SCIVIAS I
(Vertaling: pater Jan van Loo smm, tussen haakjes zijn cursief de noten van de vertaler toegevoegd).
Begin van het boek Ken de Wegen van een eenvoudige mens. Begin van het eerste boek Scivias.
Getuigenis vooraf bij de waarachtige visioenen die van God afkomstig zijn.
In het 43e jaar van mijn leven zag ik een geweldige gloed van waaruit een stem uit de hemel klonk. Bevend van angst en ook vol gespannen aandacht keek ik toe. De stem zei tot mij:
“Mens, kwetsbaar, as van as, verrotting van verrotting, zeg en schrijf op wat je ziet en hoort. Maar omdat je te bang bent om te spreken en te eenvoudig van geest om je te uiten en te ongeletterd om alles op te schrijven, zeg en schrijf het niet overeenkomstig de mode van het menselijk spreken of de vindingrijkheid van het menselijk denken of overeenkomstig de stijl van de mensen. Zeg en schrijf het zoals je het ziet en hoort in de hemelse en wonderbaarlijke uitingen van de Allerhoogste God. Wat je gaandeweg aan de weet komt, moet je verkondigen, zoals ook een leerling de woorden van zijn meester in zich opneemt en vervolgens doorgeeft zoals de leermeester wil, dat hij het naar voren brengt en kenbaar maakt.
Zo dus moet ook jij, mens, zeggen wat je ziet en hoort. En schrijf het op niet zoals jij of iemand anders het zou willen, maar zoals Hij het wil die alles weet en ziet en in zijn geheime raadsbesluiten beschikt.
(As van as, verrotting van verrotting als aanspreking van de mens door God, is niet zozeer een uitdrukking van God in zijn relatie met de mens. Het is eerder een uiting van hoe de middeleeuwse mens zichzelf ziet in zijn relatie met de oneindig heilige en volmaakte God.)
En weer hoorde ik een stem uit de hemel die tot mij sprak:
“Zeg dus deze wonderbare dingen, en je moet ze opschrijven zoals je ze hebt leren kennen.” Het volgende gebeurde in het jaar 1141 van de menswording van Gods Zoon, Jezus Christus. Ik was toen 42 jaar en 7 maanden oud. Een vurig licht van een geweldige intensiteit drong vanuit een heldere hemel mijn hersenen binnen. Heel mijn hart en mijn borst werden in vlam gezet, niet verbrandend maar verwarmend zoals de zon een voorwerp verwarmt waarop ze schijnt. En plotseling begreep ik de diepere betekenis van de Schriften n.l. van de Psalmen, de Evangelies en de andere katholieke boeken uit het Oude en het Nieuwe Testament. Maar ik had geen inzicht in woorden, en ook geen kennis van de indeling van lettergrepen of van naamvallen en tijden van werkwoorden. Maar de invloed en de geheime werking van heimelijke en wonderlijke visioenen had ik al in mij ervaren vanaf mijn meisjesjaren. Ik was toen vijf jaar oud. En ook nu gaat dat nog op wonderlijke wijze door. Ik heb dit eerder nooit aan iemand verteld, behalve aan een paar religieuzen die in dezelfde kloostergemeenschap leefden als ik. Maar ondertussen, wachtend op de tijd dat God in zijn goedheid wilde dat het openbaar zou worden, heb ik dit in rustig stilzwijgen vóór mij gehouden.
Maar, echt waar, de visioenen die ik zag, heb ik niet waargenomen terwijl ik droomde of sliep, of tijdens een uitzinnige vervoering, of met mijn lijfelijke ogen en oren, of op afgezonderde plaatsen. Ik nam ze waar terwijl ik klaar wakker was, helder van geest, met ogen en oren van de innerlijke mens, op openbare plaatsen, op de wijze zoals God het wilde. Hoe dat precies gebeurt, is moeilijk te doorgronden voor een mens die leeft volgens het vlees. Maar toen mijn meisjesjaren voorbij waren, en ik de eerder genoemde periode van volwassenheid bereikt had, hoorde ik een stem uit de hemel zeggen:
“Ik, levend en donker licht, heb een uitverkoren mens verlicht. Zoals het Mij behaagde, heb Ik haar (=Hildegard) betrokken bij grote en wonderlijke zaken die ver uitstijgen boven die van vroegere mensen die veel geheimen in Mij mochten zien. Maar haarzelf heb Ik plat ter aarde geworpen, opdat zij zich niet zou oprichten in enige zelfverheffing van haar geest.
(God is als een donker licht. Als Hij iets laat zien is het niet meteen duidelijk wat het precies betekent. Het behoeft een nadere verkla(a)ring, een opheldering. Homo is een mannelijk woord in het Latijn, maar bedoeld is Hildegard. Zie later: Homo, quae fragilis es.)
Ook heeft de wereld geen vreugde aan haar beleefd. Evenmin heeft de wereld in haar losbandigheid of bedrevenheid in zaken die de wereld aangaan, gevonden, want Ik heb haar van halsstarrige overmoed afgehouden, vrees als zij had, doodsangst in haar ellende. Want zij heeft geleden in het merg en de aderen van haar vlees, met een beklemd gemoed en gevoel en met lichamelijk lijden. Dat was zó erg dat zij voor iedereen zichtbaar onzeker werd, en zich steeds schuldig voelde. Want om te voorkomen dat haar geest zich in hoogmoed of eerzucht zou verheffen, heb Ik de kieren van haar hart afgeschermd, zodat zij in dit alles meer vrees en smart dan vreugde en uitgelatenheid zou ondervinden. Daarom heeft zij in haar geest een beroep gedaan op mijn liefde om iemand te vinden die haar zou helpen om voort te gaan op de weg van het heil. En zij heeft zo iemand gevonden en hem (= Volmar) bemind, ondervindend dat hij een gelovig mens was en gelijkgezind wat betreft het moeizame werk dat betrekking heeft op Mij. En zich aan hem toevertrouwend, hield zij zich samen met die ander (= Volmar) zeer ijverig met al deze zaken bezig, opdat mijn verborgen wonderen openbaar zouden worden. En diezelfde mens heeft niet de belangrijkste plaats voor zichzelf opgeëist, maar heeft zich uit nederigheid en als blijk van goede wil gevoegd naar de mens die zij gevonden heeft, zij het ook onder veel verzuchtingen. Dus mens, jij die dit niet ontvangt in onrustig zelfbedrog, maar juist in zuivere eenvoud, schrijf op wat je ziet en hoort”.
Maar ofschoon ik dit alles zag en hoorde, weigerde ik toch om het op te schrijven. Dat kwam voort uit een zekere besluiteloosheid, maar ook uit angst voor onbegrip en om misverstaan te worden door de mensen. Het was geen halsstarrigheid, maar eerder een vorm van beoefening van nederigheid. Dat duurde zolang totdat ik, door de gesel Gods geraakt, ziek in bed terecht kwam. Uiteindelijk, na verschillende ziektes doorstaan te hebben, heb ik me aan het schrijven gezet. Getuigen van dit alles waren een meisje van adellijke familie en goede zeden (Richardis van Stade), en van die man die ik in stilte had gezocht en gevonden (Volmar), zoals ik eerder gezegd heb. Met herwonnen levenskracht ben ik van mijn ziekbed opgestaan. Omdat ik de diepere betekenis van de uitleg van de Schriften aanvoel, zoals ik al zei, heb ik de optekening daarvan tot een goed einde gebracht. Ik heb er bijna tien jaar over gedaan.
(Hildegard begon met schrijven toen zij 43 jaar en 7 maanden oud was. Dat was in het jaar 1141. Zij voltooide het werk na tien jaar. Dat was in 1151. Zij was toen ± 53 jaar oud.)
Het was in de dagen dat Henricus aartsbisschop van Mainz was, Conrad koning van de Romeinen, en Cuno abt op de berg van de zalige Disibodus, bisschop, en onder Paus Eugenius, dat deze visioenen plaatsvonden en op schrift werden gesteld.
(Eugenius III was paus van 1143-1153.)
Ik heb dit alles niet gezegd en geschreven vanuit mijn fantasierijke hart of van enige andere mens, maar zoals ik ze gezien, gehoord en begrepen heb vanuit de hemel door Gods geheime beschikkingen. En weer hoorde ik een stem vanuit de hemel tot mij zeggen: Roep dus en schrijf zo.
HET EERSTE VISIOEN
DE HOOFDSTUKKEN VAN HET EERSTE VISIOEN VAN HET EERSTE DEEL
- Over de kracht en de standvastigheid van het eeuwige Rijk van God.
- Over de vreze des Heren.
- Over hen die arm zijn van geest.
- Deugden die van God komen, beschermen mensen die God vrezen en die arm zijn van geest.
- Heimelijke bedoelingen van menselijk handelen kunnen niet verborgen blijven voor Gods alwetendheid.
- Salomon over deze aangelegenheid.
HET EERSTE VISIOEN VAN HET EERSTE DEEL BEGINT
Ik zag iets als een hoge berg die de kleur van ijzer had. Daar bovenop zag ik iemand zitten van zo’n klare helderheid, dat die mijn gezichtsvermogen verblindde. Aan weerszijden van hem was een lichte schaduw merkbaar, die leek op een vleugel van wonderlijke breedte en lengte. En vóór die persoon stond een zekere gestalte aan de voet van de berg. Die gestalte was aan alle kanten volledig met ogen bedekt, maar ik kon geen enkele menselijke vorm bij die ogen onderscheiden. En vóór die gestalte een andere in de leeftijd van een knaap, gekleed in een vaalbleke tuniek maar met wit schoeisel. Van degene die boven op de berg zat daalde zo’n helder licht neer over het hoofd van de knaap dat ik naar diens gezicht niet kon kijken. Maar van degene die boven op de berg zat, gingen vele levende vonkjes uit, die rond diezelfde gestalten vlogen met grote lieflijkheid. Maar in de berg zelf waren als het ware heel veel venstertjes te zien, waarin iets als hoofden van mensen zichtbaar werden, sommige vaalbleek, andere wit.
En zie, Hij die boven op die berg zat, riep met zeer krachtige en indringende stem: “O mens, die broos bent, stof van de aarde, as van as, roep en spreek over hoe het heil ongeschonden zijn intrede heeft gedaan. (die = quae in het Latijn. Dit duidt er op dat “o mens” vrouwelijk is n.l. Hildegard!) Onderricht daarmee hen die het merg van de letteren wel kennen, maar er niet over willen spreken of willen verkondigen, lauw en afgestompt als ze zijn om de gerechtigheid van God te handhaven. Ontgrendel voor hen de kluis van Gods geheimenissen. Zelf verstoppen zij die angstig in een verborgen akker, zodat ze zonder vrucht blijven. (Cfr. Mt.25, 24-30). Dus maak u zo wijd tot een overvloedige bron van mystiek weten dat zij er door geschokt worden, omdat zij menen dat u verachtelijk bent vanwege de misstap van Eva. Want u hebt de scherpte van die ondoorgrondelijke wijsheid niet van een mens, maar ontvangt ze van de meest verhevene en vrees inboezemende Rechter van boven. Vandaar dat door dit meer dan heldere licht, uw licht te midden van de lichten krachtig zal stralen.
Sta dus op en roep en zeg wat u door de allerkrachtigste inwerking van goddelijke hulp wordt geopenbaard. Want Hij die krachtig en welwillend over elk van zijn schepselen bevel voert, doorstroomt met heldere klaarheid van hemelse luister al degenen die Hem vrezen en die Hem in zoete toewijding en in geest van nederigheid dienen. En Hij leidt hen die volharden op de weg van de rechtschapenheid naar de vreugde van de eeuwige aanschouwing.
1. Over de kracht en de standvastigheid van het eeuwige Rijk van God.
Uit wat je ziet, kun je concluderen dat die grote berg met de kleur van ijzer duidt op de kracht en de standvastigheid van het eeuwige Rijk van God. Die kan door geen enkele slag of stoot van wankelende veranderlijkheid teniet gedaan worden. En boven op die berg zit iemand van zo’n grote helderheid, dat deze je gezichtsvermogen verblindt. Dat laat zien dat Hij die in het rijk van de gelukzaligheid woont en in de schittering van onophoudelijke serene helderheid, de hele wereld met hemelse goddelijkheid bestuurt, voor het menselijke denken onbegrijpelijk is. Maar aan weerszijden van Hem was een lichte schaduw merkbaar, die leek op een vleugel van wonderlijke breedte en lengte. Dit betekent dat op correcte en passende wijze zachte en milde bescherming aanwezig is als tijdens een zalig rechtsgeding een vermaning of bestraffing gegeven wordt . Daar is onuitsprekelijke rechtvaardigheid aan de orde tegelijk met werkelijk volhardende evenwichtigheid.
2. Over de vreze des Heren.
En vóór Hem aan de voet van de berg staat een gestalte overal volledig met ogen bedekt. De vreze des Heren bewerkt in de mensen ijver en standvastigheid om in nederigheid voor Gods aangezicht het Rijk Gods voor ogen te houden, gesterkt door een goede en gerechte levensinstelling. Vandaar dat er bij al die ogen geen enkele menselijke gedaante te onderkennen valt. Het overkomt de lauwe mens vaker dat hij Gods rechtvaardigheid telkens weer vergeet en zeer scherp van zich af werpt. Zwak als hij is, stelt zijn al te menselijk (sterfelijk) gewetensonderzoek zijn waakzaamheid niet ter discussie.
3. Over hen die arm van geest zijn.
En vóór de vorige gestalte staat er nog een andere in de leeftijd van een kind, gehuld in een vale tuniek, maar met witte schoenen aan. Dat betekent dat zij die arm van geest zijn, volgen op hen die vervuld zijn van de vreze des Heren. Want de vreze des Heren is in haar nederige toewijding sterker dan de gelukzaligheid van de armoede van geest. De armoede van geest vindt er geen voldoening in om zichzelf hooghartig op de voorgrond te plaatsen, maar houdt er juist van om zich eenvoudig en bescheiden op te stellen. Haar goede daden verricht zij in stille onderwerping aan God en niet voor zichzelf. Zij is er als het ware mee bekleed als met een vale tuniek. Daarbij treedt zij trouw in de voetstappen van Gods Zoon.
Van degene die boven op die berg zit, daalt zo’n helder licht neer over het hoofd van de knaap dat je naar diens gezicht niet kunt kijken. Dat komt door het feit dat er zo’n helder licht uitgaat van het aanwezig komen van Hem die elk schepsel zo lofwaardig bestuurt. Dat licht is zo intens dat je met je sterfelijk en menselijk inzicht de betekenis ervan niet kunt vatten. Daarom heeft Hij die de hemelse rijkdom bezit, zich ook nederig aan onze behoefte aangepast.
4. Over het feit dat de deugdelijke krachten die van God komen, de God vrezenden en de armen van geest behoeden.
Maar van degene die boven op de berg zit, gaan vele levende vonken uit, die met grote lieflijkheid rond diezelfde gestalten vliegen. Dat betekent dat van de almachtige God verschillende en zeer krachtige impulsen uitgaan. Die lijken op bliksemschichten vol van goddelijk licht. Zij die echt God vrezen en degenen die trouw, arm van geest, God dienen, worden er gloedvol door omgeven als hulp en bescherming en om hun zorgen te verlichten.
5. Over het feit dat de geheime bedoelingen van het menselijk handelen niet voor Gods alwetendheid verborgen kunnen blijven.
Maar in de berg zelf zijn als het ware heel veel venstertjes te zien, waarin iets als hoofden van mensen zichtbaar worden, sommige vaalbleek, andere wit. Dat betekent dat de heimelijke bedoelingen van het menselijk handelen niet afgesloten en verborgen kunnen blijven voor de meest ondoorgrondelijke en scherp toeziende kennis van God . Het is immers zo dat het menselijk handelen vaak nu eens gekenmerkt wordt door lauwheid en dan weer door brandende ijver. Ook is het zo dat de mensen, vermoeid als ze zijn in hun doen en laten, bij smaad soms zitten te slapen, maar klaarwakker opveren als ze waardering krijgen. Daarover getuigt Salomon volgens mijn wil:
6. Salomon over diezelfde aangelegenheid.
Een luie hand brengt armoede voort; een krachtige hand rijkdom (Spreuken 10,4).
Dit betekent dat een mens zich behoeftig en arm heeft gemaakt als hij geen werken van gerechtigheid heeft willen verrichten en ook geen onbillijkheid ongedaan heeft willen maken; als hij zijn schulden niet heeft willen terug betalen, of waar hij te lui was om bezig te zijn met het verrichten van wonderen van gelukzaligheid. Wie daarentegen zeer krachtig de werken van heil verricht, snelt voort langs de weg van de waarheid, boort de bron van opspringende glorie aan waarin hem de kostbaarste rijkdommen op de aarde en in de hemel ten deel vallen.
Dus laat ieder die kennis heeft in de Heilige Geest en vleugels in het geloof, niet aan mijn vermaning voorbij gaan, maar die juist van ganser harte omhelzen en in praktijk brengen.
HET TWEEDE VISIOEN
DE HOOFDSTUKKEN VAN HET TWEEDE VISIOEN VAN HET EERSTE DEEL
- Over het feit dat de engelen niet losgerukt worden van de liefde en de lofprijzingen van God door welke aandrang van ongerechtigheid dan ook.
- Over het feit dat Lucifer toen hij de schoonheid en de sterkte van zijn kracht zag, hoogmoedig geworden is, en daarom uit de hemelse glorie verbannen werd samen met hen die het met hem eens waren.
- Over het feit dat God onrechtvaardig zou zijn als Hij hem niet verworpen had.
- Woorden van Job over deze aangelegenheid.
- Over de hel die in zijn vraatzucht de ondergang van de zielen gaande houdt.
- Over het feit dat de hel ontstaan is bij de val van de duivel.
- Over het feit dat de hel in het verschiet ligt van hen die geen spijt betonen, maar dat andere bestraffingen te wachten staan voor hen die gelouterd moeten worden.
- Woorden van Ezechiël over deze aangelegenheid.
- Over het duivels bedrog waarmee de slang de eerste mens misleidde.
- Over het feit dat de duivel pas wist dat die boom verboden was toen Eva hem antwoordde.
- Waaraan men zich in het huwelijk dient te houden en wat men moet vermijden.
- Woorden van de Apostel over deze aangelegenheid.
- Waarom sommige mannen in de tijd vóór de menswording van de Heer meerdere echtgenotes hadden.
- Waarom geen mens of engel de mens heeft kunnen redden, maar wel alleen Gods Zoon.
- Woorden van het Boek Wijsheid over deze aangelegenheid.
- Over het feit dat bloedverwanten geen geslachtsgemeenschap met elkaar mogen hebben in een huwelijk.
- Melk als voorbeeld.
- Waarom het huwelijk tussen bloedverwanten in het Oude Testament is toegestaan, maar in het Nieuwe Testament verboden.
- Over het feit dat een man alleen in de kracht van zijn leven mag trouwen; een vrouw alleen als zij huwbaar is.
- Over het vermijden van ongeoorloofde en wellustige bevlekking.
- Waarom een vrouw na de bevalling, zelfs als ze door een man is geschonden, in verborgenheid moet blijven en zich van de intrede van de tempel moet onthouden.
- Zij die zich bezoedelen door seksuele omgang met een zwangere vrouw, zijn moordenaars.
- Hosea over deze aangelegenheid.
- Over de aanbeveling tot kuisheid.
- Johannes over deze aangelegenheid.
- Over het gegeven dat God het paradijs met een muur heeft afgesloten na de verdrijving van Adam.
- Over het feit dat, waar de schepping eerder aan de mens onderworpen was, zij tegen hem in verzet gekomen is, omdat hij tegen God in opstand is gekomen.
- Over de liefderijke goedheid die levenssap en levenskracht aan de aarde gaf, zoals de ziel aan het lichaam.
- Waarom God de mens zo gemaakt heeft dat hij kan zondigen.
- De mens moet niet de allerhoogste zaken (willen) doorvorsen, waar hij (zelfs) niet de geringste zaken kan doorgronden.
- Over het feit dat de mens nu helderder straalt dan voorheen in de hemel.
- Vergelijking van tuin, schaap en parel met betrekking tot de mens.
- De aanbeveling van nederigheid en onbaatzuchtige liefde. Zij gaan de overige deugden te boven.
HET TWEEDE VISIOEN VAN HET EERSTE DEEL
Zie vervolgens hoe als het ware een zeer grote hoeveelheid levende fakkels een geweldig licht uitstralen. Met hun vurige schittering zijn ze behept met een zeer serene gloed. Maar zie, er verscheen ook een poel van omvangrijke breedte en diepte met iets dat leek op de gapende opening van een beerput. Smerige damp, gepaard met hevige stank, steeg er uit op. Ook verspreidde er zich een afschuwelijke kwalm als uit een afzichtelijke strot. Die heeft haar aangegrepen.
En op die voornoemde heldere plaats is er een klare wolk te zien die van de mooie, met heel veel sterren getooide, menselijke gestalte was uitgegaan. Door die wolk heeft hij (=de onreine geest) hem beïnvloed, én haar én diezelfde mooie mens uit voornoemde heldere plaats geworpen. Hierna is diezelfde lichtende plaats door een heel helder licht afgegrendeld. Daardoor vertonen alle elementen van de wereld, die eerst in grote rust verkeerden, nu een zeer grote onrust met verschrikkelijke angsten.
En weer hoorde ik Hem die mij al eerder toegesproken had, zeggen:
1. Over het feit dat de engelen niet losgerukt worden van de liefde en de lofprijzingen van God door welke aandrang van ongerechtigheid dan ook.
Zij die in trouwe toewijding God navolgen, en gloeien van tedere en waarachtige liefde tot Hem, worden niet van de glorie en de hemelse gelukzaligheid losgerukt, ook al zouden zij opgeschrikt worden door enige aandrang tot ongerechtigheid. Maar zij die schijnheilig hun aandacht richten op God, komen niet alleen niet tot grote daden, maar zelfs wat zij menen te hebben, wordt hun in een terechte veroordeling ontnomen. Dat zie je ook aan die zeer grote hoeveelheid levende fakkels die een geweldig licht uitstralen. Dat betekent: een zeer omvangrijk leger van hemelse geesten die, in pracht en praal gehuld, schitteren in een gelukzalig bestaan. Toen ze door God geschapen werden, zijn zij niet in opstand gekomen in hoogmoedige zelfverheffing. Zij zijn juist ferm standvastig gebleven in hun liefde tot God. Want met hun vurige schittering zijn ze behept met een zeer serene gloed. Dat komt omdat zij nu de waakzaamheid van goddelijke hoogachting in zich hebben. Toen Lucifer en de zijnen het waagden om in opstand te komen tegen de hoogverheven Schepper, deden zij (=de engelen) mee met de ijver van God om hem en de zijnen ten val te brengen. Die zitten nu gevangen in een verlammende onwetendheid omdat zij God niet hebben willen erkennen. Hoe dat zo? Bij de val van de duivel is er in die engelengeesten die met God in rechtschapenheid hebben volhard, een zeer luide lofzang losgebarsten. Door hun zeer scherpe blik zijn zij tot het inzicht gekomen dat God onbeweeglijk, zonder enige verandering of veranderlijkheid, in zijn macht volhardt en door geen enkele strijder overwonnen kan worden. En zo in liefde tot Hem ontbrand en in rechtschapenheid volhardend, hebben zij zich vrij gehouden van alle stof van ongerechtigheid.
2. Over het feit dat Lucifer toen hij de schoonheid en de sterkte van zijn kracht zag, hoogmoedig geworden is, en daarom uit de hemelse glorie verbannen werd samen met hen die het met hem eens waren.
Vanwege zijn hoogmoed is Lucifer uit de hemelse heerlijkheid gestoten. In het begin, toen hij geschapen werd, was hij in zijn schoonheid en pracht totaal zonder enig gebrek. Maar toen hij zijn schoonheid gadesloeg en de machtige kracht in zichzelf opmerkte, voer de hoogmoed in hem. Die spiegelde hem voor dat hij alles kon wat hij ook maar wilde, en dat hij het ook volbrengen kon. En toen hij meende de kans schoon te zien om zich wáár te maken en zijn pracht en kracht ten toon te spreiden, sprak hij bij zichzelf als volgt over God: “Ik wil daar schitteren zoals Hij hier”. Daarop viel heel zijn legermacht hem bij door te roepen: “Wat jij wilt, dat willen wij ook!” En toen hij, door zijn trots gedreven, tot uitvoer wilde brengen wat hij gedacht had, ontstak de ijver van God in een zwarte gloed en wierp hem neer met heel zijn gevolg. Het resultaat was dat zij geblakerd waren in plaats van schitterend, en zwart in plaats van helder schijnend. Wat betekent dit?
3. Over het feit dat God onrechtvaardig zou zijn geweest als Hij hem niet verworpen had.
Als God zich niet teweer gesteld zou hebben tegen hun eigenzinnig voornemen, zou Hij onjuist gehandeld hebben. Hij zou dan immers diegenen bevoordeeld hebben die de goddelijke integriteit hadden willen aantasten. Maar Hij heeft hen verworpen en hun onbeschaamdheid vernietigd. Zo verwerpt Hij trouwens allen weg van zijn stralend aangezicht die zich tegen Hem verzetten. Ook mijn dienaar Job zegt dat duidelijk.
4. Woorden van Job over dezelfde zaak.
De lamp van de goddelozen zal worden uitgedoofd, en een vloedgolf zal hen overspoelen. De smartelijke gevolgen van haar razernij zullen hun deel zijn. Zij verwaaien als kaf voor de wind, en als as die door de storm wordt weggewaaid. (cfr. Job 21, 17-18) Dat betekent: hete vunzigheid, brutale slechtheid, valse voorspoed die in de wil van hun vlees voortwoekeren als was het een hele eer. Zo zijn zij die God niet vrezen, maar Hem met hun smerige razernij verachten. Ondertussen, terwijl zij menen er zeker van te zijn dat niemand hen kan overwinnen, willen zij in hun vernietigende woede alles verbranden wat beweegt. In het uur van Gods wraak wordt dit alles als drek beschouwd. En bij het laatste oordeel komt op deze goddelozen de verontwaardiging en de verwerping neer van alles wat op aarde leeft, zodat zij zowel voor God als voor de mensen een schande zijn. Omdat God hen niet toestaat te krijgen wat zij willen verslinden, verkeren zij overal bij de mensen door pijnen gekweld en in de razende dolheid van hun waanzin. Ondertussen branden zij van verlangen om te krijgen wat God niet toestaat dat zij het zullen verslinden. En terwijl zij zich aldus van God verwijderen, voelen zij zich als totaal nutteloze wezens, omdat zij noch voor God noch voor de mensen ook maar iets goeds kunnen doen. Zij zijn door toedoen van Gods vooruitziende blik en voorzienigheid afgesneden van de graankorrel van het leven. Dat is ook de grond waarom zij aan een dergelijke trieste toestand worden uitgeleverd. Zij verdampen in de lauwe smaak van een slechte faam, omdat zij de welkome regen van Gods heilige Geest niet opnemen.
5. Over de hel die in zijn vraatzucht de ondergang van de zielen gaande houdt.
Maar er verscheen jou ook een poel van omvangrijke breedte en diepte . Dat is de hel, zoals je ziet, met zijn breedte van ondeugden en zijn diepte van verdorvenheden. En dan was er nog iets dat op de gapende opening van een beerput leek, waaruit een felle damp opsteeg gepaard met hevige stank. Dat betekent dat de hel vraatzuchtig vasthoudt aan de ondergang van de zielen, terwijl ze hen met zachtheid en zoetheid paait. Via smerig bedrog leidt zij hen naar de ondergang in vreselijke kwellingen. Daar heerst een verzengende hitte gepaard met een verstikkende en afschuwelijke rook . Bovendien stijgt er borrelend een dodelijk riekende stank uit op. Deze ijzingwekkende folteringen zijn bestemd voor de duivel en zijn trawanten, want zij hebben zich van het hoogste goed afgekeerd. Zij hebben het niet willen begrijpen en waarderen. Zij zijn dus van alle goeds vervreemd, niet omdat zij het niet kenden, maar omdat zij het in hun grootheidswaan hebben veracht.
6. Over het feit dat de hel ontstaan is bij de val van de duivel.
De verwerping van de duivel ging gepaard met het ontstaan van die pikdonkere duisternis vol allerhande soorten straffen. Dat gebeurde omdat die kwade geesten voor die intense duisternis kozen boven de glorie die voor hen bereid was. Waarom eigenlijk? Toen de trotse engel zich oprichtte als een adder, viel hem de kerker van de hel ten deel. Het kon immers niet zo zijn dat iemand zich boven God zou verheffen. Hoe zouden in één borst twee harten kunnen zitten? Zo ook moesten er in één hemel geen twee goden zijn. Maar toen die duivel met zijn trawanten koos voor trotse eigenwaan, vond hij de put van het verderf al voor hem gereed gemaakt. Zo zijn ook de mensen die er voor kozen om hem te volgen in zijn werken, terecht deelgenoten geworden van zijn straffen.
7. Over het feit dat de hel in het verschiet ligt van hen die geen spijt betonen, maar dat er een andere straf te wachten staat voor hen die gelouterd moeten worden.
Er zijn dus kennelijk zielen die een overmaat aan redenen tot verdoeming hebben. Zij zijn door Gods alwetendheid verworpen, en zij zijn gestraft met helse straffen zonder de troost daar ooit aan te kunnen ontsnappen. Maar er zijn ook zielen die niet in vergetelheid van God hebben geleefd, maar die toch na een diepgaand gewetensonderzoek een zuivering doormaken van de zonden die zij bedreven hebben. Uiteindelijk zullen zij verlossing ervaren van de banden die hen gebonden hielden, en tot rust komen. Wat betekent dit allemaal? Gehenna is duidelijk bestemd voor hen die in hun hart God vergeten en geen berouw hebben. Maar voor anderen gelden kennelijk andere straffen. Met name gaat dat op voor hen die weliswaar slechte dingen doen, maar daarin niet ten einde toe volharden. Integendeel, onder verzuchtingen zien zij uiteindelijk op naar God. Daarom moeten gelovigen de duivel ontvluchten en God beminnen Zij moeten hun slechte daden verwerpen en hun goede daden verrichten gepaard met boetedoening voor wat fout was. Mijn dienaar Ezechiël, door Mij geïnspireerd, spoort daartoe aan met de volgende woorden.
8. Woorden van Ezechiël over dezelfde zaak.
Bekeert u en hebt berouw over al uw ongerechtigheden zodat uw ongerechtigheid u niet noodlottig zal worden (Ez. 18.30) Dat betekent: O mensen, die tot nu toe in zonden hebt geleefd, weest uw naam van christen indachtig. Bekeert u tot de weg van het heil. U die eerder veel misdaden hebt bedreven vanuit uw ontelbare ondeugden, doe nu andere werken puttend uit de bron van berouw. Als u zo uit uw slechte levenshouding opstaat, zal de ongerechtigheid waardoor u uzelf besmeurd hebt, u niet in het verderf storten. Op de dag van uw redding hebt u die immers van u afgeworpen. Daarom zal ook de vreugde van de engelen u ten deel vallen. U hebt immers de duivel de rug toegekeerd en bent naar God toegesneld. Beter dan u voorheen in staat was te doen, erkent u God nu in daden van goedheid. U stond toen immers onder invloed van de hoon van de oude verleider.
