het Zuid-Oosten
15.
toegekeerd, verschijnt een andere gestalte op het plaveisel binnen het gebouw. Die gestalte wendt zich breed lachend naar de genoemde jongeman. Want om de gevallen mens opnieuw tot leven te wekken door de goedheid van de verheven Vader in zijn verheven gloed, strekt deze kracht zich uit naar de Zoon van God in het gezelschap van de engelenschare en tot vreugde van de gelovige mensen. Die kracht vertrapt de wereldse zaken en openbaart zich duidelijk in de zoetheid van de toegenegenheid.
Over het kleed dat zij dragen en de betekenis daarvan.
Maar in één ding leken zij op elkaar…Met gelijke toewijding lieten zij aan de mensen die God eensgezind met hun doen en laten vereren, zien wie God is. Daarom staat er: Zij zijn allen gekleed in zijden gewaden evenals de eerdere deugden die je gezien hebt. Want in hun werkzame krachten verschillen zij niet van de overige, zoals je dat hiervóór duidelijk hebt kunnen zien. Maar in de lichte bezigheid van het werk van gelovige mensen, streven zij altijd eenparig omhoog naar God.
Nu over: allen dragen een witte sluier op hun hoofd. Dat betekent dat zij eensgezind tegenover God, het Hoofd van allen, met grote toeleg samen bezig zijn overeenkomstig de heldere verplichting van de wettelijke richtlijn, zoals een vrouw tegenover haar man een sluier pleegt te dragen.
Met uitzondering van de gestalte die rechts van de middelste van het drietal staat. Die gestalte staat blootshoofds en heeft witte haren. Want die gestalte, door geen enkele zorg van deze wereld bezwaard en alleen maar in de glans van het hemels verlangen verkerend, zoekt slechts ontbonden te worden en met Christus te zijn (Filip.1, 23). Daarom heeft geen van die gestaltes een mantel om. Zij zijn immers vrij van elk dienstwerk waardoor zij verhinderd zouden kunnen worden om de taak te vervullen die bij hun vrijheid hoort, namelijk altijd opkijken naar de hemel en verlangen naar God, niets anders begerend dan datgene dat losstaat van aardse zaken.
Behalve de middelste van de drie gestaltes: die draagt een witte mantel. Met goddelijke ondersteuning wordt daarmee de pracht van het bescheiden werk aangeduid. Daarmee omhangen, wordt die deugd omkleed zoals een mens die een mantel draagt.
Maar nu over het feit dat zij allemaal een witte tuniek dragen. Dat betekent dat zij in de blanke schoonheid van goede werken verkeren zonder te toeven in de viezigheid van slechte zeden. Die slechte zeden worden gepleegd in de nietswaardigheden en de ondeugden van verblind ongeloof.
Een uitzondering vormt de gestalte die zich links van de middelste van de drie gestaltes bevindt en die een bijna zwarte tuniek draagt. Dat duidt op het feit dat deze gestalte in de soepelheid van de goddelijke toegefelijkheid omgeven is door zulke
16.
activiteiten die voor de beperking van het vlees moeilijk zijn.
En dan staat er Met uitzondering van de gestalte die zich links van de middelste van de drie gestaltes bevindt. Die draagt een vaalkleurige tuniek. Als iets fout gaat, dient deze tuniek als verdediging van zichzelf tegenover de opperste Majesteit. Die dient dan ook als een omwalling van het tot tranens toe bewogen gezucht over een daad waarover zij voortdurend wenend en roepend tot God, verzuchtingen slaakt. Vandaar ook dat zij allemaal wit schoeisel dragen. Want zij hebben tot taak om bij de dood van mijn Zoon de weg naar de vrede in het denken van de mensen alert te houden zodat zij blijven verlangen naar de hemelse aangelegenheden.
Behalve de middelste van hun drieën. Daarvan lijkt het schoeisel zwart te zijn en met meerdere kleuren beschilderd. Want deze gestalte staat onder bescherming van God. Zij verdraagt de grote scheuringen van de ongelovigen. Die maken met hun zwarte humor degenen belachelijk die van de ware weg afdwalen. En toch, gesierd door de rechte weg van het geloof, en dat geloof niet verliezend bij de terdoodbrenging van mijn Zoon, streven zij naar wat hoger is. Zij doen dat dwars door de wisselvallig-heden van de menselijke gedragingen heen, en houden stand in hun kracht en schoonheid.
Toch is er onderscheid tussen deze gestaltes. Want ofschoon zij eensgezind en onderling samenhangend te werk gaan, laat toch iedere gestalte afzonderlijk in de gloed van de verheven klaarheid haar krachten zien bij de mensen die aan hen onderworpen zijn.
Over de standvastigheid, haar wezen en wat zij betekent.
Vervolgens de gestalte die de middelste is van de drie die bij elkaar staan. Dit duidt op de standvastigheid die de zuil en het bolwerk is van de deugden die zich aan haar hechten. Zij staat in het midden van het drietal dat verwijst naar de Drievuldigheid, en zij laat aan de mensen zien dat zij alle drie aanwezig zijn in de goede werken. Immers ook Christus, de God-mens, heeft de daden die Hij in de wereld verricht heeft, tot een goed einde gebracht. Deze deugd vormt ook de kracht van de innerlijke vermogens bij de mensen, en leidt de mensen met strakke hand naar God toe. Daarom staat er op de borst van de gestalte verschijnen twee kleine venstertjes. Dat betekent dat er in de harten van de mensen een openbaring geschiedt van hemelse dingen in de twee spiegels van het geloof namelijk het God-zijn en het mens-zijn, waarvan geloofd moet worden dat zij in de Zoon van God beiden aanwezig zijn. Door Hem is diezelfde kracht bij de mensen volmaakt aanwezig en is onwankelbaar door de kracht van haar rechtlijnigheid.
Maar boven de venstertjes verschijnt een hert dat gericht staat naar de rechterkant van de gestalte. Immers bovenop het geloof waarmee men gelooft dat de Zoon van God echt God en mens is, wordt Hem door de trouwe gelovigheid van de mensen een heel stevige plaats gegeven. In zijn snelle run schetst het hert het hemels verlangen en
17.
wendt de gestalte zich naar rechts, naar standvastigheid. Het eeuwig leven treft men
immers aan in het volharden in een goede levenswijze.
Het hert plaatst zijn voorpoten op het rechter venster en zijn achterpoten op het linker. Het gaat om het feit dat Hij waarlijk God is en niet in alle rust miskend mag worden, dan wel om het feit dat Hij ook echt mens is en door niemand in een aanvechting van het geloof, door wie dan ook die echt van God houdt, gewantrouwd mag worden.
Daarom maakt het hert zich gereed om te gaan rennen. Want de redding van de zielen is teruggevonden toen Hijzelf in grote smarten zich voort haastte naar het lijden op het kruis. Hij heeft toen in waarheid het leven gebracht voor hen die volharden zoals die deugd hierboven met eigen woorden aangeeft.
Over het hemels verlangen, het wezen daarvan en wat het betekent.
Maar de tweede gestalte die aan de rechterkant staat is een voorafbeelding van het hemels verlangen. Zij kijkt voortdurend naar de hemel en is bezig met het heil. Daardoor verlangt de standvastigheid niet naar het voordeel van al wat vergankelijk is, maar streeft eerder naar het geluk van de dingen die eeuwigdurend zijn.
Daarom staat er ook: de gestalte kijkt naar het hert. Zij kijkt voortdurend naar de Zoon van God die bezig is met zijn heel heldere werkzaamheden bezig is. Zij kan maar niet genoeg krijgen van zijn liefdevolle omhelzingen, zoals zij ook al hierboven tot uitdrukking brengt.
Over wroeging in het hart, het wezen daarvan en wat het betekent.
De derde gestalte staat links en vertoont wroeging in het hart. Met voortdurende wroeging in het hart roept ze zich steeds maar weer haar ballingschap in herinnering waarover zij zucht en weent. Door de gelukzalige uitstroom daarvan, en met het terzijde schuiven van wat ter linkerzijde tegen zit, namelijk de teloorgang van de ziel, snelt zij standvastig voort van dood naar leven.
Daarom staat er: zij kijkt naar de genoemde venstertjes. In de harten van de mensen richt de gestalte haar aandacht immers helemaal op de Zoon van God die zowel in zijn menselijkheid als in zijn goddelijkheid regeert. Zij houdt ervan om te genieten van zijn voortdurende zoete aanblik. En zoals hiervoor al werd gezegd, geeft zij dat ook heel duidelijk met eigen woorden te kennen.
12. Over de verachting van de wereld, het wezen daarvan en wat het betekent.
Maar de gestalte die aan de Noordzijde in beeld verschijnt, duidt op de volmaaktheid van Christus en op de verachting van de wereld. Immers de volheid van de deugden is heel duidelijk tot uiting gekomen in de verwerping van de wereldse zaken door de Zoon van God. Toen Hij onder de mensen vertoefde, haakte Hij niet naar aardse
18.
dingen. Hij heeft ons heel sterk vermaand om in alle vurigheid te streven naar hemelse zaken.
Die gestalte heeft een uitbottend takje in de rechterhand. Dat betekent dat de activiteit van de heel vruchtbare en mooie zaailingen van de zalige deugden de gelukzalige redding van de ziel bevat. Het is als de uitstoot van de beademing van de Heilige Geest. Daarom draait het wiel almaar in de rondte, terwijl de gestalte die zich daarin bevindt, roerloos blijft. Want het medelijden van God buigt zich met toegewijde inleving naar de mensen en is vol bekommernis om hun ellende. Voor de mensen die Hem zoeken is Hij altijd toegankelijk, terwijl de vervolmaking van Christus in de verachting van de wereld geen enkele onstandvastigheid kent, maar altijd neigt naar iets dat aan geen enkele verandering onderhevig is.
Nu over: rondom het wiel staat geschreven: “Als iemand Mij dient, moet hij Mij volgen, en waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn” (cfr.Jo.12,26). Dat betekent dat
overal, waar de toegankelijkheid van Gods erbarmen aanwezig is, daar heeft die ook in zich dat al wie zich volgzaam toont aan de Zoon van God en zijn voorbeeld navolgt, zich zal verheugen in de hemelse gelukzaligheid en eindeloos deelgenoot van Hem zal zijn in het gezelschap van de engelen.
Daarom staat er ook op de borst van de gestalte gegraveerd: “Ik ben de hostie van lof (cfr. Ps.115,17 en Hebr.13,15) in alles en overal”. Christus leert ons wijselijk om de aardse zaken te verachten. Zo onderricht Hij met zijn geheime raadsbesluit de harten van zijn uitverkorenen, zodat elke gelovige ziel Hem met intense toewijding vereert en aanbidt als offer aan de Vader, opgedragen op het kruishout. Ondertussen houden de stem en de taal van alle gelovigen niet op om over heel de aarde de glorie en de lof te laten weerklinken en die openlijk te verkondigen zoals ook de gestalte in bovengenoemd citaat openlijk doet.
Over de eendracht, het wezen daarvan en wat het betekent.
Over de gestalte die op de hoek staat die op het zuidoosten gericht is. Dat slaat op de eendracht waarmee de gestalte de razernij van de boze geesten ontvlucht, en tegelijkertijd het gezelschap van de zalige engelen omhelst. Onderwijl gaat zij omwille van de liefde tot God de scheuringen van de ongelovigen uit de weg en haakt zij naar de aanblik van de eeuwige vrede. Daardoor straalt er zulk een glans van haar gelaat dat ik dat niet nauwkeurig kan zien. Dat komt omdat zij vrij van dodelijke haat en afgunst, een grotere klaarheid in de zielen van de mensen bereidt dan een sterfelijke mens bevatten kan, bezwaard als die is door een zwak lichaam. Maar dan staat er dat de gestalte aan beide zijden een vleugel heeft die groter is dan de lengte van de gestalte zelf. Dat betekent: in vóór- en tegenspoed. Vóór- en tegenspoed gaan gepaard met met het zweet van rechtschapen arbeid. Die kracht strekt de bescherming van haar oprechtste goedheid verder uit dan zij zelf groot is, en die zij bezit in haar liefde tot het verhevene zolang het menselijk geslacht blijft
19.
bestaan. Immers op het einde van de wereld vliegt die gestalte naar de hoogste hemelen. Zij verschijnt dan, méér dan nu het geval is, in haar volle klaarheid. Daar is niets aards en niets vergankelijks te vinden. Daar wordt in een zeer lieve omhelzing alleen maar gehouden van wat hemels en eeuwigdurend is. Daar duurt alles voort wat helder en hemels is nadat elke nevel van ongerechtigheid weggewassen is. Dat wordt ook heel getrouw weergegeven in de woorden van de belijdenis van de gestalte.
Een goede daad komt voort uit waakzame kracht. In het volmaakt volbrengen van de daad laat iemand zien dat hij God vereert.
Nu over de woorden: Je ziet hoe de vloer van het voornoemde gebouw zo helder is als glas, en hoe daar een heel helder licht van uitstraalt. Dat duidt op de kracht van het ware geloof. Dat draagt en verklaart het werk en de stad van God; hoe die in alle helderheid en eenvoud als in een spiegel, effen en heel zuiver is. Dat betekent dat de kracht van het ware geloof het werk en de stad van God draagt. De kracht van het ware geloof met de daarbij horende daden spreidt die stad van God uit in een blanke gloed en laat zien hoe zij de spiegel is van de heel pure en soepele eenvoud. Met dat geloof en met alle goede werken die daartoe behoren, wordt er in die stad van God gewaakt en wordt zij opgebouwd totdat God geraakt wordt. Dat begint met de goede werken van de mensen in de glans van de reinste bedoeling, en dat eindigt met het heel precies gekend worden van het heil van de mensen. Door de voltrokken daad laat het geloof immers zelf zien met welke toewijding een ziel God heeft gezocht.
Door de kracht van het geloof werpt God het oude serpent in de diepte van de eeuwige chaos.
Daarom staat er: de gloed van het licht van Hem die op de troon is gezeten, en die jou dit allemaal laat zien, schijnt over de hele vloer en reikt tot in de diepte van de afgrond. Want de genade van de Almachtige God die alles bestuurt, en die alles wat je in dit visioen aan de weet komt, aan jou openbaart, heeft door de kracht van het geloof de duivel tot niets herleid in het verderf van de dood. Hoe dan?
In de wedergeboorte van Geest en water heeft God door het allerzuiverste geloof het oude serpent weggeworpen in de diepte van eeuwige verwarring. Op sterke wijze heeft Hij de duisternis van het ongeloof doorbroken. Dat vond plaats toen de Zoon van God zijn gelovigen heeft bemoedigd om de woorden van zijn onderrichting, die zij van Hem ontvingen, in de wereld te verspreiden.
Heidenen, Joden en valse Christenen die het ware geloof ontkennen, zijn in Gods macht, ofschoon zij uit de Kerk verworpen zijn, die hoog verheven is.
Nu over: Tussen de cirkel die zich uitstrekte van Degene die op de troon zat naar voren toe en tussen dit gebouw was er veel grond zichtbaar, en die liep een
beetje naar beneden, zodat het gebouw daardoor op een heuvel leek te staan.
20.
Dit betekent dat er tussen de kracht van de macht van de almachtige God en het uitverkoren werk van zijn goedheid zich meerdere mensen bevinden die het ware geloof ontkennen. Zij houden zich méér met tijdelijke zakn bezig dan met eeuwigdurende, bijvoorbeeld de heidenen, de Joden, de valse Christenen.
NB. Joden werden in die tijd beschouwd als verworpen mensen omdat zij Jezus hadden laten vermoorden. Maar Jezus en de Apostelen waren ook Joden….!
Zij zakken steeds verder weg van kwaad tot erger. Zij kijken niet eens bij vergankelijke zaken omhoog in de spiegel van het katholieke geloof. Zij geven zich in tegendeel liever moeite om in hun hartstochten en in de diepte van hun zonden hun minderwaardig gedoe voort te zetten. Het grootse en zeer prachtige werk van God prijkt duidelijk, voor iedere mens die er oog voor heeft, in de hoogte van het opperste geluk. Johannes, de beminde evangelist getuigt daarvan in de goddelijke openbaring waar hij zegt:
Woorden van Johannes hierover.
En Hij nam mij mee naar een heel hoge berg, en liet mij de heilige stad Jeruzalem zien die van bij God vandaan uit de hemel neerdaalde ( Apoc.21, 10-11).
Dat duidt op het feit dat de Geest de geest verheft. Hoe dan? In zijn kracht trekt de Heilige Geest het geestelijk vermogen van de mens weg uit de zwaartekracht van het vlees. Zo kan dat opstijgen naar het zien door de ogen van de Geest van Hem die naar het innerlijk kijkt, en niet verblind is door blindmakende vleselijke geneugten.
Wat betekent dat? Dat betekent dat de Heilige Geest het geestelijk vermogen van de mens optilt naar het toppunt van de hemelse verlangens. Daardoor kan dat vermogen
indringend kijken naar de daden die wij met onze geestelijke vermogens dienen te verrichten. Dat is de grootheid van Gods handelen waaraan de duizenden duivelse bezigheden onderworpen zijn. Zoals een berg die boven de vlaktes van de aardse planeet uitsteekt, zo wordt de duivel overheerst door het handelen van God. God is een steevast fundament, zoals een berg die zich niet van zijn plek verroert. De hoogte van die berg is zo groot dat een sterfelijke mens daar feitelijk niets over kan zeggen. Die hoogte gaat elk menselijk voorstellingsvermogen ver te boven, omdat die aardse kenvermogens uitgaan van aardse maatstaven.
En zoals de werken van de Heilige Geest aan een gelovige en heilige ziel getoond worden, zo moet ook het hemels Jeruzalem zonder tussenkomst van menselijk handelen op geestelijke wijze geschonken en opgebouwd worden door het werken van de Heilige Geest. Op deze wijze wordt duidelijk dat de Heilige Stad opgesierd wordt via de goede werken die onder de mensen verricht worden door de stuwing van de Heilige Geest.
Die stad is immers aldus hoog boven op een berg gelegen, en verzamelt in zich talloze gebouwen die met uiterst voortreffelijke en van alle zondige viezigheid schoongemaakte bouwstenen zijn opgetrokken. Met die stenen zijn de zielen bedoeld die in het zicht van de vrede verkeren.
21.
Vandaar dat die stad met haar kostbare stenen glanst als goud. Want in goede mensen laat de wijsheid het heldere effect van haar inzet zien. Maar die goede daden die verricht worden in de juiste gesteltenis en waarmee ook het hemels Jeruzalem is opgesierd, waar komen die vandaan? Klaarblijkelijk uit de hoge hemel. Want zoals de dauw uit de wolken neerdaalt en de aarde met zijn vocht doordringt, zo dalen ook de goede werken van God in de mensen neer en worden die daar door de uitstorting van de Heilige Geest besproeid. Op zo’n wijze gebeurt het dat een gelovige mens goede en zoete vruchten voortbrengt en deelgenoot wordt van de hemelse woning. Zo dus vertonen de hemelse werken, die door een gave van de Heilige Geest bij de mensen worden aangetroffen, dezelfde glans als die van waaruit zij stammen. Hoe dan? Omdat het heldere licht van God oplicht in de goede werken van de rechtvaardige mensen, wordt Hij op aarde des te vuriger gekend, aanbeden en vereerd, en wordt de heilige Stad door deze deugden als met sieraden gesierd. De mens die met de hulp van God goede werken verricht, vereert Hem immers met zijn talloze wonderen. En zo wordt deze openbaring door de ogen van de geest gezien en gekend, zodat onder invloed van de Heilige Geest de goede werken bij de mensen verricht, bij God in de Hoge terecht komen.
Over het feit dat God de Kerk van overal op aarde bijeengebracht heeft. Hij heeft dat tot stand gebracht tot verwarring van de duivel op de jongste dag.
Zoals werd aangegeven gaat God te werk van het Oosten, naar het Noorden, het Zuiden en het Westen. Hij doet dat door zijn Zoon uit liefde voor de Kerk. Hij brengt dan ten uitvoer alles wat nog vóór de schepping van de wereld was voorbestemd. Dat gebeurt allemaal op de Laatste Dag. Zoals Hij zijn werk op eigen initiatief voortbrengt, zo bevestigt en versiert Hij het voor zichzelf in de hoogste staat van volmaaktheid, en voltooit Hij het voor zichzelf. Dat wordt op mystieke wijze tot uitdrukking gebracht met de termen “verstevigen en versieren met torens en deugden”. Hoe moet je dat verstaan? Na de val van Adam wordt in de persoon van Noë verwezen naar de gerechtigheid van het juiste handelen. Dat gaat door tot de laatste dag, en is omgeven door vele wonderen. De verschillende eeuwen door heeft God niet opgehouden om daar in zijn uitverkorenen blijk van te geven. Dat blijkt uit het ploegen van Noë en uit wat Abraham en Mozes te zien hebben gegeven, en in het optreden van zijn Zoon. Hoe dan? In het hart van de hemelse Vader was al vóór alle tijden aanwezig dat Hij op het einde van de tijden zijn Zoon in de wereld wilde zenden ter wille van het echte heil en de verlossing van de verloren gelopen mens. Zijn Zoon is uit een maagd geboren. Alles wat de oude heiligen voorspeld hadden dat door de Heilige Geest in vervulling zou gaan, heeft Hij door zijn volmaakt optreden tot stand gebracht. Dat lijkt op een menselijke arm die zich naar het werk toe beweegt en waar de hand daarna pas in actie komt. Waar duidt dat op?
22.
Toen Adam uit het land van de bloeikracht verjaagd is geworden, begon de gerechtigheid voor het eerst weer in Noë actief te worden overeenkomstig het oordeel van God. Dat gebeurde als het ware in het eerste gewricht, namelijk dat van de schouder. Het ontplooide zich sterker in Abraham en Mozes als in het tweede gewricht van de arm, de elleboog. Zo bereikte “het zijn” haar volmaaktheid in de Zoon van God. In Hem zijn alle tekenen en aankondigingen van het Oude Testament openlijk verwezenlijkt, en door Hem ook alle deugden. Daarmee is het hemels Jeruzalem in al haar kinderen uitgedost. Dat wordt duidelijk via de boodschap die vervat ligt in de wedergeboorte van Geest en water (d.i. De doop). Dat lijkt er op hoe een hand het voltooid aanzien geeft aan wat zij met haar vingers tot stand brengt. Tot mijn glorie breng Ik op deze wijze mijn werk tot voltooiing. Dat, duivel, geschiedt tot mijn glorie, maar tot jouw verwarring. In het Noorden en het Westen zet Ik de kracht van mijn arm in tegen jou; en volgens de loop van de zon bied Ik weerstand aan jou van het Oosten naar het Zuiden. Dan verwerp Ik jou in het Westen zodat je overal verspreid raakt. Want in mijn Kerk, die een machtige berg is en jouw ondergang, voltrek Ik aan jou, aller schandelijkste valserik, het werk van gerechtigheid en heiligheid, zodat jij, die wilde dat mijn volk te gronde zou gaan, zelf volslagen vernietigd wordt.
Wie evenwel oren aan zijn innerlijk begripsvermogen heeft, haakt met vlammende liefde naar deze woorden en schrijft ze op in het geweten van zijn ziel.
HOOFDSTUKKEN VAN HET TIENDE VISIOEN VAN HET DERDE DEEL
a) Woorden van de Mensenzoon
b) De mens met kennis van goed en kwaad is niet te verontschuldigen.
c) Aanmaning voor gehuwden.
d) Vergelijking met een akker.
e) De mens moet niet napluizen wat hij niet kan weten. Voorbeelden die dit verduidelijken.
f) Niemand moet zomaar de weg van heiligheid op gaan, zoals uit voorbeelden blijkt.
g) Aansporing voor de maagden en voor hen die in onthouding leven; hoe zij de heiligheid moeten nastreven.
h) Over de zelfbeheersing zoals in onderhavige voorbeelden duidelijk wordt.
i) Vergelijking met een schat.
j) Woorden van standvastigheid.
k) Woorden van hemels verlangen.
l) Woorden over wroeging in het hart.
m) Woorden over de verachting van de wereld.
n) Woorden over eendracht.
COMMENTAAR OP HET 10e HOOFDSTUK VAN SCIVIAS 3
Dat alles wat God in een mens tot stand brengt, krachtig wordt in hoge gerechtigheid en in de sterke gaven van de Heilige Geest.
Dat iedere daad die onder gelovigen met geloof en metterdaad tot stand wordt gebracht, door de goddelijke Voorzienigheid samengevoegd wordt met de vreze des Heren.
Over het feit dat de Zoon van God de mens die in het doen van het goede wil volharden, zó leidt dat deze niet in dwaling vervalt over Wie met zijn nederigheid de dood teniet heeft gedaan.
Over het feit dat door de geboorte en het lijden van de Zoon van God een einde is gekomen aan de schaduw van de Wet.
De dingen die God in de Kerk tot stand gebracht heeft, kunnen door de mensen gezien en gekend worden, maar wat nog komen gaat, is alleen kenbaar in geloof of door een goddelijke openbaring.
God die vol medelijden naar de mens omziet, spoort hem aan om in navolging van de heiligen het hemels vaderland af te smeken.
Over de inhoud van standvastigheid, van hemels verlangen, van wroeging in het hart, van verachting van de wereld, van eendracht en over wat dat allemaal betekent.
1.
Over het kleed dat zij dragen en de betekenis daarvan.
Over de standvastigheid, haar wezen en wat zij betekent.
Over het hemels verlangen, het wezen daarvan en wat het betekent.
Over wroeging in het hart, het wezen daarvan en wat het betekent.
Over de verachting van de wereld, het wezen daarvan en wat het betekent.
Over de eendracht, het wezen daarvan en wat het betekent.
Een goede daad komt voort uit waakzame kracht. In het volmaakt volbrengen van de daad laat iemand zien dat hij God vereert.
Door de kracht van het geloof werpt God het oude serpent in de diepte van de eeuwige chaos.
Heidenen, Joden en valse Christenen die het ware geloof ontkennen, zijn in Gods macht, ofschoon zij uit de Kerk verworpen zijn, die hoog verheven is.
Woorden van Johannes hierover.
Over het feit dat God de Kerk van over heel de wereld bijeen gebracht heeft. Hij heeft dat tot stand gebracht tot verwarring van de duivel op de jongste dag.
HET TIENDE VISIOEN VAN HET DERDE DEEL
En hierna
zag ik op het hoogste punt van de oostelijke hoek van dat genoemde gebouw iets alsof het zeven treden van een trap waren. Ze waren van helder witte steen en waren zichtbaar nabij de grote steen waarop die helder schitterende gestalte verschenen was. Die stenen leken schildpadsgewijze opeen gestapeld te zijn. En boven op die treden stond een zetel waarop je een jongeman zag zitten. Hij had een mannelijk en edel gelaat met een bleke kleur. Maar zijn haren waren praktisch zwart en hingen tot op zijn schouders. Zijn gewaad was purperkleurig. Hij was voor mij zichtbaar van zijn hoofd tot aan zijn navel, maar verder naar beneden kon ik hem maar onduidelijk waarnemen. En terwijl de jongeman naar de wereld keek, riep hij met de grootst mogelijke kracht naar de mensen die daar aanwezig waren.
Hij riep:
a) Woorden van de Mensenzoon.
O dwaze mensen, die lauw en schandelijk bij jullie zelf aan het wegkwijnen bent, en
geen oog wilt opslaan om te zien hoe goed jullie zijn in je geest, en er alleen maar op gebrand bent om het kwade te doen dat in de begeerte van uw vlees aanwezig is. Jullie weigeren om een goed geweten te hebben en de juiste dingen na te streven, alsof jullie geen begrip van goed en kwaad hebben. Ook weten jullie de wereldse glorie niet uit de weg te gaan en het goede te doen. Luistert naar Mij, de Mensenzoon, die tot jullie spreekt: “O mens, kijk naar wat je was toen je in de
2.
moederschoot niet méér was dan een vruchtbeginsel. Toen was je immers onwetend en onmachtig als een mens in wording. Maar toen is jou wel al een geest gegeven,
het vermogen om te bewegen en te voelen zodat je als levend wezen zou bewegen en je al bewegend kon begrijpen dat je een vrucht van belang was.
b) De mens met kennis van goed en kwaad is niet te verontschuldigen.
Je hebt immers kennis van goed en kwaad en de vaardigheid om iets te doen. Daarom, kun je je niet verontschuldigen, dat je niet alle goeds van het goede en het kwade in je hebt. Je bet zodoende door de hoogste inspiratie aangespoord om God in waarheid en gerechtigheid te dienen. In jezelf moet je weerstand bieden aan begeerte en aan de hang naar ongerechtigheid. Zo moet je eer betuigen aan het martelaarschap Mij ter eer door tegen jezelf in te gaan als hartstocht in je brandt. Mijn kruis moet je dan in je lichaam dragen door weg te vluchten van de ongeoorloofde verlangens als de drang om te zondigen in je leeft. Je hebt immers de kennis van goed en kwaad, en de vaardigheid om te handelen. Daarom kun je je niet verontschuldigen. Aangespoord door de hoogste ingeving komt het er op aan dat je God bemint in waarheid en gerechtigheid en weerstand biedt aan jezelf bij begeerte naar het kwaad en naar de lust van ongerechtigheid. Zodoende dien je je in deze aangelegenheden te kruisigen en op deze wijze mijn martelaarschap te eren door tegen jezelf in te gaan als deze brand in je opvlamt. Wanneer de bekoring er is om te zondigen, moet je mijn kruis in je lichaam dragen door ongeoorloofde verlangens te ontlopen. En waartoe dient dan die grote kracht in jou? Klaarblijkelijk om het kwade te vermijden en het goede te volbrengen. Met de kennis van goed en kwaad waardoor je beseft dat je een mens bent, zul je Mij een antwoord geven.
Maar toch als de vleselijke lusten in je branden, veracht je het goede en doe je het kwade, omdat het goede je te zwaar toeschijnt, en het kwade makkelijk uitvoerbaar is. En als dit zich voordoet, wil je je niet inspannen, maar wel graag zondigen.
Wat heb Ik gedaan toen Ik met mijn zwakke lichaam aan het kruis hing, en Ik gebeefd heb van angst, Ik de Mensenzoon? Daarom vraag Ik van jou het martelaarschap dat je tegenstaat en dat je ondergaat in de hartstocht van je vlees, en bij andere aangelegenheden en ongeoorloofde verlangens die indruisen tegen mijn wil en bij andere nietswaardige zaken die daarmee samenhangen. In die aangelegenheden kun je je niet verontschuldigen alsof je niet zou weten hoe je goed of kwaad kunt doen.
Aanmaning voor gehuwden.
Maar Ik verwerp de geslachtsdaad binnen een huwelijk niet. Die is immers door een goddelijk raadsbesluit ingesteld om de nakomelingen van Adam te vermenigvuldigen. Als dit bij hen maar gebeurt in oprecht verlangen naar nakomelingen en niet vanuit verkeerde vleselijke lusten. Het is hun toegestaan zonder er schade van te ondervinden. Het geschiedt volgens wat in de wet van God is voorgeschreven. Dat geldt voor degenen die in de wereld zijn, niet voor hen die ter wille van de geest
3.
afgezonderd zijn. Wat je van Mij ontvangen hebt is dus goed, maar je moet het waarderen tegen jezelf in. In je geest sta je gericht op het hemelse, in je vlees op het
aardse. Daarom moet je van het hemelse houden, het aardse moet je vertrappen. In het omgaan met het hemelse laat Ik je de uiteindelijke beloning zien; evenwel in het volgen van je vlees, als je wilt doen wat niet juist is, dan laat Ik je mijn martelaarschap zien en wat Ik allemaal aan ellende heb doorstaan ter wille van jou,
zodat je bij verleidelijke begeertes uit liefdevol gedenken van mijn lijden, weerstand zult bieden aan jezelf vanuit het liefdevol gedenken van mijn lijden. Jij hebt een groter begripsvermogen meegekregen. Vandaar dat er ook een groter gezond verstand van jou wordt verwacht. Veel is jou gegeven, veel zal dan ook van jou verlangd worden. Maar bij dit alles zal Ik jouw verstand en hulp zijn. Want als je Mij aanroept, zul je mijn verheven aanraking gewaar worden; daarin ervaar je mijn antwoord. Als je aan de deur klopt, zal jou worden opengedaan. In de geest van het scherpe weten waarmee je overgoten bent, heb je alles wat je nodig hebt. En aangezien dat in je is, kijken mijn ogen ook heel scherp toe om te zien wat er in jou te zien valt.
Daarom zoek Ik vanuit jouw bewuste beleving de wonden en de pijn van je hart op waarmee je te maken krijgt zodra je voelt dat je hart jouw wil naar zonde trekt, en je zó daarin bent ontbrand dat je volkomen week geworden bent en nog maar nauwelijks kunt ademhalen. Weet dan: Ik kijk naar je! Wat doe je dan? Als je dan met een hart dat gewond is van de inspanning, met een gewond hart en met betraande ogen en met angstige ontzetting voor mijn oordeel Mij aanroept en je dat ook blijft doen, dan kom Ik je te hulp tegen de liederlijkheid van je vlees en tegen de aanvallen van onreine geesten en doe Ik alles wat jij wilt dat je zal gebeuren, en Ik zal mijn woning in jou vestigen.
NB. Periodieke verschijnselen die eigen zijn aan de menselijke natuur, zouden niet met angsten omgeven moeten worden, maar met eerbiedig respect voor de Schepper en zijn schepping.
d) Vergelijking met een akker
Nu dan, mijn kinderen, kijk met hoeveel inzet en zweet er op een akker gewerkt wordt voordat die ingezaaid wordt. Maar nadat het zaad gezaaid is, brengt het vrucht voort. Dus wees aandachtig en kijk daarnaar. Weiger Ik soms dat de aarde dat doet, en dat die vrucht voortbrengt zonder het zweet van arbeid? Maar omdat het Mij behaagt, levert de grond op die manier zo overvloedig vruchten op dat de mensen op overdadige wijze voldoende hebben, soms zelfs méér dan overdadig. En wanneer Ik dat wil, verminder Ik het zó dat de mensen soms vanwege de honger nauwelijks in leven blijven. Soms is het zelfs zo dat velen door de hevigheid daarvan verzwakt raken en sterven. In zekere zin worden mensen door Mij in deze situatie geplaatst. Aan de mens die graag het zaad van mijn woord met een goed hart opneemt, deel Ik in grote overvloed grote gaven van de Heilige Geest mee als aan een goede akker. Maar iemand die mijn Woord soms opneemt en het dan weer weigert, is als een akker
4.
die nu eens groen is, maar er dan weer verdord bij ligt. Toch gaat die mens niet ten onder, want ofschoon hij honger in zijn ziel bespeurt, heeft hij toch wel iets van
groene groeikracht, al is het nog zo weinig. Maar ondanks alles gaat iemand toch ten onder als hij ervoor kiest om geen enkele aandacht aan mijn woorden te besteden, en die noch door aanmaning van de Heilige Geest noch door onderrichting van mensen zijn hart niet wil openen voor het goede. Dat zal je verbazen, mens, en je zult willen weten waarom deze zaken zo plaatsvinden.
e) De mens moet niet napluizen wat hij niet kan weten. Voorbeelden die dit verduidelijken.
Maar zoals je het God-zijn niet met je sterfelijke ogen kunt aanschouwen, zo kun je ook zijn geheimenissen niet met je sterfelijk bevattingsvermogen bevatten tenzij in zoverre Hij jou dit toestaat. Maar jij met je wankel gemoed zwenkt nu hier en dan daar heen. Zoals water door de hitte van een kachel verdampt, zo wordt jouw geest overstemd door de onrust van je domme inborst. Je verlangt immers dingen te weten die niet gekend kunnen worden door vlees dat in zonden ontvangen werd uit het zaad van een man. Steek je vinger eens omhoog en raak de wolken aan. Wat nu? Dat is toch onmogelijk! Zo is dat andere ook niet mogelijk, namelijk onderzoeken wat je onmogelijk kunt bevatten. Zoals planten met hun waarneming hun omgeving niet kunnen begrijpen omdat ze het vermogen om te kennen niet hebben, weten zij ook niet wie of wat zij zijn of hoe zij vruchten voortbrengen. Toch staan zij op hun plek en maken er nuttig gebruik van. En zoals muggen of mieren of welke andere kleine beestjes niet zoeken om de baas te spelen over de rest van de diertjes die zijn zoals zij en zij geen weet of begrip hebben van de kracht en de betekenis van een leeuw of van welk ander groot beest, zo kun jij ook niet bevatten wat er in het weten van God omgaat.
Wat deed jij of waar was jij toen hemel en aarde geschapen werden? Degene die dit alles geschapen heeft, heeft jouw hulp niet nodig gehad. Dat is nu nóg zo! Waartoe probeer je het oordeel van God te doorgronden? Als je van bovenaf door een heilzame regenbui wordt geraakt, laat Mij dan zien hoe jij op de akker van je hart te werk gaat, en hoe je hem bewerkt. Als dat werk Mij bevalt, geef Ik je de rijkste vrucht. Naar gelang jouw inspanning zal voor jou ook de vrucht in overeenstemming daarmee jouw beloning zijn. Geef Ik soms vruchten zonder inspanning? Mens toch, zo ga Ik ook niet met jou om zonder het zweet dat Ik van jou vereis. Van Mij heb je immers de gaven gekregen waarmee je kunt werken. Dus oefen je om ijverig bezig te zijn, en je zult de vrucht daarvan plukken. En terwijl je de vrucht daarvan plukt, zul je daarmee je loon ontvangen. Maar nu dan?
Velen zoeken Mij met een toegewijd, zuiver en eenvoudig hart, en als ze Mij vinden, houden zij Mij ook vast.
5.
f) Niemand moet zomaar de weg van heiligheid opgaan, zoals uit voorbeelden blijkt.
Evenwel willen velen Mij in de maling nemen en Mij voor de gek houden. Zij willen Mij benaderen zonder inspanning van hun ziel en zonder na te denken. Zij willen niet in overweging nemen wat zij zouden moeten doen, namelijk Mij aanroepen en bekijken of hun lichaam wel wil meewerken. Zij willen alleen maar naar Mij grijpen alsof ze wakker geworden zijn uit een diepe slaap (cfr.Gen.45,26). Het is een plotselinge bevlieging van veinzerij en zelfbedrog dat zij nu de weg van heiligheid op willen gaan. Dat hadden zij zich zo bedacht! Sommigen doen dat door wereldse zaken af te werpen, anderen door hun vleselijke lusten te beteugelen, weer anderen door uit schaamte de maagdelijkheid als mijn juk op zich te nemen. Zij menen alles te kunnen wat zij maar willen. Zij nemen niet in acht wie of wat zij zijn of wat zij aankunnen. Ook willen zij zich niet bewust zijn van Wie hen geschapen heeft of wie hun God is. Zij willen Hem alleen hebben als hun dienstknecht die alles doet wat zij graag willen.
Zo wil Ik mijn gaven niet geven. Ik wil geen zaad uitstrooien op een dorre akker van een mens die zich op zo’n loze wijze met Mij probeert te verenigen, alsof hij in zijn vreemde onwetendheid niet weet wie Ik ben. Daarom zal hij voortdurend struikelen.
Tot hem zeg Ik: “Maar mens toch! Waarom heb je niet omgekeken naar de akker van je ziel om daar het onkruid uit te trekken en de doorns en de rommel op te ruimen door Mij aan te roepen en echt naar jezelf te kijken, voordat je je dronken en zat en zonder zelfkennis tot Mij gaat wenden? Want zonder mijn hulp kun je niets zinvols tot stand brengen. In mijn dienst was je lauw en door weerzin bevangen. Je herinnert je de slaap waarin je voordien hebt liggen slapen in dagelijkse zonden. Ziek en onwetend van het goede en ook beroofd van de hulp en de troost van de Heilige Geest zul je terugkeren nadat je Mij haastig als in een roes gezocht hebt.
Maar wie heb je daartoe gezocht als leidsman en helper? Je bedrieglijke en leugenachtige geest die jou domweg tot dorheid leidde zonder groene groeikracht, en die vergat dat je niets goeds kunt doen zonder Mij. En wat heb je dan? Heel zeker val je dan ellendig en leeg voor Mij en de mensen neer en wordt je als nutteloos stof vertrapt. Want wat kun je tegen Mij beginnen? Helemaal niets. En wat kun je samen met Mij? Heel schitterende dingen die helderder blinken dan de stralende zon en zoeter zijn door de smaak die zij van binnen hebben, dan melk en honing (cfr. Jo.15,5) wanneer ze bekend raken bij het verlangende volk. Want als je Mij met het volle verstand van je ziel aanroept, zoals je dat bij het doopsel door het geloof geleerd hebt, doe Ik dan soms niet alles wat je wilt?
Maar na hun val zoeken velen Mij steunend en kreunend. Zij hadden dat eigenlijk moeten doen vóór dat zij vielen. Ik reik die mensen de hand zeggend: “Waarom heb je Mij niet gezocht vóór dat je viel? Waar was Ik, en waar heb je Mij gezocht? Heb Ik jullie ooit verworpen toen jullie Mij zochten? En Ik zeg: “Mens toch, als je op een
6.
brug staat over heel diep water en je wegens je allerdomste en verwerpelijkste zelfvergetelheid bij al zulke gelegenheden Mij veronachtzaamd hebt omdat je het voor mogelijk hield alles te kunnen wat je maar wilt en je mijn hulp niet nodig acht, en je trots bij jezelf zegt: “Ik kan die brug wel missen; ik loop over het water!” Handel je dan voorzichtig? Als je dit overmoedig en onwijs toch zou doen, zou je je geest uitblazen, terwijl die brug toch voor jouw nut gemaakt is en aan jou onderworpen is. Maar opdat jou zoiets niet zal overkomen, zul je aarzelen wegens je hevige en zichtbare vrees voor het water dat je in de dood zou meesleuren. Of als je een geweldige afgezaagde boom ziet omvallen, zul je dan niet opzij springen, zodat je er niet door gewond zult raken? Of als je leeuwen of beren of wolven op je af ziet komen, zul je dan jezelf niet in de grond verstoppen als je kunt? En als je dan zo uit vrees voor lichamelijk letsel wegvlucht, waarom zou je dan niet de vreselijke dood van je ziel voorkomen uit vrees voor je Schepper? Of heb je ooit gezien of gehoord dat iemand zo tegen Mij in opstand heeft kunnen komen? Want wie niet met Mij is, wordt vernietigd, en op wie Ik neerval, wordt verpletterd. Wat was jij toen hemel en aarde geschapen werden en die nu actief zijn zoals voor hen is vastgesteld? Maar jij, die overeenkomstig het raadsbesluit van God gevormd bent en door zijn verlichting aangeraakt bent, zou zijn geboden overtreden?! O grote domheid! Door de schepping die dienstbaar aan jou onderworpen is, veracht je je God en loop je aan hemel en aarde voorbij, terwijl zij juist hun Schepper vrezen en gehoorzamen en zijn opdracht ten uitvoer brengen. Jij doet dat niet omdat je Hem, noch in gedachte noch in je doen en laten wilt erkennen of naar Hem wilt opzien, zodat je Hem zoudt kennen. Daarom, als je geen boete doet, zal de hel je, na een terecht oordeel, opnemen, zoals dat ook hem overkomen is die verhard in het kwaad uit de hemel geworpen is en die jij hebt nageaapt. Maar toch ook al ben je gevallen, zoek mij dan roepend op, zodat Ik je verlicht kan oprapen en opnemen. Maar jij, mens, heel vaak wil je de grootste dingen pakken terwijl je niet eens in staat bent om de geringste dingen te begrijpen.
g) Aansporing voor de maagden en zij die in onthouding leven, hoe zij de heiligheid moeten nastreven.
Daarom luister naar Mij die tot jou spreekt. Als je, door Mij daartoe aangespoord, mijn juk wilt dragen door verwerping van de aardse goederen of door te leven in onthouding van vleselijke aangelegenheden, roep Mij dan eerst aan voordat je aantreedt, en volhard daarin terwijl je Mij zoekt. Dan zal Ik jou helpen. En ook, als je Mij wilt volgen nadat Ik je heb aangeraakt, kijk dan naar Mij om in de kuisheid van je maagdelijkheid. Want zoals een bloem ontspruit op een niet beploegde akker, zo ben ook Ik geboren zonder tussenkomst van mannelijk zaad. Laat Mij in grote nederigheid de akker van je ziel zien, en roep Mij aan terwijl je innerlijk tranen stort, en zeg dan: O, mijn God, ik ben een onwaardige mens. Uit mijzelf ben ik niet in staat om deze aangelegenheid te volbrengen, ik bedoel mijn maagdelijkheid te bewaren. Dat gaat alleen, Heer, als U mij helpt. Ik ben al helemaal schuldig door mijn ontstaan uit gloedvol sap. Ik ben daaruit te voorschijn getreden in veel ellende telkens als ik op
7.
zoek ben naar de oorsprong van mijn zwakheid. Vandaar dat ik ook niet in staat ben om mij op eigen kracht in bedwang te houden als de zoete smaak van mijn vlees zich aandient. Ik ben immers een boom die ontvangen en geboren is in zonde. Daarom, Heer, geef mij vanuit uw macht de vurige gave die dat gedoe en die gloed van slechtigheid in mij uitblust, zodat ik met terechte verzuchtingen het water drink uit de bron ten leven. Die laat mij me verheugen in het leven, mij die maar as van viezigheid ben, waardoor ik meer oog heb voor daden van duisternis, dan voor de werken van het licht.
(NB. Hildegard vertoont hier wel een erg negatieve kijk op de seksualiteit van de mens als schepping van God. Zelf getuigt God bij de schepping dat het heel goed is [Gen.1,31]. Hildegard ageert klaarblijkelijk tegen religieus-getinte afwijkingen op dit gebied in haar tijd.)
En als je dan ijverig en standvastig bent in je smeking, breng Ik voor Mij die akker in jou in gereedheid, die Isaak voor zijn zoon heeft klaargemaakt, toen hij sprak: Zie de geur van mijn zoon is als een volle akker, die de Heer heeft gezegend (cfr.Gen.27,27-29) Die akker van Mij zegen Ik ook in jouw hart. En zoals Isaac vervolgens ook sprak: Wees heer over je broers; en dat de zonen van je moeder zich voor jou buigen, zo zul jij ook op gelijke wijze een verheven generatie zijn tegenover het gewone volk. En Ik zal rozen en lelies en andere uitgelezen zaden van deugden op die akker zaaien. En Ik zal hem danig besproeien met de inspiratie van de Heilige Geest. En met het uitrukken van onkruid zal Ik er elk ondeugdelijk gewas uitroeien zodat Ik, als Ik mijn ogen laat rondgaan, Ik ze laat weiden in de groene groei- en bloeikracht van deze onbedorven akker.
Dit alles behoort Mij toe, en geschiedt door Mij, en niet door jou, mens. Want Ik ben de lelie op het veld (cfr.Cant.2,1) Want zoals de grond ook zonder ploeg een bloem voortbrengt, zo ben Ik, de Mensenzoon, zonder tussenkomst van menselijk zaad uit een Maagd geboren. Daarom komt die gave ook van Mij, en niet uit jezelf. Want jij bent uit bederf in zonden ontvangen en in zonden geboren. Maar als je die gave vertrouwvol aan Mij vraagt en vol vertrouwen van Mij afsmeekt, zal Ik je die ook geven, zodat je gemeenschap met Mij zult hebben in maagdelijkheid. Vanwege de zwakheid van je lichaam kun je dit evenwel niet bezitten zonder de warme moeite die in je is. De zwakke menselijke natuur van je manifesteert zich immers herhaaldelijk in je. Je bent nu eenmaal vlees uit vlees geboren.
Maar in deze aangelegenheid moet je mijn kruis dragen en mijn martelaarschap op je nemen. Dat moet je doen door je in te spannen, zodat je je door mijn toedoen kunt overwinnen. Dat is Mij altijd aangenaam, want Ik weet dat je een zwak vat bent. Dan wil Ik ook met jou in gemeenschap treden en meeleven met wat je hebt te doorstaan.
Als je in deze aangelegenheid soms toch eens ten val komt, sta dan snel op en doe van harte boete. Dan zal Ik je opnemen en je redden.
8.
h) Over de zelfbeheersing zoals in onderhavige voorbeelden duidelijk wordt.
Door de duivel misleid volharden sommigen evenwel in het kwaad, Zij menen dat zij geheiligd zijn als zij afzien van een huwelijk en daarmee de uitwendige mens in zichzelf beteugelen. Ondertussen verwerpen zij de besnijdenis van hun geest waar zij overlopen van slechte gedachten. Ook wijzen zij de besnijdenis van hun geest af waar zij het kwaad in woord en daad beramen. Zij weigeren in te zien dat ook dat schandalig is. Zij letten er maar nauwelijks op of hun vlees rechtlijnig is in het absoluut afwijzen van geslachtsgemeenschap. Daarom zijn zij voor Mij onwaardig, en met name zijn zij verworpen buiten de wet, zowel de lichamelijke als de geestelijke. Zij hebben zich immers niet gehouden aan wat vastgesteld is voor gehuwden, en meer nog hebben zij niet geleefd in liefde voor de maagdelijkheid zoals de wet dat voorschrijft. Daarom zijn zij in mijn ogen onwaardige mensen: Ik weet immers niet wat zij zijn. Ik zie hen niet leven volgens de richtlijnen van de wet, en ook niet in wat zij méér zouden doen dan wat hun is voorgeschreven. Daarom worden zij uit mijn ogen verjaagd. Ik vergelijk hen met nutteloos gewas van de aarde dat alleen maar distels en doorns en onkruid voortbrengt, totaal waardeloos ofschoon zij in hoogte en kleur lijken op rozen en lelies en andere nuttige bloemen en kruiden die weldadig sap hebben en zoete vrucht voortbrengen en lekker ruiken en als medicijn dienen. (Nb. Hildegard was een fameuze deskundige in geneeskrachtige kruiden!)
Ik vergelijk hen met koper dat op goud lijkt. Van binnen zijn zij bedrog, ze lijken alleen maar op goud. Door zo te handelen vertonen deze mensen vertonen immers gelijkenis met wijze maagden, maar van binnen zijn zij vol bedrog en verrotting.
Daarom zijn zij voor Mij ook niet meer dan een lauwe wind, die geen warmte maar ook geen kou meevoert. Zij zijn niets waard in de warmte van hun gemoed om te volharden in een maagdelijke onthouding, zoals ze begonnen zijn, maar ook zijn zij niets waard in de kou van het wereldse gedrag om zich voort te bewegen in de wereldse dingen, zoals zij dat voor zichzelf bedenken. Zij zondigen immers niet buiten de wet om zoals publieke zondaars, maar ook niet binnen de wet als onrechtvaardigen. Ze zijn innerlijk lauw, niet helemaal rechtvaardig, maar ook niet helemaal onrechtvaardig. Maar zoals het jong van onreine dieren dat weggeworpen wordt nog voordat het voelt dat het leeft, of voordat het sterk wordt in de kracht van zijn leeftijd, zo wordt ook dit volk weggeworpen in de dood. Het weet immers niet te leven ter wille van het leven, En het heeft ook geen begrip van de kracht van de deugden die in de wijsheid aanwezig is. Daarom spuw Ik hen uit mijn mond, omdat zij niet waard zijn om voor mijn aangezicht te staan zolang zij zo doorgaan zonder boete te doen voor hun wangedrag. Nu dan mens, kijk naar jezelf.
Vergelijking met een schat.
Stel dat iemand jou een schat zou geven omdat hij heel veel van jou houdt, en dat hij tegen jou zou zeggen: “Maak hier winst mee en word rijk, zodat iedereen weet wie het is die jou die schat heeft gegeven”. Dan is het toch passend dat je heel scherp
9.
bedenkt hoe je die schat op nuttige wijze winstgevend kunt maken. Je zegt dan tegen jezelf: “Die schat van mijn Heer, moet bij mij optimale winst opleveren, zodat ook hem daardoor eer toekomt”. En als je die schat dan op die manier heel geschikt vermeerdert en vergroot, zal het gerucht daarover degene ter ore komen die jou die schat gegeven had. Dan zal ook hij zich jou herinneren, nog meer van je houden, en je nog meer goede gaven toevertrouwen.
Zo doet ook jouw Schepper. Hij heeft jou een buitengewoon goede schat gegeven namelijk een levendig verstand gegeven omdat Hij zo veel van ju houdt, want je bent zijn schepsel. Door de woorden van de Wet die Hij heeft vastgesteld, heeft Hij je opgedragen om je verstand nuttig te gebruiken door het verrichten van goede werken, en doordat je rijk zult zijn in je deugden. Zodoende zal die goede Gever daardoor duidelijk gekend worden. Daarom moet je ieder moment in overweging nemen hoe zo’n grote gave, die jou ten deel gevallen is, nuttig is om in daden van gerechtigheid zowel voor anderen als voor jezelf de glans van heiligheid voort te brengen. Dan zullen de mensen daarmee, door jouw goede voorbeeld aangespoord, aan God de eer van lof doen toekomen. Wanneer je dit heel terecht in praktijk hebt gebracht, leiden lof en dank tot erkenning van God, die jou via de Heilige Geest deze deugden heeft geïnspireerd. Dat is ook de reden waarom God de barmhartigheid van zijn genade naar jou zal toewenden via de zoetheid van zijn liefde. Hij zal je bovenmate doen gloeien van liefde tot Hem, zodat je vol van de troost van de Heilige Geest wijselijk alles wat goed is, kunt onderscheiden en je nog grotere goede werken kunt verrichten. Dan zul je je Vader eer brengen met je allerwarmste liefde omdat Hij je die dingen welwillend heeft gegeven.