9. Over het duivels bedrog waarmee de slang de eerste mens misleidde.
Ook dit nog: Een felle damp, gepaard met hevige stank, steeg er uit op. Ook verspreidde er zich een afschuwelijke kwalm als uit een afzichtelijke strot. Dat betekent dat vanuit het diepste verderf een duivels bedrog als een giftige slang naar voren treedt met de bedoeling om de mens te misleiden. Waarom gebeurt dat zo? Toen de duivel de mens in het paradijs zag, schreeuwde hij het uit met een vreselijke stem: “Ai, wie kwetst mij vanuit het verblijf van het ware geluk?” En zo wist hij bij zichzelf dat de kwaadaardigheid die in hem stak, nog niet in een ander schepsel terecht gekomen was. Maar toen hij Adam en Eva in hun onschuld zag rondwandelen in de tuin der lusten, verhief hij zich op buitengewoon indrukwekkende wijze om hen door middel van een slang te misleiden. Waarom dat zo? Omdat hij begreep dat een slang meer dan welk ander dier op hem geleek, overwoog hij dat hij in die vermomming datgene zou kunnen bereiken wat hem in zijn ware gedaante niet zou lukken. Vandaar, toen hij zag hoe Adam en Eva zich met lichaam en ziel afwendden van de boom die hen verboden was, begreep hij aanstonds dat er aan dat gedrag een goddelijk verbod ten grondslag moest liggen. Dat zou dus van het begin af aan hun eerste daad kunnen zijn, waarmee hij hen doodgemakkelijk omver zou kunnen werpen.
10. Over het feit dat de duivel pas wist dat die boom verboden was toen Eva hem antwoordde.
Hij kon immers niet weten dat die boom voor hen verboden was tenzij door datgene wat hij te weten was gekomen via zijn listige vragen en via de antwoorden die zij hem hadden gegeven. Daarom staat er in het visioen: op die voornoemde heldere plaats is er een klare wolk te zien die van de mooie, met heel veel sterren getooide, menselijke gestalte was uitgegaan. Door die wolk heeft hij (=de onreine geest) hem beïnvloed.
(Met die “wolk” is Eva bedoeld die vanuit Adam geschapen is.)
Op diezelfde plek van liefelijke bekoorlijkheid heeft hij als een verleidelijke slang Eva met haar onschuldige inborst benaderd om haar in het verderf te storten. In de voorzienigheid van God was zij bedoeld geweest om door toedoen van de onschuldige Adam heel de lichtende menigte van het menselijk geslacht in haar lichaam te dragen. Waarom heeft het op deze manier plaatsgevonden? Omdat hij wist dat de zachtaardigheid van de vrouw makkelijker te overwinnen was dan de sterkte van de man. Maar hij zag ook dat Adam in zijn liefde voor Eva zo hevig in vuur en vlam stond, dat Adam alles zou doen wat Eva hem zou zeggen, als de duivel haar eenmaal in zijn macht had. Vandaar ook dat de duivel én haar én diezelfde mooie mens op deze manier uit voornoemde heldere plaats geworpen heeft. Dat betekent dat diezelfde oude verleider Eva en Adam door zijn misleiding verdreven heeft uit de woonstee van de gelukzaligheid en hen gestuurd heeft in de duisternis van opstandigheid. Hoe kon dat gebeuren? Hij heeft eerst Eva verleid met de bedoeling dat zij Adam zou vleien zodat hij met haar zou instemmen. Omdat zij uit de rib van Adam ontstaan was, kon zij hem sneller dan enig ander schepsel tot ongehoorzaamheid verleiden. Omdat hij niet huiverig is voor haar woorden, gaat hij daar gemakkelijker op in. Dat is de reden waarom een vrouw een man sneller ten val kan brengen.
(Feitelijk is met de 10 voorgaande paragrafen de uitleg van het visioen nog niet voltooid. Maar kennelijk heeft Hildegard er behoefte aan om eerst de (verstoorde) relatie tussen vrouw en man nader in het reine te brengen: Sc.1.2.11-25. In Sc.1.2.26-27 gaat Hildegard dan verder met het becommentariëren van de tekst van het visioen. Daarna in Sc.1.2.28-33 geeft Hildegard opnieuw wat nadere beschouwingen over het een en ander.
Op de volgende bladzijden vertolkt Hildegard de kijk van haar tijd op de menselijke seksualiteit. Daarbij valt alle accent op de voortplanting, indachtig Gen.1,28 :Wees vruchtbaar en wordt talrijk. In onze tijd ligt het accent van het menselijk bestaan veel meer omvattend op de heelheid van zijn bestaan, meer georiënteerd op Gen.1,27 En God schiep de mens als zijn beeld; als beeld van God schiep Hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen. Waar God Ik ben er voor jou! is, daar is de mens geroepen om zó te worden voor elkaar. Samen met God elkanders totale welzijn behartigen, dat is de volheid van de liefde, gefocust op alle aspecten van de menselijke goedheid. Idealiter ligt die volheid van menselijke liefde in elke liefdesdaad, dus ook in de beleving van de seksualiteit.)
11. Waaraan men zich in het huwelijk dient te houden en wat men moet vermijden.
Zoals een volwassen vrouw niet aan een kleine jongen gegeven is, maar aan een volwassen man, Adam, zo moet ook een man pas als hij pas op volwassen leeftijd vruchtbaar geworden is met een volwassen vrouw in het huwelijk treden. Men besteedt toch ook pas echte zorg aan een boom als die bloesem begint te krijgen. Eva is gevormd uit een rib van Adam met toevoeging van zijn warme levenssap. Dat is de reden waarom de vrouw nu via zijn mannelijke kracht en warmbloedigheid zaad ontvangt om nakomelingschap ter wereld te brengen. De man is zodoende de zaaier, de vrouw echter de ontvangster van het zaad. Dat is de reden waarom de vrouw onder de macht van de man staat. Het is zoals de hardheid van steen zich verhoudt tot de zachtheid van aarde; zo verhoudt zich ook de kracht van de man tot de meegaandheid van de vrouw. Het feit dat de eerste vrouw uit een man gevormd werd, betekent een bruidsverbintenis van de vrouw aan de man. Dat moet men niet verstaan als een vrijblijvende verbintenis. Men mag daarbij God niet vergeten. Want Hij die de vrouw uit een man heeft gemaakt, heeft die verbintenis tot stand gebracht als goed en eervol, als vlees van vlees. Daarom, zoals Adam en Eva als één vlees hebben bestaan, zo worden ook nu man en vrouw één vlees verbonden in de liefde om het menselijk geslacht in stand te houden. Daarom moet er tussen deze twee de volmaakte liefde heersen die er ook tussen de twee eerste mensen was. Adam had zijn vrouw kunnen beschuldigen dat zij hem met haar verleiding de dood heeft aangedaan. Maar hij heeft haar niet weggezonden zolang hij in de tijd heeft geleefd. Hij was er zich immers van bewust dat zij hem door goddelijk initiatief was gegeven. Vandaar dat de man vanwege de volmaakte liefde zijn vrouw niet moet verlaten, tenzij omwille van die weloverwogen reden die de gelovige Kerk hem voor ogen stelt. En zelfs dan moet er geen scheiding tussen hen plaatsvinden. De reden moet dan zijn dat zij beiden eensgezind hebben willen omzien naar mijn Zoon. In brandende liefde voor Hem zeggen zij samen: “Wij willen de wereld achter ons laten, en Hem volgen die voor ons geleden heeft”. Maar als deze twee het niet eens zijn in hun devotie om de wereld te verlaten, dan moeten ze in geen geval van elkaar scheiden. Want zoals het bloed niet uit het vlees weg kan zolang de levensgeest er in blijft, zo moeten ook die echtgenoten niet van elkaar scheiden, maar eensgezind bij elkaar blijven.
Maar stel dat er wegens ontucht sprake is van schending van de wet, hetzij van de kant van de man, hetzij van die van de vrouw, en dat dit openbaar wordt, hetzij door henzelf hetzij door de priesters, dan zullen zij zich moeten onderwerpen aan de straf die het kerkelijk gezag hun overeenkomstig de rechtmatige normen oplegt. De echtgenoot zal door zijn vrouw en de vrouw door haar echtgenoot gedaagd worden om, volgens het goddelijk recht, voor de Kerk en haar gezagsdragers te verschijnen vanwege de schending van hun huwelijksband. Het doel is niet dat of de man of de vrouw een andere verbintenis kan aangaan, maar dat zijzelf ofwel samen in een juiste relatie verder zullen gaan, ofwel dat zij samen besluiten daarvan af te zien. Het hangt af van wat hen door de kerkelijke rechtbank wordt voorgesteld. In ieder geval moeten zij elkaar niet als adderengebroed aan stukken rijten. Man en vrouw moeten elkaar beminnen in zuivere liefde, want ook zij bestaan slechts omdat zij uit geslachtsverkeer zijn voortgekomen. Ook mijn vriend Paulus getuigt daarvan.
12. Woorden van de Apostel over deze aangelegenheid.
Zoals de vrouw afkomstig is van de man , zo is de man er door middel van de vrouw. Alles is er echter door toedoen van God (1Kor.11,12). Dat betekent dat de vrouw geschapen is omwille van de man (1 Kor.11,9), en dat de man gemaakt is omwille van de vrouw. Want zoals zij uit de man afkomstig is, zo is ook de man uit haar. Daardoor ook is de een niet los van de ander als zij één zijn in de verwekking van hun kinderen. Immers zij volbrengen samen die ene daad.
(Doordat Hildegard één woordje in de tekst van Paulus verandert, krijgt de voor veel mensen vrouwonvriendelijk klinkende betekenis van de zin, juist een vrouwvriendelijke inhoud. Waar Paulus schrijft dat de vrouw afkomstig is van de man tegenover: de man is ontstaan door middel van de vrouw, daar vertaalt Hildegard: de vrouw is afkomstig van de man en de man van de vrouw. Op deze wijze stelt Hildegard terecht man en vrouw op voet van gelijkheid en op basis van wederkerigheid.)
Het is zoals de lucht die door de wind wordt bewogen, en de wind die in de lucht wordt opgenomen. Dat gebeurt zó dat in hun samengaan aan beiden vruchtbaarheid ten deel valt. Hoe moet je dat verstaan? De vrouw werkt samen met de man, en de man met de vrouw in het verwekken van kinderen. Daarom is er sprake van de allergrootste schandaleuze misdaden als ontucht tijdens het verwekken van kinderen een scheuring teweeg brengt. In dat geval maken man en vrouw hun eigen bloed los van de plek waar het thuis hoort, om het te vergooien op een andere plaats. Hun zal zeker duivels bedrog en toorn van God te wachten staan, want zij hebben het verdrag geschonden dat God met hen zelf gesloten heeft. Wee daarom hen wanneer hun zonden niet vergeven worden! Maar toch, zoals aangetoond is, zullen man en vrouw met elkaar moeten samenwerken als het om het verwekken van kinderen gaat. Maar zoals blijkt, zal alles volgens Gods beschikking en ordening dienen te gebeuren. Dat geldt zowel voor de man als voor de vrouw als ook voor alle overige schepselen. Want God heeft hen geschapen volgens zijn wil.
13. Waarom sommige mannen in de tijd vóór de menswording van de Heer meerdere echtgenotes hadden.
Evenwel vóór de menswording van mijn Zoon waren er in het oude volk mannen die naar believen meerdere vrouwen tegelijkertijd hadden. Zij hadden nog geen overduidelijk verbod daarover vernomen. Dat werd pas openbaar gemaakt toen mijn Zoon in de wereld kwam.
Hij wees op het samengaan van Adam en Eva als de juiste wijze van zaadoverdracht tussen echtgenoten. En dat geldt hun leven lang. (Cfr.Mk.10,1-12; Mt.19,3-12). Want dat samengaan moet niet geschieden zoals de mens het wil, maar in vreze des Heren. Daarom is het beter om een goed huwelijk na te streven volgens de richtlijnen van de Kerk, dan in ontucht te leven. Want als u, mensen, hierin uw hartstocht niet beheerst, dan leeft u niet eens als mensen, maar eerder als beesten. Er moet dus tussen de echtgenoten een oprecht geloof en een zuivere liefde heersen in erkentelijkheid aan God. Zo niet dan zal Gods wraak hen treffen als hun zaad door duivelse arglistigheid besmeurd wordt, en zij elkaar bijten en verscheuren, en hun zaad op onmenselijke wijze in beestachtige drift verspillen. Telkens als woeste drift hen naar adderen gewoonte in de greep houdt, en er een bevlekkende overvloed aan zaad in hen is zonder vrees voor God en zelfbeheersing, dan zullen zij die uit hen geboren worden, mismaakt ter wereld komen en verstoken blijven van levensgeluk. Dat is dan krachtens Gods rechtvaardig oordeel de straf voor hun vunzig gedrag . Maar Ik zal Mij verzoenend tegenover hen opstellen als Ik hun berouw goedgunstig kan aanvaarden.
(Hildegard vergaloppeert zich als zij meent dat mismaaktheid het gevolg van een zondig leven is! Vertolkt zij misschien het gevoelen van haar tijd? In ieder geval niet dat van Jezus. Cfr Jo.9,2 Toen zijn leerlingen Jezus het geval van een blindgeborene voorlegden, vroegen zij wie er nu gezondigd had: de ouders of de mismaakte mens? Jezus antwoordt dat zijn blindheid niet te wijten is aan zijn eigen zonden, en ook niet aan die van zijn ouders. Maar opdat de daden van God in hem geopenbaard zouden worden. De blinde wordt genezen. Barmhartigheid wordt bewezen.)
Omwille van de liefde van mijn Zoon zal Ik het berouw aanvaarden van hen die Mij na hun zonden rouwmoedig hebben aangeroepen. Want wie zijn vinger naar Mij zal hebben opgestoken om aan te geven dat hij berouw heeft, en vanuit de grond van zijn hart een zucht van berouw slaakt en zegt: Ik heb gezondigd, Heer, voor uw aangezicht (Lk.15.21), die zal Ik verhoren. Want mijn Zoon , die toch Hogepriester is, zal Mij op dat berouw attent maken. Want berouwvolle genoegdoening die door bemiddeling van de priesters uit liefde voor mijn Zoon wordt aangeboden, bewerkt vergeving van zonden aan hen die ze bedreven hebben. Zo ontsnappen mensen die op waardige wijze boete doen, aan de kaken van de duivel. Want als die de weerhaak van de goddelijke macht probeert in te slikken, zal hij zijn kaken danig verwonden.
Op deze wijze zullen trouwe zielen dan aankomen in het heil, in plaats van in het verderf.
Hoe gaat dat dan in zijn werk?
Priesters, die op het altaar mijn Naam aanroepen, aanhoren de schuldbekentenis van de volkeren en zullen hen duidelijk maken welk geneesmiddel hen tot heil strekt. Om God goed gezind te houden, moet men zijn zaad niet bederven in allerhande ongerechtigheden. Wie zijn zaad vergooit in ontucht en overspel, maakt dat de kinderen die daaruit voortkomen, nog erger zullen zijn. Waarom? Als je modder of drek met zuivere leem vermengt, kun je daar dan ooit een stevige kruik van krijgen? Zo ook: zal iemand krachtige kinderen krijgen die zijn zaad besmet in ontucht of overspel?
Maar velen van hen gaan gebukt onder wroeging en onrust in hun geweten. Velen komen ook tot inkeer ten overstaan van hun omgeving en van God. En wanneer zij hun ondeugden los laten en in kuisheid deugdzaam gaan leven, raakt het hemels Jeruzalem daar vol van. In grote goede werken zullen zij mijn Zoon navolgen, en naar vermogen zullen zij zijn martelaarschap in hun lichaam aanvaarden. Maar als Ik niet wil dat er kinderen uit een man geboren worden, dan neem ik de mannelijke kracht uit hun zaad weg, zodat het niet in de moederschoot tot stremming komt.
(In de voorstelling van Hildegard moet er bij de verwekking van een kind een soort stremming van het mannelijk zaad plaatsvinden, zoals ook melk stremmen moet om kaas te worden.)
Zo gebeurt dat ook als Ik de vruchtdragende kracht aan de aarde ontzeg, als Ik dat in mijn rechtvaardig oordeel meen te moeten doen. Maar, o mens, dan sta je wellicht verbaasd over het feit dat Ik kinderen geboren laat worden als er sprake is van overspel en van andere misdadige gevallen van gemeenschap. Mijn oordeel is rechtvaardig. Want sinds de val van Adam heb Ik geen rechtvaardigheid meer gevonden in het menselijk zaad, terwijl die er toch zou moeten zijn. Maar de duivel had die rechtvaardigheid in de smaak van een appel verstopt. Daarom heb Ik mijn Zoon naar de wereld gezonden, geboren uit een Maagd zonder ook maar één enige zonde. Hij zou met zijn bloed, waarin geen enkele vleselijke zonde aanwezig is de buit bij de duivel weghalen die deze van de mens had weg geroofd.
14. Waarom geen mens of engel de mens heeft kunnen redden, maar wel Gods Zoon alleen.
Geen mens immers die in zonde ontvangen is en ook geen engel die geen vleselijk lichaam heeft, heeft de mens kunnen wegrukken uit de macht van de duivel. De mens zat immers in zonde gevangen en had de lasten van zijn lichamelijk bestaan te verduren. Alleen Hij die zonder zonden was en een rein lichaam had zonder zonde, heeft hem door zijn lijden kunnen verlossen.
Vandaar ook dat Ik de mensen, ofschoon zij in zonde geboren zijn, toch bijeen breng in het hemels koninkrijk. Tenminste als zij daar trouw naar streven. Geen enkele boosaardigheid is in staat mijn uitverkorenen van Mij weg te halen. Het boek van de Wijsheid getuigt daarvan.
15. Woorden van het Boek Wijsheid over deze aangelegenheid.
De zielen van de rechtvaardigen zijn in Gods hand, en de foltering van de dood zal hen niet treffen. (Wijsheid 3,1). Dat betekent: De zielen van hen die de weg van de gerechtigheid bewandelen, doen met devote toewijding de werken van de opperste Helper. Vanwege hun goede werken staat hun de hemel te wachten door toedoen van de hoogste Gerechtigheid. Zij worden niet geplaagd door de knagende dreiging om verloren te gaan, want het ware licht doet hen voortgaan in de vreze des Heren en de liefde van God. Maar nadat Adam en Eva uit de paradijselijke tuin verdreven waren, hebben zij in zichzelf ontdekt dat zij kinderen konden ontvangen en baren. Ofschoon zij door hun ongehoorzaamheid moesten sterven, hadden zij toch de zoetheid van de zonde geproefd, en wisten zij dat ze konden zondigen. Zo hebben zij mijn mooie ordening laten verworden tot een zondige wellust. Zij hadden de gloed in hun aderen niet in zoetheid van zonde moeten beleven, maar in liefde om kinderen te krijgen. Zij hebben die mooie ordening door duivelse influistering aan wellust besteed. Zij verloren de onschuld van hun voortbrengingsvermogen en maakten die tot zonde.
Omdat dit alleen maar plaatsvond door duivelse misleiding, heeft de duivel daar al zijn pijlen op gericht. Hij wil dan ook dat het alleen door zijn tussenkomst wordt volbracht, zodat hij zeggen kan: “ In het verwekken van mensen ligt mijn kracht; daarom hoort de mens mij toe”.
Toen hij zag dat de mens deelachtig moest worden aan zijn straffen omdat hij met hem had ingestemd, sprak de duivel opnieuw bij zichzelf: “Alle ongerechtigheden keren zich tegen de allersterkste God, want Hij kan helemaal niet onrechtvaardig zijn”. En hiermee sloot de bedrieger zijn eigen hart potdicht af in de mening dat de mens hem niet ontnomen zou kunnen worden, want deze had immers zelf spontaan met hem ingestemd.
Daarom kwam in Mij het geheime besluit op om mijn Zoon te zenden teneinde de mensen te redden en de mens terug te geven aan het hemels Jeruzalem. Geen enkele ongerechtigheid heeft dit besluit kunnen tegen houden. Want toen mijn Zoon in de wereld kwam, heeft Hij alle mensen om zich heen verzameld die naar Hem zouden willen luisteren en Hem zouden willen navolgen door zonden achterwege te laten.
Immers Ik die rechtvaardig en correct ben, wil geen enkele ongerechtigheid die jij, mens, bedrijft. Je weet best dat je zondigen kunt. Lucifer en de mens hebben in het begin van hun schepping geprobeerd tegen Mij in opstand te komen. Maar door afvallig te worden van het goede en door het kwade te omhelzen, konden zij niet staande blijven. Maar toen Lucifer besef kreeg van al zijn kwaad en al het goede van zich af wierp, heeft hij zelfs daarin geen genoegen gevonden. Hij viel terug in de dood. Adam daarentegen heeft eerst van het goede geproefd door het gehoorzaam op zich te nemen. Maar toen heeft hij naar het kwade verlangd en dat in hevige begeerte naar zich toegehaald. Van toen af heeft hij in ongehoorzaamheid aan God geleefd.
Het is niet aan jou, mens, om het hoe en het waarom van dit alles te doorvorsen. Evenmin kun jij, sterfelijke mens, weten wat er vóór de schepping van de wereld bestond of wat er na de laatste dag zal gebeuren. Alleen God weet het, en wat Hij eventueel daarvan aan zijn uitverkorenen laat weten. Maar ook die ontucht die zo algemeen onder de mensen plaatsvindt, is voor Mij een afgrijselijke aangelegenheid. In het begin heb Ik de mannelijke en de vrouwelijke mens als eerbare wezens gemaakt, en niet om zich schandelijk te gedragen. Vandaar dat het schijnheiligen zijn die zeggen dat het hun geoorloofd is om zich naar believen als beesten te gedragen met wie zij maar willen. Zij zijn onwaardigen in mijn ogen. De hoge eer van hun redelijk verstand verachten zij. Daarentegen geven zij er de voorkeur aan om zich als beesten te gedragen.
Wee hen, die zo leven en in die schande volharden.
16. Over het feit dat bloedverwanten geen geslachtsgemeenschap met elkaar mogen hebben in een huwelijk.
En ook wil Ik niet dat mensen die als bloedverwanten bekend zijn hun bloed in een huwelijk vermengen. Omdat bij bloedverwanten de gloed van de liefde nog niet bezadigd is, moet voorkomen worden dat er bij hen schaamteloze liefde tot uiting wordt gebracht. Maar bloed van vreemden moet samenkomen. Zij voelen die gloed van bloedverwanten niet, zodat menselijke zelfbeheersing op dit punt een rol kan spelen.
17. Melk als voorbeeld.
Als melk een of twee keer gekookt wordt, verliest zij haar smaak nog niet. Maar als melk zeven of acht keer gekookt wordt zodat ze gaat klonteren, dan verliest zij haar kracht en smaak. Alleen in uiterste nood kan zij nog genuttigd worden.
(Het klonteren van melk is voor Hildegard de geëigende beeldspraak voor de verwekking van kinderen tijdens de geslachtsgemeenschap van man en vrouw. Zie bv. tekst van het 4e visioen in Scivias 1.)
En zoals het voor een man belangrijk is te weten dat er geen bloedverwantschap is met zijn eigen echtgenote, zo is het ook voor dezelfde man belangrijk om afschuw te hebben van seksuele omgang met een vreemde vrouw die wel een bekende bloedverwante van hem is. Een man moet zich niet inlaten met een dergelijke geslachtsgemeenschap. De Kerk verbiedt dat ook door middel van haar leraren, die haar zelf met veel zorg en eerbied hebben opgebouwd.
18. Waarom het huwelijk tussen bloedverwanten in het Oude Testament is toegestaan, maar in het Nieuwe Testament verboden.
Wat te denken van het feit dat de mensen in het Oude Testament volgens het voorschrift van hun wet juist wél in bloedverwantschap met elkaar huwden? Dat gebeurde vanwege de hardheid van hun gemoed. Zij wilden er de onderlinge vrede mee garanderen, zodat er een stevige onderlinge liefde zou bestaan en zij zich niet zouden vermengen met de heidense bevolking en mijn verbond niet zouden verbreken. Dat duurde totdat mijn Zoon gekomen is en de volheid van de liefde bracht.
(Met de woorden de hardheid van hun gemoed verwijst Hildegard impliciet naar Mt. 19,8. Het gaat daar weliswaar over huwelijk en de mogelijkheid tot echtscheiding, maar niet over bloedverwantschap als huwelijksbeletsel.)
(Met de woorden dat duurde totdat mijn Zoon gekomen is en de volheid van de liefde bracht, roept Hildegard verschillende Bijbelteksten op in onze herinnering: o.a. Jo.1,16 en Kol.2,9. Van zijn volheid hebben wij allen ontvangen… want, is de Wet gegeven door Mozes, de genade en de waarheid zijn gebracht door Jezus Christus. En want in Christus woont lijfelijk de godheid in heel zijn volheid, en in Hem, die het hoofd is van alle heerschappijen en machten, bent u vervuld van die volheid. Maar ook dit is een algemene tekst; geen uitspraak over bloedverwantschap als huwelijksbeletsel. Daartoe heeft Hij het samengaan in bloedverwantschap bij het verrichten van de geslachtsdaad verlegd naar een samengaan met vreemden in eerbiedwaardige fijngevoeligheid.)
U kunt het zo zien: doordat iemand door het heilig doopsel een bruidsrelatie met mijn Zoon heeft, deelt hij/zij ook in diens band van hoogachting voor Mij en in wat recht en juist is. Daarom nu moet ook in geval van bloedverwantschap geslachtelijk verkeer achterwege blijven. Want ontucht zonder eerbied en met voortdurende hartstocht kan bij het samengaan van man en vrouw gemakkelijker verworden tot vunzigheid bij mensen met een bloedverwantschap dan bij mensen die deze verwantschap niet hebben.
Ik (= God) bespreek deze aangelegenheid via deze mens, die er zelf geen weet van heeft dat zoiets bij mensen speelt. Zij heeft deze uiteenzetting dan ook niet van een mens maar vanuit de kennis van God vernomen.
En hoe nu verder?
(Het heeft er alle schijn van dat de kerkelijke wet op bloedverwantschap tussen huwelijkspartners niet zozeer gefundeerd is op bijbelse grondslagen, maar veeleer op het Romeinse recht. In de tijd van Hildegard (1098-1179) was in het Duitse Rijk de laatst verboden verwantschapsgraad de 7e. Het 1e Vaticaans Concilie (1123) en het Decretum Gratiani (Bologna, 1140) houden nog steeds de 7e graad aan. Pas het 4e Concilie van Lateranen (Paus Innocentius III-1215) verlaagt de verboden graad tot de 4e. Aan de wet op bloedverwantschap tussen huwelijkspartners zullen vooral waarnemingen ten grondslag gelegen hebben van genetische afwijkingen bij nakomelingen van zulke huwelijkspartners.)
19. Over het feit dat een man alleen in de kracht van zijn leven mag trouwen; een vrouw alleen als zij huwbaar is.
Wanneer de man in de kracht van zijn jaren is zodat zijn aderen vol zijn van bloed, dan is ook zijn zaad rijp. Pas dan mag hij op wettelijke wijze met een vrouw in het huwelijk treden. Ook zij moet dan in haar gloedvolle jaren zijn, en in staat om zijn zaad respectvol in zich op te nemen en voor hem op gepaste wijze nageslacht te baren.
20. Over het vermijden van ongeoorloofde en wellustige bevlekking.
Maar bij overdaad aan seksuele aandrang moet de man zijn zaad niet lozen voordat hij in de kracht van zijn jaren is. Want het is een bewijs dat er zonde op aansporing van de duivel in het spel is, als hij probeert zijn zaad te lozen uit begeerte van zijn seksuele aandrang nog voordat het in warme gloed op de juiste wijze kan stremmen. Wanneer een man dus heel sterk door geslachtsdrift wordt aangegrepen, zal hij, zoveel hij kan, daar niet op ingaan. Want als hij dan zijn oren naar de duivel laat hangen, zal hij ook diens werk verrichten. Daardoor maakt hij zijn lichaam verachtenswaardig, wat ten zeerste verboden is.
Maar als de menselijke natuur roept, moet hij met zijn warme kracht en het vocht van zijn zaad op de juiste wijze bij zijn vrouw binnengaan. Dat moet dan gebeuren met menselijke zelfbeheersing en met de bedoeling om kinderen te verwekken. Maar Ik wil niet dat dit gebeurt als de vrouw zich afzondert omdat zij haar maandstonden heeft. Dat heeft te maken met het opengaan van de verborgen organen in haar buik. Er moet zorg zijn dat met haar bloed niet ook het ontvangen rijpe zaad wegvloeit. Want dan zou het uitgestorte zaad verloren gaan. Als de vrouw zich in haar pijn opgesloten voelt, dan lijkt dat op een deel van barensweeën.
Maar die periode van pijn neem Ik bij de vrouw niet weg, want die heb Ik aan Eva gegeven toen zij zondigde bij het proeven van de appel. Daarom ook behoeft de vrouw juist in die omstandigheid het goede medicijn van barmhartigheid. Ondertussen stelt zij zich in bescheiden zelfbeheersing terughoudend op. Maar toch niet zo dat zij niet zou opgaan naar mijn tempel. Integendeel. Met trouwe instemming en beoefening van de nederigheid moet zij daar binnengaan omwille van haar heil. Maar stel dat een man in een gevecht gewond geraakt is in zijn ledematen en daar een open wonde heeft, dan mag hij daarmee alleen maar in uiterste nood mijn tempel binnengaan zonder die te schenden. Want (de tempel) de bruid van mijn Zoon is altijd ongeschonden. Het doet denken aan de gave ledematen van Abel, die tempel van God was, maar door zijn broer Caïn op wrede wijze werd verbrijzeld.
(De middeleeuwse mens lijkt meer geneigd om het lijden in verband te brengen met straf van God voor de zonden van de mensen. De moderne mens ziet naast het zondig gedrag van de mens ook de beperktheid van al het geschapene en de noodzaak tot groei van de mens, zowel geestelijk als lichamelijk, als oorzaken van lijden. Daar hoeven geen zonden en geen straffende God aan te pas te komen. Het kwade straft zichzelf. Een diepere oriëntatie vinden we bij Lukas 24,26: Moest de Messias dit alles niet lijden en zo zijn glorie binnengaan? Omdat de moderne mens een beter inzicht heeft in de zin van zijn psycho-biologische functies, zal hij behalve met de opdracht om zich te vermenigvuldigen in een nageslacht, ook rekening houden met zijn beeld van God zijn. Samen met God zal hij het als zijn roeping zien om oprecht in heel zijn doen en laten werk te maken van Ik ben er voor jou! (Cfr. Exodus 3, 13-14)
21. Waarom een vrouw na de bevalling, zelfs als ze door een man is geschonden, in verborgenheid moet blijven en zich van de intrede van de tempel moet onthouden.