Laat mijn schapen naar deze woorden luisteren, en dat iedereen die oren heeft aan zijn innerlijke geest, die woorden opnemen. Dat is immers wat Mij behaagt: dat mensen die Mij kennen en van Mij houden, zo te werk gaan, zodat zij ook vanuit zichzelf begrijpen wat zij met behulp van de gaven van de Heilige Geest moeten doen.
Maar in die oostelijke hoek tegenover die jongeman, zag ik op het plaveisel van dat gebouw drie gestaltes bij hem staan. Die bekeken hem heel vroom. Naar het Noorden toe, binnen de grote cirkel die uitdeinde vanuit de genoemde stralende gestalte die op een troon was gezeten, en tussen het gebouw, zag ik iets ronds in de lucht hangen. Daarin bevond zich de gestalte van een man, zichtbaar tot zijn bovenlijf. Die keek heel scherp naar de wereld.
Maar vóór de hoek van dat gebouw, nar het Zuid-Oosten toegekeerd, verscheen een andere gestalte op het plaveisel binnen het gebouw. Die gestalte had zich breed lachend naar de genoemde jongeman gewend. Hij leek erg op die gestaltes. Allen waren in zijde gekleed zoals de overige deugden die ik eerder had gezien. Zij hadden ook allen witte sluiers op hun hoofd, behalve de gestalte die rechts van de middelste
10.
van de drie genoemde gestaltes stond. Die was blootshoofds en leek witte haren te hebben. Maar geen van hen droeg een schoudermanteltje, behalve de middelste van de drie. Die droeg een wit schoudermanteltje. Maar een wit gewaad droegen zij allen, behalve die in het wiel stond. Die droeg een nagenoeg zwart kleed. En behalve de gestalte die die links van de middelste gestalte stond, die droeg een licht gekleurde mantel. Ook droegen allen witte schoenen, behalve de middelste van de drie. Zijn schoeisel leek zwart te zijn, met een afwijkende kleur. Dit was het onderscheid tussen hen.
Op de borst van de middelste van de genoemde gestaltes die daar bijeen stonden, verschenen twee venstertjes en daarboven een hert dat toegewend stond naar de rechterkant van de gedaante. Het hert had de voorpoten boven het rechter venster geplaatst en de achterpoten boven het linker. Het stond als het ware gereed om te gaan rennen. En de gestalte sprak….
j) Woorden van standvastigheid.
Ik ben een heel sterke zuil en niet wisselvallig vanwege lichtzinnige wankelmoedig- heid. Ik kan niet door een zuchtje wind bewogen worden als een blad aan een boom dat door de wind bewogen en her en der wordt weggewaaid. Ik dien te volharden op de steen die de ware Zoon van God toch is. Wie is in staat Mij te bewegen? Wie kan Mij deren? Geen sterke kan dat, en ook geen zwakke, geen vorst of edelman, geen rijke mens en geen arme. Ik zal stand houden in de ware God, die in eeuwigheid niet zal wankelen.
Ook ik wankel niet, want ik sta gegrondvest op een zeer sterk fundament. Ik wil immers niet verkeren tussen vleiers die door de wind van de bekoring naar alle kanten worden verspreid. Nooit ofte nimmer houden die stand in de rust van standvastigheid. Zij vervallen steeds tot wat minder goed en tot wat slechter is. Dat is met Mij evenwel niet het geval, want Ik ben op een stevige steen geplaatst.
Maar de gestalte die rechts daarvan stond, kijkt naar het hert en zegt….
k) Woorden van hemels verlangen.
Zoals het hert verlangt naar waterbronnen, zo smacht mijn ziel naar U, mijn God (cfr. 41[42],12).
Daarom wil ik over bergen en heuvels heen springen, over de onnozele zoetheid van het voorbijgaande leven. Ik wil alleen maar met een eenvoudig hart omkijken naar de bron van levend water. Die is immers vol van onschatbare glorie. Niemand kan door de zoetheid daarvan zozeer verzadigd worden dat het tot weerzin van overdaad leidt.
De gestalte die links van hem bij de genoemde raampjes stond toe te kijken, sprak…
11.
Woorden van wroeging van het hart.
Ik zie voortdurend op naar het ware en eeuwige Licht en hou dat altijd vast. Nooit kan ik verzadigd worden door te verlangen en te kijken naar de eeuwige zoetheid die in de allerhoogste God aanwezig is. Maar de gestalte die aan de Noordkant in het wiel verschenen is, had in de linkerhand een heel klein groen takje. Maar het wiel draaide almaar in de rondte, terwijl de gestalte die zich daarin bevond, roerloos bleef. Rondom het wiel stond geschreven: “Als iemand Mij dient, moet hij Mij volgen, en waar Ik ben daar zak ook mijn dienaar zijn” (cfr.Jo.12,26). Op de borst van de gestalte staat geschreven: “Ik ben de hostie van lof (cfr. Ps.115,17) in alles en overal”.
En de gestalte sprak….
Woorden over de verachting van de wereld.
Aan de overwinnaar zal Ik te eten geven van de boom van het leven die in het paradijs van mijn God staat (cfr.Apoc.2,7). Want de bron van het heil heeft de dood ondergedompeld, en haar stroompjes in mij doen stromen, Zij heeft mij groene frisheid tot verlossing verleend.
Maar de gestalte die verscheen voor de hoek die op het zuidoosten gericht staat, had zo’n grote glans op het gelaat, dat ik haar niet goed kon waarnemen. Maar aanbeide zijden had zij een witgekleurde vleugel. De breedte daarvan overtrof de lengt van de gestalte. En zij sprak….
n) Woorden van eendracht.
Wie is zo krachtig dat hij het waagt om tegen God te vechten? Wie is zo overmoedig dat hij het aandurft om Mij uit te kleden en Mij in schandalige haat en afgunst te gronde te richten. God is rechtvaardig en onkreukbaar in oprechte macht en glorie. Ik wil Hem altijd omhelzen met een zuiver hart en met een blij gezicht, en ik wil mij verheugen over heel zijn rechtvaardig handelen. Ik wil niet wispelturig zijn, maar voortdurend volharden in gelijkmoedigheid en God onophoudelijk loven. Daarom zal noch de duivel, noch een of andere kwaadwillige mens mij kunnen doen verslappen of mij laten vervallen tot razernij van bedrog zodat ik niet langer zou volharden om altijd rechttoe rechtaan volgeling van de vrede te zijn. Als de wereld ook al zou vergaan, ik zal des te helderder in het hemels aanschouwen terecht komen.
Daarna zag ik…
En zie, de hele vloer van dat gebouw was als wit glas, en straalde een heel heldere glans uit. Maar ook weerkaatste de glans van dat licht over heel de vloer tot in de diepte. De glans van dat licht kwam van Hem die op de troon was gezeten, en die mij dat alles liet zien. Tussen de cirkel die zich uitstrekte van Degene die op de troon zat naar voren toe, en tussen dit gebouw was er veel grond zichtbaar, en die liep een
12.
beetje naar beneden, zodat het gebouw daardoor op een heuvel leek te staan. En de heldere Gestalte die op de troon zat, sprak mij opnieuw aan en zei: “De Zoon van de levende God, geboren uit een Maagd, is de hoesteen (Mt.21,42) die de bouwlieden hebben verworpen, maar die zij hadden moeten benutten tot opbouw van hun heil.
Maar zij hebben geweigerd om dat te doen, meer geneigd tot duisternis dat tot licht (Jo.3,19), en meer tot de dood dan tot het leven. Deze Zoon van de levende God regeert machtig over hen die heilzaam brandend door de aanraking van de Heilige Geest zichzelf naar buiten toe vertrappen, maar die zich naar binnen toe in de geest met totale inzet voort haasten naar de volheid van deugden en goede werken.
(Hier eindigt pas de tekst van het 10e visioen. Pas vanaf hier begint Hildegard het commentaar op het 10e visioen zoals duidelijk blijkt uit de aanhef van het zogenaamde nr.15 Idcirco etiam in summitate orientalis…etc. Dit zijn duidelijk de beginwoorden van het 10e visioen, herhaald om er uitleg aan te gaan geven.)
COMMENTAAR OP HET 10e HOOFDSTUK VAN SCIVIAS 3
Dat alles wat God in een mens tot stand brengt, krachtig wordt in hoge gerechtigheid en in de sterke gaven van de Heilige Geest.
Daarom zag je ook precies aan de oostkant van het genoemde gebouw iets dat op zeven traptreden van heel wit marmer leek. Dat was daar waar de twee genoemde delen van de muur – het helder verlichte deel en dat wat van steen was – bij elkaar kwamen. Want ter hoogte van de gerechtigheid, precies in het Oosten, daar bevindt zich de hoeksteen van Gods werken. Daar bevinden zich ook de twee verbindingsstukken die noodzakelijk zijn voor het vestingwerk namelijk de beschouwende kennis en de menselijke arbeid. Die twee werken noodzakelijk en rustig eensgezind met elkaar samen. Daar bevindt zich ook de zevenvoudige trap van de optimaal oprechtste kracht. Het is een kracht die God in de mens tot stand brengt en tot volmaaktheid voert. Toen is Hij na zes dagen op de zevende dag tot rust gekomen.
Dat iedere daad die onder gelovigen met geloof en daad tot stand wordt gebracht, door de goddelijke Voorzienigheid samengevoegd wordt met de vreze des Heren.
Die stenen staan netjes schildpads-gewijze geordend nabij de grote steen waarop voornoemde gestalte op een troon is gezeten. Dat slaat op het feit dat iedere daad die in geloof en daadkracht onder gelovige mensen tot stand komt, geteld wordt bij de vreze des Heren. De Heer die alles regeert met de allergrootste almacht, gaat voorop.
Op gezag van zijn voorzienigheid wordt alles met de meest waardige uitwerking van onderlinge samenhang aaneen gevoegd.
13.
Over het feit dat de Zoon van God de mens die in het doen van het goede wil volharden, zó leidt dat deze niet in dwaling vervalt over Wie met zijn nederigheid de dood teniet gedaan heeft.
En bovenaan die treden is een zetel geplaatst. Dat betekent dat boven op de dingen die God in de mensen tot stand brengt, een heel stevige overkoepelende bescherming aanwezig is waarmee Hij hen bestuurt en helpt. Want wie samen met Hem poogt om te volharden zal niet in dwaling terecht komen, want Hij is een heel sterke stut waarop iedere gerechtigheid berust.
En op die zetel zie je iemand zitten. Dat is de Zoon van God die in steevaste gerechtigheid, samen met de Vader en de Heilige Gest, als de enige God regeert. Zij hebben een mannelijk en edele gelaatsuitdrukking, want als een heel sterke leeuw heeft Hij de dood vernietigd. Hij is met een nobel gelaat zonder zonden op zichtbare wijze naar ons toegekomen, geboren uit een Maagd, maar met een bleke huidkleur. Want Hij heeft geen aardse eer gezocht met aardse dingen. Hij is in heilige nederigheid verschenen als een heel nederig, bescheiden en arm wezen.
Over het feit dat door de geboorte en het lijden van de Zoon van God een einde is gekomen aan de schaduw van de Wet.
En dan: Zijn haren waren praktisch zwart en hingen tot op zijn schouders. Dat duidt op het feit dat het Joodse volk niet de helderheid van het geloof heeft opgezocht dat bij de menswording van mijn Zoon aan het licht is getreden. Hardnekkig en ongelovig is het verduisterd terecht gekomen in de schaduw van het uiterlijk cerebraal gedoe over de Wet. Toch heeft het haar bestaan in het hoofd van de gerechtigheid, en wordt het gedragen op de schouders van de kracht. Daar is het volmaakte werk tot bloei gekomen in het menszijn van mijn eigen Zoon. En daar heeft het haar einde gevonden in haar ongeloof.
Zijn gewaad was purperkleurig. Want door in liefde zijn bloed te vergieten, heeft Hij de mens gered die ten onder was gegaan.
De dingen die God in de Kerk tot stand gebracht heeft, kunnen door de mensen gezien en gekend worden, maar wat nog komen gaat, is alleen kenbaar in geloof of door een goddelijke openbaring.
En nu: Hij is voor jou zichtbaar van zijn hoofd tot aan zijn navel. Dat betekent dat de dingen die Hij vanaf de menswording tot op de dag van vandaag tot stand gebracht heeft, voor de gelovigen duidelijk geworden zijn, maar vanaf de navel naar beneden is Hij voor jou niet duidelijk zichtbaar. Dat duidt op het feit dat de dingen die vanaf nu tot aan de voleinding van de tijden in de Kerk nog zullen plaatsvinden, niet gezien en niet geweten kunnen worden tenzij in zoverre ze door goddelijk openbaring en door het katholieke geloof kenbaar worden. Want de allergrootste opleving van
14.
deugden die vóór de laatste dag bij de mensen zichtbaar zal worden, blijft nu nog voor de mensen verborgen.
God die de vol medelijden naar de mens omziet, spoort hem aan om in navolging van de heiligen het hemels vaderland af te smeken.
Hij kijkt naar de wereld om…De Zoon van God richt zijn medelijdende blik op de mensen. Omwille van de tegenwoordige en de toekomstige dingen spreekt Hij zeer behartenswaardige en vermanende woorden tot hen. Het is de bedoeling dat zij in heilige aangelegenheden de hemelse heerscharen navolgen door weg te vluchten van de gevaren om te zondigen, en door hevig te vechten het eeuwige geluk te verwerven.
Met hun daden geven zij dan een weerwoord aan de straffen van de goddelozen.
7) Over de inhoud van standvastigheid, van hemels verlangen, van wroeging in het hart, van verachting van de wereld, van eendracht en over wat dat allemaal betekent.
Maar in die oostelijke hoek zie je op het plaveisel van dat gebouw tegenover de jonge man drie gestaltes bij elkaar staan. Die keken heel vroom naar hem.
Dat duidt op het feit dat bij het ontstaan van de gerechtigheid, toen de Zoon van God in een vleselijk lichaam verscheen door de beschikking van de Almachtige Vader, deze drie deugden gericht staan naar zijn aangezicht. Want zij zoeken Hem verlangend in gelovige mensen. Daarbij onderdrukken zij de vleselijke lusten. Dat alles geschiedt door de beschikking van de Almachtige Vader vanaf het moment dat de Zoon van God in een lichaam van vlees en bloed is verschenen.
Aan de Noordkant zie je iets als een wiel dat in de lucht hangt. Het hangt binnen de grote cirkel die zich uitstrekt van de genoemde lichtende gestalte die op een troon is gezeten, en het gebouw. En in dat wiel zie je de gestalte van een man vanaf zijn borst.
Hij kijkt heel scherp naar de wereld.
Want in het denken van de mensen bestaat er tussen de geheime macht van God en zijn geestelijk bouwwerk, een barmhartige omwalling tegen duivelse bedreigingen. Die lijkt in de lucht te hangen. Nu eens heeft die te maken met de kracht van Gods gerechtigheid, dan weer omgeeft zij het werk van God met een stevige versterking. In die kracht van God is de volmaaktheid van de christenen gelegen. Zij uit zich in de verachting van de wereld, en treedt naar buiten op de borst van haar kracht. Want deze kracht die op God vertrouwt te midden van het geweld van deze heel heftige strijd, vermaant met aandrang de mensen die in de wereld in wereldse omstandigheden verkeren, om het voorbeeld van de Zoon van God te volgen die vóórgaat in het verwerpen van het aardse. Zij moeten met steevaste goede bedoeling naar de Zoon van God verzuchten die ons vóórgaat.
Daarom staat er ook: vóór de hoek van dat gebouw, naar het Zuid-Oosten
15.
toegekeerd, verschijnt een andere gestalte op het plaveisel binnen het gebouw. Die gestalte wendt zich breed lachend naar de genoemde jongeman. Want om de gevallen mens opnieuw tot leven te wekken door de goedheid van de verheven Vader in zijn verheven gloed, strekt deze kracht zich uit naar de Zoon van God in het gezelschap van de engelenschare en tot vreugde van de gelovige mensen. Die kracht vertrapt de wereldse zaken en openbaart zich duidelijk in de zoetheid van de toegenegenheid.
Over het kleed dat zij dragen en de betekenis daarvan.
Maar in één ding leken zij op elkaar…Met gelijke toewijding lieten zij aan de mensen die God eensgezind met hun doen en laten vereren, zien wie God is. Daarom staat er: Zij zijn allen gekleed in zijden gewaden evenals de eerdere deugden die je gezien hebt. Want in hun werkzame krachten verschillen zij niet van de overige, zoals je dat hiervóór duidelijk hebt kunnen zien. Maar in de lichte bezigheid van het werk van gelovige mensen, streven zij altijd eenparig omhoog naar God.
Nu over: allen dragen een witte sluier op hun hoofd. Dat betekent dat zij eensgezind tegenover God, het Hoofd van allen, met grote toeleg samen bezig zijn overeenkomstig de heldere verplichting van de wettelijke richtlijn, zoals een vrouw tegenover haar man een sluier pleegt te dragen.
Met uitzondering van de gestalte die rechts van de middelste van het drietal staat. Die gestalte staat blootshoofds en heeft witte haren. Want die gestalte, door geen enkele zorg van deze wereld bezwaard en alleen maar in de glans van het hemels verlangen verkerend, zoekt slechts ontbonden te worden en met Christus te zijn (Filip.1, 23). Daarom heeft geen van die gestaltes een mantel om. Zij zijn immers vrij van elk dienstwerk waardoor zij verhinderd zouden kunnen worden om de taak te vervullen die bij hun vrijheid hoort, namelijk altijd opkijken naar de hemel en verlangen naar God, niets anders begerend dan datgene dat losstaat van aardse zaken.
Behalve de middelste van de drie gestaltes: die draagt een witte mantel. Met goddelijke ondersteuning wordt daarmee de pracht van het bescheiden werk aangeduid. Daarmee omhangen, wordt die deugd omkleed zoals een mens die een mantel draagt.
Maar nu over het feit dat zij allemaal een witte tuniek dragen. Dat betekent dat zij in de blanke schoonheid van goede werken verkeren zonder te toeven in de viezigheid van slechte zeden. Die slechte zeden worden gepleegd in de nietswaardigheden en de ondeugden van verblind ongeloof.
Een uitzondering vormt de gestalte die zich links van de middelste van de drie gestaltes bevindt en die een bijna zwarte tuniek draagt. Dat duidt op het feit dat deze gestalte in de soepelheid van de goddelijke toegefelijkheid omgeven is door zulke
16.
activiteiten die voor de beperking van het vlees moeilijk zijn.
En dan staat er Met uitzondering van de gestalte die zich links van de middelste van de drie gestaltes bevindt. Die draagt een vaalkleurige tuniek. Als iets fout gaat, dient deze tuniek als verdediging van zichzelf tegenover de opperste Majesteit. Die dient dan ook als een omwalling van het tot tranens toe bewogen gezucht over een daad waarover zij voortdurend wenend en roepend tot God, verzuchtingen slaakt. Vandaar ook dat zij allemaal wit schoeisel dragen. Want zij hebben tot taak om bij de dood van mijn Zoon de weg naar de vrede in het denken van de mensen alert te houden zodat zij blijven verlangen naar de hemelse aangelegenheden.
Behalve de middelste van hun drieën. Daarvan lijkt het schoeisel zwart te zijn en met meerdere kleuren beschilderd. Want deze gestalte staat onder bescherming van God. Zij verdraagt de grote scheuringen van de ongelovigen. Die maken met hun zwarte humor degenen belachelijk die van de ware weg afdwalen. En toch, gesierd door de rechte weg van het geloof, en dat geloof niet verliezend bij de terdoodbrenging van mijn Zoon, streven zij naar wat hoger is. Zij doen dat dwars door de wisselvallig-heden van de menselijke gedragingen heen, en houden stand in hun kracht en schoonheid.
Toch is er onderscheid tussen deze gestaltes. Want ofschoon zij eensgezind en onderling samenhangend te werk gaan, laat toch iedere gestalte afzonderlijk in de gloed van de verheven klaarheid haar krachten zien bij de mensen die aan hen onderworpen zijn.
Over de standvastigheid, haar wezen en wat zij betekent.
Vervolgens de gestalte die de middelste is van de drie die bij elkaar staan. Dit duidt op de standvastigheid die de zuil en het bolwerk is van de deugden die zich aan haar hechten. Zij staat in het midden van het drietal dat verwijst naar de Drievuldigheid, en zij laat aan de mensen zien dat zij alle drie aanwezig zijn in de goede werken. Immers ook Christus, de God-mens, heeft de daden die Hij in de wereld verricht heeft, tot een goed einde gebracht. Deze deugd vormt ook de kracht van de innerlijke vermogens bij de mensen, en leidt de mensen met strakke hand naar God toe. Daarom staat er op de borst van de gestalte verschijnen twee kleine venstertjes. Dat betekent dat er in de harten van de mensen een openbaring geschiedt van hemelse dingen in de twee spiegels van het geloof namelijk het God-zijn en het mens-zijn, waarvan geloofd moet worden dat zij in de Zoon van God beiden aanwezig zijn. Door Hem is diezelfde kracht bij de mensen volmaakt aanwezig en is onwankelbaar door de kracht van haar rechtlijnigheid.
Maar boven de venstertjes verschijnt een hert dat gericht staat naar de rechterkant van de gestalte. Immers bovenop het geloof waarmee men gelooft dat de Zoon van God echt God en mens is, wordt Hem door de trouwe gelovigheid van de mensen een heel stevige plaats gegeven. In zijn snelle run schetst het hert het hemels verlangen en
17.
wendt de gestalte zich naar rechts, naar standvastigheid. Het eeuwig leven treft men
immers aan in het volharden in een goede levenswijze.
Het hert plaatst zijn voorpoten op het rechter venster en zijn achterpoten op het linker. Het gaat om het feit dat Hij waarlijk God is en niet in alle rust miskend mag worden, dan wel om het feit dat Hij ook echt mens is en door niemand in een aanvechting van het geloof, door wie dan ook die echt van God houdt, gewantrouwd mag worden.
Daarom maakt het hert zich gereed om te gaan rennen. Want de redding van de zielen is teruggevonden toen Hijzelf in grote smarten zich voort haastte naar het lijden op het kruis. Hij heeft toen in waarheid het leven gebracht voor hen die volharden zoals die deugd hierboven met eigen woorden aangeeft.
Over het hemels verlangen, het wezen daarvan en wat het betekent.
Maar de tweede gestalte die aan de rechterkant staat is een voorafbeelding van het hemels verlangen. Zij kijkt voortdurend naar de hemel en is bezig met het heil. Daardoor verlangt de standvastigheid niet naar het voordeel van al wat vergankelijk is, maar streeft eerder naar het geluk van de dingen die eeuwigdurend zijn.
Daarom staat er ook: de gestalte kijkt naar het hert. Zij kijkt voortdurend naar de Zoon van God die bezig is met zijn heel heldere werkzaamheden bezig is. Zij kan maar niet genoeg krijgen van zijn liefdevolle omhelzingen, zoals zij ook al hierboven tot uitdrukking brengt.
Over wroeging in het hart, het wezen daarvan en wat het betekent.
De derde gestalte staat links en vertoont wroeging in het hart. Met voortdurende wroeging in het hart roept ze zich steeds maar weer haar ballingschap in herinnering waarover zij zucht en weent. Door de gelukzalige uitstroom daarvan, en met het terzijde schuiven van wat ter linkerzijde tegen zit, namelijk de teloorgang van de ziel, snelt zij standvastig voort van dood naar leven.
Daarom staat er: zij kijkt naar de genoemde venstertjes. In de harten van de mensen richt de gestalte haar aandacht immers helemaal op de Zoon van God die zowel in zijn menselijkheid als in zijn goddelijkheid regeert. Zij houdt ervan om te genieten van zijn voortdurende zoete aanblik. En zoals hiervoor al werd gezegd, geeft zij dat ook heel duidelijk met eigen woorden te kennen.
12. Over de verachting van de wereld, het wezen daarvan en wat het betekent.
Maar de gestalte die aan de Noordzijde in beeld verschijnt, duidt op de volmaaktheid van Christus en op de verachting van de wereld. Immers de volheid van de deugden is heel duidelijk tot uiting gekomen in de verwerping van de wereldse zaken door de Zoon van God. Toen Hij onder de mensen vertoefde, haakte Hij niet naar aardse
18.
dingen. Hij heeft ons heel sterk vermaand om in alle vurigheid te streven naar hemelse zaken.
Die gestalte heeft een uitbottend takje in de rechterhand. Dat betekent dat de activiteit van de heel vruchtbare en mooie zaailingen van de zalige deugden de gelukzalige redding van de ziel bevat. Het is als de uitstoot van de beademing van de Heilige Geest. Daarom draait het wiel almaar in de rondte, terwijl de gestalte die zich daarin bevindt, roerloos blijft. Want het medelijden van God buigt zich met toegewijde inleving naar de mensen en is vol bekommernis om hun ellende. Voor de mensen die Hem zoeken is Hij altijd toegankelijk, terwijl de vervolmaking van Christus in de verachting van de wereld geen enkele onstandvastigheid kent, maar altijd neigt naar iets dat aan geen enkele verandering onderhevig is.
Nu over: rondom het wiel staat geschreven: “Als iemand Mij dient, moet hij Mij volgen, en waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn” (cfr.Jo.12,26). Dat betekent dat
overal, waar de toegankelijkheid van Gods erbarmen aanwezig is, daar heeft die ook in zich dat al wie zich volgzaam toont aan de Zoon van God en zijn voorbeeld navolgt, zich zal verheugen in de hemelse gelukzaligheid en eindeloos deelgenoot van Hem zal zijn in het gezelschap van de engelen.
Daarom staat er ook op de borst van de gestalte gegraveerd: “Ik ben de hostie van lof (cfr. Ps.115,17 en Hebr.13,15) in alles en overal”. Christus leert ons wijselijk om de aardse zaken te verachten. Zo onderricht Hij met zijn geheime raadsbesluit de harten van zijn uitverkorenen, zodat elke gelovige ziel Hem met intense toewijding vereert en aanbidt als offer aan de Vader, opgedragen op het kruishout. Ondertussen houden de stem en de taal van alle gelovigen niet op om over heel de aarde de glorie en de lof te laten weerklinken en die openlijk te verkondigen zoals ook de gestalte in bovengenoemd citaat openlijk doet.
Over de eendracht, het wezen daarvan en wat het betekent.
Over de gestalte die op de hoek staat die op het zuidoosten gericht is. Dat slaat op de eendracht waarmee de gestalte de razernij van de boze geesten ontvlucht, en tegelijkertijd het gezelschap van de zalige engelen omhelst. Onderwijl gaat zij omwille van de liefde tot God de scheuringen van de ongelovigen uit de weg en haakt zij naar de aanblik van de eeuwige vrede. Daardoor straalt er zulk een glans van haar gelaat dat ik dat niet nauwkeurig kan zien. Dat komt omdat zij vrij van dodelijke haat en afgunst, een grotere klaarheid in de zielen van de mensen bereidt dan een sterfelijke mens bevatten kan, bezwaard als die is door een zwak lichaam. Maar dan staat er dat de gestalte aan beide zijden een vleugel heeft die groter is dan de lengte van de gestalte zelf. Dat betekent: in vóór- en tegenspoed. Vóór- en tegenspoed gaan gepaard met met het zweet van rechtschapen arbeid. Die kracht strekt de bescherming van haar oprechtste goedheid verder uit dan zij zelf groot is, en die zij bezit in haar liefde tot het verhevene zolang het menselijk geslacht blijft
19.
bestaan. Immers op het einde van de wereld vliegt die gestalte naar de hoogste hemelen. Zij verschijnt dan, méér dan nu het geval is, in haar volle klaarheid. Daar is niets aards en niets vergankelijks te vinden. Daar wordt in een zeer lieve omhelzing alleen maar gehouden van wat hemels en eeuwigdurend is. Daar duurt alles voort wat helder en hemels is nadat elke nevel van ongerechtigheid weggewassen is. Dat wordt ook heel getrouw weergegeven in de woorden van de belijdenis van de gestalte.
Een goede daad komt voort uit waakzame kracht. In het volmaakt volbrengen van de daad laat iemand zien dat hij God vereert.
Nu over de woorden: Je ziet hoe de vloer van het voornoemde gebouw zo helder is als glas, en hoe daar een heel helder licht van uitstraalt. Dat duidt op de kracht van het ware geloof. Dat draagt en verklaart het werk en de stad van God; hoe die in alle helderheid en eenvoud als in een spiegel, effen en heel zuiver is. Dat betekent dat de kracht van het ware geloof het werk en de stad van God draagt. De kracht van het ware geloof met de daarbij horende daden spreidt die stad van God uit in een blanke gloed en laat zien hoe zij de spiegel is van de heel pure en soepele eenvoud. Met dat geloof en met alle goede werken die daartoe behoren, wordt er in die stad van God gewaakt en wordt zij opgebouwd totdat God geraakt wordt. Dat begint met de goede werken van de mensen in de glans van de reinste bedoeling, en dat eindigt met het heel precies gekend worden van het heil van de mensen. Door de voltrokken daad laat het geloof immers zelf zien met welke toewijding een ziel God heeft gezocht.
Door de kracht van het geloof werpt God het oude serpent in de diepte van de eeuwige chaos.
Daarom staat er: de gloed van het licht van Hem die op de troon is gezeten, en die jou dit allemaal laat zien, schijnt over de hele vloer en reikt tot in de diepte van de afgrond. Want de genade van de Almachtige God die alles bestuurt, en die alles wat je in dit visioen aan de weet komt, aan jou openbaart, heeft door de kracht van het geloof de duivel tot niets herleid in het verderf van de dood. Hoe dan?
In de wedergeboorte van Geest en water heeft God door het allerzuiverste geloof het oude serpent weggeworpen in de diepte van eeuwige verwarring. Op sterke wijze heeft Hij de duisternis van het ongeloof doorbroken. Dat vond plaats toen de Zoon van God zijn gelovigen heeft bemoedigd om de woorden van zijn onderrichting, die zij van Hem ontvingen, in de wereld te verspreiden.
Heidenen, Joden en valse Christenen die het ware geloof ontkennen, zijn in Gods macht, ofschoon zij uit de Kerk verworpen zijn, die hoog verheven is.
Nu over: Tussen de cirkel die zich uitstrekte van Degene die op de troon zat naar voren toe en tussen dit gebouw was er veel grond zichtbaar, en die liep een
beetje naar beneden, zodat het gebouw daardoor op een heuvel leek te staan.
20.
Dit betekent dat er tussen de kracht van de macht van de almachtige God en het uitverkoren werk van zijn goedheid zich meerdere mensen bevinden die het ware geloof ontkennen. Zij houden zich méér met tijdelijke zakn bezig dan met eeuwigdurende, bijvoorbeeld de heidenen, de Joden, de valse Christenen.
NB. Joden werden in die tijd beschouwd als verworpen mensen omdat zij Jezus hadden laten vermoorden. Maar Jezus en de Apostelen waren ook Joden….!
Zij zakken steeds verder weg van kwaad tot erger. Zij kijken niet eens bij vergankelijke zaken omhoog in de spiegel van het katholieke geloof. Zij geven zich in tegendeel liever moeite om in hun hartstochten en in de diepte van hun zonden hun minderwaardig gedoe voort te zetten. Het grootse en zeer prachtige werk van God prijkt duidelijk, voor iedere mens die er oog voor heeft, in de hoogte van het opperste geluk. Johannes, de beminde evangelist getuigt daarvan in de goddelijke openbaring waar hij zegt:
Woorden van Johannes hierover.
En Hij nam mij mee naar een heel hoge berg, en liet mij de heilige stad Jeruzalem zien die van bij God vandaan uit de hemel neerdaalde ( Apoc.21, 10-11).
Dat duidt op het feit dat de Geest de geest verheft. Hoe dan? In zijn kracht trekt de Heilige Geest het geestelijk vermogen van de mens weg uit de zwaartekracht van het vlees. Zo kan dat opstijgen naar het zien door de ogen van de Geest van Hem die naar het innerlijk kijkt, en niet verblind is door blindmakende vleselijke geneugten.
Wat betekent dat? Dat betekent dat de Heilige Geest het geestelijk vermogen van de mens optilt naar het toppunt van de hemelse verlangens. Daardoor kan dat vermogen indringend kijken naar de daden die wij met onze geestelijke vermogens dienen te verrichten. Dat is de grootheid van Gods handelen waaraan de duizenden duivelse bezigheden onderworpen zijn. Zoals een berg die boven de vlaktes van de aardse planeet uitsteekt, zo wordt de duivel overheerst door het handelen van God. God is een steevast fundament, zoals een berg die zich niet van zijn plek verroert. De hoogte van die berg is zo groot dat een sterfelijke mens daar feitelijk niets over kan zeggen. Die hoogte gaat elk menselijk voorstellingsvermogen ver te boven, omdat die aardse kenvermogens uitgaan van aardse maatstaven.
En zoals de werken van de Heilige Geest aan een gelovige en heilige ziel getoond worden, zo moet ook het hemels Jeruzalem zonder tussenkomst van menselijk handelen op geestelijke wijze geschonken en opgebouwd worden door het werken van de Heilige Geest. Op deze wijze wordt duidelijk dat de Heilige Stad opgesierd wordt via de goede werken die onder de mensen verricht worden door de stuwing van de Heilige Geest.
Die stad is immers aldus hoog boven op een berg gelegen, en verzamelt in zich talloze gebouwen die met uiterst voortreffelijke en van alle zondige viezigheid schoongemaakte bouwstenen zijn opgetrokken. Met die stenen zijn de zielen bedoeld die in het zicht van de vrede verkeren.
21.
Vandaar dat die stad met haar kostbare stenen glanst als goud. Want in goede mensen laat de wijsheid het heldere effect van haar inzet zien. Maar die goede daden die verricht worden in de juiste gesteltenis en waarmee ook het hemels Jeruzalem is opgesierd, waar komen die vandaan? Klaarblijkelijk uit de hoge hemel. Want zoals de dauw uit de wolken neerdaalt en de aarde met zijn vocht doordringt, zo dalen ook de goede werken van God in de mensen neer en worden die daar door de uitstorting van de Heilige Geest besproeid. Op zo’n wijze gebeurt het dat een gelovige mens goede en zoete vruchten voortbrengt en deelgenoot wordt van de hemelse woning. Zo dus vertonen de hemelse werken, die door een gave van de Heilige Geest bij de mensen worden aangetroffen, dezelfde glans als die van waaruit zij stammen. Hoe dan? Omdat het heldere licht van God oplicht in de goede werken van de rechtvaardige mensen, wordt Hij op aarde des te vuriger gekend, aanbeden en vereerd, en wordt de heilige Stad door deze deugden als met sieraden gesierd. De mens die met de hulp van God goede werken verricht, vereert Hem immers met zijn talloze wonderen. En zo wordt deze openbaring door de ogen van de geest gezien en gekend, zodat onder invloed van de Heilige Geest de goede werken bij de mensen verricht, bij God in de Hoge terecht komen.
Over het feit dat God de Kerk van overal op aarde bijeengebracht heeft. Hij heeft dat tot stand gebracht tot verwarring van de duivel op de jongste dag.
Zoals werd aangegeven gaat God te werk van het Oosten, naar het Noorden, het Zuiden en het Westen. Hij doet dat door zijn Zoon uit liefde voor de Kerk. Hij brengt dan ten uitvoer alles wat nog vóór de schepping van de wereld was voorbestemd. Dat gebeurt allemaal op de Laatste Dag. Zoals Hij zijn werk op eigen initiatief voortbrengt, zo bevestigt en versiert Hij het voor zichzelf in de hoogste staat van volmaaktheid, en voltooit Hij het voor zichzelf. Dat wordt op mystieke wijze tot uitdrukking gebracht met de termen “verstevigen en versieren met torens en deugden”. Hoe moet je dat verstaan? Na de val van Adam wordt in de persoon van Noë verwezen naar de gerechtigheid van het juiste handelen. Dat gaat door tot de laatste dag, en is omgeven door vele wonderen. De verschillende eeuwen door heeft God niet opgehouden om daar in zijn uitverkorenen blijk van te geven. Dat blijkt uit het ploegen van Noë en uit wat Abraham en Mozes te zien hebben gegeven, en in het optreden van zijn Zoon. Hoe dan? In het hart van de hemelse Vader was al vóór alle tijden aanwezig dat Hij op het einde van de tijden zijn Zoon in de wereld wilde zenden ter wille van het echte heil en de verlossing van de verloren gelopen mens. Zijn Zoon is uit een maagd geboren. Alles wat de oude heiligen voorspeld hadden dat door de Heilige Geest in vervulling zou gaan, heeft Hij door zijn volmaakt optreden tot stand gebracht. Dat lijkt op een menselijke arm die zich naar het werk toe beweegt en waar de hand daarna pas in actie komt. Waar duidt dat op?
22.
Toen Adam uit het land van de bloeikracht verjaagd is geworden, begon de gerechtigheid voor het eerst weer in Noë actief te worden overeenkomstig het oordeel van God. Dat gebeurde als het ware in het eerste gewricht, namelijk dat van de schouder. Het ontplooide zich sterker in Abraham en Mozes als in het tweede gewricht van de arm, de elleboog. Zo bereikte “het zijn” haar volmaaktheid in de Zoon van God. In Hem zijn alle tekenen en aankondigingen van het Oude Testament openlijk verwezenlijkt, en door Hem ook alle deugden. Daarmee is het hemels Jeruzalem in al haar kinderen uitgedost. Dat wordt duidelijk via de boodschap die vervat ligt in de wedergeboorte van Geest en water (d.i. De doop). Dat lijkt er op hoe een hand het voltooid aanzien geeft aan wat zij met haar vingers tot stand brengt. Tot mijn glorie breng Ik op deze wijze mijn werk tot voltooiing. Dat, duivel, geschiedt tot mijn glorie, maar tot jouw verwarring. In het Noorden en het Westen zet Ik de kracht van mijn arm in tegen jou; en volgens de loop van de zon bied Ik weerstand aan jou van het Oosten naar het Zuiden. Dan verwerp Ik jou in het Westen zodat je overal verspreid raakt. Want in mijn Kerk, die een machtige berg is en jouw ondergang, voltrek Ik aan jou, aller schandelijkste valserik, het werk van gerechtigheid en heiligheid, zodat jij, die wilde dat mijn volk te gronde zou gaan, zelf volslagen vernietigd wordt.
Wie evenwel oren aan zijn innerlijk begripsvermogen heeft, haakt met vlammende liefde naar deze woorden en schrijft ze op in het geweten van zijn ziel.
HOOFDSTUKKEN VAN HET ELFDE VISIOEN VAN HET DERDE DEEL
(1 T/M 42)
(NB. Onderstaande inhoudsopgave komt niet voor in het manuscript, en is dus niet van Hildegard afkomstig. De nummering van de Riesencodex is foutief. De tekst van het visioen loopt feitelijk van nr.1 t/m 36. Het commentaar van Hildegard op de tekst van het visioen begint bij nummer 37. 37 is dus in feite nr.1, 38=2 enz. van het “commentaar”. Dat blijkt uit de eerste woorden van nr. 37 quod idem monstrustruosum caput…. Dat zijn de eerste woorden van het visioen die vanaf 37 becommentariëerd worden.
1 – Over de vijf voorafgaande en zeer onstuimige periodes van tijdelijk bestuur.
- Over de vurige hond en zijn betekenis.
- Over de rossige leeuw en zijn betekenis.
- Over het vaal bleke paard en zijn betekenis.
- Over het zwarte varken en zijn betekenis.
-
- Over de grijze wolf en zijn betekenis.
- Over de berg met vijf toppen en over de vijf touwen en hun betekenis.
- Woorden van Job hierover.
2 – Over het feit dat de Kerk schittert in haar volmaaktheid en gesierd wordt door haar gerechtigheid tot de tijd van de antichrist.
3 – Over het feit dat het geloof van de Kerk nagenoeg in twijfel wordt getrokken met uitzondering van het het getuigenis van Henoch en Elias.
4 – Over het feit dat vóór het einde van de wereld door het getuigenis van die twee de bruidegom van de Kerk zeer helder zal schitteren, nadat de zoon van het verderf is overwonnen, en het geloof in de waarheid openbaar is gemaakt.
5 – Woorden van David hierover.
6 – Over het feit dat de Kerk, wanneer de gerechtigheid is verkild, veel verschillende kwellingen en vervolgingen op betreurenswaardige wijze heeft te doorstaan.
7 – Over het feit dat de antichrist met verschrikkelijke terreur de sterke stank van zijn wreedheid verspreidt, en tevens de waanzin van zijn verbetenheid over de mensen uitstort.
1.
8 – Over het feit dat de zoon van het verderf zal proberen om hen, die hij niet met mooie praatjes kan overhalen, te breken met zeer wrede vervolgingen.
9 – Over het feit dat de Kerk op het einde van de wereld overgoten zal worden met het edelste bloed, tot aan de twee getuigen van de waarheid.
10 – Dat wij nu in het zevende duizendjarig rijk verkeren, nadat er zes verstreken zijn. (NB. Zevende = volmaaktheid).
11 – Waarom God nu toch nieuwe geheimenissen en veel mystieke aangelegenheden die tot nu toe geheim waren, nu toch ter sprake brengt via iemand die niet spreekt en ongeletterd is (= Hildegard?).
12 – Aansporing van God aan de geleerden om dit betoog niet in de wind te slaan, maar juist als een overwinningsvaandel omhoog te steken tegen de zoon van het verderf.
13 – Woorden van de Geest op het einde van de tijden tot de Kerk gericht.
14 – Het Evangelie hierover.
15 – Over het feit dat dat als de wereld in beroering gebracht wordt, de vier elementen (nl. aarde, water, lucht en vuur) schoon gewassen worden, en dat de Kerk in haar kinderen tot voltooiing gebracht zal worden, opdat zij als ledematen niet van het hoofd gescheiden worden.
16 – Over het feit dat de loop van de wereld nu aangekomen is in het getal zeven.
( 7 is het heilige getal van volheid of vervulling. De 7e dag is de zondag, de dag des Heren).
Na alle moeite worden de zegels van Schriften open en toegankelijk naar voren gebracht. Er is geen ander getal. Het overige kan niet door de mens gekend worden.
17 – De reden waarom God wilde dat zijn Zoon op het einde der tijden mens zou worden.
18 – Over de antichrist en zijn moeder.
19 – Over het feit dat iemand die door zijn moeder onderwezen is in magische kunsten, zijn wil aan geschapen materie oplegt met toestemming van God.
20 – Over wat hij kan, en de wonderlijke dingen die hij schijnt te verrichten.
21 – Woorden van Mozes over het zien van God.
2.
22 – Over het feit dat sommige mensen, verleid door de duivel, valselijk wonderlijke dingen laten zien in geschapen dingen, maar niet in staat zijn om ze in iets anders te veranderen. (Kennelijk over goochelaars en illusionisten.)
23 – Hoe de antichrist op meerdere wijzen de zijnen in de maling neemt, en waarom hem dat is toegestaan.
24 – Over de geveinsde dood van de antichrist en over het geschrift van de vervloeking. Ieder die deze zal hebben weersproken zal worden gedood.
25 – Woorden van Johannes.
26 – Over Enoch en Elias. Waarom zij tot die tijd gespaard zijn gebleven.
27 – Woorden die zij gesproken hebben tot de kinderen van God.
28 – Over hun waarachtige tekenen waardoor de valse dingen van de antichrist verworpen moeten worden.
29 – Over het feit dat de mensen die met toestemming van God hun taak hebben volbracht, het loon van hun werk zullen ontvangen.
30 – Over het feit dat alle leden van de Kerk beven van schrik vanwege de protserige overmoed van de antichrist waarmee hij denkt in de geheimenissen van de Kerk binnen te kunnen dringen.
31 – Over het feit dat de macht van God de zoon van het verderf met duidelijke kracht in de eeuwige verdoemenis stort evenals de duivel.
32 – Over het feit dat helse stank en nevels de plaats van de zelfverheffing zullen vullen, zodat zij ontgoocheld terugdeinzen.
33 – Over het feit dat als de zoon van het verderf neergeveld ligt, de bruid van Christus zal oplichten met de glans van wonderlijke schoonheid ten aanschouwen van de dwalenden die terugkeren op de weg van de waarheid.
34 – Over het feit dat niemand de dag van het oordeel kan weten tenzij God alleen.
35 – Voorbeeld van Samson.
Nota: Deze opsomming van de hoofdstukken van Scivias 3.11 dateert niet van Hildegard – zie manuscript. Van wie stamt deze inhoudstafel dan wel? Ze zijn op latere datum in de codex binnen gesmokkeld.
3.
HET ELFDE VISIOEN VAN HET DERDE DEEL
Vervolgens keek ik naar het Noorden, en zie daar stonden vijf beesten. Eén daarvan leek op een vurige hond, maar stond niet in brand. Het tweede leek op een rossige leeuw. Het volgende leek op een vaal paard. Het vierde leek op een zwart varken. Het volgende leek op een grijze wolf. Ze stonden allemaal naar het Westen gekeerd. En daar in het Westen bevond zich bij die dieren een heuvel met vijf toppen. Het was zo dat er vanuit de muil van ieder beest een touw gespannen was naar iedere heuveltop. Alle touwen waren bijna zwart behalve het touw dat aan de muil van de wolf gespannen was; dat leek deels zwart, deels wit te zijn. (Tussengevoegde beschouwing over Job.17,8-9).
En zie, in het Oosten zag ik opnieuw de jongeman die ik eerder gezien had op de hoek waar de oplichtende stenen van de muur van het genoemde gebouw samenkomen. Hij droeg toen een purperen tuniek. Ik zag hem dus opnieuw op die hoek staan, maar nu vertoonde hij zich aan mij vanaf zijn navel naar beneden toe. Zodoende was hij te zien van zijn navel tot de plek waar een man als man kenbaar is. Hij schitterde als de dageraad. Daar op die plek lag er een lier met snaren bespannen. En vanaf die plek tot twee naast elkaar gelegen vingers boven zijn enkel, was hij gehuld in schaduw, en vandaar af waren zijn voeten witter dan melk.(Commentaar op Ps.118,1)
Maar ook de gestalte van een vrouw werd mij getoond. Ik had haar eerder voor het altaar in het licht van God zien staan. Nu werd zij mij opnieuw getoond. Ook dat was zó dat ik haar zag van haar navel naar beneden. Want vanaf de navel tot waar de vrouw als vrouw herkenbaar is, had zij meerdere schubachtige plekken. Op de plek waar iemand als vrouw herkenbaar is, verscheen een monsterachtige zwarte kop met ezelsoren, maar met een neus en een muil als van een leeuw, knarsetandend met een grote muil, terwijl zij op vreselijke wijze haar ijzeren tanden aanscherpte.
De gestalte zat onder het bloed vanaf haar hoofd tot aan haar knieën, behalve de twee plekken die elkaar boven de enkel raakten, die bleken wit te zijn. En zie, dat monsterachtige hoofd maakte zich met veel geraas los van haar plaats, zodat heel die vrouwelijke gestalte er in al haar ledematen hevig van schudde. Aan haar hoofd zat echter iets vast dat op een grote hoop mest leek. Daarlangs probeerde zij naar de hoge hemelen op te klimmen alsof het een berg was. En dan slaat een plotselinge bliksemschicht met zoveel kracht tegen haar hoofd, dat zij van die berg aftuimelt en haar ziel de dood injaagt. Direct daarna omgeeft een stinkende kwalm die berg helemaal. En dat hoofd wordt door die kwalijke damp zo smerig omgeven, dat mensen in opperste verbijstering verkeren. De stank bleef nog een tijd langer rond de berg hangen. Mensen die erbij stonden te kijken, waren geschokt door een hevige schrik. Ze zeiden tegen elkaar: “Wat is dit? Wat denken jullie dat dit was? Wee ons ongelukkigen, wie komt ons te hulp? Wie zal ons redden? Wij weten niet eens hoezeer wij bedrogen zijn. O Almachtige God, heb medelijden met ons! Laten we terugkeren, maar ijlings terugkeren, naar het testament van het evangelie van Christus. O, o, o, wat zijn we bitter bedrogen”. En zie, de voeten van die andere genoemde vrouwelijke gestalte lichten helder op. Zij stralen een glans uit, helderder dan die van de zon. En ik hoorde een stem uit de hemel die tot mij sprak.
1. Over vijf wilde periodes van tijdelijke aard.
Alles wat op aarde is, neigt naar zijn einde. De wereld verkeert in de tanende toestand van haar krachten en neigt naar haar einde, terwijl ze gebukt gaat onder veel zorgen en rampen. Ondertussen wordt de bruid van mijn Zoon lastig gevallen en deerlijk vertrapt. Dat gebeurt zowel door de voorboden van de zoon van het verderf als ook door de verderver zelf in zijn kinderen. Maar ofschoon zij door toedoen van de verderver zelf erg afgetobd raakt in haar kinderen en ook deerlijk wordt vertrapt, verrijst zij op het einde van de tijden sterker en weerbaarder, en wordt zij mooier en aantrekkelijker. Dan treedt zij naar voren om liever en zoeter door haar beminde kinderen omhelst te worden. Zo blijkt dit visioen dat je ziet, een mystieke duiding te hebben. Je ziet immers dat aan de Noordzijde vijf beesten staan. Die zijn aanwezig in de vleselijke lusten waarbij de zondensmet niet ontbreekt. Vijf zeer wilde periodes van tijdelijke aard gaan buitensporig tekeer.
2. De betekenis van de vurige hond.
Eén van de vijf beesten lijkt op een vurige hond, maar hij staat niet in brand. Dat betekent dat de loop der tijden mensen zal hebben die bijtgraag zijn. In hun eigen achting lijken zij een laaiend vuur, maar in het oordeel van God staan zij niet in brand.
3. De rossige leeuw en de betekenis daarvan.
Het tweede leek op een rossige leeuw. Dat duidt op het feit dat dat tijdsbestek oorlogszuchtige mensen zal hebben. Zij voeren weliswaar veel oorlogen*) maar zij bekommeren zich niet om recht voor God te staan. De vale kleur duidt er op dat de besturen de vermoeidheid van hun zwakheid beginnen te bespeuren.
*) Hildegard [1098-1179] leefde in de tijd van de le en de 2e kruistocht [resp.1096-1099 en 1147-1149] Zij schreef haar SCIVIAS in 1151. Zij was tijdgenoot van de H. Bernardus en kende hem.
4. Het vale paard en de betekenis daarvan.
De volgende gestalte zag er uit als een vaal paard. Dat duidt op het feit dat die tijden mensen voortbrengen die losgeslagen zijn en in een stortvloed van zonden leven. In de vaart van hun wellust springen zij over het in praktijk brengen van een deugdzaam leven heen. Dan wordt het hart van heerschappij fijn gemalen in de bleekheid van hun totale ondergang, want de frisse blos van hun kracht zijn ze al kwijt.
5. Het zwarte varken en de betekenis daarvan.
De volgende gestalte is die van een zwart varken. Want dat tijdperk wordt gekenmerkt door leiders die een grote, gitzwarte triestheid veroorzaken. Zij wentelen zich in de drek van hun viezigheid. Zij onderdrukken de goddelijke Wet in de menigvuldige tegenstrijdigheden van hun overtredingen en van andere soortgelijke kwaadaardigheden. Hun vele overtredingen van de goddelijk voorschriften buigen zij om tot een vorm van heiligheid.
6. De grijze wolf en de betekenis daarvan.
De volgende gestalte is die van een grijze wolf. Want die tijden zullen mensen bevatten die erg roofzuchtig zijn zowel in het verwerven van macht als van overige zaken waarmee zij zich bemoeien. Ondertussen tonen zij zich in die machtsstrijd niet zwart of wit. Zij zijn grijs in hun gekonkel. De kopstukken van de koninkrijken zetten zij tegen elkaar op om hen kwijt te raken. Dan breekt de tijd aan om veel mensen in verwarring te brengen. Dan viert de dwaling hoogtij over de dwalingen die reiken van diep beneden in de hel tot hoog in de hemel. Dat is van dien aard dat de kinderen van het licht op de pijnbank van hun martelaarschap gelegd worden. Zij verloochenen de Zoon van God niet, maar wel verwerpen zij de zoon van het verderf. Met zijn duivelse trucjes zal hij proberen dat zij zijn wil zullen doen.
En die beesten keren zich naar het Westen. Deze verwerpelijke tijden gaan immers ten onder als een ondergaande zon. Want zoals de zon opkomt en ondergaat, zo vergaat het ook de mensen. Terwijl de een geboren wordt, sterft een ander.
7. Over de berg met vijf toppen en over de vijf touwen waarmee de beesten vastgebonden zin.
En verder… daar in het Westen, in de nabijheid van die beesten, bevindt zich een heuvel met vijf toppen. Dat is een verwijzing naar de vleselijke begeerten. Als die in werking treden, vertonen zij een kracht met vijf toppunten. Het lijkt er op alsof vanuit de muil van ieder beest een touw gespannen staat naar elk van de toppen van de heuvel. Want vanaf het begin van hun bestaan blijft de reikwijdte van hun wezen beperkt tot zover de hun toegestane macht strekt. Alle touwen zijn bijna zwart behalve het touw dat aan de muil van de wolf gespannen is; dat lijkt deels zwart, deels wit te zijn. Want de lengtes zijn verschillend en aangepast aan de gevarieerde geaardheden van de mensen, overeenkomstig hun roofzuchtige vraatzucht. Die is gedeeltelijk zwart van kleur om de vele ongerechtigheden aan te geven. Toch is dat evenwel zó dat deze mensen uit die zwarte duisternis treden en in heel heldere gerechtigheid hun weg vervolgen. Zij treden dan met schrikaanjagende wonderen de zoon van het verderf tegemoet om hem weerstand te bieden. Het is zoals mijn dienaar Job getuigend aangeeft over een rechtgeaarde mens die gerechtigheid beoefent..