Maar wanneer een vrouw een kind gebaard heeft, is zij ook geraakt in haar vrouwelijke organen. Daarom mag zij pas mijn tempel weer betreden overeenkomstig de wet die Ik daartoe voor haar heb ingesteld. Want de heilige sacramenten van die tempel mogen niet aangetast worden door de besmeuring van de man en de verwonding van de vrouw, omdat een zeer reine maagd mijn Zoon gebaard heeft. Zij was gaaf en niet gewond door welke zonde dan ook. Daarom moet de plaats die geheiligd is ter ere van mijn Eniggeboren Zoon, gaaf blijven, vrij van iedere kwetsuur. Want mijn Eniggeboren Zoon heeft weet van de gaafheid van zijn maagdelijke geboorte. Vandaar ook dat, als de vrouw door de omgang met haar man de gaafheid van haar maagdelijkheid kwijt raakt, de gevolgen daarvan als kwetsuur geldt. Daarom moet zij zich ervan weerhouden mijn tempel binnen te gaan, totdat haar kwetsuur genezen is volgens de kerkelijke richtlijn die nauwkeurig over deze aangelegenheid informatie geeft. Want, terwijl Jezus aan het kruishout hing, bleef zijn bruid (de Kerk) met Hem verenigd en heeft zij in het verborgene bestaan. Pas daarna is zij openlijk opgestaan en heeft zij de glorie van haar bruidegom in het openbaar verkondigd in de verrijzenis van Geest en water (doopsel). Dat gebeurde toen diezelfde Zoon van Mij aan zijn leerlingen de opdracht gaf om de waarheid van het evangelie over heel de wereld te verkondigen. Zo moet de maagd doen nadat zij met haar man heeft samengeleefd: n.l. met bescheiden eerbied teruggetrokken leven tot de tijd die de Kerk voor haar heeft vastgesteld. En als dat gebeurd is, kan zij zich weer in het openbaar vertonen en weer vrij in liefde met haar bruidegom verkeren.
(Deze tekst biedt een goede gelegenheid om een beter inzicht te krijgen in de denk- en werkwijze van Hildegard en haar tijd.
1) Geloofsinzichten en geloofsovertuigingen kunnen ervaren worden als afkomstig van God. Ze kunnen weergegeven worden als een soort tweespraak tussen God en degene die inzicht verwerft, of anders gezegd, die een “visioen” heeft. Een visioen is dan ook niet ‘n één-op-één boodschap van God aan de mens. Het is vooral een boodschap van God in taal en teken van die mens, opdat deze iets kan verstaan van de boodschap. De “taal van God” draagt daarom ook steeds de soms beperkte kenmerken van de plaats, de tijd, de cultuur, de taal en de persoon die toehoort, toeziet en beschrijft.
2) Een van de beperkingen van het middeleeuws denken is het symbolisme. Slechts een klein punt van overeenkomst kan al voldoende zijn om er een bewijs in te zien voor de juistheid van hetgeen men als waarheid wil poneren. Hier in Sc.1,2,21 gebeurt dit tweemaal. Jezus is uit een maagd geboren, dus mag een vrouw die een kind gebaard heeft een tijdlang geen kerk betreden….(?!) Zij moet zich verborgen houden, want ook de Kerk is pas in openbaarheid getreden, na een tijd van opsluiting in het Cenakel …).
3) De vermelde ceremonie van de “kerkgang” is nog tot in de jaren 60 van de vorige eeuw in zwang gebleven, ook in onze streken. Daarna is die in onbruik geraakt vanwege de vernederende bijklank voor vrouwen. De geboorte van een kind zou haar “onrein” maken, geschonden voor God?! Dit is vrouwonvriendelijk, mensonterend, beledigend, tast de liefdevolle wijsheid van God aan, dus mensonwaardig. Hildegard kan dan wel vermelden dat het een wet is die Ik daartoe voor haar heb vastgesteld, maar zij vergist zich. Het is geen goddelijk voorschrift, en valt ook niet onder de heilige sacramenten van die tempel, die door Christus aan de Kerk zijn toevertrouwd, maar onder de sacramentalia, die als vrome gebruiken in het kerkgebeuren in zwang gekomen zijn.
4) In ieder geval lijkt Jezus in de aangelegenheid van de z.g. onreinheid bij de vrouw een heel ander standpunt in te nemen. Hij laat zich door zulk een vrouw aanraken. We lezen bij Lk. 843-48 (cfr. Mt.9,20vv en Mk. 5,25vv): Een vrouw die al twaalf jaar aan vloeiingen leed en haar hele inkomen aan dokters had besteed zonder bij iemand genezing te vinden, kwam van achteren naar Jezus toe en raakte de zoom van zijn kleren aan. ”Onmiddellijk hielden haar vloeiingen op. Jezus vroeg: “Wie heeft Mij aangeraakt?” Iedereen ontkende het en Petrus zei: “Meester, al die mensen staan te duwen en te dringen om U heen”. Maar Jezus zei: “Iemand heeft Mij aangeraakt, want Ik heb kracht van Mij voelen uitstromen”. Omdat de vrouw besefte dat het niet verborgen kon blijven, kwam ze bevend naar Jezus toe, wierp zich neer voor zijn voeten, en vertelde waar het hele volk bijstond waarom zij Hem had aangeraakt en hoe zij onmiddellijk genezen was. Jezus zei tot haar: ”Mijn dochter, uw vertrouwen is uw redding; ga in vrede”.)
22. Zij die zich bezoedelen door seksuele omgang met een zwangere vrouw, zijn moordenaars.
Ook wil Ik niet dat de voornoemde samenleving tussen man en vrouw plaatsvindt als het begin van een nieuw kindje al bij de vrouw aanwezig is. De gunstige ontwikkeling (“stremming” in de beeldspraak van Hildegard) van het kindje mag niet door overvloedig en verloren gegaan zaad worden aangetast. Dat duurt tot aan de reiniging na de geboorte. Dan is het niet langer verboden om uit liefde voor kinderen op de juiste wijze en niet uit lichtzinnigheid weer samenleving te hebben. Zo is het bepaald dat het menselijk geslacht voortgang vindt door voortplanting in eerzame menselijke zelfbeheersing. Dus niet zoals dwaze lieden in loze praatjes rondbazuinen, dat het hun geoorloofd is om hun wellust naar eigen believen bot te vieren. Zij zeggen: “Hoe zouden wij ons zo wreed kunnen inhouden?” O man, als je omkijkt naar de duivel, zal hij je aanzetten tot elk kwaad, en je vergiftigen met zijn dodelijk gif. Als je daarentegen opziet naar God, geeft Hij je hulp om kuis te zijn. Jaag jij in je werkzaam aandeel niet méér je wellust na dan de kuisheid? De vrouw is aan de man onderworpen als deze zijn zaad bij haar zaait. Het is zoals hij ook de grond bewerkt zodat die vrucht oplevert. Bewerkt hij soms de grond om die doorns en distels te laten opbrengen? Volstrekt niet! Maar juist opdat ze nuttige vrucht zal opleveren. Zo moet de man ook dezelfde ijver aan de dag leggen als het gaat om kinderen voort te brengen. Hij moet niet te werk gaan in ongebreidelde wellust. Dus, mannen, weent en barst uit in jammerklachten tot uw God die u zo vaak veracht met uw zonden. Als u uw zaad in allerverderfelijkste ontucht uitstort, bent u niet alleen ontuchtig bezig, maar bent u zelfs moordenaars. Als u doet wat uw hartstocht u ingeeft, verwerpt u wat God u ingeeft. Vandaar ook dat de duivel u hierin voortdurend op de hielen zit. Hij weet immers dat u meer uw hartstocht volgt dan dat u de vreugde nastreeft om kinderen te krijgen. Luistert dus, u die in de torens van de kerk zetelt! (Schijnheiligen! – mensen die vooraan in de kerk zitten?) Wilt Mij niet aanklagen in uw ontucht, maar kijkt naar u zelf. Want als u met de duivel heult, veracht u Mij, en doet u ongeoorloofde dingen. Daarom wilt u niet kuis zijn, zoals mijn knecht Hoesa het formuleert als hij over het bezoedeld volk spreekt.
23. Hosea over deze aangelegenheid.
Zij zullen er niet aan denken om naar hun God terug te keren, want er is een geest van ontucht in hen, en van God willen zij niet weten (Hosea 5,4) Dat betekent: boosaardige mensen die God niet kennen, laten het ware gezicht van hun hart niet zien. Via allerlei kronkelingen van gedachtespinsels laten zij niet toe dat hun hart terugkeert tot het licht van de waarheid. Met open ogen zien zij niet wat van God is, maar voeden zij het kwade in zichzelf. Want onder invloed van de prikkelende onreinheid en door de duivelse influistering wordt de mannelijke kracht die zij in zich zouden moeten hebben, week. Dat verhindert dat zij hun goede geweten op God zouden richten, en zo deelachtig zouden worden aan een leven van puur geluk.
(Het begrip ontucht heeft in de bijbel (ook hier) vooral de betekenis van achter vreemde goden aangaan. Het is vreemd gaan in religieuze zin.)
24. Over de aanbeveling tot kuisheid.
Maar laat Mij me nu wenden tot mijn meest geliefde schapen die in mijn hart zijn geplant. Zij vormen de kern van kuisheid. Maagdelijkheid is immers door Mijzelf geplant omdat ook mijn Zoon geboren is uit een Maagd. Daarom is de maagdelijkheid de mooiste appel tussen al de appels van de dalen, en een grote persoon te midden van alle personen die in het paleis van de onberispelijkste koning vertoeven. Want zij is zelf aan geen wettelijk voorschrift onderworpen omdat zij mijn Eniggeboren Zoon ter wereld heeft gebracht. Daarom, luistert allen die mijn Zoon willen volgen in de onschuld van de vrij gekozen kuisheid en in de afzondering van het rouwend weduwschap. Want de van het begin af aan onbevlekte zuiverheid is edeler dan het weduwschap dat geleden heeft onder de belastende druk van de echtgenoot. Maar toch volgt het weduwschap meteen op de maagdelijkheid, als zij na het verdriet over het verlies van haar echtgenoot daartoe besluit.
Mijn Zoon heeft heel veel pijnen in zijn lichaam doorstaan, en de dood aan het kruis ondergaan. Daarom zult ook u in liefde tot Hem veel benauwenisen ervaren terwijl u in uzelf overwint wat daar in zondige hartstocht gezaaid ligt vanwege het proeven van de appel (NB. de oerzonde in het aards paradijs) . Maar toch zult u uzelf moeten beheersen wanneer de stroompjes, die uitgaan van de gloed van wellust, uw zaad bereiken, en u dan niet zo kuis kunt zijn dat u geen blijk zou geven van de heimelijk aanwezige zwakheid van menselijke tederheid. Bij de inspanning daartoe moet u zich verenigen met het lijden van mijn Zoon. Wanneer u namelijk weerstand biedt en met name de vlam van de hartstocht in u dooft, en u zich tevens verre houdt van andere wereldse zaken zoals toorn, trots, lichtzinnigheid en andere ondeugden van deze aard, dan behaalt u na die grote strijd ook de eindoverwinning. Vandaar dan ook dat, telkens als men zo’n strijd levert, de grote schoonheid en de veelvuldige vruchtbaarheid daarvan voor Mij helderder is dan de zon, en zoeter dan welriekende liefde. Want als u uw hartstocht met zo’n harde strijd bedwingt, dan volgt u mijn Eniggeborene na in zijn lijden. En als u daarin volhardt, zal u daardoor in het hemels rijk veel glorie ten deel vallen.
O allerzoetste bloemen, mijn engelen staan er verwonderd over dat u met uw strijd de dood overwint. Dat is de reden waarom u niet besmeurd bent met de giftige modder van de wereld.
U hebt weliswaar een vleselijke lichaam, maar u vertrapt het op deze wijze. U wordt in hun glorierijke midden opgenomen, omdat u onbevlekt bent, zoals zij zelf zijn. Als u hierin volhardt, verheug u dan. Want Ik ben met u, als u Mij trouw opneemt en met een blij hart ingaat op mijn stem. Dit alles maak Ik duidelijk in het geheime visioen van Johannes.
25. Johannes over deze aangelegenheid.
Zie Ik sta aan de deur en Ik klop. Als iemand mijn stem hoort, en Mij opendoet, zal Ik bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij (Openbaring 3,20). Dat betekent: U die Mij, uw Verlosser, trouw bemint, zie hoe Ik de wacht houd bij het tabernakel van uw hart omdat Ik u te hulp wil komen. Ik zie immers wat u bij uw gewetensonderzoek bezig houdt. En met het aanmoedigen van uw geestelijk geheugen breng Ik u er toe om openlijk uw goede wil te tonen. Als dan het trouwe hart het geluid van ontzag voor Mij opvangt, verloof Ik mij met hem en omhels hem. Dan neem Ik samen met Hem voedsel dat nooit op raakt(*) en in de vorm van goede werken geeft hij zichzelf aan Mij als zoete spijs. Op die wijze zal hij ook in Mij voedsel hebben dat leven.
(*Deze passage roept de gedachte op aan Jo.6,27: U moet niet zoveel werk maken van vergankelijk voedsel, maar liever van het voedsel dat blijft, het voedsel van het eeuwig leven dat de Mensenzoon u zal geven.)
26. Over het gegeven dat God het paradijs met een muur heeft afgesloten na de verdrijving van Adam.
(Hildegard heeft de uitleg van het tweede visioen na paragraaf 10 onderbroken om nader uit te weiden over de verstoorde relatie tussen man en vrouw. De paragrafen 11 t/m 25 houden zich daarmee bezig. In de twee volgende paragrafen (26 en 27) herneemt Hildegard voor even haar uitleg van het tweede visioen.
Maar, zoals je ziet, toen Adam en Eva uit het paradijs verdreven waren, heeft een heel lichtende gloed dat domein omgeven. Toen zij vanwege hun overtreding die heerlijke plek verlieten, heeft de goddelijke Majesteit zijn macht aangewend om die plek te vrijwaren van iedere aantasting. Hij heeft ze zo met zijn helderheid omgeven, dat zij op geen enkele wijze nog zou worden aangetast. Bovendien gaf God daarmee te kennen dat de overtreding die daar had plaatsgevonden, ooit zachtmoedig en barmhartig moest worden uitgewist.)
27. Over het feit dat, waar de schepping eerder aan de mens onderworpen was, zij tegen hem in verzet gekomen is, omdat hij tegen God in opstand is gekomen.
Daardoor vertoonden alle elementen van de wereld, die eerst in grote rust verkeerden, nu een zeer grote onrust met verschrikkelijke angsten. Waarom is dat zo? Omdat de schepping geschapen was om de mens te dienen, voelde zij daar geen enkele weerstand tegen. Maar toen bij de mens ongehoorzaamheid opkwam en hij ongehoorzaam werd aan God, verloor hij ook zijn innerlijke rust, en overviel hem de onrust.
Dat bezorgde hem heel groot en zeer veel tegenspoed. De mens had zich immers toegewend naar wat slecht was. En dat zou hem voortaan overheersen. Kort en bondig: omdat de mens in dat lustoord tegen God in opstand kwam, heeft de schepping, die eerst bedoeld was om aan de mens onderdanig en dienstbaar te zijn, zich tegen hem gekeerd.
28. Over de liefelijke goedheid van het paradijs die levenssap en levenskracht aan de aarde geeft, zoals de ziel aan het lichaam.
Het paradijs is een plek van liefelijke gestalte. Die bloeit in de groenkracht*) van bloemen en kruiden en in de heerlijkheid van alle aroma’s, vol van geweldige geuren tot vreugde van de gelukzalige zielen. Het paradijs geeft zeer krachtig levenssap aan de dorre aarde. Zij verleent aan de aarde een zeer grote kracht, zoals de ziel kracht geeft aan het lichaam, want het paradijs zelf heeft door de schaduw en het verderf van de zonden niets geleden.
(*Groenkracht een fameus eigen woord in het taalgebruik van Hildegard. Zij gebruikt dat woord niet alleen om de groeikracht te benoemen, maar ook om de vruchtbaarheid, de geneeskracht, de voedingswaarde, de hart-verblijdende kleuren en geuren te benoemen van al wat leeft.)
29. Waarom God de mens zo gemaakt heeft dat hij kan zondigen.
(De titel boven dit hoofdstukje beantwoordt kennelijk niet aan de inhoud van de tekst. Daarom rijst de vraag in hoeverre de onderverdeling en de betiteling van de tekst het werk zijn van Hildegard zelf is, of van een latere redactie.)
U die zegt: “Wat is dit en waarom is dat?” luistert en wilt mij verstaan. O waarom bent u zo dom van hart, u die toch geschapen bent naar Gods beeld en gelijkenis? (Cfr. Gen.1,26-27). Hoe is het mogelijk dat zo’n grote roem en zoveel eer die u geschonken is, zo maar zonder waardering zou kunnen blijven? Goud moet in vuur op echtheid getoetst worden, en edelstenen moeten gepolijst worden. Zo moet alles in alles onderzocht worden. Daarom, domme mensen, hoe zou dan dat wat geschapen is naar Gods beeld en gelijkenis, kunnen bestaan zonder proefondervindelijke bewijs? Juist de mens dient boven ieder ander schepsel aan een onderzoek onderworpen te worden, en door ieder schepsel gereinigd te worden. Hoe dan?
De geest moet door geest worden beproefd, het vlees door vlees, de aarde door water, het vuur door koude, de vuistslag door de tegenstoot, het goede door het kwade, wat mooi is door wat misvormd is, armoede door rijkdom, het zoete door bitterheid, gezondheid door ziekte, wat lang is door wat kort is, het harde door het zachte, de hoogte door de diepte, licht door duisternis, het leven door de dood, het paradijs door de straf, het hemels koninkrijk door de hel, de aarde met het aardse, de hemel met het hemelse. Zo ook de mens. Hij wordt op de proef gesteld zowel op aarde als in de hemel en in de hel. Dan pas krijgt hij zijn plaats in de hemel. Het is duidelijk dat u maar weinig ziet van al wat voor uw ogen verborgen is. Waarom bespot u al wat juist, correct, terecht en goed is in alle zaken die goed zijn in het oog van God? Waarom verontwaardigt u zich hierover? God is rechtvaardig, maar het mensengeslacht is onrechtvaardig als het de geboden van God verdraait.
30. De mens moet niet de allerhoogste zaken (willen) doorvorsen, waar hij (zelfs) niet de geringste zaken kan doorgronden.
Zeg Mij nu dan, mens, wat denk je dat je was toen je nog niet in ziel en lichaam bestond? Werkelijk, je weet niet eens hoe je geschapen bent. En jij, mens, wilt hemel en aarde doorvorsen en beoordelen of God juist gehandeld heeft toen Hij die schiep? En je wilt je een oordeel vormen over de hoogste dingen, terwijl je niet eens in staat bent de laagste dingen te onderzoeken? Je weet zelfs niet hoe je in je lichaam woont, en hoe je daaruit wegkomt. Maar Hij die jou in de eerste mens geschapen heeft, heeft ook in dit alles voorzien. Maar die zelfde allerminzaamste Vader heeft zijn Eniggeboren Zoon gezonden om te sterven voor het volk, om het te bevrijden uit de macht van de duivel.
31. Over het feit dat de mens nu helderder straalt dan voorheen in de hemel.
En zo, eenmaal bevrijd, straalt de mens in God en God in de mens. Omdat de mens nu deelgenoot van God is, straalt hij nu intenser dan voorheen toen hij nog in de hemel vertoefde.
Dat zou niet gebeurd zijn als de Zoon van God niet vlees geworden was (cfr. Jo.1,14 Het Woord is vlees geworden!). Want als de mens in het Paradijs gebleven was, zou de Zoon van God niet aan het kruis geleden hebben. Maar toen de mens door de sluwe slang misleid is geworden, is God door echt medelijden getroffen en heeft Hij besloten dat zijn Eniggeboren Zoon mens zou worden in de allerreinste Maagd. Zodoende zijn na de zondeval van de mens meerdere deugden in de hemel extra gaan schitteren, zoals de nederigheid als de koningin van de deugden. Die kwam vooral in de maagdelijke geboorte tot uiting. En zo zijn er nog andere deugden die de uitverkorenen van God naar de hemel geleiden. Want bij de mensen is het zonneklaar dat een akker pas veel vruchten oplevert als hij eerst met veel inspanning bewerkt is geworden. Zo zijn ook pas na de val van de mens meerdere deugden aan het daglicht getreden om de mens weer overeind te helpen. Maar mensen toch: zien jullie dan niet met je logge lichaam die grote glorie die voor jullie is weggelegd? Zij is in Gods volle rechtvaardigheid zonder enige smet of verontwaardiging voorbereid, zodat niemand die kan tegenhouden. Dit alles heeft God immers al vanuit zijn ware gerechtigheid voorzien nog voordat de schepping van de wereld tot stand kwam. Daarom, mens, overweeg de volgende gelijkenis.
32. Vergelijking van tuin, schaap en parel met betrekking tot de mens.
Een heer die niet met tegenzin maar juist met veel toeleg een tuin wil aanleggen, bepaalt eerst de juiste plek voor die tuin. Vervolgens stelt hij voor iedere aanplanting de geschikte plek vast. Hij ziet als het ware al vóór zich welke bomen goede vruchten zullen dragen. En ook het nut, de smaak en de geur van aromatische planten die erg gewild zijn, wil hij in die tuin hebben. En omdat die man niet alleen wijs is maar ook heel deskundig, doet hij de aanplanting zó dat hij er een goed overzicht over behoudt en er gemakkelijk van kan profiteren. En vervolgens bedenkt hij welke afzetting het meest geschikt is om zijn aanplanting te beschermen tegen welk soort vijand dan ook. Dan stelt hij ook zalfhandelaren aan die weten hoe zij die tuin moeten bevloeien en de vruchten ervan moeten oogsten om er vervolgens zalven van te bereiden.
Wel, mens, bedenk dit goed. Als de heer al van tevoren zou voorzien dat die tuin geen vruchten zou voortbrengen en van geen enkel nut zou zijn en dus opgeruimd zou moeten worden, waarom legt zo’n wijze en zo’n vakkundige man zo’n tuin dan toch aan, beplant die en besproeit de aanplanting en bouwt er ook nog een schutting omheen? Waarom dan al die moeite en al die ijver?
Luister dan en begrijp! God die de zon van gerechtigheid is, heeft zijn glans over de modderpoel van menselijke ongerechtigheid laten stralen. Hoe hard die poel ook stonk van viezigheid, des te feller scheen de zon. De liefdevolle waardering waarmee de mensen de zon hebben begroet toen zij die zagen, was groter dan wanneer er geen modderpoel geweest zou zijn. Maar zoals modder in vergelijking met de zon iets afschuwelijks is, zo is ook de menselijke overtreding ten aanzien van Gods gerechtigheid iets verwerpelijks. Vandaar dat gerechtigheid mooi en beminnenswaardig is, terwijl de overtreding daarvan smerig en afkeurenswaardig is.
In die vuile troep kwam een schaap terecht dat toebehoorde aan dezelfde eigenaar die die tuin had aangelegd. Dat schaap was echter niet door nalatigheid van zijn heer, maar juist met diens instemming weggegaan. Later heeft diezelfde heer het na heel veel moeite en inzet teruggehaald. Toen de engelen die mens dan ook in de hemel zagen, is heel het engelenkoor in maximale eerbiedige vervoering geraakt. Wat is hier aan de hand?
(De eigenaar van de tuin is dus blijkbaar God, en het schaap dat aan die eigenaar toebehoort, zijn Zoon, Jezus.)
Toen het onschuldig lam aan het kruis werd gehangen, beefden de elementen, omdat de alleredelste Zoon van de Maagd lichamelijk gedood werd door de handen van moordenaars. Maar juist in die dood werd het verloren schaap teruggebracht naar de weiden van het leven.
(Het woord “weiden” is een vertaling van het Latijnse woord “pascua”. Dat is hetzelfde woord dat bij ons ook vertaald kan worden met “Pasen”. Dit is een bewust gekozen woordspeling van Hildegard, want zij beschrijft hier de verrijzenis van de Heer.)
Want de oude belager (de duivel) wist pas wie dat Lam was, toen hij zag dat hij dat schaap moest loslaten door toedoen van het bloed van het onschuldig Lam dat dit gestort had tot vergeving van de zonden van de mensen. Van te voren kon de verleider niet weten hoe het Lam als hemels brood mens geworden was uit een Maagd zonder tussenkomst van menselijk zaad en zonder zondige begeerte maar door overschaduwing van de Heilige Geest.
Bij het begin van zijn schepping is deze belager in een vlaag van hoogmoed in opstand gekomen. Daarmee deed hij zichzelf de dood aan en verdreef hij de mens uit het paradijs. God wilde zijn almacht niet inzetten om hem te weerstaan, maar heeft Hem overwonnen door de nederigheid van zijn Zoon. En omdat Lucifer de gerechtigheid van God bespot heeft, heeft hij overeenkomstig Gods rechtvaardig raadsbesluit geen weet gehad van de menswording van de Eniggeboren Zoon van God. Zo is dan het verloren geraakte schaap via dit geheime raadsbesluit opnieuw tot leven gebracht. Vandaar ook de vraag aan u opstandige mensen, waarom bent u zo hardleers geworden? God heeft de mens niet in de steek willen laten, maar heeft zijn Zoon gezonden om hem te redden. Juist zo heeft God de trotse kop van de slang willen vertrappen. Op het moment dat de mens uit de dood verlost werd, sprong het slot van de onderwereld open en satan riep: ‘Wee, wee, wie komt mij helpen?” Maar ook de hele helse meute putte zich uit in hevig tandengeknars. Zij waren verrast dat de kracht die aanwezig was, zo groot was, dat noch zij noch hun leider iets vermochten om te voorkomen dat gelovige zielen van hen werden weggenomen. Op deze wijze is de mens hoog boven de hemelen verheven geworden, want in de Zoon van God is God in de mens, en de mens in God verschenen.
Dezelfde heer die dat schaap verloren had maar ook weer op roemvolle wijze naar het leven had teruggebracht, bezat ook nog een kostbare parel, vergelijkbaar met dat schaap. Die parel kwam hem te ontvallen en kwam tussen veel viezigheid terecht. Maar de heer liet de parel niet in die vuiligheid liggen. Bekommerd raapte hij haar op. Hij ontdeed haar van de viezigheid waarin ze gelegen had, en zuiverde haar zoals men goud in een vuuroven loutert. Zo herstelde hij haar in haar vroegere pracht met nog meer glans dan voorheen. Dit gaat over de mens die door God geschapen werd, maar die zichzelf op aandrang van de duivel in de dood heeft gestort. Maar de Zoon van God heeft hem met zijn eigen bloed daaruit bevrijd en hem de hemelse glorie binnengeleid. Hoe precies? In nederigheid en liefde!
33. De aanbeveling van nederigheid en onbaatzuchtige liefde. Zij gaan de overige deugden te boven.
Het is immers zo, dat nederigheid bewerkt heeft, dat de Zoon van God uit een maagd geboren werd.
Nederigheid is niet te vinden in begerige omhelzingen of in de schoonheid van het lichaam, ook niet in aardse rijkdom of in gouden sieraden, zelfs niet in tijdelijke eerbetuigingen. Nee, de Zoon van God heeft in een kribbe gelegen, omdat zijn Moeder maar een arm meisje was. Nederigheid zucht voortdurend om alle ongerechtigheden, weent er om en maakt er korte metten mee. Dát is waar nederigheid mee bezig is. Daarom moet ieder die de baas wil blijven over de duivel, zich verschansen achter nederigheid en er zich mee wapenen. Voor nederigheid slaat Lucifer ijlings op de vlucht, en als een adder kruipt hij voor haar in een holte weg. Zodra de nederigheid hem te pakken krijgt, trekt zij hem aanstonds als een rotte draad in stukken.
Ook de onbaatzuchtige liefde is zo’n hoofddeugd. Niet alleen heeft zij in de hemel de Eniggeborene in de schoot van de Vader gelegd, maar zij heeft Hem ook in de schoot van zijn Moeder op aarde geplaatst. Omdat zij allen wil redden, veracht zij zelfs de zondaars en tollenaars niet. Vandaar dat zij vaker de tranen in de ogen van de gelovigen doet opwellen en versteende harten doet smelten.
Hierdoor zijn de nederigheid en de naastenliefde deugden die helderder zijn dan de andere. Zij verhouden zich als het ware als de ziel tot het lichaam. Zij hebben sterkere invloed op de overige krachten van de ziel en op de ledematen van het lichaam. Hoezo?
Nederigheid is als het ware de ziel, en liefde als het ware het lichaam, maar zij kunnen niet van elkaar losgekoppeld worden. Zij werken samen. Ook de ziel kan niet van het lichaam gescheiden kunnen worden, maar zij werken samen zolang de mens in zijn lichaam aanwezig is. En zoals de verschillende lichamelijke ledematen onderworpen zijn aan ziel en lichaam overeenkomstig hun eigen taken, zo werken de overige deugden ook samen met de liefde en de nederigheid volgens hun rechtmatige ordening.
En daarom, mensen, beoefen de nederigheid en de liefde tot eer van God en tot uw eigen heil. Gewapend met deze deugden hebt u geen duivelse hinderlagen te vrezen, maar kunt u een onberispelijk leven leiden.
Dus al wie kennis heeft in de Heilige Geest en vleugels in geloof, moet deze aansporing van mij niet veronachtzamen, maar ze graag en van ganser harte omhelzen.
HET DERDE VISIOEN
HOOFDSTUKKEN VAN HET DERDE VISIOEN VAN HET EERSTE DEEL
- Wat onzichtbaar en eeuwig is, wordt door het zichtbare en tijdelijke geopenbaard.
- Het firmament is gemaakt gelijkend op een ei. De mogelijke betekenis daarvan.
- Het lichtend vuur en de schaduwrijke vacht/laag. De mogelijke betekenis daarvan.
- De stand van de zon en van de drie sterren. De mogelijke betekenis daarvan.
- De opgang van de zon. De mogelijke betekenis daarvan.
- De ondergang van de zon. De mogelijke betekenis daarvan.
- Woorden uit de Handelingen van de Apostelen die hierop betrekking hebben.
- De eerste wind en zijn wervelingen. De mogelijke betekenis daarvan.
- De tweede wind en zijn wervelingen. De mogelijke betekenis daarvan.
- Het duistere vuur, de klank en de scherpe stenen. De mogelijke betekenis daarvan.
- De zeer zuivere bovenlucht, de stand van de maan en de twee sterren. De mogelijke betekenis daarvan.
- De stand van de andere sterren. De mogelijke betekenis daarvan.
- De derde wind en zijn wervelingen. De mogelijke betekenis daarvan.
- De waterrijke lucht en de witte vacht of laag. De mogelijke betekenis daarvan.
- De vierde wind en zijn wervelingen. De mogelijke betekenis daarvan.
- De zanderige aardbol. De mogelijke betekenis daarvan.
- Woorden van David die hierop betrekking hebben.
- De beving van de aarde. De mogelijke betekenis daarvan.
- De zeer hoge berg tussen het Noorden en het Oosten. De mogelijke betekenis daarvan.