8. Woorden van Job hierover.
De onschuldige zal in opstand komen tegen de huichelaar. De gerechte mens zal zijn weg getrouw zijn, en aan zijn schone handen kracht geven (cfr.Job 17,8-9).
Wie onschuldig is aan een bloeddorstige daad, dat wil zeggen aan moord, verkrachting en aan andere dergelijke daden, verzet zich als een gloeiende kool tegen zo iemand die altijd leugenachtig is in zijn doen en laten. Hoe zo? Omdat hij het vergif dat hij opslokt, honing noemt, en omdat iemand die hij vriend noemt, wurgt als zijn vijand. Zijn woorden klinken zoet, maar ze zitten vol venijn. Hij spreekt fijntjes met een vriend, maar hij vermoordt hem in een hinderlaag.
Maar wie een stok heeft om weerbarstige beesten uit de recht weg van zijn hart weg te jagen, heeft voor zichzelf tevens een recht pad in het heldere licht van de zon. Zo iemand wordt immers in God een heldere vonk en een stralend licht als een brandende fakkel. En door zich zo met de sterkste en zuiverste goede werken te omgeven, trekt hij een stevig harnas aan en neemt hij een scherpsnijdend zwaard ter hand om de ondeugden van zich af te werpen en de deugden in zich te mobiliseren.
9. Met haar sieraad van gerechtigheid schittert de Kerk in haar volmaaktheid tot aan de tijd van de antichrist.
Daarom ook zie je in het Oosten opnieuw de jongeling staan die je al eerder hebt gezien op de hoek van de lichtgevende muur van het genoemde gebouw. Hij droeg toen een purperen tuniek. De Mensenzoon gaat immers als rijzende gerechtigheid vóór aan de kracht van het samengaan van het beschouwend weten en werken van de mens. Dat gebeurt door de goedheid van de Vader die opbouwend te werk gaat. Daar waar de Mensenzoon overeenkomstig de wil van de Vader zijn bloed stort omwille van het heil van de wereld – zoals hiervoor al werd aangevoerd – daar zetelt Hij inmiddels ook op gelijke hoogte om voor jou de waarheid opnieuw te bevestigen door het mysterie van zijn wonderen.
Dan over de woorden: Zo staat Hij dan vanaf zijn navel naar beneden vóór je. Dat betekent dat Hij vanaf de kracht van zijn ledematen – dat zijn zijn uitverkorenen waar nu eenmaal de bruidegom van de Kerk zelf over waakt – tot aan de voltooiing van die ledematen van Hem, je veel wonderbare en duistere tekenen ziet zo namelijk dat Hij vanaf zijn navel tot de plek waar een man als man herkenbaar is, schittert als de dageraad. Want vanaf die plek, wanneer zijn getrouwe vereerders hun volkomen kracht bezitten, zal Hij zich aan zijn toegewijde vereerders vertonen als de stralende gerechtigheid. Dat zal Hij doen tot de tijd van de zoon van het verderf, die zich zal voordoen als een zoon van deugdzaamheid.
Vandaar dat er op die plek iets overheen ligt dat op een lier lijkt die bespannen is met snaren. Dat duidt er op dat de zoon van het verderf tijdens die vervolgingen veel folteringen toebrengt aan de uitverkorenen en daarmee de vreugde van hun liederen verstoort. Vanwege de folteringen die zij in hun lichamen ondergaan, worden zij van hun lichamelijk boeien bevrijd, en gaan zij over naar de rust.
10. Over het feit dat het geloof van de Kerk dan min of meer in twijfel getrokken wordt, behalve in het getuigenis van Henoch*) en Elias.
Maar vanaf die plek tot twee vingers boven elkaar boven de enkel is Hij in schaduw gehuld. De gelovigen zullen immers de vervolgingen moeten ondergaan van de kant van de zoon van de duivel tot aan de leer van de twee getuigen Henoch*) en Elias. Zij zeggen dat de aardse zaken veracht moeten worden en al hun inspanningen gericht moeten staan op de hoogste idealen. Daarentegen beweert de duivel dat het geloof van de Kerk betwijfeld zou moeten worden. Ondertussen verzuchten de mensen erg verdrietig: “Wat zegt men toch van Jezus? Is dat wáár of niet?”
Nota *) De naam Henoch wordt vermeld in Lk. 3,37, in Gen. 5,22, in Eccli. 44,16; 49,6 en Hebr. 11,5. Er bestaat een apocrief geschrift onder die naam. Blijkbaar werd dat in de tijd van Hildegard als een echte bijbeltekst beschouwd. Maar als apart bijbelboek komt Henoch niet meer in de officiële canon voor. Dat dateert vanaf de tijd van de Vulgaat-uitgave van de bijbel. Die is tot stand gekomen onder de Pausen Sixtus V (Paus van 24-4-1585 tot 2-8-1590) en Clemens VIII (Paus van 1592-1605).
11. Vóór het einde van de wereld zal overeenkomstig hun getuigenis (n..l. dat van Henoch en Elias) de Bruidegom van de Kerk heel helder oplichten wanneer de zoon van de duisternis verslagen wordt, en het geloof in de waarheid zal oplichten.
Maar vanaf die plek vlak boven zijn enkel, waren zijn voeten witter dan melk. Dat betekent dat de Mensenzoon op het einde van de wereld heel helder en prachtig zal schitteren in het katholieke geloof door het getuigenis van de getuigen die eeuwige beloningen verwachten, en wanneer de zoon van het verderf overwonnen is, Want door Hem wordt dan de waarheid openlijk erkend, en de valsheid in de zoon van het verderf wordt dan totaal verworpen, zoals ook mijn dienaar David getuigt waar hij zegt….
-
- Woorden van David hierover.
De koning zal zich in God verblijden, en allen die bij Hem zweren, zullen geprezen worden, want de mond van de kwaadsprekers wordt gestopt. Dat betekent: Diepe kennis neemt grote vorm aan in de mens, want door de wil en de beschikking van God komt die tot zijn recht op het altaar van God. Daar immers kent de mens God. Ook de gelukzaligen vertoeven te midden van de lofzangen van de zingende geesten.
Zij vormen een stromend pad van woorden in de helderste bron van de sterkste Albeheerser. Ondertussen, worden de storingen van het sissen van de duivelse verleidingen opzijgeschoven omdat die het denken van de mensen schaamteloos besmetten.
13. Over het feit dat als de gerechtigheid bekoelt, de Kerk op betreurenswaardige wijze veel en veelsoortige vervolgingen zal moeten doorstaan.
Maar ook de gestalte van een vrouw die je voorheen voor het altaar hebt zien staan, dat wil zeggen voor de ogen van God, wordt je daar nu opnieuw getoond. De bruid van de Zoon van God dringt samen met de zuiverste gebeden van de heiligen bij de opperste Gerechtigheid aan. Op heel vrome wijze biedt zij die gebeden aan bij de opperste Rechter, zoals je werd getoond. Dat wordt je enerzijds duidelijk in de sacramenten ter bevestiging van de gerechtigheid; en zo wordt het ook voor jou
bij haar zichtbaar van de navel op haar buik naar beneden toe. Dat duidt op het feit dat zij zich aan jou vertoont vanaf haar verwekking waardoor zij nu in kerkelijke waardigheid voortschrijdt, tot daar waar zij aan het volle aantal van haar kinderen verschijnt met veel wonderlijke mysteries tot bescherming van velen.
Vanaf de navel tot daar waar de vrouw als vrouw herkenbaar is, had zij meerdere schubachtige plekken.
Dat betekent dat zij soms met kracht stevig en waardig en flink bij haar kinderen optreedt. Dat gebeurt tot de tijd waarop de zoon van het verderf de trucjes die de duivel bij de eerste vrouw heeft toegepast, opnieuw zal uitproberen. Dat zal hij op betreurenswaardige en ellendige wijze volhouden met toepassing van veel gevarieerde en harde ondeugden.
Hoe kan dat?
Omdat zij die de Kerk lief zouden moeten hebben, haar op vreselijke wijze vervolgen.
14. Over het feit dat de antichrist de gelovigen met zijn afschuwelijke terreur verscheurt, en dat hij de stank van zijn wreedheid en de waanzin van zijn drang om te bijten, over de mensen uitstort.
Vandaar ook dat er staat dat er op de plek waar een vrouw als vrouw herkenbaar is, een monsterachtige en diepzwarte kop verschijnt. Want de zoon van het verderf kan komen met het gedoe van de eerste verleiding in monsterachtige en schandalige dingen van ongerechtigheid. Die zoon van het verderf heeft vurige ogen, en oren als ezelsoren, en zijn neus en mond zijn als de muil van een leeuw. Ondertussen stuurt hij het allersmerigst vuur en de vuilste geluiden van tegenspraak die God ontkennen, op de mensen af. Op die manier stoot hij een voor de zintuigen afschuwelijkste stank uit, en verscheurt hij met zijn wreedste roofzucht de kerkelijke instellingen. Dat doet hij knarsetandend met een geweldige muil terwijl hij als het ware zijn vreselijke tanden monsterachtig aanscherpt. Want met zijn zeer vraatzuchtige smoel van ondeugden drijft hij de kracht en het verderfelijke van zijn beet in de mensen die het op afschuwelijke wijze met hem eens zijn.
15. Over het feit dat de zoon van het verderf zal proberen om de mensen met zeer wrede vervolgingen klein te krijgen als hij die niet met vleierij kan bereiken.
Van het hoofd tot aan haar knieën was de gestalte wit en rood. Zij zag er uit alsof zij danig was toegetakeld. Tot zijn diepste ontgoocheling zal de zoon van het verderf eerst proberen om de mensen op een lieve en zachtaardige manier te misleiden, terwijl de Kerk de zuiverheid van het ware geloof in haar kinderen ondersteunt, maar in zichzelf de bloedstollende angst en de grootst mogelijke ellende zal ervaren van allerlei soorten lijden.
16. Over het feit dat de Kerk op het einde van de wereld met zeer edel bloed overgoten zal worden tot aan de twee getuigen van de waarheid.
De gestalte zit onder het bloed vanaf haar knieën tot aan de twee plekken die elkaar boven de enkel raken, die blijken wit te zijn. Dat betekent het volgende.
Het gaat enerzijds over de tijd waarin de gestalte vervolging ondergaat tot aan de komst van de twee getuigen van de waarheid die de Kerk heel sterk bijeenhouden.
Anderzijds laten die twee getuigen zien hoe tegen het einde van de wereld de glans van gerechtigheid en van volharding zal stralen, en hoe de gestalte te lijden zal hebben van zeer bloedige vervolgingen en van het wreedste bloedvergieten onder de mensen die de verderver verachten. Wat houdt dat in?
Wanneer de zoon van het verderf in zijn tegendraadse leer van lieverlee op valse wijze vertrouwen en kracht zal ontvangen, dan wordt ook de Kerk in haar snelle vaart door heel het uiterst edele bloed overgoten, waardoor zij volledig tot hemelse woning wordt opgebouwd.
Want u, o pleinen van Jeruzalem, zult dan schitteren als het rijkste goud door het bloed van de heiligen. De duivel wordt dan weggevaagd omdat hij de ledematen van de opperste Koning heeft vervolgd. Vanwege zijn grote terreurdaden zal hij tot niets worden teruggebracht.
17. Over het feit dat wij in het zevende millennium aangeland zijn, nadat er zes millennia verstreken zijn.
Maar u, mensen die op die pleinen wenst te wonen, vlucht weg van de duivel, en aanbidt de God die u geschapen heeft. In zes dagen heeft God immers zijn schepping volbracht, en op de zevende dag heeft Hij van zijn werk uitgerust. Wat betekent dit?
Zes dagen zijn zes tijdperken, maar in de zesde wereldperiode worden nieuwe wonderwerken tot stand gebracht, zoals God ook op de zesde dag zijn werkzaamheden heeft voltooid. Nu echter bevindt de wereld zich in het zevende getal van de eeuw die vóór de laatste dag staat, zoals op de zevende dag. Hoe moet men dat verstaan? De profeten hebben hun stem laten horen; ook mijn Zoon heeft mijn wil in de wereld volbracht, en in heel de wereld is het evangelie verkondigd. Maar ook dit evangelie zal door de eeuwen der eeuwen heen, en nog heel veel jaren daaraan toegevoegd, bij Mij stevig gegrondvest blijven, ondanks de grote verscheidenheid van zeden onder de mensen.
18. Waarom God nieuwe geheime en zeer mystieke zaken die tot nu toe verborgen waren, nu toch door een niet sprekende en ongeletterde persoon ter sprake brengt.
Maar nu wankelt het katholieke geloof bij de volken. Ook vervallen de beste boekwerken die de meest deskundige leermeesters met veel deskundige ijver nageplozen hebben, in akelige weerzin. Het voedsel ten leven dat in de goddelijke Geschriften aanwezig is, is al lauw geworden.
Vandaar dat Ik nu spreek over de Heilige Schrift via een mens die niet spreken kan. Die mens is niet geleerd omdat zij gevormd is door een aardse leermeester. Maar Ik die ben, zeg door deze mens nieuwe geheimenissen en veel mystieke dingen. Tot nu toe hebben die in de boekrollen verborgen gelegen. Het is als met een mens die eerst leem bijeenbrengt, en pas daarna uit die leem iedere vorm tevoorschijn roept zoals hij wil.
19. Aansporing van God gericht tot de geleerden, dat zij deze uiteenzetting niet in de wind slaan, maar ze juist als een zeer glorieus vaandel van overwinning opsteken tegen de zoon van het kwaad.
O geleerden, die goede winst weet te scoren, bevrijdt jullie zielen, en verkondigt luide dit betoog, en reageert er niet afwijzend op. Want als jullie het verachten, verachten jullie niet dit betoog, maar Mij die waarachtig ben. Jullie moeten immers mijn volk voedsel geven via mijn Wet. Die zorg moet jullie bezig houden tot aan de vastgestelde tijd van de definitieve genezing wanneer elke zorg voor altijd voorbij is.
Maar van die tijd hebben jullie de tijd der tijden van de vastgestelde voorbestemming om te komen tot de tijd waarin de zoon van het verderf komt. Mijn uitverkorenen, komt dus weer op krachten en weest sterk (cfr.1Kor.16,13). Zorgt ervoor dat jullie niet in de strik van de dood (1Tim.3,7) terecht komt. Maar steekt de zeer glorierijke standaard van de overwinning omhoog, en stort u op de zoon van ongerechtigheid. Want waar zij de dwaalwegen gaan en de zoon van het verderf, die jullie de antichrist noemen, achterna lopen, daar moeten jullie in de voetstappen treden van Hem die jullie de weg van de waarheid wijst. Hij is met grote nederigheid in de wereld verschenen, niet met hoogmoed en trots. Hoort dus toe en begrijpt wat er gaande is.
20. Woorden van de Heilige Geest over de jongste dag, gesproken tot de Kerk.
De Geest spreekt tot de Kerk over de tijd van de laatste dwaling. Op dat uur stormt de dood de Kerk binnen, terwijl op het einde van de tijden de vermaledijde vervloeker komt aanzetten. Hij is de vervloekste vervloeker van allemaal. In het Evangelie getuigt mijn Zoon daarvan waar Hij spreekt over de stad van de verderfelijkste dwaling
21. Het Evangelie hierover.
En jij, Kafanaüm, tot de hemel ben je verheven, tot in de hel zul je afzinken (Mat.11,23)
Dat betekent: O jij, grot van ongerechtigheid, beerput van verborgen nietswaardig-heid met vleugels van huichelachtige veinzerij, hoe kun jij boven op de muur staan, terwijl jouw oog de ongerechtigheden van de ondeugden gadeslaat, jij die het brandend licht met ontlasting bezoedelt en zegt: “Wie is er gelijk aan de vader-moordenaar in huichelachtigheid?” Dwazen noemen hem de “albeheerder”. Zul jij soms de hemel bezitten met zijn wonderbare kentekenen, terwijl je je vinger in zwarte inkt doopt? Nee toch! Jouw gedoe vraagt om de bodem van de hel waar je in terecht komt, opgeslorpt door zijn vraatzucht, zodat zelfs die hel de walging uitbraakt, als de wereld de bitterheid zal zien van de dood bij de verderver van alle verdorvenheden
22. Als de wereld in beroering is gekomen, worden de vier elementen schoon gewassen en komt de Kerk in haar kinderen tot voltooiing om te voorkomen dat er ledematen aan het hoofd zouden ontbreken.
Het hoofd kan immers niet zonder de buik en de overige lichaamsdelen. Het hoofd van de Kerk is de Zoon van God. De buik en de overige ledematen die tot de Kerk behoren, vormen de Kerk en haar kinderen. De Kerk is evenwel nog niet voltooid in haar ledematen en haar kinderen. Maar op de laatste dag, wanneer het aantal van haar uitverkorenen voltallig is, dan is de Kerk pas vol. Maar op die laatste dag zal ook de verwoesting van de aarde plaatsvinden; dan was Ik, God, de vier elementen schoon van alles wat sterfelijk is in de vleselijke mens. Dan, op het einde van de tijd, zal ook de vreugde van het nageslacht van de Kerk een feit zijn.
23. De loop van de wereld bevindt zich nu in het getal zeven. Na gedane arbeid worden de zegels van de Schriften openlijk en zoetjes aan in dit boek naar voren gebracht. Een ander getal is er niet. Al het overige kan de mens niet weten.
Zoals geschreven staat: in zes dagen voltooide God zijn werk. Vijf dagen stellen vijf eeuwen voor. Op de zesde dag zijn er nieuwe wonderlijke dingen gebeurd. Want op de zesde dag werd de mens gevormd. Maar dan is het getal “zes” voorbij en komt de zevende dag waarop de loop van de wereld als het ware op de zevende dag tot rust wordt gebracht. Immers, het werk dat de beste geleerden eerst diep achter de gesloten regels bewaard hebben, en eenmaal bekend geworden, moet nu het werk ook verder verteld worden in de traagheid van woorden zoals bijvoorbeeld de woorden van dit boek zijn, alsof het de zevende dag van de rust is. Een ander aantal dagen is er niet.
Wat er voor jou, mens, te weten over blijft, kun je niet weten. Het ligt verborgen in het geheim van de Vader. Maar jullie, mensen, hebben vanaf nu de tijd aller tijden in jullie levensloop aanwezig voordat de mensenmoordenaar komt die verlangt om het katholieke geloof te verpesten. Wat er evenwel daarna gebeurt, daar kun je de tijd en het moment niet van weten, net zo min als je kunt weten wat er na de zeven dagen van de week gebeurt. Alleen de Vader heeft daar weet van, en heeft dat ook al in zijn macht bepaald. Want mens, jij kunt niet verder kijken dan de dagen van de week, of dan de tijd dat het tijdelijk bestaan duurt.
24. Waarom God gewild heeft dat zijn Zoon op het einde van de tijden mens zou worden.
Maar na de vijf getallen van het aardse bestaan heb Ik hemelse wonderen op de aarde tot stand gebracht, zoals ook in vijf dagen de schepping van andere schepselen had plaatsgevonden vóór de schepping van de mens. Dit alles is onderworpen aan de mens. Zo waren er ook al een menigte heidenen en Joden. Ook hadden er al verschillende scheuringen van meerdere kwaadaardige stromingen plaatsgevonden zowel onder de heidenen als onder de Joden. Zowel Wet als Profeten hadden al gebaad in het zweet, en alle volken waren al bedreven zowel in kwade als in goede dingen voordat mijn Eniggeborene vlees uit een Maagd zou aannemen. Ik heb Hem niet eerder willen zenden dan nadat dit alles vooraf verwezenlijkt zou zijn geworden, zodat elke gerechtigheid in Hem tot zijn recht zou komen, en elke ongerechtigheid in Hem aan de kaak gesteld zou worden. Als mijn Zoon eerder gekomen zou zijn, zou dat onwijs geweest zijn, zoals een mens onwijs handelt die zijn vruchten wil oogsten voordat ze rijp zijn. Of ook wanneer zijn menswording uitgesteld zou zijn geworden tot het einde van de wereld. Dan zou Hij ijlings moeten komen als een vogelvanger die onverhoeds vogels vangt doordat zij ondoordacht in zijn netten terecht gekomen zijn. Maar mijn Zoon komt op een tijd die lijkt op de dag die reeds na het negende uur ter kimme neigt, namelijk wanneer de grootste kracht van de dag afneemt en de kou op komt zetten, zodat mijn Zoon na vijf tellen van de wereld op de wereld aanwezig is geweest, terwijl de wereld al ten onder gaat. Wat dan?
Als Hij komt, is dat immers om het merg van van de wet bloot te leggen. Dan verandert Hij het water van de Wet in de wijn van het Evangelie (NB. Toespeling op de bruiloft van Kana cfr.Jo.2). Toen heeft Hij ook de grootste stromen van deugden doen vloeien, zodat de kerkelijke deugden die de Heilige Geest actief heeft laten worden, met stevige wortels bij de mensen versterkt heeft. En ook heeft Hij de maagdelijkheid aangedragen, zodat er als het ware een hoogwaardige tuil bloemen uit zou kunnen ontspruiten.
25. De antichrist en zijn moeder. (cfr.Openbaring 17)
Maar de onzalige moordenaar, de zoon van het verderf, komt heel spoedig. Het lijkt er op alsof de dag ten einde loopt en de zon in het Westen ondergaat wanneer de laatste dag aanbreekt en de wereld zijn gewone gang stopt. O mijn getrouwen, luistert naar dit getuigenis, en neem het op vrome wijze aan tot uw eigen bescherming. Laat het niet zo zijn dat de terreur van het verderf jullie onverhoeds overvalt en jullie in verwoestende ontrouw in het verderf stort. Daarom wapent jullie en bereidt je zodoende voor op de heftigste strijd, voorzien van de meest betrouwbare versterkingen.
Want wanneer de tijd aanbreekt waarop deze gemeenste bedrieger afschuwelijk zal optreden, zal de moeder, die deze gemenerik ter wereld brengt, in de woestijn van het verderf tussen uitermate goddeloze mensen zijn opgegroeid. Dat gebeurt vanaf haar jonge jaren op jeugdige leeftijd door duivels bedrog. Haar verwanten kennen haar niet eens, noch de mensen waaronder zij vertoeft.
De duivel verleidt haar om daarheen te gaan waar hij maar wil alsof hij een heilige engel is. Daarom zondert zij zich af van de mensen om zich des te makkelijker af te kunnen sluiten. Daarom zal zij zich ook heimelijk met sommige mannen afgeven, zij het ook met weinigen, en zij zal zich met heel veel hartstochtelijke inzet met hen bevlekken alsof een heilige engel haar beveelt om het vuur van haar hartstocht bot te vieren. En zo, in de felle gloed van haar overspel, accepteert zij de zoon van het verderf, niet wetend uit welk zaad van haar mannen zij een zoon ontvangen heeft. Maar de echtbreuk die zij gepleegd heeft, noemt zij heilig, en het volk houdt haar voor een heilige en noemt haar ook zo
26. Door zijn moeder onderricht in toverkunsten, oefent hij met Gods toestemming zijn invloed uit op verscheidene schepselen.
De zoon van het verderf wordt met duivelse kunsten opgevoed tot op krachtige leeftijd, zichzelf onttrekkend aan mensen die hem kennen. Ondertussen vertoont zijn moeder hem door middel van wat toverkunsten, zowel aan mensen die God vereren als ook aan mensen die dat niet doen. Zo laat zij hem aan hen zien en leert zij hen van hem te houden. Maar zodra hij zijn volle leeftijd heeft bereikt, zal hij openlijk het tegenovergestelde onderrichten. Zo zal hij dan Mij en mijn uitverkorenen bestrijden. Hij zal zoveel kracht verkrijgen dat hij meent zich in zijn grote macht boven de wolken te kunnen verheffen. In mijn rechtvaardig oordeel sta Ik toe dat hij bij verschillende schepselen zijn wil ten uitvoer kan brengen. Immers zoals de duivel al vanaf het begin gezegd heeft: “Ik zal aan de Allerhoogste gelijk zijn!” en hij ten val gekomen is, zo laat Ik ook op het einde der tijden gebeuren dat hij ten val komt, wanneer hij in die zoon van hem beweert: “Ik ben de redder van de wereld!” En zoals heel het tijdperk van gelovigen heeft geweten dat Lucifer een leugenaar is geweest, omdat hij vanaf het begin van de dagen gelijk aan God wilde zijn, zo zal ook iedere gelovige mens in zien dat deze zoon van ongerechtigheid een leugenaar is wanneer hij zich voor de jongste dag gelijk maakt aan Gods Zoon.
27. Over zijn macht en de verschillende wonderen die hij blijkbaar doet.
Hij is immers het ergste beest. Mensen die hem negeren, doodt hij. Hij gaat een verbond aan met koningen, leiders, vorsten en rijken. Nederigheid onderdrukt hij, maar hoogmoed bevordert hij. Heel de aardbol onderwerpt hij aan zijn duivels spel. Zijn macht reikt immers tot aan de oorsprong van de wind. Dat is zo sterk dat hij zelfs kracht aan de wind lijkt te geven, het vuur uit de hemel te laten komen, donder en hagel te laten optreden, zelfs bergen omver te werpen, wateren te laten opdrogen en aan het onkruid zijn groene groeikracht te ontnemen, en vervolgens aan alles weer het levenssap terug te geven. Zulke zinsbegoochelingen laat hij zien in onderscheiden schepselen, zowel in vochtigheid, in groene groeikracht, alsook in dorheid. Hoe dan? Hij lijkt immers gezonde mensen ziek te maken, en zieke mensen weer gezond, duivels uit te drijven en tussendoor ook nog doden te laten opstaan. Hoe doet hij dat? Als het leven uit iemand geweken lijkt, wiens ziel in de macht van de duivel is, laat hij soms met mijn verlof rondom dat lijk zijn kunstjes zien. Dan laat hij dat lijk bewegen alsof het leeft. Maar dat duurt maar even, en het wordt hem niet toegestaan om dat langer te laten plaatsvinden, zodat de glorie van God niet door deze euveldaad wordt aangetast. Sommigen die dit zien, stellen vertrouwen in hem, anderen willen evenwel hun eerder geloof behouden, maar zijn hem toch welgezind, maar zijn hem welgezind. Omdat hij hen niet harder wil treffen, stuurt hij hun enige ziektes toe. Als zij een geneesmiddel van geneesheren zoeken en deze niet in staat zijn om hen te genezen, dan keren zij naar de duivel terug, in een poging om te zien of hij in staat is om hen te genezen. Maar als hij hen ziet, neemt hij de zwakheid bij hen weg nadat hij hun die eerst had toebedeeld. Dan houden ze veel van hem en geloven in hem. En zo worden velen bedrogen terwijl zij de ogen van de inwendige mens vertroebelen waarmee zij naar Mij dienden op te zien. Op die manier willen zij ter bevestiging van hun gemoed, als het ware met iets nieuws, de dingen leren kennen die zij met hun uiterlijke ogen te zien krijgen en met hun handen kunnen aanraken. Ondertussen verachten zij de onzichtbare dingen die in Mij aanwezig zijn, en die met een oprecht geloof begrepen dienen te worden. Sterfelijke ogen kunnen Mij niet zien, maar mijn wonderen laat Ik in het schemerlicht zien aan wie Ik maar wil. Maar Mijzelf kan niemand zien zolang hij in een sterfelijk lichaam vertoeft. Het kan dan alleen maar in het schemerlicht van mijn mysteries, zoals Ik bijvoorbeeld tot mijn dienaar Mozes heb gesproken. Zo staat het beschreven in Exodus 33,20:
28. Woorden van Mozes over zijn aanschouwen van God.
…want geen mens kan mijn gelaat zien en in leven blijven. Dat betekent:
Iemand die sterfelijk is, moet zijn sterfelijke blik niet richten op de helderheid van mijn God-zijn – alsof iemand een sterfelijk lichaam kan hebben uit onvergankelijke(!) as, terwijl hij toch in de voortschrijdende tijd steeds aan verandering onderhevig is, het ene leven verlatend en overgaande naar het andere.
Immers alles wat leeft, is in Mij gegrondvest, want Ik ben het leven en in Mij is geen enkele verandering. Want zoals een vlo sterft als die in het vuur springt, zo kan ook geen sterfelijke mens in leven blijven als hij de gloed van mijn goddelijk Wezen zou zien. Toch laat Ik Mij ook aan de sterfelijke mensen zien, zo lang als zij bezwaard zijn met de zwaartekracht van hun sterfelijkheid. Ik laat Mij echter versluierd zien zoals een schilder doet die in schilderijen aan de mensen dingen duidelijk maakt die niet zichtbaar zijn.
Mens, als je Mij bemint, omhels Ik jou en Ik verwarm je met de gloed van de Heilige Geest. Immers als je Mij met een juiste bedoeling aankijkt, zul je Mij ook in geloof kennen, en dan zal Ik bij je zijn. Maar personen die Mij verachten, wenden zich tot de duivel omdat zij Mij niet willen kennen. Daarom verwerp ook Ik hen
29. Sommige mensen kunnen, door de duivel misleid, valselijk tekenen laten zien, maar zijn niet in staat dat op een andere manier te doen.
De duivel neemt een loopje met hen en bedriegt hen, zoals hij maar wil, zodat die mensen menen dat het echt is wat hij hun voorspiegelt. De duivel neemt de mensen die op hem vertrouwen, in de maling met zijn bedrog, zodat zij ook zelf naar believen op bedrieglijke wijze meerdere tekenen in schepselen aan de mensen kunnen laten zien overeenkomstig hun verlangen. Maar toch kunnen zij de elementen of andere schepselen die door God geschapen zijn niet in iets anders veranderen. Bij de mensen die in hen geloven, kunnen zij met hun bedrieglijke trucjes alleen maar sommige verbazingwekkende dingen doen, zoals het opwekken van nevels. Ook Adam heeft de glorie van het paradijs verloren omdat hij méér wilde hebben dan hem toebedeeld was. Zo gaat het ook deze mensen. Zij verliezen het zicht en het gehoor van de innerlijke mens omdat zij God verlaten en de duivel vereren.
30. Hoe de antichrist zijn volgelingen op een andere wijze misleidt, en waarom hem dat wordt toegestaan.
Op de volgende wijze maakt de zoon van het verderf in de elementen werk van de illusies van zijn optreden. Hij laat er de schoonheid van zien, de zoetheid en de zachtheid en hoe die overeenstemmen met wat de mens graag wil. Daarmee misleidt hij hen. Maar die macht is hem toegestaan, opdat de gelovigen in het rechte geloof inzien dat de duivel geen enkele macht over het goede heeft, maar slechts over de kwade dingen die leiden naar de eeuwige dood. Wat die zoon van ongerechtigheid uitvoert, doet hij in macht, uit trots en uit wreedheid. Medelijden, nederigheid en bescheidenheid kent hij niet, maar met overmacht en grove stompzinnigheid overrompelt hij de mensen zodat zij hem volgen. Hij verzamelt meerdere volken achter zich aan door hen te zeggen dat zij zijn wil uit vrije wil moeten volbrengen, en dat zij zich niet veel moeten inspannen met waken en vasten. Hij stelt hun voor dat zij hun God zeer vereren, waarvan hij doet alsof hij dat is, zodat zij aan de hel ontsnappen en het leven binnengaan. Vandaar dat de mensen die zo beetgenomen zijn, zeggen: “O wee voor die arme mensen die vroeger zo geleefd hebben, want zij hebben een leven vol harde kruisen gekend, omdat zij, helaas, de vroomheid van onze God niet hebben gekend. De duivel laat hun immers de schatten en de rijkdommen zien, en laat hen smullen zoveel ze maar willen, terwijl hij zijn leer met valse tekenen onderbouwt. Dat doet hij zelfs zó alsof het ongepast is om hoe dan ook hun lichaam te beteugelen en te kastijden. Maar ook beveelt hij hun de besnijdenis en het jodendom volgens de zeden van de Joden te onderhouden, de krachtigere voorschriften van de Wet die het Evangelie met waardige boetedoening verandert in genade, al die voorschriften van hen maakt hij lichter overeenkomstig hun wil. Hij zegt: “Wie zich tot mij keert, krijgt vergeving van zonden en zal voor eeuwig met mij blijven leven.” Het doopsel en het Evangelie van mijn Zoon verwerpt hij en alle voorschriften die binnen de Kerk overgeleverd worden, maakt hij belachelijk. En opnieuw zegt hij met duivelse spot tot hen die hem dienen: “Zie wie en hoe die dwaas geweest is die met zijn leugens het eenvoudige volk heeft opgedragen dit te onderhouden”
31. Over de geveinsde dood van de antichrist en over zijn schrift van verdoemenis. Wie dat tegenspreekt, zal gedood worden.
De duivel spreekt verder:
“Ik wil voor jullie en voor jullie roem sterven en van de dood weer opstaan. Zo zal ik mijn volk uit de hel bevrijden, en daarna zullen jullie roemrijk met mij in mijn rijk leven”.
Deze leugenaar heeft al eerder geveinsd dat hij dit zou doen. En vervolgens zegt hij tot zijn beminden dat zij hem met het zwaard moeten doorboren en hem in een zuivere linnen doek moeten wikkelen tot de dag van zijn verrijzenis. Op die manier worden zij bedrogen omdat zij menen dat zij hem doden en dat zij zodoende zijn bevelen opvolgen. Terwijl hij doet alsof hij van de dood is opgestaan, brengt hij vervolgens de schrift van vervloeking aan de orde als heil voor de zielen. Hij doet het voorkomen als een teken van redding voor de mensen, en beveelt hen om hem te aanbidden. Maar als een gelovige omwille van de liefde voor mijn Naam, dat geweigerd heeft, zal hij met verschrikkelijke folteringen door hem gemarteld worden. Daarom zullen allen die deze dingen waarnemen of horen vertellen, met uiterste verbazing en verbijstering in angst verkeren. Daar wijst ook Johannes, mijn geliefde, op waar hij zegt:
32. Woorden van Johannes (Apoc.13,3).
Een van zijn koppen leek dodelijk gewond, maar zijn doodwonde genas. Toen liep de hele wereld vol bewondering het beest achterna.
Ik, die hou van Gods mysteries, zag hoe de valsaard en vervloekte iedere heiligheid van de heiligen met heel grote en talloze ongerechtigheden omsingelde en lastig viel.
Door de geniepigheid van zijn leugens lijkt hij in een slachtpartij zijn bloed te
vergieten en te sterven. In die waan wordt hij doorstoken en valt hij stervend neer. Maar dat gebeurt niet echt in zijn lichaam maar slechts in een bedrieglijke schaduw daarvan. Via het dwaalspoor van zijn verwondingen is hij als-het-ware gestorven, en doet jij alsof hij, na het uitblazen van zijn laatste ademtocht, van de dood is opgestaan. Zo worden alle mensen die over heel de aarde door de terreur van deze vermaledijde bevangen, stom van verbazing en afschuwelijke angst. Dat lijkt op hoe het volk bevangen is geweest van de grootheid en de kracht van Goliath, toen het hem, gewapend voor de strijd,, tegenover zich zag staan.
En zoals je ziet, slaken de zuilen van mijn uitverkorenen verzuchtingen van heel diepe angst vanwege de folteringen, maar ook vanwege de weerzinwekkende, opvallende en vreselijke tekenen die de zoon van het verderf te berde brengt. Die zuilen schijnen aangestoken te worden door verstijving van angst, terwijl ze kreten van jammerlijke angst slaken.
33. Over het feit waarom Henoch en Elias juist voor die tijd bestemd zijn geworden.
Maar twee getuigen heb Ik in mijn raadsbesluit juist voor die tijd achter de hand gehouden, namelijk Henoch en Elias. Die zal Ik sturen om in het geweer te komen en om dwalenden terug te leiden op het pad van de waarheid. Zij laten aan de gelovigen heel sterke en stevige deugden zien, want uit beider mond stemmen de woorden van hun getuigenis helemaal met elkaar overeen. Zo ondersteunen zij het geloof bij hun toehoorders, zodat daardoor het zaad van mijn Kerk in grote nederigheid stand houdt.
Tot de kinderen van God van wie de namen in het boek van het leven staan opgetekend (cfr. Apoc.17,8) zeggen zij
34. Hun woorden tot de kinderen van God.
O, jullie goedgezinden en uitverkorenen door de glorievolle lof van de gelukkigmakende genaden van het leven, luistert en begrijpt de dingen die wij jullie vertrouwvol uiteenzetten. Deze vervloekte is door de duivel naar jullie toegezonden om de zielen, die zich aan zijn bevelen onderwerpen, in dwaling te brengen. Wij waren immers van deze wereld afgesloten, voorbehouden voor Gods geheimenissen die voor de mensen verborgen zijn gebleven, zodat ons de zorg en de angst van de mensen bespaard is gebleven. Want wij zijn afgezonderd en naar jullie toegezonden
om de dwalingen van de verderver te weerspreken. Kijkt dus goed of wij gelijk zijn aan jullie hetzij in lichamelijke gestalte, hetzij in leeftijd
35. Over de ware kenmerken van hen die door wie de valse dingen van de antichrist verworpen worden.
Allen die de ware God willen kennen en belijden, volgen deze twee oude en
waarachtige getuigen. Zij dragen de standaard van Gods gerechtigheid, en laten de kromme ongerechtigheid links liggen. Want zij zullen zowel bij God als bij mensen schitteren in grote heerlijkheid. Zij zullen trekken door dorpen en steden, langs straten en op andere plekken waar de zoon van het verderf zijn averechtse leer heeft uitgekraamd. Zij zullen daar grote tekenen van de Heilige Geest tot stand brengen zodat heel het volk, dat dit ziet, in opperste verbazing zal verkeren. Maar deze grote tekenen zullen op een stevige rots plaatsvinden, zodat de tegendraadse en valse tekenen verworpen worden, Want zoals bliksem vuur doet ontstaan dat alles verbrandt, zo zal ook de zoon van het verderf door zijn inslechte verdorvenheid en nietswaardigheid maken dat de volkeren door zijn tovertrucjes als door een bliksem worden verband. Maar Enoch en Elias zorgen er met hun rechte leer voor dat de gelovigen staande blijven, maar heel dat gespuis van hem zullen zij als met een bliksemschicht tegen de grond smakken.
36. Door Gods belofte zullen degenen die volhard hebben, loon naar werken ontvangen.
Overeenkomstig mijn wil zullen evenwel zij die uiteindelijk door hem met rust gelaten worden, in hemelse gaven het loon voor hun werken ontvangen (cfr.Wijsheid 10,17). Dan verwelken de bloemen van hun leer en vallen af omdat hun stemmen in de wereld verstomd zijn, en zij hun goede vruchten laten zien te midden van de uitverkorenen. Zij staan inmiddels goed stevig in de hoop op de verheven erfenis nu zij de woorden en de razernij uit de duivelse trukendoos verachten.
Daar getuigt ook Salomon waar hij zegt: In het huis van de rechtvaardige is veel rijkdom; de vruchten van de goddelozen zijn één grote verwarring (cfr.Spreuken 15,6).
Dat betekent:
Een goed geordende woning waar geen droefheid of ongelukkige toestanden heersen, is een speciale spiegel voor het oog van God in een rechtgeaarde mens. In die spiegel ziet dat oog de kracht van zijn wonderen als een zwaard dat begerig is om toe te slaan. Maar in de gang van zaken waar een trots hart in zijn wellust puinhopen veroorzaakt, is er droefenis aanwezig over het trotse hart dat geen vertrouwen heeft in het geloof, dat juist zo weelderig bloeit.
37. Alle leden van de kerk worden door een hevige beving geschokt door toedoen van de antichrist die meent tot de hemelse geheimen door te kunnen dringen.
(Pas hier gaat Hildegard verder met haar commentaar op de tekst van het 11e visioen. Zie de herhaling van de eerste regel van het 11e visioen nrs.1- 16. Het commentaar omvat de nrs. 37-38-39-40. De nrs. 41-42 vormen een soort slotwoord.)
Maar dan zie je hoe dat monsterachtige hoofd zich met veel geraas los maakte van haar plaats, zodat heel die voornoemde vrouwelijke gestalte er in al haar ledematen hevig van schudde. Dat betekent dat heel de Kerk met al haar kinderen, zowel de grote als de kleine, in de allergrootste angst terecht komen in de verwachting van de onzalige verwaandheid van de zoon van het verderf. Hij is het hoofd van de ongerechtigheid met heel veel trotse overmoed. Dat is slechts een kleine aanmatiging van de aan hem gekoppelde ondeugd. Hij sleurt nog een grotere dwaling met zich mee namelijk dat hij boven allen verheven wil zijn wanneer zijn verleidingen op het punt staan om een einde te nemen.
Aan haar hoofd kleefde echter iets vast dat op een grote hoop mest leek. Daarlangs probeerde zij naar de hoge hemelen op te klimmen alsof het een berg was.
De grootste foefjes van de duivelse hinderlagen bevatten veel onreinheid, maar ze waren van dienst voor de zoon van ongerechtigheid. Zij fungeerden als vleugels van trots, en zij richtten hem met zoveel eigendunk overeind, dat zij zelfs meenden tot in de hemelse geheimenissen door te kunnen dringen. Hoe dan? Als hij immers elke wil van de duivel volbracht heeft, tot het punt dat hem voor het gerechte oordeel van God niet langer zoveel macht aan ondeugd en wreedheid wordt toegestaan, dan verzamelt hij zijn hele meute en vertelt aan zijn gelovigen dat hij naar de hemel zal opstijgen. Maar zoals de duivel niet heeft geweten dat de Zoon van God geboren was tot redding van de zielen, zo heeft hij zich ook in de dodelijkste kwaadaardigheid van alle slechtigheid gewikkeld, en weet hij niet dat de hevigste mokerslag van God op hem neer gaat komen.
38. De macht van God vloert de zoon van het verderf met duidelijke kracht zoals Hij met de duivel deed door hem in de eeuwige verdoemenis te storten.
En dan slaat een plotselinge bliksemschicht met zoveel kracht tegen haar hoofd, dat zij van die berg aftuimelt en die haar ziel de dood injaagt. De macht van God manifesteert zich door die zoon van het verderf met zoveel kracht van zijn ijver neer te smakken, dat hij te pletter valt vanwege de trots waarmee hij tegen God in opstand kwam, en dat hij zijn laatste adem uitblaast in de dood van de eeuwige verdoemenis.
Zo komt hij aan zijn einde. Want zoals de kwellingen van mijn Zoon tot een einde zijn gekomen, toen Hij tot de duivel sprak die Hem op de proef stelde: “Terug, Satan, achter Mij!”(Mt.16,23), en hij dodelijk verschrikt wegvluchtte, zo nemen ook de beproevingen waarmee de zoon van ongerechtigheid de Kerk bestookt, een einde door toedoen van mijn ijver.
39. De hels-walgelijke stank en nevel zullen de plek verpesten waarheen hij werd verdreven, zodat de bedrogenen zullen terugkeren.
Daarom hangt er plotseling een stinkende kwalm om heel de berg heen. Ook wordt dat hoofd daardoor met zoveel viezigheid omgeven dat de aanwezige mensen uitermate door de hevigste verbijstering bevangen raken. En dat hoofd wordt door die kwalijke damp zo smerig omgeven, dat mensen in opperste verbijstering verkeren. Een zeer verpeste en helse stank zal de plek van zijn hovaardij totaal bezoedelen. Daar zal deze allerslechtste misdadiger zozeer borrelen van zoveel viezigheid dat hij door het gerechte oordeel van God voortaan in ons geheugen geen plek meer zal hebben. De volkeren erkennen immers, volledig teleurgesteld, dat zij bedrogen zijn nu zij zijn lijk, overdekt met pest en zonder stem, uitgestrekt neergeveld zien liggen.
De stank bleef nog een tijd langer rond de berg hangen. Want die stank omgeeft de duivelse zelfverheffing, zodat de door hem misleide mensen, nu zij hun fout inzien, afstand nemen van hun stinkende en misleidende dwaling en zij naar de waarheid terugkeren.
Mensen die erbij stonden te kijken, waren geschokt door een hevige vrees. Want toen zij dit zagen, overviel hen een heel grote vrees, zodat zij met een vreselijke stem en huilende klachten uitriepen dat zij ernstig gedwaald hadden.
40. Nu de zoon van het verderf neergeveld is, straalt de bruid van Christus met haar glans van pure schoonheid voor hen die dwalen en naar het waarachtige leven terugkeren.
En zie, de voeten van die andere genoemde vrouwelijke gestalte lichten helder op. Zij stralen een glans uit, helderder dan die van de zon.
Dat betekent dat de kracht van het fundament en de ondersteuning van de bruid van de Zoon veel helderheid van geloof laat zien, en dat haar hele schoonheid alle aardse schoonheid overtreft. Ondertussen ligt de zoon van het verderf, zoals voorzegd, verslagen tegen de grond, terwijl velen van hen die verdwaald waren, naar de waarheid terugkeren
41. Niemand kent de dag van het oordeel, behalve God.
Maar na de val van die goddeloze, moet geen sterfelijke mens aan de weet zien te komen wanneer de laatste dag zal plaatsvinden waarop de wereld zal vergaan, want dat kan niemand weten. De Vader houdt die immers verborgen als zijn geheim. Mensen, weest dus voorbereid op het oordeel.
Maar, zoals werd aangekondigd zal de zoon van het verderf samen met de duivel, zijn vader, en met al zijn verleidingen door mijn Zoon overwonnen worden. Hij is de sterkste strijder. Zo zijn ook de sterkste vijanden van Samson neergeveld . Hij is de voorafbeelding van mijn Zoon. Zo staat het ook beschreven.
42. Het voorbeeld van Samson.
( Rechters 16,30) Uit alle macht duwde hij tegen de zuilen en het huis stortte in op alle vorsten en op al het volk dat zich daar bevond. Zo deed hij bij zijn dood meer mensen sterven dan tijdens heel zijn leven. Dat betekent…
Aan de Zoon van God, dat wil zeggen: aan een zeer sterke Samson, is op de eerste plaats de synagoge toevertrouwd. Daaraan heeft Hij de nog onbekende geheimen die in het Oude Testament verborgen lagen, meegedeeld via zijn bewonderenswaardige leer door hun de innerlijke zoetheid van die Wet die sterker was dan een leeuw, welwillend bekend te maken. Maar de synagoge heeft Hem teleurgesteld en heeft zijn geheimenissen belachelijk gemaakt. Zij weigerde zijn leer nader te bezien en met de grote hooghartigheid van haar trots verachtte zij die. Daarom heeft Hij hevig bewogen voorspeld dat hun het Rijk van God ontnomen zou worden en aan een ander volk zou worden toebedeeld. Zo is Hij met veel wondertekenen en te midden van een menigte mensen naar Jeruzalem opgegaan. Daar werd de ontrouw van de vorige mensen ongedaan gemaakt door mensen die hun kleren op straat hadden uitgespreid. Daar heeft Hij met zijn wonderen aan de mensen gegeven wat Hij beloofd had, en aan wie zijn bruid Hem verraderlijk had uitgeleverd.
En in diezelfde vurigheid heeft Hij de bruid verlaten toen Hij aankondigde dat zijn huis verlaten zou achterblijven. Maar de vader van die bruid, met name de duivelse misleiding, heeft haar uitgehuwelijkt aan een andere man, namelijk aan de “ontrouw”.
Toen heeft de Zoon van God sluwe vossen (cfr. Recht.15,4-5), te weten de apostelen, uitgezonden die door het vuur van de Heilige Geest de gewassen van de zijn vijanden hebben verbrand. Dat wil zeggen dat de zo slechte ontrouw van de synagoge weggebrand is geworden. (* P.S. Een zeker antisemitisme is Hildegard en haar tijd niet vreemd.)
Vervolgens heeft Hij met grote tekenen en verbazingwekkende wonderen ongelovigen gedood, zodat iedereen beefde van hevige verbazing en zodat zij zeiden te vrezen dat de Romeinen zouden komen en land en volk in beslag zouden nemen. Daarom organiseerden zij hun strijders om Hem van kant te maken. Maar Hij trok zich terug op een berg om te bidden, terwijl Hij bad dat die kelk aan Hem voorbij zou gaan als dat mogelijk was.
Maar Judas Iscariot heeft Hem verraden en Hem in de handen van zijn vijanden overgeleverd. Hij verborg echter de macht van de kracht die Hij in zijn hoofd (dat is in zijn Vader) bezat, en die macht is onbekend bij heel het volk. Die kan alleen gekend worden in geloof, zoals hoofdhaar alleen op een hoofd te vinden is. Later, toen Hij heeft willen lijden, heeft Hij de kracht van zijn sterkte laten zien. Dat deed Hij blijkbaar door de kinnebak van een ezel te (cfr.Recht.15,16) grijpen en tot de dochters van Jeruzalem te zeggen dat zij niet over Hem maar over zichzelf zouden wenen (cfr.Lk.23,28). Op die manier doodde Hij hen door hun de rampen van de toekomstige verschrikkingen te voorspellen.
En toen Hij zo uitgeput aan het kruis hing en Hij dorst had, ontsproot een bron van geloof uit het heiden volk. Hij schaamde zich niet om daaruit te drinken terwijl Hij ook nog zei dat alles was volbracht (cfr.Jo.19,29-30).Toen Hij zijn laatste adem had uitgeblazen, is Hij afgedaald ter helle bij de overspelige vrouw, terwijl zijn vijanden Hem gijzelden door wachters bij zijn graf te posteren. Maar Hij verrijst uit de dood en is door twee poorten het rijk der hemelen binnengegaan, dat betekent: samen met zijn bijzonder uitverkorenen én met het gewone volk dat Hij uit de hel bevrijd heeft.
Maar zo heeft deze zeer schone bruid, de Kerk, zeer innig met Hem verbonden, Hem gevraagd hoe zij zijn kracht zou kunnen kennen. Maar Hij heeft haar zijn kracht niet ineens geopenbaard maar geleidelijk aan en bescheiden. Hoe dan? Toen de gelovigen voor het eerst het katholieke geloof hadden aangenomen en sommigen van hen meenden zowel in de oude als in de nieuwe wet naar de volmaakte ommekeer te moeten wandelen, was dat een band van vochtige pezen, die nog niet voldoende droog waren. Vandaar dat de Kerk tot de nog ruwe menigte zei: “Dit is de kracht van mijn Bruidegom”. Toen het volk dit hoorde, wilde het onmiddellijk God vereren terwijl het nog maar slecht naar de woorden luisterde en nog niet onder de zaligmakende invloed van de Heilige Geest verkeerde. Maar zo wordt zijn kracht niet gekend. Want de maagdelijkheid was nog nooit eerder als een nieuwe verbintenis gebruikt. De maagdelijkheid was van tevoren nooit als eervol beschouwd. Nu is zij veredeld verheven geworden als een band die de Zoon stevig vasthoudt, maar Hem niet volledig laat zien. Maar de Kerk kwam overeind en sprak: “O mijn vrienden, dit zijn de krachtigste deugden van mijn bruidegom”.
En onmiddellijk rende een grote menigte met groot geraas op Hem toe roepend: “Met alle macht hebben wij Hem gevangen genomen”. Maar ook toen is zijn kracht niet aan het licht gekomen. Later in de zeven gaven van de Heilige Geest, als in haar zeven haarvlechten (* Romeinse bruiden droegen zes haarvlechten) , is de Kerk versierd geworden en met een stevige sleutel opgesloten in de hemel van de apostolische predikers. Vandaar dat de Kerk uitroept, gevangen als zij is in het net van het geloof:
“O, hoe sterk is mijn Echtgenoot in zijn zeven hoofden”. En alle volken die dat horen, rennen op Hem toe, menend dat Hij geen grotere krachten bezit. Maar ook zo wordt zijn kracht niet erkend.
Vervolgens heeft de Kerk veel tranen gestort, want zij kende de kracht van de Heilige Drie-eenheid niet. Zij zei wel de mensheid van de Zoon van God te zien, maar aangaande zijn godheid had zij nog geen goed inzicht. Vandaar dat Hij ontroerd werd en aan de geliefde Johannes de geheimen van de Heilige Drie-eenheid te weten gaf in de mate waarin het een mens toegestaan is om die te kennen, tot eer van de Vader en in de gloed van de Heilige Geest. En zo legt Hij zijn hoofd in de schoot van zijn bruid. Daar komt Hij tot rust tot de tijd van de allergrootste scheuringen die er door toedoen van de zoon van het verderf staan aan te komen. Daar wordt de kracht van zijn gloedvolle hoofdhaar afgesneden (cfr.Samson in Recht.16,19) wanneer de mensen zich in die tijd meer inspannen om de zoon van het verderf te volgen dan Hem. Zij zeggen: “Wat betekent het, God, dat wij zoveel en zo’n grote wonderen zien gebeuren?”