- Zij die met perverse magie de toekomst proberen te doorvorsen vanuit geschapen dingen.
- Woorden uit het Evangelie.
- Hoe de duivel de mens heeft misleid met toverij.
- Een parabel hierover.
- Zodra de heilzame en nuttige tijd van de mens voorbij is, verandert alles.
- Woorden van Job over deze aangelegenheid.
- Woorden van God hierover.
- God wil sterrenwichelarij en andere waarzeggerijen niet langer verdragen.
- De domheid en weerbarstigheid van de mens.
- De gelijkenis van de bok, het hert en de wolf.
- De gelijkenis met de heelmeester.
- Woorden van Johannes.
HET DERDE VISIOEN VAN HET EERSTE DEEL
Hierna zag ik iets*) heel groots en schaduwrijks. Het leek op een ei, smal naar boven toe, halverwege wijd en onderaan afgeplat. Er omheen was een lichtend vuur.
(*Hildegard gebruikt in dit visioen, en ook in haar commentaar daarop, vaak het woord “instrumentum” dat zij ook “ei” noemt. Omdat dit later als “kosmisch ei” bekend geworden is, zullen wij het ook zo vertalen. Het is concreter, en dus ook verstaanbaarder dan “instrument”.)
Het geheel leek te rusten op een schaduwrijke (vacht of) laag. En in dat vuur was nog een draaiende bol van vuur. Die was zo enorm groot dat het geheel er door verlicht werd. Bovenaan waren drie fakkels boven elkaar geplaatst die met hun vuur de bol overeind hielden zodat hij niet kon wankelen. En nu eens kwam die bol omhoog en werd hij warmer en gaf hij meer warmte af, dan weer week hij naar beneden terug en kwam er kou opzetten en trok hij zijn warmte ijlings terug. Maar ook van het vuur dat het kosmisch ei omgaf, ging een wervelende wind uit. Ook van de laag waarop het geheel rustte, ging een wervelende wind uit en verspreidde zich her en der in het kosmisch ei. In diezelfde laag bevond zich een donkere, zo angstaanjagende gloed dat ik er niet naar kon kijken. Ze was vol geraas en stormen en grotere en kleinere vlijmscherpe stenen. Toen dat geraas opstak, werden dat lichtende vuur, die winden en die lucht hevig actief: bliksemschichten gingen aan het geraas vooraf. Dat was zo omdat het bliksemvuur het hevig bewegen van dat geraas al van te voren in zich bemerkte. Maar onder die laag was er een heel zuivere lucht, die zelf geen laag meer onder zich had.
In die zeer zuivere lucht zag ik een bol van witgloeiend vuur en van zeer omvangrijke grootte. Daarboven bevonden zich twee fakkels helder naar boven gericht. Zij hielden de bol in het gareel zodat hij niet zou afwijken van de baan van zijn eigen koers. En in diezelfde hemelsfeer bevonden zich overal veel heldere sterren. Ondertussen zond de bol daar iets van zijn eigen licht naar toe. Dan ging hij weer onder de voornoemde rode en vurige bol door om zijn eigen vlammend licht op te laden, en het opnieuw door te geven aan de sterren. Maar uit de hemelsfeer zelf woei ook een wind met zijn wervelingen en dat was in heel het kosmisch ei merkbaar.
Maar onder die hemelsfeer zag ik een waterrijke lucht als een witte laag hangen, die over heel het kosmisch ei hier en daar vochtigheid deed neerdalen. Maar de ene keer als ze zich plotseling samenpakte, liet ze met veel geraas een plotselinge regenbui losbarsten, terwijl ze een andere keer zich juist zachtjes ontlaadde, en milde regen zachtjes deed neerkomen. Maar ook dan voer een bries met zijn wervelingen overal door heel het voornoemde kosmisch ei. En midden in deze elementen bevond zich een zanderige bol van zeer grote omvang. Diezelfde elementen omgaven die bol op zo’n manier dat die niet deze en ook niet de ander kant op kon vallen. Maar wel deden de elementen met hun kracht de bol enigszins bewegen omdat ze vanwege genoemde winden tegen elkaar botsten. En ik zag tussen het Noorden en het Oosten als het ware een heel hoge berg. Aan de Noordzijde was die heel donker, maar aan de Oostzijde heel licht. Dat was zó dat het licht niet bij de donkerte kon komen, en de donkerte niet bij het licht. En ik hoorde opnieuw de stem uit de hemel die tot mij zei dat:
1. Wat onzichtbaar en eeuwig is, wordt door het zichtbare en tijdelijke geopenbaard.
God die alles geschapen heeft overeenkomstig zijn wil, heeft dat gedaan ter ere van het kennen van zijn Naam. Die heeft Hij echter niet alleen in zichtbare en tijdelijke zaken getoond, maar evenzeer in onzichtbare en eeuwige zaken. Zoals je zelf kunt constateren, gebeurt dat ook in dit visioen.
2. Het firmament is gemaakt gelijkend op een ei, en de mogelijke*) betekenis daarvan.
(*Hildegard gebruikt hier in het Latijn niet de taalvorm die wij “de indicatief” noemen nl. significat, maar “de aanvoegende wijs ofwel de conjunctief” significet. Niet “zo is het”, maar “het moge zo zijn”. Dat is vaak een wellevendheidsvorm. Zie bv. het antwoord dat Maria geeft aan de engel die haar de geboorte van Jezus aankondigt: “fiat mihi secundum verbum tuum”: “mij geschiede naar uw woord”. De mens geeft geen bevelen aan God, maar nodigt God bescheiden uit om te volbrengen wat Hij van plan is te doen. Zo is het ook met de menselijke uitleg van Gods woord. De mens dient zich daar bescheiden tegenover op te stellen, en niet menen dat hij dat woord uitputtend kan verklaren. Vandaar dat Hildegard niet boud beweert dat zij wel even uit de doeken zal doen wat het woord van God (het visioen) allemaal behelst. Zij is er van overtuigd dat zij er een juiste uitleg aan geeft, maar wil niet uitsluiten dat er voor God nog meer in verborgen ligt.)
Want dat heel grote en schaduwrijke voorwerp dat je ziet en dat op een ei gelijkt, smal naar boven toe, halverwege wijd en onderaan afgeplat, verklaart getrouw dat de almachtige God in zijn majesteit niet te begrijpen valt, in zijn mysteries onschatbaar is en hoop geeft aan alle gelovigen. Aanvankelijk hebben mensen daar onbehouwen en primitief op gereageerd, maar later, ten tijde van het oude en het nieuwe testament, werden ze toegankelijker. Uiteindelijk, rond het einde van de wereld, zullen zij zorgelijk veel benauwenissen moeten doorstaan.
3. Het lichtend vuur en de schaduwrijke laag. De mogelijke betekenis daarvan.
Er omheen was een lichtend vuur. Het geheel leek te rusten op een schaduwrijke (vacht of) laag. Dat beduidt dat God hen die buiten het ware geloof staan, overal door het vuur van zijn wraak zal verbranden*). Maar zij die in het katholieke geloof volharden, zal Hij overal zuiveren door het vuur van zijn vertroosting.
(*Meegesleurd door haar heilige verontwaardiging vergeet Hildegard hier even de altijddurende barmhartige liefde van God die bereid blijft om te redden wat te redden valt.)
Ook zal Hij het duistere van de duivelse verdorvenheid vernietigen. Dat is trouwens al gebeurd toen hij door God geschapen was, en hij tegen God in opstand kwam. Toen heeft God hem al overwonnen en is hij in het verderf gestort.
4. De stand van de zon en van de drie sterren. De mogelijke betekenis daarvan.
En in dat vuur was nog een draaiende bol van vuur. Die was zo enorm groot dat het geheel er door verlicht werd.
Die roterende bol met zijn klare helderheid laat ons zien dat Hij (Jezus) in God de Vader zijn onuitsprekelijke Eniggeboren Zoon is. Hij is de zon van gerechtigheid, en als zodanig is Hij vol van de gloed van brandende liefde. Zijn glorie is zo groot dat ieder schepsel door de helderheid van zijn licht wordt doorstraald. Bovenaan waren drie fakkels boven elkaar geplaatst, die met hun vuur de bol overeind hielden, zodat hij niet kon wankelen. Hun functie toont aan dat dezelfde Zoon van God uit de hemel is neergedaald – de engelen in de hemel achterlatend – om aan de mensen hemelse zaken kenbaar te maken, ook aan hen die nog in ziel en lichaam aanwezig zijn. Deze mensen eren Hem in navolging van zijn heldere leer door elke schadelijke dwaling van zich af te werpen. Zo verheerlijken zij Hem, de ware Zoon van God, mens geworden uit een echte maagd. Dat alles gebeurde nadat een engel Hem had aangekondigd en waar de mens, in ziel en lichaam aanwezig, Hem met gelovige vreugde heeft aanvaard.
5. De opgang van de zon. De mogelijke betekenis daarvan.
En daarom kwam nu eens die bol omhoog en werd hij warmer en gaf zodoende meer warmte af.
Dat betekent het volgende. Toen de tijd gekomen was dat de Eniggeborene van God volgens de wil van de Vader mens moest worden voor de verlossing en verheffing van het menselijk geslacht, heeft de Heilige Geest in de kracht van de Vader op wonderlijke wijze in de Zalige Maagd een zeer verheven mysterie bewerkt. Zo heeft Hij aan de Zoon via de maagdelijke kuisheid een wonderlijke schittering meegegeven. Hierdoor is de maagdelijkheid eervol geworden. Want de vurig verlangde menswording is werkelijkheid geworden in een edele Maagd.
6. De ondergang van de zon. De mogelijke betekenis daarvan.
Zo ook: dan weer wijkt hij naar beneden terug en komt er kou opzetten en trekt hij zijn warmte ijlings terug. De verklaring daarvan is: dat dezelfde Eniggeboren Zoon van God, geboren uit een Maagd, zich al doende welwillend overgeleverd heeft aan de armoede van de mensen waar veel ellende mee gepaard gaat. Toen Hij zich zo in levende lijve aan de wereld getoond had, is Hij uit de wereld naar de Vader teruggekeerd in tegenwoordigheid van zijn leerlingen, zoals geschreven staat…
7. Woorden uit de Handelingen van de Apostelen die hierop betrekking hebben.
Hij werd voor hun ogen omhoog geheven, en een wolk onttrok Hem aan hun gezicht (Hand.1,9).
Terwijl de kinderen van de Kerk nog bezig zijn met het verstaan en het opnemen van de Zoon van God in hun hart, wordt de heiligheid van diens lichaam opgenomen in de sfeer van zijn God-zijn. In een mystiek wonder wordt Hij opgenomen in een wolk van een geheim mysterie. Die wolk verbergt Hem voor sterfelijke ogen, terwijl de waaiende winden Hem daarbij nog een handje helpen.
8. De eerste wind en zijn wervelingen. De mogelijke betekenis daarvan.
Maar ook, zoals men kan zien, ging er van het vuur dat het kosmisch ei omgaf, een wervelende wind uit. Dat toont verholen aan dat van de almachtige God die heel de wereld in zijn macht heeft, een ware boodschap uitgaat in juiste bewoordingen, en dat de levende en ware God zich daar waarlijk aan de mensen heeft geopenbaard.
9. De tweede wind en zijn wervelingen. De mogelijke betekenis daarvan.
Ook van de laag waarop het geheel rustte, ging een wervelende wind uit en verspreidde zich her en der in het kosmisch ei. De duivel, die maar al te goed weet wie God is en die angst voor Hem heeft, uit zich in de meest vunzige taal en in zeer gemene bewoordingen. Die zijn in het kosmisch ei hier en daar te horen. Want in de wereld verspreiden zich zowel nuttige als waardeloze geruchten op heel verschillende wijzen onder de mensen.
10. Het duistere vuur, de klank en scherpe stenen. De mogelijke betekenis daarvan.
In diezelfde laag bevindt zich ook een donkere, zo angstaanjagende gloed dat je er niet naar kunt kijken.
Dat wil zeggen, dat in de zeer slechte en gemene valstrikken van de oude verderver de afschuwelijkste moordpartij losbarst. Dat gebeurt met zulk een razernij dat het menselijk verstand de waanzin daarvan niet vatten kan. Heel die laag trilt onder het geweld daarvan. Die moordpartij bergt alle duivelse boosaardigheid met al zijn verschrikkingen in zich. Immers bij de eerstgeborenen borrelde uit woede haat omhoog die tot broedermoord heeft geleid*), vol geraas en storm en zeer scherpe, stenen, grotere en kleinere.
(*Kaïn en Abel waren de allereerste “eerstgeboren kinderen” n.l. van Adam en Eva. Kaïn vermoordt zijn broer Abel uit afgunst. Cfr. Genesis 4.)
Iedere moord is vol van hebzucht, dronkenschap en zeer pijnlijke hartvochtigheid die zonder medelijden uitzinnig te keer gaan. Dat gebeurt bij grote slachtpartijen maar ook in kleinere ruzies. Toen dat geraas opstak, werden dat lichtende vuur, die winden en die lucht hevig actief. Want terwijl het moorden in bloeddorstig bloedvergieten tekeer gaat, treden heftige verwensingen naar buiten en doen gonzende geruchten de ronde, raken gemoederen in opwinding en wordt de roep om wraak luider.
Bliksemflitsen gaan aan donderslagen vooraf, want dat vuur heeft al de kracht van dat geraas in zich. Uit deze woorden kan men verstaan dat de waardigheid van het goddelijk oordeel sterker is dan iedere goddeloze daad en deze dan ook overwint. Dat gebeurt al nog voordat het geraas van zo’n daad publiekelijk bekend wordt. Met zijn alziend oog doorziet God alles, want het staat naakt voor Hem.
11. De zeer zuivere bovenlucht, de stand van de maan en de twee sterren. De mogelijke betekenis daarvan.
En onder die laag bevindt zich zeer heldere lucht, maar daaronder bevindt zich geen andere laag meer. Onder de valstrikken van de oude verderver glanst het geloof als een zeer helder licht. Daarin gaat geen enkele onzekerheid schuil die voortkomt uit ongeloof. Het geloof berust niet op zichzelf, maar hangt geheel af van Christus in wie men een bol van wit vuur en van een geweldige omvang kan waarnemen. Dit duidt absoluut zeker op de in het geloof onoverwinnelijke Kerk die de blanke schoonheid van haar onschuld en van haar meervoudige eer ten toon spreidt, zoals je duidelijk zal zijn. En daarboven staan duidelijk twee fakkels boven elkaar geplaatst. Zij zorgen er voor dat de bol eventueel zijn eigen baan niet zal verlaten. Hun betekenis is gelegen in het feit dat de Kerk door de twee vanuit den hoge gegeven testamenten (n.l. het Oude en het Nieuwe Testament) georiënteerd blijft op de goddelijke geboden van de hemelse geheimen. Zij zorgen er voor dat de Kerk zich niet overhaast zou uitbreiden in een veelvoud van verschillende leefgewoontes. Zowel het Oude als het Nieuwe Testament houden aan de Kerk de zaligheid van het hemels erfgoed voor.
12. De stand van de andere sterren. De mogelijke betekenis daarvan.
Daarom zijn er ook overal in die bovenlucht heldere sterren geplaatst. De genoemde bol stuurt daar zijn klaarheid heen en tempert daarbij zijn glans een beetje. Dat duidt op het feit dat in de zuiverheid van het geloof overal veel prachtige en vrome werken plaatsvinden. Te zijner tijd zal de Kerk de pracht van haar wonderen bekend maken, nadat zij de verachting van haar woorden een tijdje heeft verdragen. Ofschoon de Kerk als het ware in rouw verkeert, wordt zij toch door anderen bewonderd omwille van de pracht van de werken in volmaakte mensen. Dan ging hij weer onder de voornoemde rode en vurige bol door om zijn eigen vlammend licht op te laden, en dat opnieuw door te geven aan de sterren. Terwijl de Kerk in droefheid verkeert, zoekt zij haastig bescherming bij de Eniggeboren Zoon van God. Bij Hem ondervindt zij goddelijke bemoediging en sterking om in haar goede werken te getuigen van de liefde van omhoog.
13. De derde wind en zijn wervelingen. De mogelijke betekenis daarvan.
Maar uit de hemelsfeer zelf woei ook een wind met zijn wervelingen en dat was in heel het kosmisch ei merkbaar. Hiermee wordt bedoeld dat uit de eenheid van het geloof heel snel een zeer krachtige oproep is uitgegaan tot aan de uiteinden van de aarde. Die oproep ging gepaard met ware en perfecte informatie om de mensen te helpen.
14. De waterrijke lucht en de witte vacht. De mogelijke betekenis daarvan.
Maar onder die hemelsfeer zag ik een waterrijke lucht als een witte laag hangen, die over heel het kosmisch ei hier en daar vochtigheid deed neerdalen.
Zoals overduidelijk blijkt, heeft het doopsel onder invloed van het geloof heel de wereld met heil besproeid, terwijl het zich overal verspreidde op aandrang van God. Dat geloof was zowel bij de oudere als bij de jongere vaders aanwezig. Het doopsel heeft zijn fundament in de Kerk tot heil van de gelovigen en berust op de onschuld van een gelukkige standvastigheid. Maar de ene keer, als ze zich plotseling samenpakt, laat ze met veel geraas een plotselinge regenbui losbarsten, terwijl ze zich een andere keer juist zachtjes ontlaadt, en milde regen zachtjes doet neerkomen. Door verkondigers van de waarheid wordt het doopsel soms in het diepst van hun gedachten als één eenheid gezien met de snelheid van hun verkondiging. Dat kan men zien aan de stortvloed van woorden waarmee zij de mensen met hun preken overdonderen. Maar door andere predikanten wordt het doopsel op rustige wijze aan de mensen bekend gemaakt als een aangename bevloeiing. Zij doen dat door een omzichtige benadering van de mensen die naar hen luisteren.
15. De vierde wind en zijn wervelingen. De mogelijke betekenis daarvan.
Verder vernamen wij: Maar ook dan voer een bries met zijn wervelingen overal door heel het voornoemde kosmisch ei.
Dat betekent, dat door het uitgieten van het doopwater heil teweeg gebracht wordt bij hen die geloven. Een zeer ware boodschap, vervat in heel krachtige bewoordingen, overspoelt de hele wereld met een openbaring van geluk. Dat is al heel duidelijk merkbaar bij de volken die het ongeloof verzaakt hebben en het katholieke geloof met smaak hebben aanvaard.
16. De zanderige aardbol. De mogelijke betekenis daarvan.
En midden in deze elementen bevond zich een zanderige bol van zeer grote omvang. Diezelfde elementen omgeven die bol op zo’n manier dat die niet deze en ook niet de ander kant op kan vallen.
Het gaat hier duidelijk over de mens temidden van de krachtige schepselen Gods. Hij is na diep beraad op wonderlijke wijze en met veel glorie uit leem*) van de aarde gemaakt.
(*Dit is een verwijzing naar Ge.2,7: Toen boetseerde de Heer God de mens uit leem van de aarde. Voor Hildegard wordt dit aanleiding om “leem” voortaan als beeldspraak te gebruiken om “de mannelijke mens” aan te duiden. De vrouwelijke mens is immers volgens Ge.2,22 niet uit leem, maar uit een rib van Adam geschapen. Later zal Hildegard de man als zaaddrager betitelen als zanderige of korrelige leem.)
Overigens voelt Hildegard zich de gelijke van de man. Zie hierover onze bemerking bij Scivias 1.2.12)
Hij is zozeer met de krachten van de schepselen omgeven dat hij daar niet los van kan zijn. Omdat de schepselen geschapen zijn om de mens te dienen, stellen zij zich ook dienstbaar op. Vanwege een goddelijk beschikking is hij als het ware hun voorzitter.
Dat zegt ook David die Ik daartoe heb geïnspireerd:
17. Woorden van David die hierop betrekking hebben.
U laat hem heersen over het werk van uw handen, alles hebt U aan zijn voeten gelegd (Ps.8,7).
Hiermee wil gezegd zijn:
O, God, U die alles wonderlijk hebt gemaakt, U hebt de mens getooid met de gouden en purperen kroon van het verstand en hem gekleed met zichtbare schoonheid. Zo hebt U hem als een vorst aangesteld aan de top van uw volmaakte werken, toen U de juiste en terechte ordening aanbracht in uw schepping. Boven alle andere schepselen uit hebt U immers aan de mens een grote en bewonderenswaardige waardigheid verleend.
18. De beving van de aarde. De mogelijke betekenis daarvan.
Maar wel doen de elementen met hun kracht de bol enigszins bewegen als zij vanwege genoemde winden tegen elkaar botsen.
Als door een wonder van de Schepper zelf omarmen Gods schepselen zich op gezette tijden. Dan ontmoet het ene wonder het andere met donderend geraas van woorden. De mens, overweldigd door de grootheid van die wonderen, verstijft van schrik bij die wonderlijke ervaring en voelt zich geschokt naar lichaam en ziel, zich bewust wordend van de broze zwakheid van zijn wezen.
19. En ik zag tussen het Noorden en het Oosten als het ware een heel hoge berg. Aan de Noordzijde was die heel donker, maar aan de Oostzijde heel licht.
En je ziet als het ware een heel hoge berg tussen het Noorden en het Oosten. Aan de Noordkant is hij erg duister, aan de Oostkant heel licht. Dat duidt op het feit dat het menselijk bestaan zich bevindt tussen de duivelse slechtheid aan de ene kant en de goddelijke goedheid aan de andere kant. Enerzijds bevat het veel ellende in verfoeilijke verdoemenis als men ingaat op de zeer snode misleidingen. Anderzijds brengt het de uitverkorenen het vurig verlangde heil in een veelvoud aan geluk en verlossing. Het is echter zo dat dit licht niet bij die duisternis kan komen, en de duisternis niet bij het licht. De werken van het licht hebben immers geen enkele band met die van de duisternis, en de werken van de duisternis reiken niet tot de hoogte van die van het licht, hoe vaak de duivel ook probeert om deze laatste door tussenkomst van kwaadwillige mensen in een kwaad daglicht te stellen. Je ziet dit vaker gebeuren bij heidenen en valse profeten. Die proberen zij dan ook door hun valse misleiding achter zich aan te slepen. Hoe dan? Door die dingen te willen weten die voor hen helemaal niet toegankelijk zijn. Op die manier bootsen zij hem na die geprobeerd heeft om aan de Allerhoogste gelijk te zijn. En omdat zij zijn volgelingen zijn, houdt hij hun de leugen als waarheid voor overeenkomstig hun eigen verlangen. Derhalve zijn zij niet met Mij en Ik niet met hen, want zij bewandelen niet mijn paden. Zij geven de voorkeur aan dwaalwegen door na te gaan wat hun bedrieglijk over toekomstige zaken wordt geopenbaard door het raadplegen van stomme schepselen. En wat zij zo averechts op het spoor willen komen, willen zij graag hebben uit verachting van Mij en met verwerping van mijn heiligen die zoveel van Mij houden.
20. Zij die met perverse magie de toekomst proberen te doorvorsen vanuit geschapen dingen.
Die mensen tarten Mij met hun averechtse kundigheid. Want het geschapen wezen (N.B. de sterrenhemel) dat tot hun dienst gemaakt is, bestuderen zij om te weten of dat wat zij aan de weet willen komen, wel in overeenstemming is met wat zij graag zouden willen. Menen zij echt met hun sterrenwichelarij de tijd van hun leven die hun door hun Schepper is toegemeten, te kunnen verlengen of verkorten? Het is absoluut zeker dat zij met dat gedoe dag noch uur kunnen vaststellen. Of kunnen zij soms vertragen wat God heeft vastgesteld? Zeker niet! Wat zijn jullie toch miserabele wezens! Als Ik zou toestaan dat schepselen (i.c.sterren) u zo af en toe zouden laten zien wat er in u omgaat, dan zouden zij die mogelijkheid hebben, omdat zij Mij vrezen. Zo kun je soms ook bij een knecht de vaardigheid van zijn meester zien. En zo laten ook de os en de ezel en de andere huisdieren duidelijk zien wat de wil van hun meester is., want die volbrengen zij in trouwe dienstwilligheid.
O domme mensen toch! Als u Mij vergeet, niet naar Mij omkijkt en Mij niet aanbidt, maar u toewendt naar een schepsel dat aan u onderworpen is, – dat schepsel kan u dat zelf zeggen en aantonen – dan verwerpt u Mij hardnekkig. U geeft dan de voorkeur aan een schepsel boven uw Schepper. Daarom zeg Ik ook: Waarom vereer je een schepsel dat niet in staat is je te troosten of te helpen, en dat geen enkel voordeel aandraagt om je gelukkig te maken? Dat beweren rekenkundigen wel, en doden -bezweerders en hen die hen vanuit het heidens ongeloof volgen door te verkondigen dat sterren u, mensen, het leven geven, en al uw daden beïnvloeden. O ongelukkigen toch! Wie heeft de sterren gemaakt? Maar de sterren kunnen soms met mijn toestemming via bepaalde tekens een boodschap voor de mensen bevatten, zoals mijn Zoon in het evangelie laat zien als Hij zegt:
21. Woorden uit het Evangelie.
Er zullen tekenen zijn aan de zon, de maan en de sterren (Lk. 21,25).
Dat betekent: Met het licht van hun licht staan ze in dienst van de mensen en via hun omloop worden de tijden van de tijden aangegeven. Daarin worden dan ook met mijn instemming in de jongste tijden betreurenswaardige en gevaarlijke tijden aangekondigd. Het stralen van de zon en de glans van de maan en de helderheid van de sterren zullen iets verbleken om daarmee de harten van de mensen te schokken. Omdat Ik het wilde, is zo ook de menswording van mijn Zoon bekend gemaakt. Maar de mens heef geen eigen ster die over zijn leven zou beschikken, zoals het domme en dwalende volk kennelijk beweert. Alle sterren zijn er om heel het volk op gelijke wijze te dienen. Maar het feit dat die ene ster veel helderder scheen dan de andere sterren, heeft te maken met het feit dat mijn Eniggeboren Zoon, in tegenstelling tot alle andere mensen, geboren is via een maagdelijke geboorte en zonder zonde. De ster zelf heeft mijn Zoon geen enkel voordeel opgeleverd. Zij heeft enkel en alleen getrouw aan het volk zijn menswording aangekondigd. Want alle sterren en schepselen volbrengen in gehoorzaamheid aan Mij, wat Ik hen gebied. Verder hebben zij nergens weet van. Want omdat het Mij welgevallig is, laten de schepselen zien wat Ik wil dat zij laten zien. Het is zoals een munter die in het metaal de gewenste afbeelding slaat. Daarna laat die munt zien wat die afdruk betekent, zonder dat die munt daar macht over heeft. Ook weet die niet wanneer de munter er een andere afdruk op aan wil brengen, want de munt kan zelf niet beslissen of zij lang of kort haar afdruk behoudt. Wat wil dit zeggen?
O mens, stel dat er vóór je een steen zou liggen met daarop enige tekenen van je wederwaardigheden gegrift. Je zou er nauwkeurig naar kijken en, al naar gelang je bedroefd bent over je ongelukkige toestand, of juist heel blij om je voorspoed, zou je overeenkomstig je falende inschatting zeggen: “Ach, ik zal sterven!” of “Hoera, ik zal leven!” Of ook: “Oei, wat een ramp!” of “Geweldig, wat heb ik een geluk!” En wat doet die steen dan? Neemt die soms iets van je weg of draagt die juist iets aan? Hij is gewoon niet in staat om iets ten nadele of ten voordele voor jou te betekenen.
Zo kunnen ook de sterren en het vuur en de vogels en welke andere schepselen van dien aard die je als tekenen onderzoekt, je geen schade toebrengen of juist van dienst zijn. Bij gevolg, als je vertrouwen stelt in een schepsel dat tot jouw dienst geschapen is, en Mij dus verwerpt, dan zal ook Ik, overeenkomstig mijn rechtvaardig oordeel, jou uit mijn ogen verwerpen, en jou het geluk van mijn rijk ontnemen. Want Ik wil niet dat je sterren of vuur, gevogelte of andere dergelijke schepselen ondervraagt over toekomstige aangelegenheden. Want als je ze met volle inzet hebt nagevorst, zijn jouw ogen voor mij besmet. Ik verwerp jou dan als een gevallen engel, die zich van de waarheid heeft afgekeerd en zichzelf in het verderf heeft gestort.
O mens, waar was jij toen de sterren en de andere schepselen werden gemaakt? Heb jij misschien aan God raad gegeven toen Hij daarmee bezig was?
(Dit verwijt maakt God aan Job. Zie Job 38 en 39.)
De verwaandheid van dit soort napluizerij is ontstaan bij de eerste opstand. Toen de mensen God zozeer in vergetelheid hadden weggestopt, heeft geslacht na geslacht hoogmoedig de schepselen bekeken en daarin gespeurd naar verschillende tekenen in verband met toekomstige zaken. Op deze wijze is die dwaling in Baal ontstaan. Volledig de weg kwijt, zijn de mensen een schepping van God als God gaan vereren. Duivelse spot heeft hen daartoe aangezet. Verlangend om te weten wat zij niet moesten weten, hebben zij meer naar het schepsel als naar de Schepper omgezien.
22. Hoe de duivel de mens heeft misleid met toverij.
Het werd nog erger toen de mensen door duivelse toverkunst hun verstand begonnen te verliezen. Zo erg dat zij naar de duivel opzien en naar hem luisteren, terwijl hij hen bedrieglijk toespreekt en wijs maakt dat er naast de schepping die zij voor zich zien, er ook nog een andere bestaat. Ik wil hiermee niet zeggen hoe de eerste verleiders door de duivel onderricht zijn zodat zij, die hem op deze wijze zoeken, hem ook zien en horen . Zij zelf zijn ten zeerste schuldig aan deze slechtigheid waarmee zij Mij, hun God, ontkennen, en de oude verleider nalopen. O mens, in het bloed van mijn Zoon heb Ik je gezocht, niet met kwade opzet, maar met groot respect. Maar Mij, de ware God, verlaat je en hem die jou bedriegt, loop je achterna. Ik ben rechtvaardig en waarachtig. Daarom vermaan Ik je in geloof en spoor Ik je aan in liefde, en breng je terug in boetedoening, zodat je, hoezeer je ook met bloed besmeurd bent door je zonden, kunt opstaan uit je puinhoop. Maar als je de spot met Mij drijft, zul je de parabel van de volgende gelijkenis gewaar worden.
23. Een parabel hierover.
Een heer had veel knechten die hem onderdanig waren. Aan ieder van zijn knechten gaf hij veel wapentuig. Hij zei hen: “ Weest dapper en nuttig en werpt traagheid en lauwheid van u af”.