Zo zal zijn kracht minder worden, wanneer men het ware geloof ziet verflauwen en tot blindheid van ongeloof ziet verworden. Maar zijn krachten keren weer als Henoch (cf.Gen.5,22) en Elias (Eccli.48,1) verschenen zijn. Daarom verwerpt Hij de trots en de overmoed die Hij stevig in de zoon van het verderf vertrapt met al zijn duivelse kunstgrepen en overige ondeugden. Dan zal de Kerk, die de naam van Christus draagt, van het tijdelijk bestaan overgaan naar het eeuwige. Dat zal Hij doen wanneer de tot nu toe goddelijke eredienst tijdelijk op deze wereld van kracht is geweest. Wat betekent dit? Immers wanneer de wereld ten einde loopt, zullen ook de duivelse vervolgingen en de sterkste krachten van de deugden bij de mensen tijdelijk ophouden te bestaan. Wie echter scherpe oren heeft aan zijn begripsvermogen, doet er goed aan om in de vurige liefde voor mijn spiegel te haken naar deze woorden en ze in het geweten van zijn ziel op te tekenen.
Daarna zag ik het volgende:
En zie:alle elementen en alle schepselen werden heftig geschokt. Vuur, licht en water braken uit en deden de aarde schudden. Bliksem en donder dreunden; bergen en wouden vielen tegen de vlakte. Het was zo erg dat alles wat sterfelijk was, de geest gaf. En alle elementen werden gereinigd, zodat er op die manier niets meer te zien was van alles wat daar maar vuil in was. En ik hoorde een stem die met opperste geluid over heel de aardbol schalde en sprak: “Mensenkinderen die op aarde neerligt, komt allen overeind!”
En zie: alle menselijke beenderen vanwaar zij zich ook maar op aarde bevonden, werden in een oogwenk bijeen gebracht en met hun vlees overtrokken. En alle mensen verrezen, met hun lichamen en al hun ledematen en met hun eigen geslachts-kenmerken. De goede mensen schitterden in hun heldere klaarheid, maar de slechte mensen verschenen in hun zwarte nietigheid, zodat ieders doen en laten duidelijk zichtbaar was. En sommigen van hen waren getekend met het teken van geloof, anderen niet. Sommigen hadden daarom over hun gelaat iets als een gouden schijn, maar anderen hadden iets als een schaduw. Dat was als-het-ware ieders kenmerk.
Maar plotseling straalde vanuit het oosten een zeer groot helder licht. En daar zag ik op een wolk de Mensenzoon aankomen met hetzelfde gelaat als toen Hij in de wereld was. Hij kwam er aan met zijn open wonden, vergezeld van de engelenkoren. Hij was gezeten op een vlammende zetel, maar zonder brandend vuur. Hij had de allergrootste storm in zijn macht om er de wereld mee te zuiveren. En die getekend waren met een teken, werden meegenomen in de lucht, Hem tegemoet, en als meegevoerd door een wervelwind naar de plaats waar ik voorheen die prachtgloed had gezien die duidde op het geheim van de opperste Schepper. De goeden en de kwaden stonden van elkaar gescheiden. Maar Hij verkondigde met heldere stem als het ware de blijde boodschap. Hij prees de rechtvaardigen gelukkig voor het rijk van de hemel, en met een vreselijke stem bestemde Hij de onrechtvaardigen tot d e helse straffen, zoals dat ook beschreven staat. Toch heeft daar geen ander onderzoek of verantwoording van hun daden plaatsgevonden. Er was alleen maar wat de evangelische stem daar heeft laten horen. Want eenieders werk, hetzij goed of kwaad, was daarin duidelijk aanwezig. Maar degenen die niet getekend waren, stonden ver weg aan de Noordkant in het gezelschap van het duivelse gezelschap. Zij kwamen zelfs niet naar de veroordeling toe, maar stonden daar toch als het ware in een storm kijkend naar het einde van het oordeel; en innerlijk slaakten zij bittere verzuchtingen.
En toen het oordeel voorbij was, en donder en bliksem en stormwinden opgehouden waren, en toen alles wat in de elementen van voorbijgaande aard was, plotseling verdwenen was, ontstond er een uiterst grote kalmte.
1.
Toen zijn de uitverkorenen plotseling stralend geworden, méér dan de gloed van de zon, samen met de Zoon van God en in eenheid met de heerscharen van de engelen, en in grote vreugde zijn zij deelachtig geworden aan de hemel, terwijl de duivel en zijn trawanten met luid gejammer afdropen naar de helse contreien. Zo heeft de hemel aan de uitverkorenen toegang verleend, en heeft de hel de verworpenen opgeslokt. En direct barstte er bij de hemelingen een heel grote vreugde los gepaard met lofprijzingen, terwijl er in de hel even grote droefheid en geweeklaag ontstonden.
Dat alles gaat het mensenverstand zover te boven dan dat het dit onder woorden zou kunnen brengen. En onmiddellijk schitterden alle elementen in opperste klaarheid alsof er een diep-zwarte huid van afgestroopt was, zodat er verder geen verbrandend vuur meer was, noch een dichte mistige lucht, en ook geen geraas van stromend water meer, en dat de aarde geen enkele zwakheid meer kende. Ook straalden de zon, de maan en de sterren als een veelvoudige versiering aan het firmament met grote pracht en praal. En zonder aandrijving bleven zij op hun vaste plek, zodat ze niet langer verschil maakten tussen dag en nacht. Er was dus geen nacht meer; er was alleen nog maar dag. En dat is het einde.
- In de jongste tijd zal alles ontbonden worden.
En opnieuw hoorde ik een stem uit de hemel die tot mij sprak:
Deze geheimnisvolle gebeurtenissen laten de laatste tijden zien waarbinnen de tijdelijke aangelegenheden omgevormd worden in die eeuwigdurende glans die geen einde kent. De laatste tijden gaan gebukt onder velerlei gevaren; en de ondergang van de wereld wordt gekenmerkt door velerlei tekenen.
Want zoals je ziet, zal op die laatste dag de aardbol door verschrikkingen geschokt worden, door stormen gegeseld, zodat alles wat kwetsbaar en sterfelijk is, door die rampen aan zijn einde zal komen. Want zodra de loop der tijden voltooid is, kan de wereld niet langer blijven bestaan, maar zal die volgens Gods beschikking ophouden te bestaan. Dan zal ook de mens, als het einde nadert, met veel ziektes behept zijn en verworpen worden, zodat hij in het uur van zijn dood met veel pijn wordt uitgeblust. Zo zullen ook heel grote en ongelukkige gebeurtenissen aan het einde van de wereld voorafgaan. Die zullen de wereld uiteindelijk met zijn veelsoortige verschrikkingen vernietigen. Want de elementen zullen dan hun verschrikkingen laten zien. Daarna zullen ze dat immers niet meer kunnen.
2. Alle elementen krijgen plotseling vrij baan.
Door een plotselinge en onverwachte impuls krijgen de elementen op het einde vrij
baan. Alle schepselen worden geraakt: vuur breekt uit, lucht lost op, water vloeit weg, aarde beeft, bliksemschichten schieten heen en weer, donders dreunen, bergen splijten open, bossen gaan tegen de vlakte. En wat er ook in de lucht,in het water of op het land sterfelijk is, zal de geest geven. Vuur zet heel de lucht in beweging en het water overspoelt heel de aarde. Op die manier wordt alles gereinigd, zodat al het smerige op aarde dusdanig verdwijnt dat het lijkt alsof het er nooit geweest is, zoals zout verdwijnt als het in water wordt gegooid.
3. Alle lichamen zullen verrijzen en in hun eigenheid hersteld.
Maar zoals al werd gezegd, zodra het bevel van God om te verrijzen ontvangen
wordt, worden de beenderen van de gestorven mensen – waar zij zich ook bevinden – in en oogwenk op hun plaats bijeengevoegd en met hun vlees bedekt. Op geen enkele wijze vindt daar een aarzeling in plaats. Maar of zij nu door vuur verbrand zijn of door water opgeslokt, of door een vogel of beest verslonden, zij worden gezwind hersteld. Dat gebeurt omdat de aarde alles teruggeeft zoals het zout uit water gezied wordt. Zo worden alle mensen herkenbaar met ziel en lichaam, en zonder enige beperking of weglating van ledematen, maar juist in de totaliteit van hun lichamelijkheid en geslachtskenmerken, hersteld. De uitverkorenen hebben daarbij de glans van hun goede werken, maar de verworpenen dragen de donkere zwartheid van hun onzalige daden. Op die manier worden hun daden niet verborgen gehouden, maar worden juist openlijk zichtbaar bij hen.
4. Getekende en niet getekende mensen onder de verrezenen.
Sommigen van hen zijn getekend in het geloof, maar anderen niet. Op deze wijze schittert het geweten van hen die geloven door de werken van hun geloof in de gloed van hun wijsheid. Maar anderen staan daar in de duisternis van hun nalatigheid. Daardoor worden zij duidelijk van elkaar gescheiden. De eersten hebben hun geloof immers met daden aangevuld, terwijl die anderen het geloof in zichzelf hebben uitgeblust. Maar er zijn er ook, zowel in de Oude Wet als in de Nieuwe Genade, die het teken van het geloof niet bezitten omdat zij de kennis van de levende en ware God niet wilden hebben.
5. De Zoon van God komt om te oordelen.
En vervolgens komt de Zoon van God aanwezig in de gedaante van zijn menszijn en zijn lijden. Dat gebeurt in de heldere glans van het eeuwig licht, maar toch in een nevelwolk waardoor zijn hemelse glorie voor de verworpenen verborgen blijft. Overeenkomstig de wil van de Vader heeft de Zoon dat lijden ondergaan voor het heil van het mensengeslacht. Nu verschijnt Hij omgeven door de hemelse heerschare
om het mensenras te oordelen. De Vader heeft het Hem gegeven om de zichtbare dingen van de wereld te beoordelen omdat Hijzelf daar op zichtbare wijze heeft verkeerd. Dat laat Hij ook zien in het evangelie waar Hij zegt:
“En Hij heeft Hem macht gegeven om te oordelen, want Hij is de mensenzoon” (Jo.5,27). Dat betekent: “De Vader legt getuigenis af over zijn Zoon” (Jo.5,9). Wat betekent dat?
6. Wat het Evangelie hierover zegt.
De Vader heeft aan zijn Zoon macht gegeven. Hij is immers altijd met de Vader verenigd in het God-zijn. Zijn mensheid heeft Hij echter van een Moeder ontvangen, zodat Hij ook mens is. Maar Hij heeft dat ook van de Vader aangenomen zodat ieder schepsel aanvoelt dat Hij de Zoon van God is. Hij is wat dat betreft, zoals ieder schepsel, in zijn gestalte een door God geschapen schepping. Daarom worden alle daden van de Zoon onderscheiden in de waardigheid die zij hebben, dus in meer en in minder waardige. Hij geeft er de waarde aan die hun toekomt. Omdat Hij zelf een tastbare en zichtbare mens in de wereld is geweest, maakt Hij ook onderscheid in wat er in de wereld correct en goed is. Bijvoorbeeld is Hij in de gerechtelijke macht verschrikkelijk voor de onrechtvaardigen, maar mild voor de rechtvaardigen. Hij beoordeelt hen zo dat zelfs de elementen zijn zuivering gewaar worden.
7. De getekenden zullen worden voorgeleid.
Dan ook komen degenen die getekend zijn niet in moeilijkheden ten overstaan van de rechtvaardige Rechter, maar worden heel snel voorgeleid. Immers, omdat zij als gelovigen vertrouwen hebben gehad in God, zijn ook de werken van het geloof (1 Cor.3,13) in hen aanwezig. Vandaar ook dat hun daden niet onbekend zijn bij God. Dat geldt zowel hun goede als hun slechte daden. Dat is wel duidelijk aangetoond. Daar worden immers de goeden van de kwaden gescheiden. Hun daden zijn immers ook verschillend. Want dan zal zowel in de goede als in de kwade mensen blijken of zij in hun kindsheid, in hun pubertijd, op jonge leeftijd, in hun ouderdom of op het einde van hun leven God hebben gezocht.
8. Dan zullen de uitverkorenen schitteren.
Daar schitteren dan ook alle bloemen van mijn Zoon. Dat zijn de aartsvaders en de profeten die er al waren vóór zijn menswording, en de apostelen die samen met Hem op de wereld hebben vertoefd. Verder ook de martelaren en de belijders, de maagden en de weduwen die Hem trouw zijn gevolgd. En degenen die aan het hoofd van mijn Kerk hebben gestaan in zowel de tijdelijke als de geestelijke aangelegenheden. Verder nog de woestijnvaders en de monniken die met geseling en versterving van hun vlees deerlijk met zichzelf zijn omgegaan omwille van de Naam van mijn Zoon. Dat alles hebben zij zelfs met grote nederigheid en liefde getoond in hun kledij. Daarmee hebben zij de engelen gevolgd. Maar zij die Mij op die manier zoeken te bereiken door te zeggen: “Dit leven is roemvoller dan dat” … dat betekent hoegenaamd niets voor Mij. Maar wie Mij in deze aangelegenheid zoekt in nederigheid, in overleg dat onder ingeving van de Heilige Geest plaatsvindt, die zal Ik in het hemels vaderland op de voorste rijen een plaats geven.
9. Stilte tijdens het oordeel.
Wanneer de Zoon van God zijn gerechtelijk vonnis over rechtvaardigen en onrechtvaardigen velt, bewaren de hemelen hun lofzangen in stilzwijgen. Met alle eerbied horen zij toe hoe Hij hen beoordeelt wanneer Hij de rechtschapen mensen hemelse vreugde toebedeelt, en de verschrikkelijk onrechtvaardigen naar de helse straffen verwijst. Daar zal evenwel geen verdere verontschuldiging of ondervraging meer plaatsvinden over hun doen en laten, omdat daar dan het geweten van de mensen over goed en kwaad open en bloot kenbaar zijn.
10. Oordeel over goeden en kwaden.
Ook de rechtvaardigen ontvangen daar dan het oordeel van de meest onpartijdige Rechter. Zij hebben weliswaar heel veel goede werken verricht, maar, omdat zij in de wereld leefden, gebeurde dat niet in perfecte volmaaktheid. Daarom moeten die nu ook bij hen aan een oordeel onderworpen worden. Maar zij die niet rechtvaardig waren, voelen daar dan de rechterlijke gestrengheid over zich komen. Zij hebben inderdaad kwaad gedaan, maar dat gebeurde niet buiten het weten van de goddelijke Majesteit om. Dat betekent dat zij trouweloos gehandeld hebben in ongerechtigheid waarop tevoren de verdoemenis was afgekondigd. Daarom ontkomen zij daar ook niet aan de veroordeling van die Rechter. Want alles dient met gelijke gewichten gewogen te worden.
11. Over de ongelovigen bij het laatste oordeel.
Maar zij die niet binnen het geloof getekend zijn, omdat zij niet in God geloofden, vertoeven ondertussen in het Noorden – dat is aan de kant van de verdoemenis – te midden van de trawanten van de duivel. Ze komen niet eens aan het oordeel toe; ze zien het alleen maar vanuit het duister, en zij slaken vanuit hun binnenste diepe verzuchtingen in afwachting van het einde daarvan. Zij volhardden immers in hun ongeloof, en de ware God hebben zij niet erkend. Vóór het doopsel hebben zij de ware God niet vereerd in het Oude Testament, en tijdens het evangelie hebben zij het geneesmiddel van het doopsel niet aangenomen. Zij hebben volhard in de vloek van de val van Adam. Zij zitten nu met de straf van de verdoemenis. Daarom worden zij ook al aangetroffen veroordeeld in het ongeloof van hun euveldaden.
12. Rust na het laatste oordeel.
Als het oordeel voorbij is, houden ook de verschrikkingen van de elementen op, de bliksemschichten, het gedonder en de wind in de stormen. En alles wat vergankelijk en van voorbijgaande aard is, wordt vernietigd. Het is niet meer. Het is als sneeuw die voor de warmte van de zon wegsmelt. Door goddelijke beschikking ontstaat dan een overweldigende rust.
13. Na het laatste oordeel.
Door hun deelname aan de hemelse vreugde bezitten de uitverkorenen dan samen met hun Hoofd – dat wil zeggen met mijn Zoon – en met de glorierijke hemelscharen, de glans van de eeuwigheid. Samen met de duivel en zijn trawanten verdwijnen de verdoemden daarentegen in grote droefheid naar de eeuwige afstraffing. Daar zien zij de eeuwige dood die voor altijd voor hen bereid is. Zij hebben zijn aanlokkelijk-heden meer gevolgd dan mijn geboden. En zo worden de uitverkorenen in de glorie van de eeuwigheid ontvangen, want zij hebben de Albeheerder van de hemelen méér bemind. Daarentegen slorpt de hel de verworpenen op omdat zij de duivel niet de rug hebben toegekeerd. Ondertussen weergalmen zoveel lofzangen over de vreugden van de hemelse glorie, terwijl het gejammer dat in de hel opklinkt heel het menselijk denkvermogen ver te boven gaat. Want in de hemel bezit men het eeuwig leven, terwijl men in de hel voor altijd dood is.
14. Het Evangelie over dit onderwerp.
Dat stemt overeen met wat mijn Zoon in het Evangelie zegt:”En zij zullen gaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen gaan naar het eeuwig leven” (cfr.Mat.25,46).
Dat betekent: zij die in de verlokking van al wat kwaad is, wegrotten en niet dorsten naar wat goed is om dat in opperste goedheid te putten, deze mensen gaan ten onder in de straffen van de eeuwige verdoemenis. Daar krijgen zij helse folteringen voor hun daden. Maar zij die de flonkering van het hemels Jeruzalem opbouwen en die trouw binnen de poorten van dochter Sion staan (cfr.Ps.9,15;72,28c), zullen schitteren in het licht van het eeuwig leven, dat de allerkuiste Maagd in de vruchtbaarheid van haar maagdelijkheid op wonderlijke wijze aanreikt aan wie in Haar geloven.
15. Over de veranderingen in de natuur na het laatste oordeel.
En zoals je ziet, zullen de elementen als dit alles is geschied, schitteren in opperste helderheid en schoonheid. Dan is immers alles wat zwart en vies was, schoongewassen. Vuur zal dan niet meer verbranden, maar gloeien als de dageraad en de lucht, vrij zijn van dichte mist, zal helder schitteren, en het water is helder en kalm. Er is geen overstroming en geen verdrinking meer. Wanneer alles tot rust en schoonheid is gebracht, kent de aarde geen zwakke punten meer en is haar omwenteling uitermate vast en evenwichtig. En ook de zon, de maan en de sterren lijken dan op zeer kostbare stenen van goud. Zo bewegen zij zich ook aan het firmament met hun grote helderheid en uiterste pracht. De onrustige omwenteling van dag en nacht is er dan niet meer. Dat is immers allemaal op het einde van de wereld tot stilstand gekomen. De duisternis van de nacht verschijnt dan niet meer omdat de dag dan zonder gebreken aanwezig blijft
Daarvan getuigt ook mijn Johannes waar hij zegt:
16. Wat Johannes hierover zegt.
“En er zal geen nacht meer zijn. Men zal geen licht van een lamp of van de zon meer nodig hebben, want God zelf zal hen dan verlichten”(Apoc.22,5). Dat betekent: Wie een schat heeft, verbergt die soms, maar een andere keer haalt hij die juist tevoorschijn, zoals de nacht het licht toedekt en de dag de duisternissen verdrijft en licht brengt voor de mens. Maar als er geen tijd meer is, zal het niet meer zo zijn. De nachtelijke duisternis zal dan immers verdreven zijn. Dan zal het duister van de nacht niet langer meer optreden. In die overgang is immers geen licht meer nodig dat de mensen nu nog opsteken om de duisternis te verdrijven. Ook de veranderlijke fases van de zon zullen dan niet meer van kracht zijn, want die behoren bij de tijden die schaduw hebben. Maar de dag zal dan zonder enige verandering zijn, want de Albeheerser met de helderheid van zijn God-zijn en die geen enkele verduistering kent, verlicht hen die in de wereld door zijn genade aan de duisternis ontkomen zijn.
Wie dus scherpe oren heeft aan zijn innerlijk begripsvermogen, haakt hier naar deze woorden in brandende liefde, en tekent ze op in het bewustzijn van zijn ziel.
DEEL DRIE VAN SCIVIAS, HET DERTIENDE HOOFDSTUK TEKST VAN HET VISIOEN Vervolgens zag ik een heel helder stralende lucht. Op wonderlijke wijze hoorde ik daar, in alle reeds omschreven toonaarden, verschillende soorten muziek. Het waren de loftuitingen van mensen die vol waren van verheven vreugden en die sterk volhard hadden op de weg van de waarheid. Maar er waren ook klaagzangen bij van hen die teruggeroepen waren om lof te zingen over diezelfde uitingen van vreugde en die zichzelf aanspoorden om deugdzaam te zijn tot heil van de volken. Duivelse hinderlagen verzetten zich daar tegen. Maar de deugden weerstaan aan de hinderlagen, zodat de gelovige mensen dan toch uiteindelijk door boetedoening overgaan van zonde naar de verheven contreien. En dat stemgeluid weerklinkt als in een groot koor van een grote menigte mensen. Er wordt in eenheid samen gezongen. Het klonk als volgt: Samenzang ter ere van de Heilige Maria. O prachtige edelsteen en zuiver sieraad van de zon, uit het hart van de Vader welt een bron op die in jou ontspringt. Dat verwijst naar het enige Woord van God waarmee Hij de eerste materie van de wereld heeft geschapen maar die Eva heeft verknoeid. De Vader heeft dit Woord in jou mens laten worden. Daarom ben Jij die stralende materie geworden waarin dit Woord alle deugden heeft uitgeademd, zoals Hij in de eerste materie alle schepselen tevoorschijn heeft geroepen. O allerzoetste twijg, aan de stam van Jesse ontsproten, o hoe groot is de deugd die de Godheid in zijn allermooiste dochter heeft aanschouwd. Zoals de adelaar zijn blik richt op de zon, zo aanschouwt de verheven Vader de heldere klaarheid van de Maagd. Hij heeft gewild dat zijn Woord in Haar mens zou worden. Want in de mystieke geheimenis van God is op wonderlijke wijze door de verlichte geest van de Maagd, een heldere bloem uit deze Maagd ontsproten. En opnieuw heeft de stem gesproken… De negen rangen van de engelen. O levend licht, o glorierijkste engelen, die beneden de goddelijkheid met vurig verlangen opziet naar de goddelijke ogen, met de mystieke duisternis van ieder schepsel. U kunt er maar niet genoeg van krijgen. O, hoe omvat uw gestalte die glorierijke vreugden. Die gestalte is perfekt, vrij van iedere ongerechtigheid. Minderwaardigheid is voor het eerst in uw vroegere metgezel ontstaan, in de gevallen engel. Die wilde hoger vliegen boven het verborgen bolwerk van God uit. Daarom is hij totaal verpletterd ten onder gegaan. Maar de werktuigen van zijn val heeft hij in werking gesteld om raad te geven aan het maaksel van Gods hand. Want U, engelen, die over de volken waakt, hun gestalte blinkt in uw gelaat. 1. En U, aartsengelen, die de zielen van de rechtvaardigen opvangt, en u, deugden, machten, vorsten, heersers en tronen, u, die geteld bent onder het getal “vijf”, en u, cherubs en serafs, zegel van Gods geheimenissen, u zij lof gebracht! (NB. Samen vormen zij de zeven koren van de engelen.) U beziet het plekje van het oude hart in de bron. U ziet immers de innerlijke kracht van de Vader die in zijn hart ademhaalt als was het een gelaat. En ook sprak Hij nog: Over de patriarchen en de profeten. O aanzienlijke mannen, U bent doorgedrongen in de geheimen. U ziet ze door en door met de ogen van uw geest, en in een helder oplichtende schaduw kondigt U het levenslicht aan dat aan een twijg ontspruit, een twijg die als enige is opgebloeid vanuit een opkomend stralend licht. U, heiligen van oudsher, hebt het heil van de verbannen zielen aangekondigd. Zij waren ondergedompeld in de dood. U, die rondgedraaid hebt als wielen, wonderlijk sprekend over de mystieke dingen van de berg die tot de hemel reikt, en die zalvend door veel wateren trekt, terwijl te midden van jullie ook de fel lichtende lamp is opgegaan. Vooruitlopend laat die lamp de berg zien. O jullie gelukkige wortels, waarmee het werk van de wonderen
geplant is langs de kronkelige weg van doorschijnende schaduw, en jij, die vurige stem die zich steeds weer herhaalt, en die vooruit loopt aan de slijpsteen en die de afgrond omkeert, weest blij omwille van jullie Hoofd! Verheugt u in Hem. Velen die Hem vurig hebben aangeroepen, hebben Hem op aarde niet gezien. En verder sprak Hij nog. Over de apostelen. O legerschare, bloem van een twijg zonder doornen, stem van de aardbol, 2. U bent rondgetrokken door streken van mensen die ongezond leefden en aten met de varkens. U hebt die bestreden met hulp van de Helper. U hebt uw wortels in de tent van het grote werk van het Woord van de Vader: U bent het edele volk van de Verlosser. U gaat de weg van de wedergeboorte van het water door toedoen van het Lam. Dat Lam heeft jullie in de strijd gezonden als een zwaard te midden van de meest woeste honden. Die hebben hun glorie verspeeld door de werken van hun handen. Zij brengen tot stand wat niet door mensenhanden gemaakt is om het aan hun handen te onderwerpen. Maar daarin hebben zij Hem niet gevonden. Want, o zeer heldere apostelschare, oprijzend in ware erkenning, U breekt open de gesloten kring van de duivelse leer. U wast de gevangenen schoon in de bron van levend water. U bent het zeer heldere licht in de donkerste duisternis. U houdt de zuilen van het sterkste soort overeind, de bruid van het Lam met al zijn sieraden. Tot zijn grote vreugde is die Moeder en Maagd de vaandeldraagster. Het Lam is immers onbevlekt en is zelf de Bruidegom van die onbevlekte Bruid. En ook sprak Hij… Over de martelaren. O glorierijkste overwinnaars, die met het vergieten van uw bloed, de opbouw van de Kerk hebt begroet. U bent ingetreden door het bloed van het lam te nuttigen samen met dat van het geslachte kalf. O, hoe groot is uw loon! Want toen U leefde, hebt u uw lichamen gering geschat in navolging van het Lam Gods. Daarmee hebt u zijn doodstraf opgesierd. Hij heeft u daarin binnengeleid om het erfdeel te herstellen. U, bloemen van de rozenstruik, door het storten van uw bloed bent u gelukkig en 3. verkeert u in opperste vreugden, geurend en nat van de dauw bij de vrijkoping. Die vloeide voort uit de innerlijke gedachtegang van het raadsbesluit dat al vanaf het allereerste begin bij Hem aanwezig was en toen het nog niet een voldongen feit was. Het is een eer uw lot te delen, u die het werktuig van de Kerk bent, u die opborrelt uit uw bloedende wonden. En weer heeft Hij gesproken. Over de belijders. O opvolgers van de allersterkste Leeuw, tussen tempel en altaar bent u aanwezig om Hem te dienen, zoals de engelen in hun lofzangen laten horen en zoals zij er zijn om de mensen bij te staan, zo bent u aanwezig bij hen die daarmee bezig zijn, altijd zorgend in dienst van het Lam. O, u die navolgers bent van de hemelse Persoon in de meest kostbare en glorievolle betekenis van het woord, O, hoe groot is uw luister, overal waar een mens zijn weg gaat om tragen en pelgrims te bevrijden en te binden aan God, en waar hij blanken en zwarten versiert, en bevrijdt van grote lasten. Jullie vervullen immers de officiële taak van de engelen, en u weet alles over de sterkste grondvesten, waar die ook gelegd dienen te worden. Vandaar dat jullie eer zo groot is. En zo spreekt Hij ook Over de maagden. O mooie aangezichten die God zien en die bij het ochtendgloren opbouwend bezig bent. O gelukzalige maagden, wat zijn jullie edel. In jullie heeft de koning zich gespiegeld, toen Hij in jullie al zijn hemelse sieraden heeft uitgestald. O edelste groene groeikracht die wortelt in de zon en die oplicht in de helderste sereniteit om u heen. Geen enkele aardse volmaaktheid kan daarmee vergeleken worden. 4. Jij bent omgeven door de omhelzingen van de goddelijke mysteries. Jij bent rood glanzend als de dageraad, en je brandt als de gloed van de zon. En weer is er dat geluid als de stem van een grote mensenmenigte die klaagt over degenen die teruggeroepen zijn tot dezelfde treden. Zij waren eendrachtig op zoek en klaagden. Het eendrachtig stemgeluid bij het klagen over hen die teruggeroepen zijn naar dezelfde treden. O hoe klaagt deze stem vanwege de grote smart. Ach toch, ach! In het wonderlijk verlangen naar God is een wonderlijke overwinning gekomen. Och toch, och! Dat vindt plaats waar de wil geen misstappen heeft begaan en waar het menselijk verlangen wegvluchtte van luiheid. Onschuld, treur dus, treur, over het feit dat je in goede schroom uw ongereptheid niet in zulke zaken hebt verloren, en dat je die niet in de begerige gulzigheid van het oude serpent hebt verslonden. O levende bron, hoe groot is je aangename zoetheid, U hebt in U hun gelaat niet verloren. Maar U hebt scherp toegezien hoe U hen hebt weggehaald van de val van de engelen. Zij meenden te kunnen beschikken over wat hun niet is toegestaan. Daarom, verheug je dochter Sion! God heeft je immers veel mensen teruggegeven die de slang van jou heeft willen afsnijden. Die mensen schitteren nu in een groter licht dan voorheen hun deel is geweest. Het Levenslicht zegt immers over hen: Ik heb de kronkelende slang te schande gemaakt in wat hij deed voorkomen. Dat was niet zo geweldig als hij veronderstelde. Daarom heb Ik bij Mijzelf gezworen dat Ik in deze aangelegenheden, o slang, meer, en nog veel meer, tot stand zou brengen 5. dan jouw vreugde het zou kunnen. Ik heb immers uit jouw influistering weggesneden wat feitelijk nooit in jouw wreedheid werd aangetroffen, o allerschandaligste bedrieger. Aansporing tot het beoefenen van deugden, en weerwoord tegen het duivels bedrog. En dat geluid, sterk als de stem van een grote menigte, roept eenparig ter aansporing om deugdzaam te leven, om de mensen te hulp te komen en om tegenwicht te bieden aan de weerzinwekkende suggesties van de duivel. Dat gebeurt omwille van de deugden die de ondeugden overwinnen en die de mensen op goddelijke aansporing doen terugkeren naar boetedoening. Wij zijn deugden in God, en in God verblijven wij. Wij strijden voor het rijk van de Koning en wij scheiden het slechte van het goede. Want in het eerste gevecht zijn wij aangetreden en hebben wij overwonnen terwijl hij die boven zichzelf uit wilde vliegen, te gronde ging. Dus vechten wij ook nu nog, daarbij komen we degenen te hulp die een beroep op ons doen Dan vertrappen wij de duivelse streken. En hen die ons willen navolgen, begeleiden wij naar de hemelse verblijven. Klacht van de zielen die nog in het vlees vertoeven. O, wij zijn nog pelgrims! Wat hebben wij gedaan om aan de zonden te ontkomen? Wij moesten dochters van de Koning zijn, maar wij zijn in de schaduw van de zonden terecht gekomen. O, levendige Zon! Draag ons op uw schouders naar de meest gerechte erfenis die wij samen met Adam verloren hebben. O Koning der koningen, in uw leger vechten wij. De aanroeping van de getrouwe ziel. O zoete Godheid, en o rechtzinnig Leven waarin ik een luisterrijk kleed draag, ik neem weer aan wat ik bij mijn eerste verschijnen heb verloren. 6. Naar U verzucht ik en ik roep alle deugden aan. Antwoord van de deugden. O gelukkige ziel en o zoete schepping van God, je liefde is groot. De trouwe ziel. O hoe graag kom ik naar u allen toe opdat u Mij de kus van het hart kunt geven De deugden. Wij moeten samen met jou vechten, o dochter van de Koning. Maar de bezwaarde ziel wordt gezocht. O zware arbeid en bezwaarlijk gewicht dat ik meedraag in het kleed van dit leven, het valt mij immers zwaar om tegen mijn vlees te strijden. De deugden. O ziel, door de wil van God tot stand gebracht en o gelukkig werktuig, waarom ben je zo zwak tegenover dat wat God in de maagdelijke natuur verbrijzeld heeft? U moet in ons de duivel overwinnen. Die ziel. Kom mij te hulp! Dan kan ik staande blijven. De wijsheid van God zegt tot die ziel. Kijk hoe je gekleed gaat, dochter van de verlossing, en wees standvastig en kom nimmer ten val. Die ziel. O, ik weet niet wat ik doen moet of waarheen ik moet vluchten. Wee mij, ik ben niet in staat om datgene te volbrengen waartoe ik gekleed ben. Beslist, ik wil dat afwerpen. De deugden. O ongelukkig geweten! 7. O ellendige ziel! Waarom verberg je je gelaat voor je Schepper? Kennis van God, sprekend tot de ziel. Je kent noch ziet of proeft Hem die jou tot stand heeft gebracht. Die ziel. God heeft de wereld geschapen. Ik doe die wereld geen onrecht maar wil hem graag benutten. Als aansporing zegt de duivel tot die ziel. Dwaze, dwaze dommerik, wat voor voordeel geeft het je om je zo af te tobben? Respecteer de wereld, en die zal je met grote eer omhelzen. Deugden. Wee, wee, wij deugden! Laten wij jammeren en weeklagen, want een schaap van de Heer drijft het leven op de vlucht. De nederigheid. Ik, nederigheid, koningin van de deugden, spreek: “Komt tot Mij, alle deugden, en Ik zal u voeden om de verloren drachme terug te vinden en om de gelukkige mens te kronen in zijn volharding. Antwoord van de deugden. O glorierijke koningin en zeer zoete middelares, wij komen graag. Nederigheid. Daarom, zeer geliefde dochters, Ik neem u op in mijn koninklijk slaapvertrek. O dochters van Israël, onder de boom heeft God u gewekt (Hooglied 8,5). Hou daarom in deze tijd in gedachte dat Ik u heb geplant. Verheugt u dus, dochters van Sion. Misbaar van de duivel tegen de nederigheid en de overige deugden. Wat is dat voor macht die beweert dat er niemand is buiten God (Ps.17,31)? 8. Ik zeg daarentegen: “Wie mij en zijn eigen wil zal volgen, zal ik alles geven!” Maar jij met je trawanten hebt niets dat je zou kunnen geven, want jullie weten met z’n allen zelfs niet eens wie jullie zijn. De nederigheid antwoordt. Ik met mijn getrouwen, wij weten best dat jij die oude draak bent die over alles heen hebt willen vliegen. Maar God zelf heeft je in de afgrond gestort. De deugden. Maar wij blijven met z’n allen in de hoge hemelen. Jammerklacht van de ziel die in haar lichaam boete doet, en roept om deugden. O, u koninklijke deugden, hoe kostbaar en schitterend zijn jullie in het hoge zonnelicht. En hoe zoet is jullie verblijf; daarom, wee mij, want ik ben bij jullie weggelopen. De deugden. O jij, die weggelopen bent, kom, kom terug naar ons toe, en God zal je opnemen. De ziel die boete doet in het lichaam. Och, och, brandende zoetheid heeft mij in zonden opgeslorpt, en daarom heb ik het niet aangedurfd om binnen te treden. De deugden. Wees niet bang, vlucht niet weg, want de Heer zoekt in jou zijn verloren schaap. De ziel die boete doet in haar lichaam. Nu moet ik mij door jullie laten opnemen, want ik stink vanuit mijn wonden, waarmee het oude serpent mij heeft bedekt. De deugden. Snel hierheen naar ons toe, en treed in ons gezelschap in de voetsporen waarin je nooit ten val komt, en God zal je genezen. 9. De ziel die boete doet in haar lichaam. Ik ben een zondaar en ben gevlucht naar het leven, maar vol zweren keer ik naar jullie terug, opdat jullie mij het schild van de verlossing zult bieden. De deugden. O ziel, die op de vlucht bent, wees sterk, en trek de wapenrusting van het licht aan (cfr. Rom.13,12). De ziel die in haar lichaam boete doet. O heel de legerschare van de koningin, en jullie, haar blanke lelie samen met de purperen roos, buigt u naar mij toe, want als pelgrim ben ik van u verbannen. Staat mij bij zodat ik in het bloed van Gods Zoon kan verrijzen. En, o nederigheid, waarachtig medicijn, kom mij te hulp. De trots, aanwezig in veel ondeugden, heeft mij gekraakt, en heeft veel littekens in mij achtergelaten. Nu vlucht ik naar U toe. Vangt mij dus op! De nederigheid tot de krachtige deugden. O, jullie krachten allemaal, neemt de berouwvolle zondaar met al zijn littekens op, ter wille van de wonden van Christus, en brengt hem bij mij! De krachtige deugden sprekend tot de ziel die nog in het lichaam boete doet. Wij willen jou terugbrengen, en zullen je niet in de steek laten. Heel de hemelse legerschare verheugt zich om jou. Daarom is het passend dat wij een stemmig lied zingen. De nederigheid richt zich tot de ziel die boete doet. O miserabele dochter, ik wil je omhelzen, want de grote Geneesheer heeft omwille van jou zware en pijnlijke wonden opgelopen. Bekoring van de duivel gericht op de ziel die boete doet. Wie ben jij of waar kom je vandaan? Jij hebt hebt mij omhelsd, en ik heb jou naar buiten geleid. Maar nu je terugkrabbelt, stel je mij teleur, maar eigenhandig verwerp ik jou! De berouwvolle ziel antwoordt de duivel. Ik heb al jouw wegen als slecht bevonden. Daarom ben ik van jou weggevlucht. 10. Dus, spotter, vecht ik nu tegen jou. De rouwmoedige ziel richt zich tot de nederigheid. Daarom, o koningin Nederigheid, kom mij te hulp met uw geneesmiddel. De nederigheid richt zich tot de overwinning en tot de overige goede krachten. O overwinning, u die deze nietsnut hebt overmeesterd in de hemel, snel mij te hulp met uw vrienden, en leg gezamenlijk die duivel aan banden. De overwinning richt zich tot de krachten. O zeer sterke en glorierijke krijgers, komt mij te hulp om die valsaard te overwinnen. De krachten wenden zich tot de overwinning. O liefste strijdster bij de opwellende bron die de vraatzuchtige wolf verslonden heeft. O glorierijke gekroonde gestalte, heel graag vechten wij samen met u tegen deze bedrieger. De nederigheid tot de krachten. Bindt hem dan vast, o heldere krachten. De krachten. O koningin van ons, U zullen wij gehoorzamen, en uw bevelen zullen wij ten volle opvolgen. De overwinning. Verheugt u, medestrijdsters, want wij hebben de oude slang in boeien geslagen. De krachten. O koningin van ons, U zullen wij gehoorzamen, en uw bevelen zullen wij in heel hun volheid volbrengen. De overwinning. Verheugt u, makkers, want de oude slang ligt vastgebonden. De krachten. Lof zij U, Christus, koning van de engelen. O God, wie bent U dat U dit machtig raadsbesluit in U aanwezig had, 11. dat U de helse hete adem hebt weggenomen in tollenaars en zondaars? Die stralen nu van verheven goedheid. Daarom, o Koning, alle lof zij U! O Vader almachtig! Uit U stroomt de bron in warme gloed. Leid uw kinderen met de juiste wind in de zeilen over de wateren, zodat ook wij hen op die manier begeleiden naar het hemels Jeruzalem. En al deze stemmen waren als de stem van een menigte wanneer die haar stem naar omhoog verheft. En dat stemgeluid is zó tot Mij doorgedrongen, dat ik die moeiteloos en zonder vertraging heb begrepen. En ik hoorde een stem uit de heldere hemel die tot mij sprak.
De hoogverheven Schepper moet onophoudelijk geprezen worden met de stem van het hart en de mond. Want door zijn genade plaatst Hij niet alleen rechtop staande mensen op hoogverheven zetels, maar ook vallende en kromgebogen mensen. Daarom mens, zie je die zeer heldere sfeer die verwijst naar de vreugde van de hemelbewoners. Daarin hoor je in alle genoemde betekenissen op wonderbare wijze verschillende soorten muziek in de lofprijzingen van de hemelbewoners die sterk volharden op de weg van de waarheid. Ook hoor je die muziek in de klachten van hen die teruggeroepen zijn naar de lofzangen van dezelfde vreugden. Want zoals de lucht de dingen die onder de hemel aanwezig zijn, opvangt en vasthoudt, zo ook klinkt er, zoals jou in alle voornoemde wonderen van God werd aangetoond, een zoete en zachte symfonie, tot vreugde over de wonderen van de uitverkorenen die in de stad van God aanwezig zijn en die zich vermeien in de zoete toewijding aan God. En te midden van de klachten van degenen die gebukt gaan onder het feit dat het oude serpent een poging in het werk stelt om hen in het verderf te storten, leidt de goddelijke macht hen op sterke wijze naar het gezelschap van de gelukzalige vreugden. De goddelijke macht roept in hen de geheimenissen aanwezig die onbekend zijn voor het menselijk brein dat op aardse dingen gericht staat. Dat gebeurt tot bemoediging van de krachten die zich inzetten voor het heil van de mensen. De duivelse hinderlagen verzetten zich daar tegen. Maar die krachten verzetten zich weer tegen deze hinderlagen, zodat de gelovige mensen zich toch uiteindelijk afwenden van de zonden en door boetedoening terugkeren naar de hemelse aangelegenheden. Want in de gedachten van de gelovigen houden de deugden stand tot hun verlossing van de ondeugden waardoor zij via de influistering van de duivel geplaagd worden. 12. Maar als de mensen door een uiterst sterke kracht overwonnen worden, keren zij, die tot zonde vervallen waren, op een wenk van God terug om boete te doen, terwijl zij hun vroegere misstappen onderzoeken en betreuren, en er op toezien en zich hoeden voor eventuele toekomstige fouten.
Daarom klinkt het geluid bij lofzangen bij de hoge noten als één stem van een menigte. Want samenzang herhaalt in eenheid van hart en ziel de eer en de glorie van de hemelse heerscharen, zodat die samenzang opdraagt wat ook het woord tot uitdrukking brengt. Zo verwijst het woord naar het lichaam, maar laat de samenzang de geest tot uitdrukking komen. Het hemels samengaan van het stemgeluid verwijst naar het goddelijke, terwijl het woord het menszijn van de Zoon benadrukt.
Zoals Gods macht overal rondwaart en geen enkel obstakel daar tegen bestand is, zo bezit ook de menselijke rede een grote kracht om met levendig stemgeluid van zich te laten horen en verlamde zielen tot waakzaamheid op te roepen via meerstemmigheid. Ook David bevestigt dat in de meerstemmigheid van zijn profetie. En ook Jeremias maakt dat duidelijk waar hij met jammerend stemgeluid klaagt: “Ook jij mens, die maar armoedig en zwak van natuur bent, hoort in de samenzang het geluid van de vurige gloed van de maagdelijke schroom in de verstrengeling van de woorden van de bloeiende tak met het geluid dat komt van de top van de levende lichten die helder oplichten in de verheven woonplaats, en het geluid van de profetie van de diepe woorden, en het geluid over de verspreiding van de woorden van de Apostelen, en het geluid over het vergieten van het bloed van hen die zich trouw opofferen, en het geluid over het vervullen van de priesterlijke geheimenissen, en het geluid van de maagdenschaar van hen die in opperste frisheid bloeien. Want zijn gelovige schepping geeft met jubelende, blijde stem antwoord aan haar verheven Schepper, en brengt Hem aldus voortdurend dank. Maar in die samenzang hoor je ook voortdurend het geluid als de stem van een grote menigte die klaagt over hen die teruggeroepen zijn tot die rangen. Want op de weg van de gerechtigheid vindt samenzang niet alleen plaats in eenheid van gejuich van hen die rotsvast volharden, maar juicht men ook in harmonie met degenen die opstaan als zij gevallen zijn op de weg van de gerechtigheid. Uiteindelijk verblijdt men zich over het ware geluk van degenen die overeind gekomen zijn, want de goede Herder heeft met vreugde het schaap dat verloren was teruggebracht naar de kudde (cfr.Lk.15,4vv). En zoals je hoort, klinkt dat geluid eenstemmig als de stem van een grote menigte om 13. de mensen aan te moedigen, en om de duivelse tegenwerkingen te weerleggen, terwijl de deugden de ondeugden overwinnen, en de mensen uiteindelijk op goddelijk aandringen in boetedoening terugkeren. Want in de deugden is als het ware een zoete omhelzing aanwezig die de mensen trekt naar het ware geluk. Maar daarentegen is er in de ondeugden een afgrijselijke opeenhoping van duivelse hinderlagen. Gelukkig niet zo dat de deugden niet de overhand zouden hebben, maar wel zo dat de deugden de ondeugden terdege afzwakken, en dat zij degenen die ingestemd hebben, via een oprecht berouw en met de hulp van de opperste Helper, terug leiden naar de eeuwige vergelding. Ook dat wordt in de eenstemmigheid van hun harmonie tot uitdrukking gebracht.
Samenzang maakt verharde harten weer zacht, en brengt daarin het vocht van een diep berouw teweeg, en roept de Heilige Geest nabij. Vandaar ook dat de stemmen die je hoort, zijn als de stem van een menigte mensen die massaal hun stem verheffen. Immers de loftuitingen van mensen die in eendrachtige saamhorigheid en liefde tot uitdrukking worden gebracht, leiden tot één grote saamhorigheid. Daar heerst geen enkele tweedracht. Tegelijkertijd zorgen zij er voor dat degenen die nog op aarde vertoeven, met hart en mond verzuchten naar de eeuwigdurende beloning. En hun stemgeluid dringt zozeer tot je door, dat je hen zonder vertragende moeilijkheid begrijpt. Want waar de goddelijke genade werkzaam is geweest, daar neemt die elke overschaduwende duisternis weg. Dingen die voor de vleselijke zintuigen in onze lichamelijke natuur duister zijn, worden er klaar en helder door.
Daarom moet iedereen die gelovig iets van God begrijpt, Hem getrouw en onvermoeibaar lofprijzingen opdragen, en Hem onophoudelijk met gelovige toewijding toejuichen, zoals ook mijn dienaar David doet, doordrongen van een geest van diepte en hoogte. Door Mij aangespoord zegt hij…
Looft Hem met de stoot op de ramshoorn, looft Hem met harp en citer, Looft Hem met handtrom en reidans, looft Hem met snaren en fluit. Looft Hem met slaande cymbalen looft Hem met klinkende cymbels. Alles wat adem heeft, looft de Heer. (Psalm 150,3-6:Willibrord vertaling) 14. Dat betekent, U die God kent met een eenvoudige instelling en een zuivere toewijding, aanbidt en bemint Hem, en looft Hem met bazuingeschal. Bedoeld is dat u het doet met volle verstand. Want, terwijl de gevallen engel met zijn aanhang in het verderf terecht komt, daar hebben de heerscharen van de zalige geesten waarachtig en redelijk stand gehouden en zij hebben volhard in trouwe toewijding aan God. Brengt met diepe toewijding lof tot uiting op de fluit, en hemelzoet gezang op de citers. Want zodra de tuba klinkt, worden de psalmen ingezet, en zodra dat gebeurt, treedt de citer op de voorgrond. Dat doet denken aan de zalige engelen die volhard hebben in hun liefde voor de waarheid. Daarna, toen de mens geschapen was, zijn er profeten opgestaan met hun wonderlijk stemgeluid, en die zijn opgevolgd door de apostelen met hun zeer zoete woorden. En looft God op de trom van de versterving, en in het koor van de jubelzang. Want na de citer klinkt het tromgeroffel en daarna juicht het koor. Zoals de apostelen woorden van heil gesproken hebben, hebben de martelaren – God ter eer – verschillende martelingen in hun lichaam ondervonden, waaruit dan weer echt geleerde vertegenwoordigers van het priesterambt zijn opgestaan. En looft God op de snaren van de menselijke verlossing en op het orgel van de goddelijke bescherming. Want via het jubelend koor klinken de klanken van de snaren en van het orgel, zoals ook via waarachtige geleerden die in het ambt van de gelukzaligheid de waarheid aan het licht brengen, maagden voortkomen, die de Zoon van God – waarlijk mens – als met de snaren hebben bemind en Hem als waarlijk God – om zo te zeggen – op het orgel hebben aanbeden, omdat zij geloofden dat Hij werkelijk mens en werkelijk God is. Wat betekent dit? Immers toen de Zoon van God voor het heil van de mensen een lichaam heeft aangenomen, heeft Hij de glorie van zijn God-zijn niet verloren. Vandaar dat Hij voor de zalige maagden die Hem als hun bruidegom kiezen, waarlijk mens is bij hun verloving, en waarlijk God in hun zuiverheid, terwijl zij Hemzelf in gelovige toewijding hebben ontvangen. Maar brengt Hem ook lof met welluidende cimbalen. Dat duidt op de toezeggingen die met ware vreugde een goed geluid laten horen waar mensen in de dieptes van hun zonden verzonken liggen. Uit die dieptes worden de mensen tot de opperste hoogte opgenomen nadat zij door de goddelijke genade tot bezinning zijn gekomen. En brengt Hem lof met de jubelzang van de cimbalen om in te stemmen met de goddelijke lof. De deugdzame krachten halen daar op heel krachtige wijze de overwinning en onderdrukken de ondeugden bij de mensen. Zij begeleiden de mensen die volharden in het goede met een hevig verlangen naar de gelukzalige, ware beloning. 15. Vandaar dat elke geest die welwillend is om in God te geloven en Hem te eren, dit ook moet doen. Het gaat om Hem die de Heer van allen is. Het is immers billijk dat iemand die naar het leven verlangt, ook eer brengt aan Hem die zelf het Leven is. En opnieuw hoorde ik een stem die sprak vanuit de voornoemde heldere lucht: “O allerhoogste Koning, lof zij U die dit alles teweeg brengt in een eenvoudige ongeletterde mens”. Maar ook nu weer was er die stem uit de hemel die met uiterst machtige stem uitriep: “Luistert en geeft acht, jullie allen die er naar verlangt om de opperste beloning en zaligheid te bezitten. O mensen, die een gelovig hart hebt, en leeft in de hoop op de verheven beloning, neemt deze woorden aan, en sluit ze diep in jullie hart, en weigert niet om deze vermaning in uw levensoriëntatie op te nemen. Want Ik God, Ik ben de levende en ware getuige van de waarheid, Ik ben een sprekende en geen zwijgende God. Ik zeg het en Ik blijf het zeggen: “Wie kan zich met Mij meten?” Wie dat probeert, zal Ik neersmakken. Daarom moet een mens geen berg aanpakken, die hij niet kan verplaatsen. Laat hem in het dal van zijn kleinheid blijven. Maar wie rent over wegen als er geen water is? Dat doet blijkbaar alleen iemand die rondtolt in een wervelwind, en die vruchten doorsnijdt zonder ze te eten. En hoe zou daar mijn woning zijn? Mijn woning is evenwel daar waar de Heilige Geest zijn bevloeiing uitstort. Wat betekent dit? Ik ben overal. Hoe moet dat worden verstaan? Al wie Mij op waardige wijze leert verstaan, zal niet vallen, niet in de hoogte, niet in de diepte en niet in de breedte. Wat betekent dit? Ik ben immers liefde die niet door hooghartige trots wordt neergeworpen, en die ook niet door het vallen in de diepte uiteen wordt gescheurd, of door de omvang van het kwaad wordt verpletterd. Kan Ik soms niet in de hoogte bouwen met de zon als voetbankje? Sterke mannen, die in de dalen hun kracht laten zien, verachten Mij. Stompzinnigen verwerpen Mij in de waan van hun stormen. Wijzen weigeren mijn voedsel. En ieder bouwt maar een toren naar eigen believen. Maar Ik breng hen in verwarring door het armzalige en het kleine, zoals Ik Goliat door een knaap heb verslagen, en zoals Ik Holofernes door Judith overmeesterd heb. Daarom zal Ik ook tegen eenieder die de mystieke woorden van dit geschrift afwijst, mijn boog spannen en hem met de pijlen van mijn boog doorboren, en de kroon van zijn hoofd stoten. En Ik zal hem gelijk maken met hen die op de Horeb vielen toen die tegen Mij waren gaan mopperen. Maar ook zal ieder die tegen deze profetie zijn vervloeking uitspreekt, de vervloeking over zich heen krijgen die Isaak uitgesproken heeft. Daarentegen zal iedereen die deze profetie in zijn hart sluit, en de paden voor haar effent, vervuld worden van de zegen van hemelse dauw. En al wie van deze profetie geproefd heeft, en in zijn geheugen een plaats heeft gegeven heeft, wordt zelf een berg myrre en wierook en allerlei reukwerk en verspreiding van zegeningen die opstijgen van de ene zegening in de andere, zoals dat bij Abraham het geval is geweest. En de nieuwe jonge bruid van het Lam zal hem 16. als een zuil voor het aangezicht van God aan zich binden, en de schaduw van de hand van God zal hem beschermen. Maar al wie deze woorden van Gods hand angstig opbergt en ze vanuit zijn waanzin kleineert of ze om een of andere menselijke reden op een vreemde plaats wegstopt en ze daar achterlaat, dat is een verworpene. De vinger Gods zal hem verpletteren. Looft, looft dus God, zalige ingewanden om al deze wondertekenen die Hij tot stand heeft gebracht in een zwakke gestalte (NB. Hildegard doelt op zichzelf) voor het aanschijn van de Allerhoogste. Die gestalte heeft Hij zelf gezien in het eerste verschijnen van de rib van de man die God geschapen heeft. Maar wie scherpe oren aan zijn innerlijk begripsvermogen heeft, die haakt in de gloedvolle liefde van mijn spiegel naar de woorden en schrijft die op in het geweten van zijn ziel. AMEN
|
|
|