Maar toen zij eens met hem onderweg waren, zagen die knechten langs de weg een of andere bedrieger, een op allerlei gebied zeer bedenkelijke fantast. Sommigen van hen lieten zich beetnemen en zeiden: “Wij willen van deze mens wel graag zijn kunsten leren”. En zij gooiden de wapens weg die zij bij zich droegen, en liepen achter hem aan. Anderen zeiden nog tegen hen: “Wat doen jullie nu door achter die bedrieger aan te gaan en onze heer treiterend uit te dagen?” En zij antwoordden: “ Het zal onze heer toch geen schade berokkenen?” En hun heer zei tot hen: “O, niets nuttige knechten, waarom hebben jullie de wapens die ik jullie gaf, weggeworpen? En waar zit voor jullie het voordeel in om voorkeur te geven aan die onzin, boven het dienen van mij, jullie heer ? Loop maar achter die bedrieger aan als je daar zin in hebt, want mij dienen willen jullie niet. En zie dan maar wat zijn dwaasheid jullie brengt”.
De strekking van deze parabel is:
Die heer is de almachtige God die met zijn macht over alle volken regeert. Hij heeft iedere mens toegerust met verstand. Hij heeft hem de opdracht gegeven strikt en waakzaam te zijn in het beoefenen van de deugden en om slechtigheid en nalatigheid van zich af te schudden. Maar terwijl de mensen zich haasten om de weg van de waarheid op te gaan en zich gereed te maken om de goddelijke deugden te beoefenen, komen zij veel bekoringen tegen. De duivel staat hen op te wachten niet op de weg van de waarheid, maar verdekt opgesteld om hen door misleiding in een hinderlaag te lokken. Hij is de verleider van heel de wereld en de bewerker van een veelvoud van de allerergste ondeugden. Dat is ook de reden waarom sommigen mensen meer geneigd zijn tot onrechtvaardigheid dan tot een juiste levenswijze. Door de duivel misleid, leggen zij zich eerder toe op het nagaan van de ondeugden van die oude verleider, dan op het omarmen van de deugden van God. En het verstand dat zij zouden moeten richten op de goddelijke voorschriften, buigen zij om naar de ondeugden van aardse boosaardigheid, en zij onderwerpen zij zich aan de duivel.
Leermeesters die het goed met hen menen, maken hen, vaak met aanhalingen uit de Heilige Schrift, duidelijk dat hun daden slecht zijn en dat, als zij de duivelse verzinsels volgen, goddelijke wraak hun deel zal zijn.
Maar terwijl zij de vermaningen aan hun adres al te vaak weglachen, beweren zij trots dat zij maar in weinig zaken zondigen en dat zij God maar minimaal beledigen. Terwijl zij volharden in die stijfkoppigheid, krijgen zij de goddelijke veroordeling over zich heen. Want aan die knechten die in zondigheid leven, wordt verweten dat zij het gezonde verstand dat zij van boven hadden gekregen, hebben verstikt en dat zij liever de verlokkingen van de oude verleider hebben aanvaard dan dat zij hun schepper hebben bemind, die zij strikt moesten dienen.
Met als gevolg dat zij zelf afgerekend worden, veracht door de duivelse voorspiegelingen zoals hij gewoon is te doen. Zij moeten gedwongen toezien wat die uitermate nietswaardige verleiding hun heeft opgeleverd. Want op deze wijze verworpen, lopen zij de verdoemenis tegemoet, omdat zij met voorbijgaan van de goddelijke geboden, zich tevreden hebben gesteld met het volgen van de duivel in plaats van God.
Ik wil immers niet dat mensen Mij verachten. Zij moeten Mij in geloof kennen. Want als ze Mij verwerpen en daarvoor in de plaats hun oog werpen op een schepsel dat aan hen onderworpen is, in navolging van de oude verleider, dan zal ook Ik toestaan dat hun samen met dat schepsel en met de duivel geschieden zal overeenkomstig het verlangen van hun hart. Dan kunnen zij ondervinden wat voor voordeel het schepsel dat zij aanbeden hebben, hun brengt, of wat de duivel hen tot voordeel is, die zij gevolgd hebben.
24. Zodra de heilzame en nuttige tijd van de mens voorbij is, verandert alles.
O domme mensen, waarom onderzoek je een schepsel om de duur van je leven te kennen? Niemand van u kan immers de duur van zijn leven kennen of er aan ontkomen of overslaan.
Hij kan alleen maar leven in de tijd die door Mij is vastgesteld. Want, mens, zodra jouw heil zowel in tijdelijke als in eeuwige zaken zijn volheid zal hebben bereikt, zul je het tijdelijke voor het eeuwige verwisselen, en zul je overgaan naar dat wat geen einde meer heeft.
Stel dat er een mens is die méér dan anderen een vurige relatie met Mij onderhoudt. Als hij denkt aan het stinkend vocht van de zonden, verlamt hem dit niet van angst. Hij vermijdt de hinderlagen van het oude serpent. Ik zal de geest van die mens niet van zijn lichaam scheiden voordat hij de zoete vruchten van zijn bestaan met hun heerlijke geuren tot een goed einde heeft gebracht.
Maar als Ik bij iemand zo’n grote zwakke houding aantref dat hij te week is om mijn juk op zich te nemen vanwege de pijn die hem dit aan zijn lichaam zal doen en uit angst voor de smerigste verleider, zal Ik die mens uit deze wereld wegroepen nog voordat hij in de lauwte van zijn verwelkende geest begint te verdorren. Ik weet immers alles.
Wel wil Ik aan het mensengeslacht het gevoel voor gerechtigheid meegeven om voorzichtig te zijn, zodat niemand zich later kan verontschuldigen als Ik hem ter dood veroordeel. Want Ik vermaan de mensen, Ik spoor hen aan om gerechtigheid te beoefenen, alsof zij reeds stervende wezens zijn ofschoon zij nog langer in leven zullen blijven. Want niemand kan een andere tijd hebben of over een andere tijdspanne beschikken dan die Ik hem overeenkomstig mijn wil ter beschikking stel.
Ook Job getuigt daarvan.
25. Woorden van Job over deze aangelegenheid.
U hebt zijn grenzen vastgesteld. Die kunnen niet overschreden worden (cfr. Job.14,5).
Daar wordt mee gezegd:
U die boven alles staat en alles voorziet nog voordat het gebeurt, hebt ook in het geheim van uw majesteit de grenzen van het mensenleven vast gesteld. Zodoende kan geen wetenschap of helderziendheid of slimmigheid ook maar ergens op vooruitlopen tot eigen voordeel, hetzij in de kinderjaren, in de jeugd of in de ouderdom van de mensen. Er zal alleen maar gebeuren wat U bevolen hebt dat mensen zal overkomen tot glorie van uw Naam, volgens de voorzienigheid van uw geheimen.
26. Woorden van God hierover.
O mens, Ik ken je al nog voor de grondvesting van de wereld.
(Cfr. Ef.1,4: Want in Hem heeft Hij ons uitgekozen al vóór de grondlegging van de wereld, om heilig en vlekkeloos voor Hem te staan in liefde.)
Maar toch wil Ik jouw dagen bekijken en zien of je ze nuttig besteed hebt. Ik wil alles wat je gedaan hebt, heel nauwkeurig en precies aan een onderzoek onderwerpen.
Maar het leven van hem die Ik plotseling uit het tijdelijk bestaan weghaal, heeft zijn tijd gehad. Zelfs als dat leven langer zou duren, zou het geen enkele groene levenskracht meer hebben om goede vruchten voort te brengen. Want met de lauwheid van vleselijk geloof zou hij alleen maar het holle geluid van woorden uitstoten als rook, en hij zou Mij niet ontroeren met een innige aanraking van zijn hart. Vandaar dat Ik hem geen enkele verlenging van dit leven geef, en hem weghaal uit dit tijdelijke bestaan voordat hij in die lauwheid van die onvruchtbaarheid terecht komt.
Maar Ik zeg je, mens: “Waarom veracht je Mij? Heb Ik niet mijn profeten naar jou toegezonden, en heb Ik niet mijn Zoon aan het kruis overgegeven voor jouw heil, en heb Ik mijn apostelen niet aan jou toegewezen om jou door het evangelie de weg naar de waarheid te wijzen? Daarom heb je geen enkele verontschuldiging alsof je al dat goede niet van Mij ontvangen zou hebben. En waarom schuif je Mij dan toch opzij?
27. God wil sterrenwichelarij en andere waarzeggerijen niet langer verdragen.
Maar de dwaling van dat verkeerde gedoe, met name dat zoeken naar tekenen in sterren, in vuur, in vogels of in andere dergelijke schepsels om te weten wat je doen of laten moet, wil Ik niet langer verdragen. Want al degenen die op duivelse aandrang deze dwaling voor het eerst uitgevonden hebben, hebben God veracht. Zij hebben zijn geboden helemaal over boord gegooid, waardoor zij nu ook zelf veracht worden. Maar Ik schitter in de helderheid van mijn God-zijn boven alle schepselen uit. Dat is ook de reden waarom mijn wonderen zich in mijn heiligen aan jou opbaren. Dus wil Ik niet dat je die dwaling van waarzeggerij nog langer in praktijk brengt, maar dat je opkijkt naar Mij.
28. De domheid en weerbarstigheid van de mens.
O domme mens, wie ben Ik? Klaarblijkelijk het hoogste goed! Vandaar dat Ik je alle goeds toebedeel, als jij Mij ijverig zoekt. En wie geloof je dat Ik ben? Ik ben God die boven alles en in iedereen aanwezig is. Jij wilt Mij houden voor een boerenknecht die bang is voor zijn meester. Hoe dat dan? Jij wilt dat Ik jouw wil doe, want jij veracht mijn geboden. Maar zo is God niet! Hoe dan wel? Hij heeft immers geen weet van een begin, en ook heeft Hij geen schrik voor een einde. De hemelen weerklinken van lofliederen, hun ogen gericht op Mij. En overeenkomstig hetgeen Ik heb bepaald, gehoorzamen zij Mij. Ook de zon, de maan en de sterren verschijnen in de wolken van de hemel volgens hun eigen wetmatigheid. Evenals de wind- en regenvlagen die jachtig in de lucht voort ijlen zoals dat voor hen is vastgesteld. En dat alles gebeurt in gehoorzaamheid aan hun schepper en op zijn bevel. Maar jij, mens volgt mijn bevelen niet op, maar jij doet wat je zelf wilt, alsof de rechtmatigheid van de Wet voor jou nooit werd afgekondigd of aangetoond. Ofschoon je maar as bent, ben je zo hardnekkig dat de juistheid van mijn Wet voor jou niet voldoende is. Toch is die door het bloed van mijn Zoon afgekondigd en in ere gesteld, en door mijn heiligen van zowel het Nieuwe als het Oude Testament gekoesterd.
29. De gelijkenis van de bok, het hert en de wolf.
Maar in je grote onnozelheid wil je Mij vangen door Mij bedreigend toe te voegen: “Als God zo graag wil dat ik rechtvaardig en goed ben, waarom maakt Hij mij dan niet zo?” Op die manier wil je Mij vangen zoals een onstuimige bok een hert te pakken wil nemen. Maar hij wordt zelf door het gewei van het hert danig gestoten en gespietst. Wanneer je onbezonnen in je doen en laten met Mij de spot wilt drijven, zal Ik op mijn beurt korte metten met jou maken. Met de voorschriften van mijn wet zal Ik jou volgens mijn rechtvaardig oordeel als het ware op mijn hoorns nemen. Dat zijn immers de bazuinen die in jouw oren schallen. Maar jij geeft er geen gehoor aan. Jij rent achter de wolf aan. Je denkt dat je hem kunt temmen, zodat hij je niet te na kan komen. Maar juist die wolf verslindt jou terwijl hij zegt: “Dat schaap is van de weg geraakt. Het wilde zijn herder niet volgen, maar is achter mij aangelopen. Daar wilde ik het precies hebben. Het heeft gekozen voor mij en heeft mij als zijn herder gewild”. O mens. God is rechtvaardig. Daarom heeft alles wat Hij in de hemel en op aarde gemaakt heeft, zijn juiste plek en ordening.
30. De gelijkenis met de heelmeester.
Ik ben immers de grote heelmeester van alle kwalen. Ik ga te werk als een dokter die een zieke mens ziet die hevig naar een geneesmiddel verlangt. Hoe moet je dat zien?
Als de ziekte een kleinigheid is, geneest hij die gemakkelijk. Maar als de ziekte ernstig van aard is, zegt hij tegen de zieke mens: “Ik verlang zilver en goud van jou. Als je mij dat geeft, zal ik je helpen”.
Zo, mens, doe Ik ook: kleine zonden was Ik schoon in de zuchten, de tranen en de goede wil van de mensen. Maar bij ernstigere tekortkomingen zeg Ik tot degenen die zich daaraan schuldig gemaakt hebben: “Mens, doe boete en verbeter jezelf. Dan zal Ik je barmhartig zijn en je het eeuwig leven schenken”.
Bij voorkomende gevallen mag je geen sterren en andere geschapen dingen raadplegen. Ook mag je de duivel niet aanbidden en aanroepen of iets van hem verlangen. Want als je meer wilt weten dan je toegestaan is, zul je door de oude verleider worden misleid.
Toen de eerste mens méér wilde weten dan passend was, is hij door de oude verleider misleid en is hij in het verderf gestort. Maar toch heeft de duivel geen weet gehad van de verlossing van de mens toen de Zoon van God de dood heeft gedood en de nacht van de hel heeft gebroken. In het begin heeft de duivel weliswaar de man overwonnen door de vrouw, maar uiteindelijk heeft God door tussenkomst van de vrouw de duivel verpletterd doordat zij de Zoon van God heeft gebaard. Die heeft de duivelse bezigheden tot nul teruggebracht.
Mijn geliefde Johannes getuigt daarvan.
31. Woorden van Johannes.
Hiervoor is de Zoon verschenen, om de werken van de duivel ongedaan te maken (Jo.1,3.8).
Wat betekent dit?
Omwille van het heil van de mens en zijn verlossing is een zeer helder licht verschenen namelijk de Zoon van God. Hij heeft weliswaar het armoedig gewaad van het menselijk lichaam aangetrokken, maar schittert als een vlammende ster in schaduwrijke wolken. Zo is Hij in de wijn pers geplaatst. Daar moest Hij wijn persen zonder droesem. Ofschoon Hij zelf de hoeksteen is*), is Hij in de wijnpers terecht gekomen en heeft er zulk een wijn gemaakt dat Hij die een maximale zoete geur meegaf.
(Jezus past Ps. 118,22 op zich zelf toe cfr. Mt.21,42; Mk.12,10; Lk.20,17.)
Hij schittert als een heldere mens in het mensengeslacht, want Hij (is (geboren) zonder vloeiing van besmet bloed (maagdelijke geboorte!*)
(*Maagdelijkheid wordt vaak uitsluitend gezien als een biologisch gegeven. Maar in een religieuze context geeft maagdelijkheid een religieuze houding weer met de betekenis van totale beschikbaarheid voor het handelen van God. Maria formuleert dat in haar antwoord aan de engel: Mij geschiede naar uw woord (Lk.1,38).
In die zin kunnen alle mensen “maagd” zijn, cfr. Jezus o.a. in Jo.6,38 Niet om mijn eigen wil te doen ben Ik uit de hemel neergedaald, maar om de wil te doen van Hem die mij gezonden heeft. Hij leert ook ons te bidden: Onze Vader… uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel (Mt. 6,9). In religieuze zin zijn alle mensen geroepen om maagd te zijn: beschikbaar om de werken van God gestalte te geven, gehuwd of ongehuwd.
Met zijn krijgersvoet heeft Hij op de bek van het oude serpent getrapt en alle pijlen uit de lever*) van zijn ongerechtigheid getrokken. Die pijlen zitten vol razernij en wellust. Zo heeft Hij hem tot een totaal verachtenswaardig wezen gemaakt.
(*De lever werd vroeger beschouwd als de zetel van alle hartstochten. Door er alle pijlen uit te trekken verhindert Jezus dat de duivel de mensen met deze pijlen nog schade kan toebrengen..
Dus al wie kennis heeft in de Heilige Geest en vleugels in geloof, versmaad mijn aansporing niet. Integendeel, hij omhelst ze met de gretigheid van zijn hart, en volbrengt ze.)
______
HET VIERDE VISIOEN
HOOFDSTUKKEN VAN HET VIERDE VISIOEN VAN HET EERSTE DEEL
- Klacht van de ziel die door Gods genade terugkeert van het verkeerde pad, en terugkeert naar moeder Sion.
- Over de vleugels van de ziel.
- Over de heilige woning waar zij is binnengetreden.
- Klacht van de ziel die zich met de hulp van God krachtig verzet tegen de verleidingen van de duivel.
- Over de bekoringen die uitgaan van duivelse overredingskracht.
- Waarom die dwalingen zo verlokkelijk zijn.
- Hoe toorn, haat en hoogmoed te bedwingen zijn.
- Klacht van de ziel die met vrees haar heilige woning verlaat.
- Over het feit dat kennis van God door geen enkele duisternis verduisterd kan worden.
- Over het feit dat in de schoonheid van de goddelijke gerechtigheid geen enkele ongerechtigheid gevonden kan worden.
- Over gesneden beelden, en waarom ze achterwege gelaten dienen te worden.
- Ezechiël over deze aangelegenheid.
- Over het feit dat er verschil is in menselijk zaad, en dat daaruit verschillende typen mensen uit voortkomen.
- Woorden van Mozes over deze aangelegenheid.
- Waarom er gebochelden en gebrekkigen geboren worden.
- Hoe een kind in de moederschoot tot leven wordt gewekt, en hoe het, eenmaal geboren, door de ziel wordt gesterkt en gesteund.
- Hoe de ziel haar krachten toont.
- Over het feit dat de mens (de man) drie wegen in zich heeft.
- Over het verstand.
- Over de wil.
- Gelijkenis over het vuur en het brood.
- Op welke wijze in de heilige woning van de wil – d.w.z. in het gemoed – alle krachten van de ziel warm worden en zich met elkaar verbinden.
- Over de rede.
- Over het gevoel.
- Over het feit dat de ziel de meesteres is, en het vlees de dienstmaagd.
- Gelijkenis van de boom in verband met de ziel.
- Over het feit dat de ziel geneigd is tot zonde, door Gods genade zich herpakt en de zonde achterwege laat.
- Over het feit dat de ziel die bekoord wordt door duivelse listen, op ingeving van Boven de pijlen van de duivel afweert.
- Over het feit dat de ziel die de lichamelijke woontent verlaat, met veel angst en beven het oordeel van de rechtvaardige Rechter afwacht.
- Woorden van God tot de mensen die gehoorzamen aan de geboden van God en het kwade verwerpen en het goede doen trouw volbrengen uit liefde tot God.
- Over het katholieke geloof.
- Woorden van Jesaja.
HET VIERDE VISIOEN VAN HET EERSTE DEEL
En vervolgens zag ik een geweldig grote en heldere gloed alsof die opvlamde in heel veel ogen.
Er waren vier hoeken aan die gloed, gericht naar de vier windstreken van de wereld. In een zeer groot mysterie maakte die gloed mij duidelijk dat het ging over het geheim van de Allerhoogste Schepper.
Temidden daarvan manifesteerde zich nog een andere glans gelijk aan het licht van de dageraad met zijn purperen gloed.
En toen zag ik op aarde hoe mannen in hun vaten melk aandroegen en er kaas van maakten.
Een deel van die melk was volvet. Daar werd sterke kaas van gemaakt. Een ander deel was mager.
Daar kwam door stremming zachte kaas uit voort. Nog een deel was geschift. Dat leverde bittere kaas op.
(Evenals in het tweede visioen (Scivias 1.2.13) maakt Hildegard ook hier gebruik van de beeldspraak van het stremmen van de melk om er het mannelijk verwekken van kinderen bij de vrouw mee aan te duiden. Beeldspraak heeft geen bewijskracht voor de waarheid, maar is alleen bedoeld om bepaalde facetten van de werkelijkheid te doen oplichten.)
Toen zag ik een vrouwenfiguur die als het ware de volgroeide gestalte van een mens in haar schoot droeg. En door de geheime beschikking van de opperste Schepper, kwam die gestalte heftig in beweging. Het was alsof een vurige bol, maar zonder de trekken van een menselijk lichaam, bezit nam van het hart van die gestalte. De hersenen werden er door geraakt, en stroomde verder door al zijn ledematen. Maar vervolgens, nadat die mensengestalte op deze wijze tot leven was gewekt, kwam zij uit de moederschoot te voorschijn. Overeenkomstig de bewegingen die deze bol zelf in de mensengestalte teweeg bracht, veranderde die bol ook van kleur. En ik zag hoe veel woelingen binnendrongen bij deze bol, die in het lichaam verbleef, en hem naar de aarde toe bogen. Maar toen zij weer op krachten was gekomen, richtte zij zich manhaftig op en bood krachtig weerstand. Met een diepe zucht sprak zij:
1. Klacht van de ziel die door Gods genade terugkeert van het verkeerde pad, en terugkeert naar moeder Sion.
Ik, pelgrim*), waar ben ik? In de schaduw van de dood (Lk.1,79). En wat voor weg volg ik? Een dwaalweg. En wat voor vertroosting valt mij te beurt? Die van een pelgrim.
(*Hildegard gebruikt hier de vrouwelijke vorm. Zo ook in het vervolg van dit hoofdstuk: “ik” is vrouwelijk. Stemt overeen met “de ziel”, de “anima”.)
De woning die ik zou moeten hebben, zou er een moeten zijn met vijf vierkante stenen, schitterender dan de zon en de sterren. Want de ondergaande zon en de ondergaande sterren zouden zich niet in die woning moeten kunnen spiegelen, maar wel de glorie van de engelen. Het fundament van die woning zou van topaas moeten zijn. En de bouw zou moeten bestaan uit allerhande edelstenen, de trappen uit kristal, en de portalen met goud geplaveid. Want ik zou deelgenoot van de engelen moeten zijn, want ik ben een levende ademtocht die God geblazen heeft in korrelig leem*). Daarom zou ik God moeten kennen en Hem aanvoelen.
(*Zie Gen.2,7. De uitdrukking “korrelig leem” als de zaaddragende mannelijke mens, zijn we al eerder tegengekomen. Ook Jes.48,19 gebruikt die beeldspraak: Uw kinderen zouden als het zand geweest zijn, en uw nakomelingen als de korrels daarvan.)
Maar o wee! Toen mijn woning begreep dat zij met haar ogen alle kanten op kon kijken, richtte zij haar gezichtsvermogen naar het Noorden! Och toch! Daar werd ik gevangen genomen, beroofd van mijn ogen en van de vreugde van het weten. Mijn kleren werden aan flarden gescheurd. Zo werd ik van mijn erfgoed verdreven. Ik werd weggevoerd naar een vreemde streek, verstoken van al wat mooi en eervol is. Ik ben daar onderworpen geworden aan de ergste vorm van slavernij. En zij die mij gevangen genomen hadden, sloegen er op los en dwongen mij te eten samen met de varkens *).
(*Hildegard roept hier sterk de parabel van de verloren zoon in herinnering. Zie Lukas 15,11-32.)
Men stuurde mij naar een verlaten plek waar men mij zeer bittere kruiden te eten gaf, gedoopt in honing. Vervolgens plaatsten ze mij zelfs in een perskuip en kwelden mij met veel folteringen. Toen trokken ze mij mijn kleren uit en brachten mij veel verwondingen toe. Vervolgens stuurden zij mij uit om te gaan jagen. Ze dwongen mij om kruipend gedierte te vangen, heel gemeen en giftig, zoals schorpioenen, adders en ander soortgelijk gespuis. Dat gedierte spuwde mij helemaal onder met hun gif. Ik werd er zwak van en ziek. Toen bespotten zij mij en zeiden: “Waar is nou jouw eer?” O, ik trilde helemaal, en met een diepe zucht vol droefheid zei ik stilletjes: “Waar ben ik toch terecht gekomen? Hoe ben ik hier beland? Waar vind ik iemand die mij in deze gevangenschap kan troosten? Hoe kan ik deze kettingen verbreken? O, welk oog zal mijn wonden kunnen zien? Welke neusvleugels kunnen de afschuwelijke stank daarvan verdragen? Welke handen zullen mijn wonden met olie zalven? O, wie heeft er medelijden met mijn ellende? Laat de hemel toch mijn geroep horen, en dat de aarde trillen zal vanwege mijn droefheid, en dat al wat leeft zich vol medelijden over mijn gevangenschap heen buigt, want de smart die mij neerdrukt, is zeer bitter. Ik ben immers een pelgrim zonder vertroosting en zonder hulp.
O, wie zal mij troosten? Zelfs mijn moeder laat mij in de steek, want ik ben afgedwaald van de weg van het heil. Wie zal mij redden dan God alleen?!
Terwijl ik echter aan u denk, moeder Sion, waarin ik had moeten wonen, zie ik duidelijk de bitterste slavendiensten waaraan ik onderworpen ben. En terwijl ik mij de muziek van allerlei aard in gedachten roep die in u klinkt, voel ik hoe gewond ik ben. Maar ook als ik denk aan de vreugde en de blijdschap van uw glorie, verafschuw ik het vergif waarmee die bezoedeld zijn.
O, waar moet ik heen? Waarheen kan ik vluchten? Mijn smart is immers onnoemelijk. Want als ik in al dat kwaad blijf steken, zal ik in het gezelschap zijn van hen met wie ik schandelijk in het land van Babylon heb verkeerd.
(Babylon is het land waarheen het volk van God – de Joden- in ballingschap werd gevoerd van het jaar 606 tot 538/7 vóór Christus.)
En waar bent U, moeder Sion?
(Zoals Babylon staat voor ballingschap: leven ver weg van God, zo is Sion (alias Jeruzalem) de plaats van God, van leven met God.)
Wee mij, omdat ik van U ben weggegaan. Als ik U niet zou kennen, zou mijn smart minder pijnlijk zijn. Maar nu wil ik wegvluchten van dat allerslechtste gezelschap. Het onzalige Babylon heeft mij immers op een loden weegschaal geplaatst en mij onder heel grote balken geplet, zodat ik bijna niet meer kan ademen. En terwijl ik onder tranen mijn verzuchtingen bij u, mijn moeder, uitstort, ontketent het rampzalige Babylon zo’n oorverdovend lawaai, dat u mijn stem niet kunt horen. Dus zal ik met volle inzet op zoek gaan naar smalle paden waarlangs ik aan mijn zeer slecht gezelschap en aan mijn gevangenschap kan ontsnappen.
En toen ik dit gezegd had, ben ik een smal pad opgegaan. Daar heb ik mij verstopt in een smalle spleet, richting het Noorden. Ik weende zeer bitter omdat ik mijn moeder had verloren. In die spleet heb ik nagedacht over al mijn verdriet en al mijn verwondingen. Zoveel huilbuien heb ik daar geweend, dat elk verdriet en iedere kneuzing van mijn wonden nat geworden zijn van mijn tranen. En toen bereikte een heel zoete geur mijn neusvleugels. Het was alsof het een tedere zucht van mijn moeder was. O, wat heb ik snikkend gehuild, toen ik voelde dat die kleine troost er was. En bij al die tranen heb ik gejubeld van vreugde. Dat was zo heftig dat zelfs die berg waar ik mij in een spleet schuil hield, er van mee bewoog. En ik zei: “O, moeder, moeder Sion, wat gebeurt er met me? En waar is nu je eerzame dochter? O, hoe lang, hoe lang ben ik al verstoten van uw moederlijke zachtheid? U, die mij zo lief met veel genietingen had gevoed”. In die tranen genoot ik zó alsof ik mijn moeder in levende lijve zag.
(Hildegard ziet in een berg met zijn spleten en holen het beeld van een moederlijf. In het visioen van “het kosmisch ei” (Zie Scivias 1.3.) duidt Hildegard “de dooier” als “de mens”. Daarin is “korrelig leem” de mannelijke mens, en “de berg” als de vrouwelijke mens.
Heeft Hildegard hier in Scivias 1.4.1 een jeugdtrauma van haarzelf onder woorden gebracht? Het hevig lijfelijk verlangen naar de troost van haar moeder die zij al zo vroeg heeft moeten ontberen. Zij werd immers al op achtjarige leeftijd afgestaan aan Jutta voor verdere opvoeding en opleiding.)
Maar mijn vijanden die mijn roepende klachten hoorden, zeiden: “Waar is zij over wie wij in onze kliek naar willekeur konden beschikken? Dat was zelfs zó dat zij alles deed, wat wij wilden. Zie nu hoe zij de hemelingen aanroept! Laten wij dus al onze kunsten in werking stellen. Laten wij haar met zoveel ijver en toeleg bewaken, dat zij ons niet ontsnappen kan. Voorheen was zij immers volledig aan ons onderworpen. Als wij zo te werk gaan, zal zij ons opnieuw volgen”.
Maar ik ben stiekem uit de rotsspleet geslopen waarin ik mij verborgen had. Ik wilde wat hoger klimmen waar mijn vijanden mij niet zouden vinden. Maar zij plaatsten een zee met zoveel bruisend geweld tegenover mij, dat ik daar met geen mogelijkheid doorheen kon. Daar was evenwel een brug. Maar die was zo gammel en angstaanjagend dat ik ook daar niet overheen durfde. Aan de einder van die zee kon men een hoogvlakte ontwaren met toppen zo hoog dat ik ook daar niet overheen zou kunnen. En ik zei: “Wat kan ik, ongelukkige, nu nog doen?”.
De lieve zachtheid van mijn moeder had ik even gevoeld. Daarom veronderstelde ik dat zij mij weer naar zich toe wilde halen. Maar o wee, zal zij mij opnieuw in de steek laten? Och, waar moet ik toch heen? Want als ik terugga naar mijn vorige gevangenschap, zullen zij mij nog meer bespotten dan voorheen, omdat ik huilend om mijn moeder heb geroepen. En ook dat zij mij weer in de steek laat, nadat ik even haar lieve zachtheid heb geproefd.
Maar nadat ik de zoete kracht van mijn moeder had bespeurd, was ik zo sterk dat ik mij naar het Westen wendde, en opnieuw de angstaanjagende paden begon te bestijgen. Maar die paden waren zo vol doorns en distels en andere dergelijke hindernissen dat ik daar nauwelijks een stap voorwaarts kwam. Maar toch, met de grootste inspanning en ten koste van heel veel zweet, lukte het mij uiteindelijk en ternauwernood de overkant te bereiken. Maar vanwege de inspanning raakte ik zo vermoeid, dat ik nauwelijks nog kon ademhalen. Eindelijk, en met de grootst mogelijke inspanning bereikte ik de top van de berg waarin ik mij voorheen verscholen had. Maar nu stond ik voor de helling waarlangs ik naar beneden moest. En kijk, daar waren ze weer de adders, de schorpioenen, de draken en dat ander kruipend gespuis. Zij keerden zich tegen mij en lieten hun sissend geluid in mijn richting horen. Daarom, verlamd van schrik, schreeuwde ik het uit: “O moeder, waar ben je? Mijn smartelijke toestand zou gemakkelijker te dragen zijn, als ik van te voren de zoetheid van je aanwezigheid niet geproefd had. Want nu kom ik opnieuw in die gevangenschap terecht waarin ik zolang gevangen heb gezeten. Waar is jouw hulp nu dan?”
Toen hoorde ik de stem van mijn moeder die tot mij sprak:
2. Over de vleugels van de ziel.
“O dochter, ren, want vleugels om te vliegen zijn je gegeven door de krachtigste Schenker aan wie niemand kan weerstaan. Dus vlieg snel over al deze hindernissen heen”.
En ik, gesterkt door die woorden van troost, heb die vleugels aangetrokken en ben snel over al dat giftige en dodelijke gespuis heen gevlogen.
3. Over de woontent waar zij is binnengetreden.
Zo kwam ik bij een woonstee die van binnen helemaal van het sterkste staal gemaakt was. En eenmaal binnen verrichtte ik er daden van licht, terwijl ik voorheen alleen maar daden van duisternis deed. In die woonstee, aan de Noordzijde, plantte ik een zuil van ongepolijst ijzer. Daaraan hing ik waaiers op van diverse pluimages die naar alle kanten wuifden. En toen ik hemels brood vond, heb ik dat opgegeten. Richting het Oosten bouwde ik een vesting van vierkante stenen. Ik legde er vuur in aan en dronk er mirre-wijn met most vermengd. In Zuidelijke richting bouwde ik een toren met vierkante stenen. Ik hing er roodkleurige schilden aan op. En in de vensters plaatste ik ivoren klaroenen. In het midden van die toren goot ik honing uit. Daarmee vermengde ik allerlei geurige kruiden, en maakte er een kostbare zalf van. De geweldige geur daarvan verspreidde zich door heel de woonstede. Naar het Westen toe deed ik niets, want die kant was naar de wereld toegekeerd.
Maar ondertussen, terwijl ik met dit alles heel druk bezig was, grepen mijn vijanden hun pijlkokers en vielen mijn woonverblijf aan. Maar omdat ik zo intens bezig was, schonk ik geen aandacht aan dat dom gedoe, totdat de deur helemaal vol pijlen zat. Maar geen van hun pijlen was in staat gebleken de deur of de zuil te doorboren. Ook ik zelf kon er niet door getroffen worden. Toen zij dat bemerkten stuurden zij een geweldige watermassa op mij af in de hoop mij en de woonstede daarmee te gronde te richten. Maar ook in deze boze opzet slaagden zij niet. Daarom dreef ik stoutmoedig de spot met hen en zei: “De vakman die dit woonverblijf gebouwd heeft, was wijzer en sterker dan jullie. Daarom, raapt jullie pijlen maar bij elkaar en leg ze ter zijde, want zij vermogen geen enkele overwinning op mij te behalen zoals jullie zo graag willen. Kijk maar of ze mij verwond hebben! Met veel pijn en moeite heb ik heel veel strijd met jullie gevoerd, omdat jullie mij de dood wilden aandoen. Maar dat is jullie toch niet gelukt. Ik was bewapend met heel krachtige wapens. Ik heb scherpgeslepen wapens tegen jullie gebruikt om me fel tegen jullie te weren. Dus, weg jullie, terug! Want voortaan hebben jullie geen macht meer over mij!”
4. Klacht van de ziel die zich met de hulp van God krachtig verzet tegen de verleidingen van de duivel.
Maar ik, zwak en ongeletterd, zag ook dat er heel wat woelingen aanstormden op een andere bol die zij wilden vernietigen. Maar ze kregen het niet klaar, want die bol bood heftige weerstand. Hij gaf die woelingen geen gelegenheid om als een razende tekeer te gaan. Zij sprak wel op klagende toon:
Ofschoon ik maar armzalig ben, heb ik toch een grote opdracht. O, wat ben ik? Wat is de klacht die mij zo doet roepen? Ik ben slechts een levende ademtocht in een mens, geplaatst in een woontent van merg, van aderen, van botten en vlees. Op deze wijze geef ik groene groeikracht aan de woontent, en draag die overal met mij mee met al zijn behoeftes. Maar o wee! Zijn zinnelijkheid brengt viezigheid met zich mee, losbandigheid en lichtzinnige gewoontes en allerlei ondeugden. Ach, hoe erg zucht en beklaag ik mij hierover. Want als het goed gaat met het functioneren van mijn levenstent, overvalt mij de duivelse bekoring die mij prikkelt op alle gebied. In een vlaag van hoogmoed richt ik mij op terwijl ik vaak zeg: “Ik wil te werk gaan overeenkomstig de drang van de groene groeikracht van de aarde”. Op mijn woonplek heb ik verstand van alles wat er te doen valt. Maar ik word zozeer gehinderd door wat voorrang wil hebben, dat ik geen echte keuze maak totdat ik zie welke vreselijke verwondingen ik daardoor oploop. O wat heb ik toen gejammerd en gezegd: O God, U hebt mij toch geschapen? Zie hoe gemeen de wereld mij overweldigt. En ik sla op de vlucht. Hoe? Omdat mijn lichamelijke woontent vol vleselijke begeerte zit, en ik daar trek in heb, stem ik daarmee in. Maar het verstand dat met kennis in mij waakt, laat mij zien dat ik door God geschapen ben. Met datzelfde verstand voel ik ook aan waarom Adam zich angstig verstopt heeft, toen hij het goddelijk gebod overtreden had. Op dezelfde wijze verstop ook ik mij angstig voor het aangezicht van God, als ik aanvoel dat wat ik met mijn lichaam doe, tegenstrijdig is aan de bedoeling van God. Wanneer ik echter de loden weegschaal*) van de zonde heb laten doorslaan, veracht ik alles wat te maken heeft met de begeerten van het vleselijke bestaan.
(*Loden weegschaal. Dezelfde uitdrukking heeft Hildegard ook al in Sc.1.4.1 gebruikt. Deze uitdrukking zal wel staan tegenover de fijngevoeligheid van een goudschaaltje. De naald daarvan komt al in beweging bij het geringste greintje goud. Maar de loden weegschaal van de zonde reageert pas als het te laat is.)
5. Over de bekoringen die uitgaan van duivelse overredingskracht.
Och, ik zwervende pelgrim, hoe kan ik staande blijven te midden van deze gevaren? En als de duivelse bekoring bij mij binnendringt en zegt: “Is dat wat je niet weet, of niet ziet of niet doen kunt, iets goeds? Wat zal het zijn?” En als hij verder gaat met: “En wat je kent en begrijpt en doen kunt, waarom doe je dat dan niet?” Wat moet ik dan? Heel bedroefd zal ik antwoorden: “Och, ik arme! Sinds Adam het goddelijk gebod overtrad en hij naar de aarde verbannen werd, zijn mij via hem schadelijke en giftige zaken toegefluisterd geworden. Heel het menselijk geslacht is er door getroffen”. Want door de smaak van de appel die hij in ongehoorzaamheid proefde, heeft hij de schadelijke, zoete smaak van vlees en bloed ingeslikt, en daarmee de smet van de ondeugd tot stand gebracht. Vandaar dat ik de zonde van het vlees in mij gewaar word, terwijl ik mijn aller-reinste God verwaarloos, omdat ik dronken ben van zondeschuld. Maar dat wat de neiging van mijn menselijk lichaam met zich meebrengt, moet ik niet volgen. Want vanuit het feit dat Adam bij zijn ontstaan zuiver en ongecompliceerd geschapen was, heb ik eerbied voor God, omdat ik weet dat ik door Hem zuiver en ongecompliceerd geschapen ben. Maar zo af en toe word ik onrustig door slechte gewoontes.
O, door dit alles ben ik een zwerfster geworden. Zo komt het dat bekoringen van allerlei aard mij veel leugens vertellen. Zij komen bij mij op en zeggen: “Wie ben jij eigenlijk? Wat doe je? Wat zijn dat voor gevechten die je levert? Je bent immers ongelukkig! Je weet niet of dat wat je doet, goed of slecht is. Waar moet dat uiteindelijk naar toe? En wie zal je dan redden? En wat is dat voor onzin die jou gek maakt? Geef je voorkeur aan wat je welgevallig is, of sla je op de vlucht voor datgene waar je bang voor bent? Ja, wat moet je nou? Het één weet je, en het andere weet je niet! Wat je aanstaat, dat is je verboden, en wat jou angst inboezemt, daartoe word je door een goddelijk gebod verplicht. En hoe weet je dat het dan goed zit? Het zou beter geweest zijn als je niet geboren was*).
(*De duivel verwijst hier naar een woord van Jezus om zijn eigen stelling kracht bij te zetten. Toppunt van huichelarij. Mt. 26,26: Jezus over Judas: “Het zou beter zijn voor die mens, als hij niet geboren was”.)
Nadat deze bekoringen in mij naar boven gekomen waren, ben ik begonnen met een andere weg op te gaan. Voor mijn vleselijk bestaan is die zwaar, want ik maak een begin met het beoefenen van de gerechtigheid.
Maar opnieuw rijst de twijfel: “Komt dit van de Heilige Geest of niet?” En ik reageer met: “Dat is onzin!” Vervolgens wil ik opstijgen tot boven de wolken. Hoe dat? Ik wil boven mijn verstand uitstijgen en die dingen aanpakken die ik niet volbrengen kan. Maar als ik het geprobeerd zal hebben, bezorg ik mij zelf een heel grote droefenis. Het heeft tot resultaat dat ik uiteindelijk helemaal niets doe, noch op het niveau van de heiligheid noch op het vlak van de goede wil. Ik voel enkel de onrust van de twijfel in mij, van de wanhoop, van verdriet, van het onderdrukken van alles wat in mij is.
En als de duivelse influistering mij zo onrustig maakt, o, wat een rampzaligheid doemt dan voor mij op. Al het kwade wat er is of maar zijn kan, komt mij, ongelukkige, voor de geest: in zelfverwijt, vervloeking, wroegingen van lichaam en geest, in gemene woorden tegen de zuiverheid en de gezonde grootheid van God. Dat is zo erg dat zelfs het meest onbillijke bij mij naar boven komt: alle geluk en alle goeds dat zowel in God als in de mens aanwezig is, is voor mij een plaag geworden en ligt mij zwaar op de maag. Dat alles lijkt me eerder de dood dan het leven te beloven. Ach, hoe ongelukkig is deze tweestrijd. Zij levert mij alleen maar moeite op moeite op, verdriet op verdriet, innerlijke verscheurdheid op verscheurdheid. Alle geluk wordt mij weggenomen.
6. Waarom die dwalingen zo verlokkelijk zijn.
Maar waar komt het kwaad van die dwalingen uit voort? Klaarblijkelijk hieruit. Het oude serpent heeft nu eenmaal de arglist in zich, de verraderlijke sluwheid en het dodelijk venijn van de ontucht. Want in zijn doortraptheid maakt hij mij ongevoelig voor de zonde en neemt hij het begrip voor de vreze des Heren uit mij weg. Dan ben ik niet meer bang om te zondigen en zeg ik: “Wie is God? Ik zou niet weten wie God eigenlijk is”. Met zijn verraderlijke sluwheid fluistert hij mij zijn halsstarrigheid in, zodat ik volhard in het kwaad. Maar met zijn dodelijk gif van ongerechtigheid ontneemt hij mij mijn geestelijke vreugde, zodat ik mij noch in God noch in een mens verheugen kan. Op die manier zaait hij twijfel en wanhoop in mij, zelfs zo dat ik er aan twijfel of ik gered kan worden of niet. O, welke vleselijke mensen (letterlijk: “woontenten”) zijn in staat om zoveel gevaren van duivelse listigheid te weerstaan?
Maar als ik dan met Gods genade bedenk dat ik door God geschapen ben, dan geef ik, te midden van de druk van deze duivelse bekoringen, het volgende antwoord: “Ik zal niet bezwijken voor de aardse broosheid, maar mij juist heel sterk te weer stellen”. Hoe dan?
Telkens als mijn lichamelijk wezen (=woontent) onrechtmatige dingen wil doen, stuit ik met de wijsheid van mijn geduld op de weerstand van merg, bloed en vlees. Het is zoals een sterke leeuw die zich verdedigt, en zoals een slang die zich in zijn hol verstopt om aan een doodsteek te ontkomen. Want ik wil niet geraakt worden door de pijlen van de duivel, en ook wil ik niet toegeven aan de lusten van het vlees. Hoe gaat dat dan?
7. Hoe toorn, haat en hoogmoed bedwongen kunnen worden.
Wanneer duivelse woede mijn woontent in brand wil steken, richt ik mijn blik op de goedheid van God. De woede heeft die nooit kunnen raken. Zo zal ik vol geestelijke vreugde zachter zijn dan de lucht die met zijn milde regen de dorre grond besproeit, zodra deugden hun groene levenskracht in mij gaan vertonen. Daarin bespeur ik Gods goedheid.
Maar als haat mij probeert te kleineren, kijk ik om naar de barmhartigheid en het lijden van Gods Zoon. Zo hou ik mijn lichamelijke behoeftes in bedwang. Ik neem dan in gelovig gedenken de zoete geur van rozen waar die op doornstruiken bloeien. Op deze wijze erken ik mijn Verlosser. Maar de trots in mij wil een toren van eigendunk bouwen zonder fundament op een rots. Zij wil dat er geen tweede toren zo hoog zal zijn als die in mij. De mijne moet altijd boven de andere uitsteken. Wie zal mij dan te hulp snellen? Want de oude slang die boven allen uit wilde stijgen, is neergestort in de dood. Nu probeert hij ook mij mee te sleuren. Vol droefheid zeg ik dan: “Waar is mijn God en Koning ? (cfr. Ps.84,4) Wat voor goeds kan ik doen zonder God? Niets!”
Op die manier richt ik mijn blik naar God die mij het leven schonk. Ook snel ik naar de allerheiligste Maagd die de trots van het oude grotmonster heeft vertrapt. Op deze wijze wordt ik een zeer stevige bouwsteen in de handen van God. De roofzuchtige wolf, die door God met een haak in bedwang gehouden wordt, kan mij totaal niet overweldigen. Zo heb ik bij God in de hemel weet van het allerliefste dat bestaat n.l. de nederigheid. Ik ruik als het ware de nooit aflatende zoete geur van balsem terwijl ik mij verheug in de lieve nabijheid van God. Het is alsof ik vertoef in de geur van alle zalfoliën tegelijk. Op gelijke wijze weer ik ook alle andere ondeugden af met het allersterkste schild van de nederigheid.
8. Klacht van de ziel die met angst en beven haar lichamelijke woning verlaat.
Vervolgens zag ik, kleine en hulpeloze mens, hoe een bepaalde bol*) zich wringend losmaakte uit de banden die hem vasthielden. Treurend brak hij uit zijn vaste verblijfplaats weg.
(“bol”= leefsfeer, levend wezen, mens)
Hij zei: “Ik ga weg uit mijn lichamelijke woning. Maar ik, ongelukkige, vol treurnis, waar ga ik naar toe? Ik zal over verschrikkelijke en angstaanjagende wegen naar het gericht gaan waar ik gevonnist zal worden. Ik zal daar alles aan het licht brengen wat ik gedaan heb toen ik nog in mijn lichaam verbleef. Ik zal er dan de beloning of de vergelding voor krijgen overeenkomstig wat ik verdiend heb. O, hoe groot zal mijn angst daar zijn!”
En toen hij (de bol) zich losmaakte, kwamen er geesten opdagen, sommige lichtend, andere neerdrukkend. Zij waren er ook al bij tijdens de levenswandel en bij alles wat zich daar toen afspeelde. Nu wachtten zij het loskomen van de bol af om hem weg te voeren.
En ik hoorde een forse stem die tot hen sprak: “Hij moet van plaats tot plaats gevoerd worden waar hij geleefd heeft”.
En opnieuw hoorde ik een stem die tot mij sprak:
“De zalige en onuitsprekelijke Drieëenheid heeft zich aan de wereld geopenbaard toen de Vader zijn eniggeboren Zoon, ontvangen van de Heilige Geest en geboren uit een Maagd, naar de wereld heeft gezonden. Hij moest de mensen, hoe verschillend van geboorte ook, en met hoeveel zonden ook belast, terugbrengen langs de weg van de waarheid. Op deze wijze zouden zij bevrijd worden van de knellende banden van hun lichamelijke zwaartekracht. En met de goede en heilige werken omkleed zouden zij de vreugde van het eeuwig erfgoed verkrijgen”.
9. Over het feit dat geen enkele zaak aan de kennis van God ontsnapt.
O mens, opdat je het dieper zult begrijpen en het je zonneklaar helder wordt, zie je een heel grote en felle lichtschijn. Die licht op als met heel veel ogen. Het is een vierkantig oppervlak met de vier zijden naar de vier windrichtingen gekeerd. Dat is een voorafbeelding van de kennis van God die groot is in zijn mysteries en zuiver in zijn verschijningsvormen. Zij schittert door een uitermate diep inzicht. Met de allerscherpste blik van een viervoudige standvastigheid strekt zich dat inzicht uit over de vier windstreken van de aarde. Zowel degenen die verworpen worden als degenen die gered worden ziet zij al komen. Zij laat hen het geheim van zijn verheven majesteit zien. Dat wordt duidelijk ten toon gespreid in de afbeelding die je kunt zien in de hoogte en in de diepte. Daarin manifesteert zich nog een ander schitterend licht, gelijk aan het ochtendgloren, waarin een purperen gloed zichtbaar is.
Dat betekent dat de kennis van God ook nog zichtbaar is in het feit dat de Eniggeborene van de Vader, nadat Hij vlees geworden is uit een Maagd, zich gereed gemaakt heeft om in volle overgave van geloof zijn bloed te vergieten voor het heil van de mensen. Voor diezelfde kennis van God zijn goeden en slechten duidelijk herkenbaar, want die kennis wordt nergens door verduisterd.
Maar jij, mens, zegt: “Wat doet de mens eigenlijk, als God toch alles al voorziet wat de mens zal doen?” Daarop, mens, antwoord ik jou….
10. Over het feit dat in de schoonheid van de goddelijke gerechtigheid geen enkele ongerechtigheid gevonden kan worden.
O domme mens, met de slechtheid van je hart volg je hem na die als eerste geweigerd heeft om de weg van de waarheid te bewandelen. Boven de waarheid gaf hij de voorkeur aan de leugen. Hij wilde zichzelf tot norm maken van het hoogste goed.
Bij wie lopen het begin en het einde samen? Alleen bij Hem die is, die was en die er zal zijn! Maar jij, wie ben jij? Jij, die niet méér bent dan een kooltje as. En wat wist jij toen je nog niet eens bestond? Maar jij, met je nietig begin en je ellendig einde, spreekt je uit tegen wat je niet kent en ook niet zult weten, namelijk de onnoemelijke schoonheid van Gods gerechtigheid. Daarin kom je geen verontwaardigde onrechtvaardigheid tegen. Die is er nooit geweest en zal er ook nooit zijn.
O domme mens, waar denk je dat de vader van alle onrecht vertoeft, die jij navolgt? Wat denk je? Hij is aanwezig in de trots die zich in jou opblaast. Hij is er als jij je probeert te verheffen boven de sterren, boven de andere schepselen en zelfs boven de engelen die in alles de bevelen van God opvolgen. Maar jij stort neer, zoals ook degene neergestort is die de leugen tegenover de waarheid tot gelding bracht. Hij hield immers van de leugen. Daarom is hij ook, met de dood omwikkeld, in de afgrond gestort.
Dus mens, let op! Als je geen acht slaat op de liefde waarmee God je heeft gered, en je niet let op hoeveel goeds God jou steeds toebedeelt; als je geen oog hebt voor het feit dat Hij je steeds opnieuw terugroept van de dood telkens als je in zonden valt en je meer geeft om de dood dan om het leven, roep dan tenminste de Schriftteksten in je geheugen en de leerstukken die de oude en getrouwe Vaders je voorgehouden hebben, namelijk dat je het kwade moet vermijden en het goede moet doen. Dan zul je uit het diepst van je hart zeggen: “Ik heb zwaar gezondigd. Dus moet ik in gedegen boetedoening naar mijn Vader terugkeren die mij geschapen heeft”. Dan zal die Vader van jou je welwillend tegemoet treden en je een plek geven op zijn schoot terwijl Hij je hartelijk omhelst. Nu echter versmaad je de zaligheid die God je aanbiedt en die jij niet wilt erkennen. Jij blijft maar weigeren om naar Gods rechtvaardiging te luisteren en die te volbrengen. Stel dat het mogelijk zou zijn, zou je dan Gods oordeel als juist of als onjuist aanmerken? Daarom als je niet door het bloed van de Zoon van God verlost zou zijn, dan zou je hopeloos verloren zijn. Maar het oordeel van God is wel degelijk waarachtig en terecht. Daarom, mens, wat voor voordeel valt er voor jou te behalen uit het feit dat je afbreuk doet aan mijn oordeel? In het koor van de engelen en in mijn liefste wijngaard weerklinkt de lof van hen die Mij loven en zeggen: “Eer aan U, Heer!” Mijn oordeel wordt door hen niet weersproken, want zij zijn rechtschapen. Maar wat voor voordeel heeft de duivel ervan gehad toen hij tegen Mij in opstand kwam? Toen hij zag hoe hij vol heerlijkheid was, wilde hij zich boven alles en iedereen verheffen. Een ontelbare menigte trotse geesten was het met hem eens. Gedreven door de ijver voor wat juist is, heeft de goddelijke macht hen allen samen met hem verworpen. Op dezelfde manier zullen allen verworpen worden die, volhardend in het kwaad, proberen om Gods rechtvaardigheid voorbij te streven. Zij spannen zich in om het hoogste goed te veranderen in de schande van het kwaad.
Kortom, God heeft niets geschapen wat niet deugt, maar alles wat correct is, heeft Hij gelijk gesteld met zijn eigen goedheid.
11. Over gesneden beelden, en waarom ze achterwege gelaten dienen te worden.
Maar er zijn ook mensen die in hun ontrouw God verworpen hebben en zich gesneden beelden hebben gemaakt. De duivel heeft daar zijn intrek in genomen en hen daarmee misleid. Zij zijn opgestaan onder de prikkel van die onzin. Dat gebeurde toen het mensengeslacht waaraan Adam en Eva verteld hadden hoe zij door God geschapen waren en uit het paradijs verdreven waren, er niet meer was. Anderen, die hen in diezelfde onzin volgden, hebben een schepsel Gods méér vereerd dan de Schepper zelf. En zij hebben gemeend hun leven te moeten toevertrouwen aan dingen die zelf geen leven in zich hebben. En zij die zich tot hiertoe trouweloos besmeurd hebben, moeten hun domheid achter zich laten en zich trouw toewenden naar Hem die de strikken van de Satan heeft vertrapt. Zij moeten de oude gezindheid van onwetendheid afleggen en het nieuwe leven omhelzen, volgens de vermanende woorden van mijn dienaar Ezechiël.
12. Ezechiël over deze aangelegenheid.
Breek met al de wandaden die u bedreven hebt, vernieuw uw hart en uw geest (Ez.18,31).
Dat betekent:
U, die van plan bent om op het rechte pad te blijven, in de zon, zoals de gelukzalige schapen dat doen, verwijdert uit het bewustzijn van uw hart de zucht naar geheime zaken die nutteloos zijn voor wat echt belangrijk is om te weten. U hebt daarmee willen opstijgen tot ijdele hoogten. Maar in feite bent u weggezakt in een peilloos meer. Daar valt geen enkele eer te behalen, maar enkel losbandigheid die van God niet weten wil. En als u daarmee bezig bent geweest, ga dan nu het pad van de waarheid op omwille van uw heil. U zult daar in uw hart de nieuwheid van een roodkleurige hemel vinden, en u zult er in uw geest de nieuwheid ervaren van de leven gevende adem van God.
13. Over het feit dat er verschil is in menselijk zaad, en dat daar verschillende typen mensen uit voortkomen.
U ziet ook hoe op aarde mensen in hun vaten melk dragen en daar kaas van maken. Dat zijn de mensen op aarde, mannen zowel als vrouwen, die in hun lichaam menselijk zaad bij zich dragen. Daar komt het geslacht van veelsoortige volken uit voort.
Een deel daarvan is volvet, waaruit stevige kazen worden gemaakt. Dat verwijst naar het feit dat dit zaad vanuit zijn kracht geschikter is om, goed gerijpt en geronnen, flinke mensen voort te brengen. Aan deze mensen wordt ook een grote uitmuntendheid gegeven van zowel lichamelijke als geestelijke gaven zodat zij opvallen als grote vaders en verheven persoonlijkheden. Hun vooruitziende blik brengt voorspoed; door hun bescheidenheid en doelgerichtheid bij wat zij doen, vallen zij op bij God en mensen. Bij hen krijgt de duivel geen voet aan de grond.
Een ander deel was mager. Daar kwam door stremming zachte kaas uit voort. Dat verwijst naar het feit dat uit dit zaad, vanwege zijn zwakke structuur en ondoelmatig half gerijpt en half geronnen, maar zwakke mensen voortkomen. Dat zijn dan vaak domme mensen, slap en van geen nut, noch voor God, noch voor de mensen van hun tijd, want zij zijn niet gericht op zoek naar God.
Nog een deel was geschift. Dat leverde bittere kaas op. Dat duidt op het feit dat dit zaad op gemene wijze gemengd naar buiten is gebracht en ondoelmatig is vermengd en mismaakte mensen voortbrengt. Die zijn vaak bitter, lastig en neerslachtig van hart, en daarbij vaak niet in staat om hun geest tot een hoger vlak te verheffen. *)
(De middeleeuwse mens dacht dat genetische afwijkingen een straf van God waren als vergelding voor moreel verkeerd gedrag. Wij weten dat dit verband niet gelegd moet worden, aangezien deze afwijkingen het gevolg zijn van een noodlottige speling van de natuur. Zie ook paragraaf 15.)
Toch worden veel van deze mensen nuttig, maar niet zonder dat zij in hun harten en gedragingen veel stormen en onrust te verdragen hebben. Toch komen zij als overwinnaars te voorschijn, want als zij in een rustige vrede tot bedaren komen, worden zij rustig en kalm omdat God hen in toom houdt en leidt op de weg van het heil, zoals geschreven staat…
14. Woorden van Mozes over deze aangelegenheid.
Ik ben het die dood maakt en levend. Ik sla wonden en heel ze ook weer. Er is niemand die zich aan mijn hand ontworstelen kan (Deut.32,39).
Dat betekent: “Ik die ben, zonder begin en zonder einde, breng mensen om die zich schandelijk gedragen, die door duivelse viezigheid in ondeugden uitgemergeld raken, en die verloren lopen in duivelse krochten bij het ter wereld brengen van een ongelukkige bevruchting. O hoe listig is de bek van de adder die hen zo beïnvloedt en hen zo probeert te doden! Daarom neem ik de voorspoed van deze wereld van hen weg. Zij zullen sterven vanwege de vele zorgen die zij niet kunnen dragen, maar die hun terecht altijd bij zullen blijven. Maar Ik, die door geen enkele duisternis word belaagd, doe hen vaak op wonderlijke wijze toch leven, als Ik de levensadem die in hen is van hun aardse gerichtheid naar boven haal, zodat die niet in hen teloor zal gaan. Ondertussen sla Ik hen soms ook met wonden die de vele zorgen van het vaak zieke leven met zich meebrengen. In hun trotse geest verlangen zij er naar om op te stijgen tot een dwaze hoogte, menend dat zij door niemand tegen gehouden kunnen worden. Ik die alom tegenwoordig ben, richt hen soms overeind tot een gezonde levenswijze, opdat zij niet met hun bedrieglijke idealen in fatale gevaren terecht komen. In heel deze aangelegenheid is er geen mens noch enig ander schepsel die in staat is om met zijn sluwheid of driestheid dit handelen van Mij te verijdelen, want niemand kan aan mijn wil en gerechtigheid weerstaan.
15. Waarom er gebochelden en gebrekkigen geboren worden.
Waar het samengaan van man en vrouw plaatsvindt in vergetelheid aan Mij en in duivelse bespotting, kan men zien dat er vaker gebochelde mensen geboren worden. Omdat hun ouders mijn geboden geschonden hebben, worden zij in hun kinderen gestraft, opdat zij berouwvol tot Mij zouden terugkeren. Ook sta Ik vaker toe dat zulke wonderlijke dingen onder de mensen gebeuren omwille van mijn glorie en die van mijn heiligen. Zij die op deze wijze misvormd zijn, worden door tussenkomst van mijn uitverkorenen weer gezond, zodat mijn Naam des te vuriger door de mensen geëerd zal worden. Maar zij die zich op dit gebied beperkingen opleggen en de voorkeur geven aan het sieraad van de maagdelijkheid, stijgen als de dageraad op tot hemelse geheimenissen omdat zij uit liefde voor mijn Zoon afzien van de genietingen van het lichaam.
16. Hoe een kind in de moederschoot tot leven wordt gewekt, en hoe het, eenmaal geboren, door de ziel wordt gesterkt en gesteund.
Maar je ziet als het ware een vrouwenfiguur met de volgroeide gestalte van een mens in haar schoot.
Dat duidt er op dat als een vrouw het mannelijk zaad ontvangen heeft, een kind met al zijn ledematen in een verborgen kamertje van haar buik gevormd wordt. En zie, door een geheime beschikking van de hemelse Schepper komt het gevormde wezentje in levendige beweging. Dat gebeurt omdat het kind overeenkomstig Gods geheime en verborgen wilsbesluit in de moederschoot, op een door God bepaald en geschikt bevonden moment, de levensgeest ontvangt. Het laat dan in de beweging van zijn lichaam merken dat het leeft. Het is te vergelijken met hoe de aarde zich opent en bloemen met hun geëigende vruchten voortbrengt zodra de dauw op haar neervalt. Het was alsof een vurige bol, maar zonder de trekken van een menselijk lichaam, bezit nam van het hart van die gestalte. Men kan dit zó verstaan:
De ziel, brandend van de gloed van haar diepe weten, onderscheidt de verschillende dingen die in haar bevattingsvermogen aanwezig zijn, ofschoon de gestalte van de menselijke ledematen er nog niet is. Omdat de ziel niet lichamelijk is en niet aan verval onderhevig zoals het menselijk lichaam, versterkt zij het hart van de mens. Het hart is als het ware het fundament van het lichaam en stuurt het lichaam totaal, ongeveer zoals het hemelgewelf de lager gelegen hemellichamen draagt en de hoger gelegen hemellichamen schraagt. Het hart bereikt ook de hersenen van de mens. Het heeft niet alleen het vermogen om aardse dingen te smaken, maar heeft ook wijselijk weet van God. En doorstroomt alle ledematen van de mens. De ziel, het hart, verleent de groene groeikracht aan het merg, de aderen en alle ledematen van het hele lichaam, zoals een boom via zijn wortels sap en groene groeikracht geeft aan alle takken.
Maar vervolgens, nadat die mensengestalte op deze wijze tot leven was gewekt, kwam zij uit de moederschoot te voorschijn. Overeenkomstig de bewegingen die deze bol zelf in de mensengestalte teweeg bracht, veranderde die bol ook van kleur.
Daarmee wordt aangeduid dat de mens, nadat hij in de moederschoot de levensgeest ontvangen heeft, en gebaard is geworden, ook het vermogen om te handelen heeft gekregen.
Overeenkomstig de werken die de ziel met zijn lichaam tot stand brengt, zal hij ook zijn verdiensten hebben, want uit de goede werken krijgt hij helderheid en uit de slechte zal duisternis zijn deel zijn.
17. Hoe de ziel haar krachten toont.
Overeenkomstig de krachten van het lichaam toont ook de ziel haar mogelijkheden. In de kinderjaren zal het de eenvoud zijn, in de jeugd de sterkte, en in de volwassenheid, als in alle aderen het bloed volop stroomt, manifesteren zich zijn sterkste krachten in wijsheid.
Het lijkt op een boom. De eerste scheut is tenger. Daarna pas wordt duidelijk dat hij vruchten kan voortbrengen. Zo laat hij zien dat hij volledig dienstbaar is.
Maar ook later als de mens oud geworden is, als zijn merg en aderen de neiging vertonen om zwakker te worden, en zijn geest zich minder krachtig toont en zijn weten begint te verflauwen, lijkt hij op een boom. In de winter trekt het sap van de boom zich terug uit de bladeren en de takken, en als hij oud wordt, begint de boom krom te groeien.
18. Over het feit dat de mens drie wegen in zich heeft.
De mens heeft drie wegen in zich. Hoe dan? Ziel, lichaam en zintuigen. Daarin speelt het leven van de mens zich af. Hoe dan? De ziel maakt het lichaam levend, en uit zich in de zintuigen. Het lichaam trekt de ziel naar zich toe, en activeert de zintuigen. De zintuigen op hun beurt prikkelen de ziel, en bevredigen het lichaam. De ziel geeft leven aan het lichaam, zoals het vuur zijn licht laat schijnen in de duisternis. De ziel beschikt over twee hoofdvermogens namelijk het verstand en de wil. Zij zijn als het ware de twee armen van de ziel. Het is niet zo dat de ziel armen zou hebben om zich te bewegen, maar dat zij zich in deze vermogens uit. Het is zoals de zon zich manifesteert in haar schijnsel.
Daarom, mens (Hildegard geeft aan dat zij de vrouwelijke mens aanspreekt: “quae” = zichzelf?), die niet het kruim van het merg bent (ongeveer: “die de wijsheid niet in pacht hebt”), let op de wijsheid van de Schriften.
19. Over het verstand.
(In onderstaand artikel vergelijkt Hildegard het menselijk verstand met een arm waaraan een hand met vingers zit. Daarmee kan de mens a.h.w. alles omarmen en aftasten om er de waarde van te kunnen bepalen.)
Het verstand zit vast aan de ziel zoals een arm aan het lichaam. Want zoals een arm die met hand en vingers als één geheel uit het lichaam steekt, precies zo komt ook het verstand met de werking van al zijn vermogens voort uit de ziel en begrijpt de mens al wat hij doet. Het verstand is het enige vermogen in de ziel dat begrijpen kan wat er met het doen en laten van de mens aan de hand is, of het goed of kwaad is. Alsof het onze leermeester was, kan daarmee alles begrepen worden. Op deze wijze zift het verstand alles uit zoals men de tarwe van alle ongerechtigheid zuivert. Het maakt onderscheid of iets nuttig of waardeloos is, beminnenswaardig of verachtenswaardig; of het iets bijdraagt tot leven of tot dood. Zoals eten smakeloos is zonder zout, zo zijn ook de overige zielsvermogens zonder het verstand lauw en zonder zin.
Maar het verstand zelf is als het schouderblad in het lichaam. Het is als het merg van de overige vermogens van de ziel, of sterk als de schouder in het lichaam. Het feit dat het kan begrijpen dat in God zowel het goddelijke als het menselijke aanwezig is, is ook een tasten van de hand waarmee het op bescheiden wijze als met vingers de verschillende dingen kan onderscheiden. Maar het verstand zelf functioneert niet als de overige vermogens van de ziel.
Hoe zit dat?
20. Over de wil.
De wil maakt dat iets begerenswaardig wordt, de geest stemt er mee in, en de rede voert het uit. Het verstand echter heeft inzicht of het begeerde goed of slecht is. Ook engelen hebben op deze wijze hun verstand om het goede na te streven en het kwade achterwege te laten. En zoals het lichaam een hart heeft, zo heeft de ziel inzicht. Dit oefent haar invloed uit in dit deel van de ziel, zoals de wil dat doet in het andere deel. Hoe gaat dat in zijn werk? De wil heeft een sterke macht over de ziel. Hoe dan? De ziel bevindt zich in een hoek van de woning, – dat is in de omgeving van het hart -, van waaruit zij, als was zij een of andere mens, de hele woning kan overzien en alles wat zich daar afspeelt. Hij heft zijn rechterarm omhoog als teken en aanduiding dat iets dienstig is voor de woning. Zelf oriënteert hij zich op het Oosten (NB Het.Oosten is de opgaande zon = is God). De ziel doet hetzelfde. Zij oriënteert zich naar de opkomende zon op de wegen van heel haar lichamelijk bestaan. Zij (de ziel) steekt als het ware haar rechter arm omhoog ter bekrachtiging van de aderen en het merg en om het hele lichaam in beweging te zetten. Want de wil voert alles uit ongeacht of het goed dan wel kwaad is.
21. Gelijkenis over het vuur en het brood.
De wil is als een vuur dat, wat dan ook, als in een oven bakt. Zoals brood gebakken wordt om de mensen die het eten te sterken en te doen leven, zo hangt de kracht van elke werkzaamheid af van de wil. Die begint met het malen van het graan. Dan voegt hij er ter bekrachtiging gist aan toe, en kneedt hij (het deeg) om het stevig te maken. Zo bereidt hij met toewijding het brood voor. Dat bakt hij op de juiste wijze in de gloed van zijn ijver. Op die wijze bereidt hij voor de mensen meer voedsel door zijn ijver dan in de vorm van brood.
Het voedsel van de mens verteert allengs in hem, maar zijn wil blijft actief totdat zijn ziel zich uit zijn lichaam losmaakt.
En hoe verscheiden de situatie van de wil ook is, bijvoorbeeld vanwege de kindertijd, de jeugdjaren, de volwassenheid, de schemerige neergang (van de ouderdom), toch gaat de wil rustig zijn gang en toont daarin hoe volmaakt hij is.
22. Op welke wijze in de woning van de wil – d.w.z. in het gemoed – alle krachten van de ziel warm worden en zich met elkaar verbinden.
Maar als er in het gemoed zaken tegen zitten, kunnen er haat en andere dodelijke stemmingen ontstaan die fataal zijn voor de ziel. Grote ongelukken en verderf liggen dan op de loer. Die doden de ziel en laten haar in verderf op een grote puinhoop achter. Als de wil er is, zet die de mogelijkheden van het gemoed in beweging. En als die gloeiend warm geworden zijn, voert de wil die ook uit, ongeacht of het iets goeds of iets kwaad is. Als de mogelijkheden gunstig zijn voor de wil, dan bekokstooft zij iets, en stelt dat aan de mens voor. Vervolgens duikt er in het gemoed een massa goede en slechte dingen op. Het lijkt op een leger dat zich ergens verzamelt. Maar als de vorst van dat leger opdaagt, en dat leger bevalt hem, dan zal hij het accepteren. Maar als het hem niet bevalt, zal hij het bevel geven om in te rukken. Zo doet ook de wil. Hoe? Als iets goeds of iets kwaads in het middenrif opduikt, zal de wil het volbrengen of er achteloos aan voorbij gaan.
23. Over de rede
Maar zowel in het verstand als in de wil is de rede aanwezig als een echo van de ziel. Die maakt duidelijk of iets van God of van de mens afkomstig is. Immers een echo heft een woord omhoog, zoals de wind die een adelaar optilt zodat die vliegen kan. Zo weerkaatst de ziel het geluid van de rede in het gehoor en het verstand van de mensen met als opzet dat de bedoeling daarvan begrepen wordt en in daden wordt omgezet. Het lichaam is de zetel van alle vermogens van de ziel, en is er ook de ondersteuning van, want de ziel die in het lichaam is, werkt met dat lichaam samen en het lichaam met de ziel, ongeacht of het iets goeds of iets kwaads betreft.
24. Over het zintuiglijk vermogen i.c. het gevoel
Het zintuiglijk vermogen gaat samen met de werking van de innerlijke vermogens van de ziel. Dat gebeurt op zo’n manier dat de aanwezigheid van die innerlijke krachten door het zintuiglijk vermogen begrepen worden in de vruchten van welke aard dan ook. Het zintuiglijk vermogen is daar afhankelijk van, want die vruchten leiden de zintuigen naar dat gedane werk heen. De zintuigen leggen geen werk op aan de innerlijke vermogens, want zij zijn daar maar een afschaduwing van. De zintuigen treden pas in werking als de innerlijke vermogens iets tot stand hebben gebracht.
Maar ook in het begin, nog voordat de mens geboren is, is hij in de moederschoot al naar buiten toe gevoelsmatig attent aanwezig, terwijl de overige vermogens van zijn ziel nog verborgen zijn. Hoe dan?
De dageraad kondigt het licht van de nieuwe morgen aan. Zo verklaart het gevoel van de mens samen met zijn verstand alle krachten van de mens. En zoals de Wet en de Profeten aan twee geboden van God vast hangen (n.l. liefde tot God en liefde tot de naaste), zo fungeert ook het gevoelsleven van de mens in zijn ziel en in de krachten daarvan. Hoe is dat te verklaren?
De Wet is aan de mensen opgelegd voor zijn heil, en de Profeten openbaren ons de geheimen van God. Zo weert het gevoelsleven van de mens alle dingen af die voor de mens schadelijk zijn, en maakt alle innerlijke roerselen van de ziel kenbaar. Want de ziel ademt de gevoelens uit. Hoe dan?
De ziel verlevendigt de mens met een levendige aanblik, en vereert hem met de zintuigen gezicht, gehoor, smaak, reuk en tastzin. Via de tastzin wordt de mens waakzaam ten aanzien van alles. Het zintuiglijk vermogen vertegenwoordigt immers alle krachten van de ziel zoals het lichaam de ziel omvat. Hoe?
Het zintuiglijk vermogen bestrijkt alle activiteiten van de ziel. Hoe dan?
Een mens is kenbaar aan zijn gelaat. Hij ziet met zijn ogen, hoort met zijn oren. Hij opent zijn mond om te spreken, met zijn handen tast hij alles af en met zijn voeten loopt hij. Zo is het zintuiglijk vermogen van de mens als kostbare edelstenen en als een schat van grote waarde in een verzegelde pot. Maar zoals men een pot kan zien en kan weten dat er een schat in zit, zo kan men ook aan de hand van het zintuiglijk vermogen weet hebben van de overige zielsvermogens.
25. Over het feit dat de ziel de meesteres is, en het vlees de dienstmaagd.
De ziel is de meesteres, het vlees de dienares. Hoe dan?
De ziel, als leven geefster van het lichaam, heeft het voor het zeggen. Het lichaam aanvaardt dat leven gevende overwicht , want als de ziel niet het leven zou geven aan het lichaam, zou het lichaam in ontbinding raken.
Maar omdat de mens een slechte daad met medeweten van de ziel tot stand brengt, is dat voor de ziel even bitter als gif voor het lichaam, als het lichaam dat bewust tot zich neemt.
Maar over een goed werk verheugt de ziel zich, zoals het lichaam geniet van lekker eten.
De ziel doortrekt het lichaam zoals het sap een boom. Hoe moet ik dat verstaan?
Door het sap wordt de boom groen, en brengt dan bloesem en vervolgens vruchten voort. En hoe wordt vervolgens de vrucht rijp? Door de juiste weersgesteldheid. Hoe dan?
De zon geeft warmte, de regen geeft sap, en zo rijpt de vrucht door de weersgesteldheid. En wat betekent dat nu?
De barmhartigheid van God bestraalt als het ware de mens. En de toe-ademing van de Heilige Geest is als het ware de regen die de mens besproeit. En op deze wijze, als bij gunstig weer, komt de mens tot het juiste inzicht en komt hij ertoe om volmaakte vruchten voort te brengen.
26. Gelijkenis van de boom in verband met de ziel.
Maar we kunnen ook zeggen dat de ziel als het ware het sap in de boom is. De krachten van de ziel vormen als het ware de vorm van de boom. Hoe dan?
Het verstand in de ziel is als de groene groeikracht in de takken en de bladeren van de boom.
De wil in de ziel is te vergelijken met de bloesem; de levensgeest als het eerste ontluikende vruchtbeginsel, de reden als de tot rijpheid volgroeide vrucht, en het gevoelsleven als de hoogte en de omvang van de omtrek van de boom. Op deze wijze wordt het menselijk lichaam stevig in stand gehouden en onderhouden door de ziel.
Daarom, mens, begrijp wat en wie je bent in je ziel als je jouw goed verstand aflegt en jij je wilt gedragen als vee.
27. Over het feit dat de ziel, geneigd tot zonde, door Gods genade aangezet, de zonde achterwege laat.
Jij mens, die dit alles ziet, overweeg ook waarom veel woelingen binnendrongen bij deze bol, die in het lichaam verbleef, en hem naar de aarde toe bogen. Dat betekent dat de ziel van de mens zolang die in het lichaam vertoeft, geplaagd wordt door veel onzichtbare bekoringen. Deze doen hem vaak neigen tot zonden van aardse begeerten via de verlokkingen van het vlees.
Maar toen zij weer op krachten was gekomen, richtte zij zich manhaftig op en bood krachtig weerstand; want als een trouwe en zorgzame mens zondigt, zal hij vaak op aandrang van Gods genade de zonde achterwege laten en zijn hoop stellen op God. De duivelse verleidingen werpt hij van zich af en gaat trouw op zoek naar zijn Schepper.
De hier genoemde trouwe ziel zal haar ellendige misstappen luid betreuren en die voordien waarachtig opbiechten.
28. Over het feit dat de ziel die bekoord wordt door duivelse listen, op ingeving van Boven de pijlen van de duivel afweert.
Maar zoals je ziet, zijn er meerdere woelingen die proberen in de bol binnen te dringen om hem te gronde te richten, maar slagen daar niet in. De betekenis daarvan is dat zeer veel duivelse bekoringen proberen om de ziel binnen te dringen en haar tot zonden van allerlei aard te verleiden. Maar zij zijn niet in staat om haar met hun begoochelingen te overmeesteren. Want zij verzet zich hevig en staat niet toe dat zij haar plek bezoedelen.
Dat betekent: omdat zij zich gesterkt heeft met hemelse ingevingen, is zij in staat om de misleidende pijlen af te weren en snel naar haar Redder terug te keren.
Hierboven heeft zij dit met de woorden van haar klacht ook al verklaart. Zie aldaar (Zie Sc.1.4.4).
29. Over het feit dat de ziel die haar lichamelijke woning verlaat, met veel angst en beven het oordeel van de rechtvaardige Rechter afwacht.
Zoals je ziet, is er nog een andere bol die zich samentrekt en uit zijn begrenzing probeert los te komen (Letterlijk: “de knopen van zijn begrenzing losmaakt”).
Dat duidt er op dat die ziel de geledingen van haar lichamelijk woonverblijf aflegt en haar binding daarmee verlaat. De tijd van de ontbinding van haar woonverblijf is dan aangebroken.
En met een zucht onttrekt zij er zich aan en breekt bedroefd met haar woonverblijf.
Want door zich angstig los te maken uit haar lichaam, laat de ziel met angst en beven toe dat de plek van haar verblijf met hevige beving in elkaar stort. Zij vreest het dreigende oordeel van de opperste Rechter dat haar te wachten staat. Dan zal zij via het rechtvaardig oordeel van God ervaren welk het verdiende loon voor haar werken zal zijn. Ook dat heeft zij al in bovengenoemde klacht tot uitdrukking gebracht (Zie Sc.1.4.4.).
Wanneer zij zich op deze wijze heeft losgemaakt, komen er geesten, sommige lichtend, andere in donker gehuld. Zij waren getuigen van het reilen en zeilen van de levensloop van de ziel.
In dat losmakingsproces, als de ziel haar lijfelijk verblijf verlaat, zijn daar engelachtige geesten bij aanwezig. Sommige zijn goed, andere slecht zoals God dat terecht en overeenkomstig de waarheid bepaalt. Zij waren erbij en zagen nauwlettend de werken zoals ze in en met het lichaam gedaan zijn.
Zij wachten haar ontbinding af om de ziel, als die uit het lichaam getreden is, met zich mee te voeren.
Zij wachten op het oordeel van de rechtvaardige Rechter over de ziel die zich losmaakt uit haar lichaam. Nadat de ziel uit het lichaam getreden is, geleiden zij haar naar de plek die de opperste Rechter haar toegewezen heeft overeenkomstig haar werken.
Zo, mens, is het ook jou duidelijk voorgehouden.
30. Woorden van God tot de mensen die gehoorzamen aan de geboden van God, het kwade verwerpen en het goede doen, en dit trouw volbrengen uit liefde tot God.
Daarom, mijn geliefde kinderen, houdt uw ogen en oren open en volgt mijn geboden op.
Waarom verachten jullie je Vader die jullie toch uit de dood heeft bevrijd? De koren van de engelen zingen: Rechtvaardig bent U, Heer (Ps.118[139],137). Want de rechtvaardigheid van God vertoont geen enkel rimpeltje. Toen God zijn Zoon naar de wereld zond om de mens te verlossen, heeft Hij dat niet gedaan vanuit zijn macht, maar door medelijden bewogen. Zoals geen viezigheid van drek de zon kan besmeuren, zo kan eveneens God niet geraakt worden door welke smet van onrechtvaardigheid dan ook.
Maar jij mens, speculeert of iets goed of slecht is. Wat ben jij eigenlijk als je jezelf besmeurt met een menigte van vleselijke lusten? En wat ben je eigenlijk terwijl deugden als heldere edelstenen in jou oplichten?
De eerste engel heeft het goede veracht, en het kwade begeerd. Daarmee heeft hij de dood van het eeuwige verderf op zich genomen en ligt hij nu begraven in de dood, want hij heeft het goede verworpen.
De goede engelen daarentegen hebben het kwade verzaakt en het goede omarmd, toen zij zagen wat de duivel overkwam toen hij de waarheid wilde onderdrukken en de leugen wilde laten zegevieren. Daarom zijn de goede engelen in liefde tot God ontbrand. Zij staan stevig gegrondvest in al het goede. Zij willen niets anders dan wat God behaagt, steeds Gods lof verkondigend.
Maar ook de eerste mens heeft God gekend en Hem in eenvoud bemind. Hij heeft het gebod van God aanvaard en zich gehoorzaam opgesteld. Maar vervolgens heeft hij zich naar het kwade gekeerd en is hij ongehoorzaam geworden. Want toen de duivel hem het kwade voorhield, heeft hij het goede in de steek gelaten en is hij het kwade gaan doen. Toen is hij dan ook uit het paradijs verdreven. Daarom moet het kwade dat tot de verderfelijke dood leidt, verworpen worden; en het goede dat leven geeft, moet in liefde volbracht worden.
Maar, mens, omdat zowel het goede als het kwade in je geheugen zit, sta je als het ware op een tweesprong.
Indertijd heb je de duisternis van het kwaad veracht. Je wilde opzien naar Hem die jou geschapen heeft en die jij in het heilig doopsel hebt beleden. Toen is de oude misstap van Adam van jou weggenomen, en heb jij gezegd: “De duivel en zijn werken wil ik ontvluchten. De ware God en zijn geboden wil ik volgen”. Bedenk dan ook dat je geleerd hebt om het kwade te ontvluchten en het goede te doen, ook omdat de hemelse Vader zijn Eniggeboren Zoon niet gespaard heeft, maar juist gezonden heeft om jou te bevrijden. Bid dan ook dat God je te hulp komt.
Hij verhoort je en spreekt aldus: “Die ogen (van jou) bevallen Mij!” En als je dan je lauwheid laat varen en resoluut de geboden van God opvolgt, zal Hij overal de roep van je gebeden verhoren.
Je vleselijke lusten moet je dan wel in bedwang houden en onderwerpen aan de leiding van je ziel. Maar jij zegt dan: “Ik heb zoveel en zo hevige aandrang in mijn vlees dat ik niet in staat ben het in bedwang te houden. Maar omdat God goed is, zal Hij ook mij goed maken. Hoe zou ik mijn vlees in bedwang kunnen houden aangezien ik maar een mens ben? God is goed. Hij zal heus zelf wel alles in mij ten goede keren. Want als het Hem behaagt, kan Hij mij goed maken”.
Maar ik zeg je: “Als God zo goed is, waarom wil jij zijn goedheid dan niet kennen? Hij heeft immers zijn Zoon voor jou overgeleverd. Deze heeft jou ten koste van veel pijn en grote moeite van de dood bevrijd. Maar als jij blijft zeggen dat je niet in staat bent om het goede te doen, zeg je dat in verderfelijke slechtigheid. Je hebt immers ogen om te zien en oren om te horen, een hart om na te denken, handen om te werken, voeten om te gaan. Met heel je lichaam ben je in staat om te gaan liggen en weer op te staan. Je kunt slapen en waken, voedsel tot je nemen en vasten. Zo heeft God jou gemaakt. Weersta dan ook aan de verlokkingen van je vleselijk lichaam, en God zal je bijstaan. Want als je je tegen de duivel te weer stelt als een sterke krijger tegen zijn vijand, dan wordt God behaagd in je gevecht. Hij wil dat je Hem ieder moment in al je bange ogenblikken voortdurend aanroept.
Maar als je je vleselijk driften niet in bedwang wilt houden, dan sta je toe dat zij gaan uitgroeien tot ondeugden en zonden. Want dan laat je de teugels vieren van de vreze des Heren, terwijl je ze juist stevig in de hand zou moeten houden om niet in het verderf terecht te komen”.
Dus jij kijkt naar de duivel zoals hij naar de ongerechtigheid heeft gekeken toen hij dodelijk neer smakte. Terwijl hij zich verheugt over jouw teloorgang, zegt hij: “Zie de mens die gelijk is aan ons!” Dan valt hij over je heen en leidt je met genoegen over zijn wegen naar de schaduw van de dood, zoals hij het graag heeft. Maar God heeft geweten wat voor goeds je in staat bent te doen. Hij heeft immers zijn wet in jou gelegd dat je overeenkomstig je mogelijkheden iets kunt volbrengen. Vanaf het begin van de eeuwen tot aan de voleinding daarvan wil God in zijn uitverkorenen behagen vinden, zodat zij heel trouw getooid met de pracht van hun deugden, gekroond worden. Hoe gebeurt dat?
De mens moet zodanig weerstand bieden aan zijn vleselijke lusten dat hij niet in de verlokkingen van de wereld opgaat. Maar hij kan zich ook niet zo afschermen alsof hij alleen maar veilig thuis wil blijven. Hij is immers een pelgrim. Zijn Vader wacht hem op als hij naar Hem terug wil komen, daar waar hij weet dat zijn Vader aanwezig is.
Daarom, mens, als je je ogen naar twee richtingen gekeerd houdt, dat wil zeggen dat je zowel naar het goede als naar het kwade blijft kijken, dan word je wijs en zul je begrijpen wat waardevol is en wat niet. Hoe zo?
Door het geloof weet je dat er één God is in goddelijkheid en in menselijkheid. Tevens zie je dat duivelse werking in het kwade steekt. En als je zodoende weet dat er goede en slechte wegen zijn, dan hoor je mij zeggen: “Welke weg wil je gaan?” Als je dan de goede wegen wenst te bewandelen, en trouw naar mijn woorden blijft luisteren, bid dan voortdurend en oprecht tot God dat Hij je helpt en niet alleen laat, want als vleselijke mens ben je maar zwak.
Buig dan nederig je hoofd. Verwijder uit je doen en laten alles wat niet deugt, en werp het snel van je af.
God verlangt dit van je. Als iemand je goud en lood voor zou houden en zeggen: ‘Strek je hand uit naar wat je wilt’, dan zou je heel begerig naar het goud grijpen en het lood laten liggen, omdat je meer om het goud geeft dan om het lood. Zo ook moet je aandacht meer uitgaan naar het hemels vaderland dan naar de zwaarwegende zonden. Mocht je in zonden vallen, sta dan direct op via een biecht en oprechte boetedoening voordat de dood bij jou aanklopt. Je Vader wil immers dat je Hem aanroept, dat je weent en om hulp smeekt om niet in vuile zonden te blijven steken. Als je wonden oploopt, ga dan naar een dokter zodat je niet zult sterven.
Doet God niet vaker bij de mensen stormen opsteken, om des te intenser door hen te worden aangeroepen? Maar jij mens, jij zegt: “Ik ben niet in staat om het goede te doen”. Maar ik zeg je: “Dat kun je wel”. Dan zeg jij weer: “Hoe dan?” En ik zeg: “Met je verstand en je inspanning”. En jij weer: “Ik kan niet beslissen”. En ik antwoord daarop: “Oefen om tegen jezelf in te gaan”. Dan zeg jij: “Ik ben niet in staat om tegen mijzelf in te gaan, tenzij God mij helpt”. Luister dan hoe je tegen jezelf in kunt gaan.
Als het kwaad in jou de kop opsteekt en jij niet weet hoe je het kwijt kunt raken, dan word je door mijn genade aangeraakt. Want via je innerlijke oogopslag word je door mijn genade geraakt. Roep dan meteen, bid, belijd je schuld en ween zodat God je te hulp snelt, het kwade van je wegneemt en je kracht geeft om het goede te doen. Dat heb je in je via de kennis waarmee je God kent door beïnvloeding van de Heilige Geest. Want als je in dienst zou staan van iemand anders, hoe vaak zou je dan iets moeten doen wat voor je lichaam moeilijk zou zijn?! Zou je dan omwille van je aardse loon niet veel lasten op je nemen? En waarom dien je God dan niet voor een hemels loon, God, die jou toch én lichaam én ziel gegeven heeft? Als je iets tijdelijks zou willen hebben, wat zou je je inspannen om het op stel en sprong of spoedig te kunnen verwerven!
Maar nu heb je geen zin om te zoeken wat geen einde kent. Want zoals een os reageert op de prikstok, zo moet jij ook je lichaam trainen door de vreze des Heren. Als je dat doet, zal God jou niet verwerpen. Als een tiran jou gevangen zou nemen, zou je je haastig wenden tot iemand die jou tot voordeel zou kunnen zijn. Je zou hem smekend bidden, en hem je hele hebben en houden beloven om voor jou ten beste te spreken. O mens, ga zo ook te werk, als ongerechtigheid jou te pakken heeft gekregen. Keer je naar God, smeek en bid Hem, beloof Hem beterschap, en God zal je helpen.
Maar jij, mens, je bent te blind om te zien, te doof om te horen, te dom om je te verdedigen. Het verstand dat God jou gaf, en de vijf zintuigen waarmee God jou toerustte, beschouw je als drek en nietswaardig. Of heb je soms gen verstand en kennis? Het Rijk van God kun je verdienen, maar niet spelenderwijze verwerven.
Luistert dus, mensen. Wilt de toegang tot het hemelse Jeruzalem niet minachten, reikt niet uit naar de dood, wilt God niet ontkennen en de duivel belijden, wilt niet in zonde groot worden, en in het goede omkomen. Naar God willen jullie immers niet luisteren door te weigeren om volgens zijn geboden te leven, en door achter de duivel aan te gaan. Jullie spannen je in om de wellust van je vlees na te jagen.
Weest dus dapper en sterk, want dat hebben jullie nodig.
Het is te wensen dat een gelovige mens zijn ellende onder ogen ziet, en een dokter bezoekt voordat de dood hem treft. Als hij aandacht aan zijn ziekte gegeven heeft en een dokter heeft opgezocht, zal deze hem, nadat hij hem aandachtig onderzocht heeft, het bittere sap van een specerij voorschrijven waardoor hij kan genezen.
In ons geval betekent dat: bittere woorden waardoor duidelijk wordt of het berouw uit de grond van zijn hart komt, of slechts een vlaag van onstandvastigheid is. Als dat duidelijk is, geeft de dokter hem boete-wijn om de etter uit zijn wonden te wassen. Ook geeft hij hem olie van barmhartigheid om de wonden te verzachten en te genezen. Dan voegt hij daar nog een vermaning aan toe om goed te zorgen voor zijn gezondheid. Hij zegt dan: “Je moet deze medicijn ijverig en standvastig blijven gebruiken, en niet nalatig worden, want je wonden zijn ernstig!” Velen aanvaarden dit, maar toch maar nauwelijks als penitentie voor hun zonden. Zij volbrengen het wel, ofschoon met veel moeite, uit vrees voor de dood.
Maar Ik reik hun de hand en doe hun bitterheid in zoetheid verkeren, zodat zij de boetedoening, die zij met grote moeite op zich genomen hebben, in alle gemoedsrust kunnen volbrengen.
Wie echter de boetedoening voor zijn zonden verwaarloosd heeft, omdat, naar zijn zeggen, het kastijden van zijn lichaam hem moeilijk valt, is een ellendig lot beschoren. Hij wil niet omzien naar zichzelf, geen enkele dokter opzoeken, zijn wonden niet laten verzorgen. Daarentegen verbergt hij de verderfelijkste lijkkleur in zich en verstopt de dood in veinzerij opdat die niet gezien zal worden. Omdat hij te lui is om de smaak van boetedoening te proeven, niet wil omzien naar de olie van barmhartigheid en ook niet op zoek wil gaan naar de troost en de verlossing, zal hij de dood tegemoet gaan. Want hij heeft de dood gekozen en niet het Rijk van God gezocht.
Dus, gelovigen, leeft volgens de geboden van God, zodat de vervloekte dood jullie niet te pakken krijgt. Volgt de nieuwe Adam na en legt de oude mens af. Want voor hem die voort snelt, staat de toegang van het Rijk van God open. Maar voor hem die aardsgericht neerligt, is het gesloten. Maar ellendig zijn zij die de duivel vereren en God niet erkennen. Hoe dan?
Het gaat over hen die God, Eén in Drie-éénheid, niet eren, en niet willen weten van de Drie-éénheid in eenheid. Dus wie gered wil worden, moet niet twijfelen aan het juiste en katholieke geloof. Wat is dat dan?
31. Over het katholieke geloof.
Wie de Zoon niet erkent, eert de Vader niet. Wie de Vader niet kent, bemint de Zoon niet. Wie de Heilige Geest verwerpt, heeft ook niets met de Vader en de Zoon. En hij die de Vader en de Zoon niet vereert, ontvangt ook niet de Heilige Geest. In de Drievuldigheid dient de eenheid begrepen te worden, en in de eenheid de Drievuldigheid.
O mens, kun jij soms leven zonder hart en zonder bloed? Zo dienen wij te geloven dat de Vader niet bestaat zonder de Zoon en zonder de Heilige Geest; en dat de Zoon er niet is zonder de Vader en zonder de Heilige Geest; en dat de Heilige Geest er niet is zonder Hen. De Vader heeft zijn Zoon naar de wereld gezonden om de mensen te verlossen, en Hij heeft Hem weer naar Zich toegehaald. Zo laat de mens ook gedachten van zijn hart uitgaan, en haalt hij ze ook weer terug. Over deze heilbrengende zending van de Eniggeboren Zoon zegt Jesaja in overeenstemming met de wil van de Allerhoogste Majesteit, het volgende…
32. Woorden van Jesaja.
De Heer laat een woord uitgaan naar Jacob en het kwam in Israël terecht (Jes. 9,7[of 8])
Dat betekent:
De Heer, met name de hemelse Vader, heeft het Woord waardoor alles geschapen is, namelijk de Eniggeborene van God, gezonden. Dat Woord is altijd zonder begin in het hart van de Vader geweest. Zijn komst is trouw bij monde van de Profeten aangekondigd in Jacob (=Israël). Hij zou in de wereld komen voor het heil van de mensen, opdat de mensen, door de profeten gewaarschuwd en gesterkt, de duivel op voorbereide wijze zouden overwinnen en de sluwheden van zijn hinderlagen wijselijk ter zijde zouden schuiven.
Zo is dat Woord van God ter wereld gekomen in Israël. Dat Woord van God, de Eniggeborene van God, trad binnen in de intens vruchtbare groeikracht van een Maagd waartoe geen man ooit toegang had gehad, maar die de bloem van haar maagdelijkheid ongeschonden had bewaard. Dat is gebeurd opdat Hij, geboren uit een Maagd, de mensen die het licht van de waarheid door een bedrieglijke blindheid niet kenden, terug zou leiden naar de ware levensweg en hen gereed zou maken voor het heil waar niets aan ontbreekt.
Laat dus iedereen die de wijsheid in de Heilige Geest bezit en de vleugels van het geloof, deze aansporing van mij niet achteloos voorbijgaan, maar met graagte aanvaarden en in zich opnemen.
HET VIJFDE VISIOEN
HOOFDSTUKKEN VAN HET VIJFDE VISIOEN VAN HET EERSTE DEEL
- De synagoge als moeder van de menswording van Gods Zoon.
- Woorden van Salomon.
- Woorden van de profeet Jesaja.
- De verschillende kleuren van de synagoge.
- Haar blindheid, en over wat het zeggen wil dat Abraham in haar hart is, Mozes in haar borst, en dat de andere profeten in haar buik zijn.
- De synagoge is zo groot als een toren met om zijn top een aureool gelijk aan de dageraad.
- Woorden van Ezechiël.
- Punten van overeenkomst met Samson, Saul en David in verband met deze aangelegenheid.
HET VIJFDE VISIOEN VAN HET EERSTE DEEL
Na al deze dingen zag ik een vrouwengestalte. Van de kruin tot aan haar navel was zij vaalbleek, en van haar navel tot aan haar voeten was zij zwart. Op haar voeten was zij bloedrood, en om haar voeten heen bevond zich een zeer witte en heldere wolk. Ogen had zij echter niet, en haar handen hield zij onder haar oksels verborgen. Zij stond bij het altaar voor de ogen van God, maar zij raakte het altaar niet aan. In haar hart bevond zich Abraham, Mozes was in haar borst, en in haar buik bevonden zich de andere profeten. Ieder liet zijn eigen wondertekenen zien, en zij bewonderden de schoonheid van de Kerk. Zij zelf was zo groot als een toren in een stad, met om haar hoofd een aureool gelijkend op de dageraad.
Weer hoorde ik een stem uit de hemel die tot mij sprak:
“Aan het Oude Volk heeft God een strenge wet opgelegd, toen Hij Abraham de besnijdenis opdroeg. Later heeft Hij die omgevormd tot een gunst van zachtheid toen Hij aan de gelovigen door zijn Zoon de waarheid van het Evangelie gaf. Daarmee heeft Hij met olie van barmhartigheid de pijn verzacht van hen die door de Wet gewond waren.
1. De synagoge als moeder van de menswording van Gods Zoon.
Daarom zie je een vrouwengestalte, bleek vanaf de kruin van haar hoofd tot aan haar navel.
Bedoeld is de synagoge. Zij blijkt de moeder van de menswording van Gods Zoon te zijn.
Vanaf het begin van haar oprijzende zonen tot aan hun volgroeid zijn in kracht, heeft zij de geheimen van God gezien, al was het maar versluierd. Als opvlammende dageraad laat zij niet alles duidelijk zien, maar kijkt eerder van verre verwonderd toe. Zo spreekt zij in het Hooglied over zichzelf.
2. Woorden van Salomon.
Wie is zij die daar door de woestijn komt aangelopen overvloeiend van bekoorlijkheden, en zich buigend over haar geliefde? (Hooglied 8,5)
Daarmee wordt bedoeld: Wie is deze jonge bruid die opstaat om heel veel goeds te doen in de woestijnen van heidenen die geen weet hebben van de wettelijke voorschriften van Gods Wijsheid, en afgoden vereren? Wie is deze jonge bruid die uitreikt naar hemelse verlangens, en vol is van de heerlijkheden van de gaven van Gods Geest? En zo vol ijver smachtend, neigt zij over naar haar bruidegom, dat is de Zoon van God. Zij is immers degene die van de Zoon van God een bruidsschat heeft meegekregen. Zij waakt in schitterende deugden (op de komst van de bruidegom), en baadt in een stroom van Schriftteksten. Maar dezelfde synagoge spreekt via mijn dienstknecht, de profeet Jesaja, vol bewondering over de zonen van die jonge bruid.
3. Woorden van de profeet Jesaja.
Wie zijn zij die als wolken vliegen, als duiven op weg naar de venstertjes van hun til? (Jesaja 60,8).
De zin daarvan is deze.
Wie zijn zij die zich geestelijk afzijdig houden van hun aardsgerichte en vleselijke lusten? Vol verlangen en toewijding vliegen zij op naar hogere belangen. Met de eenvoud van een duif en zonder gallige verbittering, maken zij hun lichamelijke zinnen sterk en haken zij naar de beschutting van de aller-sterkste rots, namelijk de Eniggeborene van God, omdat zij behagen scheppen in de warme gloed van goede deugden. Zij zijn immers degenen die omwille van de hoogste liefde aardse koninkrijken met voeten treden en op zoek zijn naar het hemelse.
De synagoge verwonderde zich over de Kerk omdat zij niet wist dat zij ook zelf zo met deugden toegerust was, zoals zij die voor de Kerk vooruit gezien heeft.
De Kerk is omgeven met engelenscharen om te voorkomen dat de duivel haar verscheurt en neer smakt, terwijl de synagoge, door God verlaten, in ondeugden neerligt.
4. De verschillende kleuren van de synagoge.
Daarom zie je dat zij van haar navel tot aan haar voeten zwart is.
Dat betekent dat de synagoge, vanaf haar krachtige verspreiding tot aan de voleinding van haar uitbreiding, besmeurd is geworden door verdraaiing van de Wet en de overtreding van het Verbond van de Vaderen. Zij heeft immers op velerlei wijzen de goddelijke voorschriften verwaarloosd en haar vleselijke lusten gevolgd.
Op haar voeten was zij bloedrood, en om haar voeten heen bevond zich een zeer witte en heldere wolk.
Dat beduidt: toen de maat vol was, heeft zij de Profeet aller profeten gedood. Toen is zijzelf ook gevallen en te gronde gegaan. Maar toch is zij na haar voleinding herrezen in de gemoederen van de gelovigen met een zeer helder en vooruitziend geloof. Want waar de synagoge haar voltooiing heeft geaccepteerd, daar is de Kerk ontstaan, toen zij zich na de dood van de Zoon van God over heel de aarde heeft verspreid.
5. Haar blindheid, en over wat het zeggen wil dat Abraham in haar hart is, Mozes in haar borst, en dat de andere profeten in haar buik zijn.
Maar dezelfde gestalte had geen ogen, en haar handen hield zij onder haar oksels verborgen.
Dat betekent, dat de synagoge niet heeft opgezien naar het ware licht. Zij heeft de Eniggeborene van God veronachtzaamd, en daarmee ook zijn werken van gerechtigheid toegedekt. Dat deed zij vanuit de weerzin van haar laksheid waardoor zij er niet toe kwam om de lauwheid van zich af te schudden. Zij heeft die werken weggemoffeld alsof ze er niet waren.
Zij stond bij het altaar voor de ogen van God, maar zij raakte het altaar niet aan.
Dat betekent dat zij de Wet van God, die zij in opdracht van God ontvangen had, uiterlijk wel kende, maar ze innerlijk met geen vinger aanraakte. Zij had er eerder een afkeer van dan dat zij haar omhelsde. Het opdragen aan God van de offers en van de wierook van vrome gebeden veronachtzaamde zij.
In haar hart bevond zich Abraham, want hij was het die stond aan het begin van de besnijdenis in de synagoge. Mozes was in haar borst, want hij installeerde, de Wet van God in het geweten van de mensen. En in haar buik bevonden zich de andere profeten. In de instelling die van Godswege overgeleverd was, waren zij degenen die toezicht moesten houden op het nakomen van de goddelijke voorschriften. Ieder liet zijn eigen wondertekenen zien, en zij bewonderden de schoonheid van de Kerk. Het wonderlijke van hun profetie hebben zij met vertoon van wondere tekenen aangetoond, en hun verbaasde aandacht gevestigd op de schone adeldom van de nieuwe Bruid.
6. De synagoge is zo groot als een toren met om zijn top een aureool gelijk aan de dageraad.
Zij zelf was zo groot als een toren in een stad. Dat betekent:
Zij (de vrouw van het visioen, de synagoge) die de belangrijkheid van de goddelijke geboden op zich nam, heeft de sterkte en de verdedigingskracht voorzegd van een belangrijke en uitverkoren stad. Met om haar hoofd een aureool gelijkend op de dageraad. Daar wordt mee bedoeld dat zij vanaf haar ontstaan het wonder van de menswording van de Eniggeboren Zoon van God al heeft aangeduid, en de heldere deugden en mysteries die volgden, al heeft aangekondigd.
Toen zij de goddelijke voorschriften ontving, is zij als bij het eerste ochtendgloren gekroond geworden. Het is als een verwijzing naar Adam die eerst het gebod van God wel aannam, maar later dodelijk ten val kwam, toen hij het gebod overtrad. Zo gebeurde het ook met de Joden die de goddelijke Wet aanvankelijk op zich namen, maar vervolgens in hun ongeloof de Zoon van God hebben verworpen. Maar zoals op een later tijdstip de mens door de dood van de Eniggeboren Zoon van God weggerukt is uit het verderf van de dood, zo zal ook de synagoge vóór de laatste dag op aandringen van Gods genadige goedheid, haar ongeloof verzaken en overgaan tot het waarachtig erkennen van God. Hoe moet je dat verstaan? Gaat de dageraad niet vooraf aan de zonsopgang? Maar de dageraad verdwijnt, terwijl de helderheid van de zon aanwezig blijft. Wat wil dat zeggen? Het Oude Testament is teruggetreden, terwijl de waarheid van het Evangelie is gebleven. Want wat de ouden in de uiterlijke beleving van de Wet gestalte gaven, dat doet het nieuwe volk van God in het Nieuwe Testament op geestelijke wijze. Want wat de ouden uiterlijk lieten zien, dat volbrengt het nieuwe volk in de geest. Want de (betekenis van de) besnijdenis is niet verloren gegaan, maar overgebracht naar het doopsel; want waar de ouden in één lid getekend waren, daar zijn de gedoopten het in al hun ledematen. De oude geboden zijn dan ook niet verloren gegaan, maar zijn tot een verhevener status overgebracht. Zo zal ook de synagoge in de nieuwste tijden gelovig overgaan tot de Kerk.
Want, synagoge, toen je in veel ongerechtigheden dwaalde door je met Baal en met veel soortgelijken te bezoedelen, de gewoontes van de Wet op schandelijke wijze verkrachtend, terwijl je naakt neerligt in je zonden heb ik gedaan wat mijn dienstknecht Ezechiël tot uitdrukking brengt:
7. Woorden van Ezechiël (16,8).
Ik heb mijn mantel over jou uitgespreid en je schande daarmee bedekt. Ik heb jou een eed gezworen en heb een verbond met jou gesloten.
Daarmee wil gezegd zijn:
Synagoge, Ik heb overeenkomstig de wil van mijn Vader mijn menswording over jou uitgespreid. Tot heil van jou heb Ik je zonden weggenomen die je in menigvuldige vergetelheid bedreven hebt. Het geneesmiddel tot jouw redding heb Ik bekrachtigd, toen Ik de wegen van mijn verbond die naar heil leiden, aan jou bekend maakte. Dat heb Ik gedaan toen Ik jou door de prediking van de apostelen het echte geloof heb geopenbaard, met de bedoeling dat je mijn geboden in acht zou nemen, zoals een vrouw onderdanig moet zijn aan het gezag van haar man. Het ruwe van de uiterlijke Wet heb Ik van je weggenomen, en de zachtheid van de geestelijke leer heb Ik je gegeven. Ook heb Ik jou heel persoonlijk in geestelijke leerstellingen al mijn geheimenissen geopenbaard, maar jij hebt Mij, de Rechtvaardige, in de steek gelaten en je met de duivel ingelaten.
8. Punten van overeenkomst met Samson, Saul en David in verband met deze aangelegenheid.
Mens, begrijp dit goed:
Zoals zijn eigen vrouw (Zie Rechters 13-16) Samson in de steek gelaten heeft, en hij het licht in zijn ogen kwijt raakte, zo heeft de synagoge ook de Zoon van God laten vallen omdat zij, innerlijk verhard, Hem verachtte en zijn leer verwierp.
Maar toen het hoofdhaar bij Samson weer aangegroeid was, – dat wil zeggen: toen de Kerk van God sterk geworden was -, heeft de Zoon van God zelf de synagoge krachtig verworpen en haar nakomelingen onterfd. Die zijn zelfs door de heidenen die God niet kennen, door Gods ijver vertrapt geworden. De synagoge had zich onderworpen aan de vele dwalingen van algehele verwarring en scheuring, en had zich besmeurd met de verdorvenheden van allerlei ongerechtigheid.
Maar ook is er het geval David.
De eerste vrouw (= Mikal, Zie hieronder N.B.) waarmee David getrouwd was en die zich met een andere man had ingelaten, heeft hij uiteindelijk weer teruggeroepen. Zo zal de Zoon van God in de jongste tijd ook de synagoge weer terugnemen. Aanvankelijk – bij de menswording van de Zoon van God – was de synagoge nog met Hem verbonden. Maar de genade van het doopsel heeft zij voorbij laten gaan. Zij is achter de duivel aangegaan. Maar uiteindelijk tegen het einde der tijden zal zij [de genade van het doopsel] ontvangen als zij de dwaling van haar ontrouw loslaat en terugkeert naar het licht van de waarheid. Want de duivel heeft de synagoge in zijn verblinding meegesleurd en haar overgeleverd aan de ontrouw van veel dwalingen, en hij zal niet ophouden voordat hij haar tot een kind van het verderf zal hebben gemaakt. Maar wanneer de duivel in de waan van zijn trots neer gesmakt is, zal mijn Zoon de synagoge terugroepen tot het ware geloof. De val van de duivel zal zijn als die van Saul toen hij op de berg van Gelboa dodelijk gewond zijn laatste adem uitblies. Hij had David uit zijn gebied verdreven, zoals de zoon van ongerechtigheid geprobeerd heeft om mijn Zoon uit zijn uitverkorenen te verdrijven. Maar na de verdrijving van de antichrist, zal mijn Zoon de synagoge terugroepen naar het ware geloof, zoals David zijn eerste vrouw na de dood van Saul heeft teruggehaald. Zodra de mensen in de jongste tijd tot het inzicht komen dat degene door wie zij bedrogen zijn, overwonnen is, zullen zij met bekwame spoed terugkeren naar het leven van heil.
Het zou niet juist geweest zijn als de waarheid van het Evangelie verkondigd was geworden vóór de schaduw van de Wet. Want wat vleselijk is behoort vooraf te gaan aan wat geestelijk is. De knecht kondigt immers ook het komen van zijn meester aan, en het is niet zo dat de meester eerder bij het te verrichten werk is dan de knecht. Zo is ook de synagoge met de schaduw van haar betekenis vooraf gegaan, en is de Kerk haar daarna gevolgd met het licht van de waarheid.
Vandaar, wie kennis heeft in de Heilige Geest en vleugels in geloof, gaat niet voorbij aan mijn vermaning, maar aanvaardt haar door haar met graagte te omhelzen.
(Mikal was de jongste dochter van Saul; als David vlucht, omdat Saul hem wil vermoorden, wordt Mikal uitgehuwelijkt aan Paltiël > zie 1 Sam. 14,49;18,20;18,28; 19,8-17; David laat haar terughalen 2 Sam 3, 13-15; maar verstoot haar weer nadat zij hem bespot heeft omwille van zijn bijna naakte dans ter ere van het terughalen van de Ark van het Verbond naar de tempel in Jeruzalem – zie 2 Sam.6, 16-22; 1 Chron. 15, 29. Het verhaal over David en Mikal is dus niet zo eenduidig als Hildegard het voorstelt.)
Scivias 1.6
HET ZESDE VISIOEN
HOOFDSTUKKEN VAN HET ZESDE VISIOEN VAN HET EERSTE DEEL
- Dat God zijn schepping wonderbaar heeft gemaakt en geordend.
- De zijnswijze van de Engelen en de betekenis daarvan.
- De zijnswijze van de Aartsengelen en de betekenis daarvan.
- De zijnswijze van de Krachten en de betekenis daarvan.
- De zijnswijze van de Machten en de betekenis daarvan.
- De zijnswijze van de Vorstendommen en de betekenis daarvan.
- De zijnswijze van de Heerschappijen en de betekenis daarvan.
- De zijnswijze van de Tronen en de betekenis daarvan.
- De zijnswijze van de Cherubijnen en de betekenis daarvan.
- De zijnswijze van de Serafijnen en de betekenis daarvan.
- Dat al deze heerscharen met hun prachtige stem de wonderen bezingen die God in de zalige zielen tot stand brengt.
- De Psalmist over deze aangelegenheid.
(Pseudo Dionysius de Areopagiet (± 500 na Chr.) heeft grote invloed gehad op de middeleeuwse theologie. Van hem stamt het onderscheid en de indeling van de engelen in negen “koren”, verdeeld over driemaal drie koren of hiërarchieën. Het eerste koor bestaat uit Serafijnen, Cherubijnen en Tronen; het tweede koor uit Heerschappijen, Machten en Krachten; het derde koor uit Vorstendommen, Aartsengelen en Engelen. Hildegard begint dus bij het laagste koor nl. de Engelen en stijgt dan op tot de Serafijnen. Maar de Machten, de Krachten en de Vorstendommen raken bij Hildegard van hun door Dionysius gegeven plaats. Dat is helemaal geen punt, want de indeling van de Engelen in een soort hiërarchie is nooit een officieel leerstuk van de Kerk geworden. [Gegevens zijn genomen uit De Katholieke Encyclopaedie Dl.12,pg.315,2e kol.])
HET ZESDE VISIOEN VAN HET EERSTE DEEL
(In het kerkelijk spraakgebruik zijn er twee uitdrukkingen het meest gangbaar wanneer er sprake is van engelen. De eerste is koren van engelen – Latijn: chorus – en de tweede is hemelse heerscharen – Latijn: acies. Het tekent de strijdbare Hildegard dat zij kiest voor “heerscharen”.)
Daarna zag ik in de hoogte van de hemelse geheime plaatsen twee heerscharen van de hoogste geesten die glansden van intense helderheid. Ik zag dat die van de ene heerschare iets aan hun borstkas hadden alsof het vleugels waren. Hun gezichten leken op het gelaat van mensen. Tegelijkertijd was het alsof hun mensengelaat te zien was door zuiver water heen. En de geesten van de andere heerschare leken eveneens iets als vleugels aan hun borstkas te hebben en ook zij hadden een gelaat als van mensen. Daarmee weerkaatsten zij als het ware als in een spiegel de gestalte van de Mensenzoon. Maar noch bij de eersten, noch bij de anderen kon ik een andere gedaante onderscheiden. Deze twee heerscharen omcirkelden vijf andere als een soort kroon.
De gedaantes van de eerste daarvan hadden ook iets dat op een mensengelaat leek. Vanaf de schouders tot beneden aan toe glansden zij vanwege een grote schittering. Maar die van de tweede waren zo helder en klaar dat ik niet naar hen kon kijken. De gedaantes van de derde heerschare leken wel alsof zij van wit marmer waren. Hun hoofden waren als die van mensen. Boven die hoofden brandde iets als fakkeltjes, en van hun schouders tot beneden waren zij omgeven als met een ijzeren wolk. De gedaantes van de vierde heerschare hadden een gelaat als van mensen, en ook voeten als van mensen. Op hun hoofd droegen zij een helm, en zij waren in marmerkleurige tunica’s gehuld. De gedaantes van de vijfde heerschare vertoonden helemaal geen gestalte van mensen. Zij kleurden rood als de dageraad. Ik kon geen enkele andere vorm in hen ontdekken.
Maar al deze heerscharen omcirkelden op hun beurt weer twee andere als een soort kroon.
Zij die in één van die twee aanwezig waren, leken vol ogen en vleugels te zijn. Ieder oog leek een spiegel te zijn waarin het gelaat van een mens verscheen. Hun vleugels verhieven zij heel hoog naar boven.
En die van de andere brandden als vuur. Zij hadden heel veel vleugels waarin als het ware alle rangen van de Kerk weerspiegeld werden. Maar noch in deze noch in gene zag ik een of andere gestalte.
En al deze heerscharen van engelen bezongen met alle soorten van muziek en met wonderlijke stemgeluiden alle wonderwerken die God in gelukzalige zielen tot stand brengt, en waarmee zij Hem op schitterende wijze verheerlijken. En ik hoorde een stem uit de hemel die tot mij sprak:
1. Dat God zijn schepping wonderbaar heeft gemaakt en geordend.
De almachtige en onuitsprekelijke God bestaat al van alle eeuwigheid. Een begin heeft Hij niet en Hij zal ook niet ophouden te bestaan na het einde van de tijden. Hij heeft heel de schepping uit vrije wil op wonderlijke wijze gemaakt, en haar uit vrije wil op wonderlijke wijze geordend. Hoe?
Sommige schepselen heeft Hij voor de aarde bestemd, andere echter voor de hemel. Ook heeft Hij de zalige engelen zowel voor het heil van de mensen als voor het heil van zijn Naam bestemd. Hoe?
Sommige engelen heeft Hij bestemd om de mensen in hun noden bij te staan, maar andere om aan de mensen zijn geheime raadsbesluiten kenbaar te maken.
Daarom zie je in de hoogte van de hemelse geheime plaatsen twee heerscharen van de hoogste geesten die glanzen van intense helderheid.
Daar wordt duidelijk mee aangegeven dat in de diepte van de verborgenheden waarin het vleselijk oog niet vermag door te dringen, maar waar het innerlijk gezichtsvermogen van de mens op gericht staat, deze twee groepen engelen door God zijn aangewezen om de mens naar lichaam en ziel te dienen. Daarom hebben zij zelf samen met alle hemelbewoners de helderheid van de eeuwige gelukzaligheid.
2. De zijnswijze van de Engelen en de betekenis daarvan.
Die van de ene heerschare hebben iets aan hun borstkas alsof het vleugels zijn. Hun gezichten lijken op het gelaat van mensen. Tegelijkertijd is het alsof hun mensengelaat te zien is door zuiver water heen.
Zij zijn de Engelen.
Bij deze engelen lijken de verlangens van hun diepe verstand op vleugels die zij uitslaan. Deze vleugels lijken evenwel niet op die van vogels. Zij geven uitdrukking aan het feit dat de engelen verlangen om de wil van God gezwind ten uitvoer te brengen. Het lijkt op de wijze waarop de mens zich in gedachte heel snel verplaatsen kan. Op hun gelaat is dan ook de schoonheid van hun verstand zichtbaar zoals ook God de daden van de mensen helder doorgrondt. Want zoals een slaaf, zodra hij de woorden van zijn heer verneemt, die ook volgens diens wil ten uitvoer brengt, zo ook zijn de engelen attent op de wil van God ten aanzien van de mensen, en stemmen zij hun handelingen op Hem af.
3. De zijnswijze van de Aartsengelen en de betekenis daarvan.
En de geesten van de andere heerschare lijken eveneens iets als vleugels aan hun borstkas te hebben en ook zij hebben een gelaat als van mensen. Daarmee weerkaatsen zij als het ware als in een spiegel de gestalte van de Mensenzoon. Het zijn de Aartsengelen.
Met heel hun verlangen staat hun verstand gericht op de wil van God. Daarmee laten zij de schoonheid van hun gedachtegang zien. Zij verheerlijken op de meest zuivere wijze de menswording van Gods woord. Want zij kenden de geheimenissen van God en waren zo vaak met hun tekenen aan de geheimen van de menswording van de Zoon van God vooraf gegaan. Maar noch in dezen noch in die anderen valt er een andere gedaante te ontwaren, want zowel de engelen als de aartsengelen zijn gehuld in vele geheime mysteries die het menselijk verstand, gebonden aan de zwaartekracht van het lichaam, niet bevatten kan. Deze twee heerscharen omcirkelden vijf andere als een soort kroon. Dat duidt op het feit dat het lichaam en de ziel van de mens de vijf zintuigen van de mens met hun deugdelijke werkzaamheid omvatten. Door de vijf wonden van mijn Zoon zijn zij gereinigd om op de juiste wijze gericht te staan op het correct in acht nemen van de innerlijke opdrachten.
4. De zijnswijze van de Krachten en de betekenis daarvan.
Vervolgens:
De gedaantes van de eerste daarvan hadden ook iets dat op een mensengelaat leek. Vanaf de schouders tot beneden aan toe glansden zij vanwege een grote schittering. Bedoeld zijn de Krachten.
Die komen in de harten van de gelovigen omhoog en via een vurige liefde bouwen zij daar met hun goede werken een hemelhoge toren. Op geestelijk vlak laten zij de werken van de uitverkoren mensen zien, en op krachtige wijze leiden zij hen naar het goede einde in een grote gloed van gelukzaligheid. Hoe gebeurt dat dan? Wel, wanneer de uitverkorenen met hun innerlijk en helder inzicht alle slechtigheid van hun ondeugden van zich afwerpen vanwege de verlichting waarmee zij door Mijn wil verlicht worden door tussenkomst van deze Krachten, stellen zij zich krachtig te weer tegen de duivelse hinderlagen. En deze Krachten laten Mij, hun Schepper, onophoudelijk de gevechten zien die zij op deze wijze tegen de duivelse meute leveren. Want het is eigen aan de mensen, dat zij strijd moeten leveren vanwege hun belijdenis en onthechting.
Hoe dan? De ene belijdt Mij, de ander verloochent Mij. In deze beslissende strijd draait het om de vraag: Bestaat God of bestaat Hij of niet? Die vraagstelling brengt het volgende antwoord van de Heilige Geest in de mens: “God bestaat want Hij heeft je geschapen. Hij heeft je bovendien verlost”. Maar zolang als dat vraag- en antwoordspel in de mens gaande is, zal Gods hulp de mens niet ontbreken, want dat spel gaat gepaard met berouw. Maar waar dat vraag- en antwoordspel niet plaatsvindt in een mens, daar ontbreekt ook het antwoord van de Heilige Geest, want deze mens verjaagt de gave Gods en stort zich zonder berouw in de dood. De gevechten die in zulke momenten van strijd plaatsvinden, worden door de Krachten aan God aangeboden, want zij zijn voor God de betrouwbare getuigen voor met welke bedoeling men God eventueel vereert dan wel verloochent.
5. De zijnswijze van de Machten en de betekenis daarvan.
Maar die van de tweede heerschare zijn zo helder en klaar dat je niet naar hen kunt kijken.
Dat zijn de Machten. Zij vertolken dat de helderheid en de schoonheid van Gods macht door geen enkele zwakte van sterfelijkheid en van zonde aangetast kan worden, en dat zij zelf ook zo zijn, omdat de macht van God geen enkel gebrek vertoont.
6. De zijnswijze van de Vorstendommen en de betekenis daarvan.
Die van de volgende heerschare lijken op wit marmer, en hun hoofden lijken op die van mensen, waarop vurige fakkels zichtbaar zijn. Van top tot teen lijken zij met een ijzeren wolk omgeven. Zij zijn Vorstendommen. Zij zijn de verzorgers van het feit dat degenen die door Gods genade in de wereld vorsten van mensen zijn, bekleed zijn met oprechte sterkte in rechtschapenheid, zodat zij niet vervallen tot willekeurige onstandvastigheid. Zij bewerken dat deze vorsten opzien naar Hem die aan het hoofd staat, namelijk Christus, de Zoon van God, zodat de bestuursmaatregelen die zij treffen, overeen stemmen met zijn wil en beantwoorden aan de behoeftes van de mensen. Zij mogen daarbij rekenen op de bijstand van de Heilige Geest die over hen komt in de warme gloed van de waarheid. Zo zullen zij krachtig en evenwichtig volharden in sterke gelijkmoedigheid tot aan het einde van hun leven.
7. De zijnswijze van de Heerschappijen en de betekenis daarvan.
Vervolgens:
De gedaantes van de vierde heerschare hadden ook een gelaat als van mensen, en ook voeten als van mensen. Op hun hoofd droegen zij een helm, en zij waren gehuld in tunica’s van marmer.
Zij zijn de Heerschappijen.
Zij laten zien dat Hij, die Heer van alles en allen is, de redelijkheid van de mensen hemelhoog opgeheven heeft nadat die eerst in het menselijk stof besmeurd op aarde had neergelegen. Dat gebeurde nadat Hij zijn Zoon naar de aarde gestuurd had om met zijn rechtschapenheid de oude verleider te verpletteren. Dus, laat de gelovigen Hem die hun hoofd is, getrouw navolgen, hun hoop stellen op hemelse zaken, en zich wapenen met een sterk verlangen naar goede werken.
8. De zijnswijze van de Tronen en de betekenis daarvan.
Maar de gedaantes van de vijfde heerschare vertoonden helemaal geen gestalte van mensen. Zij kleurden rood als de dageraad. Ik kon geen enkele andere vorm in hen ontdekken.
Zij zijn de Tronen.
Zij laten zien hoe God zich naar de mensheid toe geneigd heeft toen de Eniggeboren Zoon van God voor het heil van de mensen een menselijk lichaam heeft aangetrokken. Maar de smet van menselijke zonden heeft Hij nooit gehad. Want, ontvangen door tussenkomst van de Heilige Geest, heeft Hij in het ochtendgloren, dat wil zeggen in de Heilige Maagd, een menselijk lichaam aangenomen zonder enige smet van welke onreinheid dan ook. Maar in hen valt geen enkele andere gestalte te ontwaren, want zij zijn zeer vele mysteriën van zeer verheven geheimen die door de menselijke zwakheid niet waargenomen kunnen worden.
Maar al deze heerscharen omcirkelden op hun beurt weer twee andere als een soort kroon.
Dat is zo omdat als de gelovigen hun vijf zintuigen richten op de dingen van boven, zij beseffen dat zij door de vijf wonden van de Zoon van God verlost zijn. Dan komen zij met terdege geestelijke inspanning vanzelf uit bij de liefde tot God en de naasten, terwijl zij de lust van hun hart niet volgen, maar hun hoop stellen op innerlijke zaken.
9. De zijnswijze van de Cherubijnen en de betekenis daarvan.
Zij die in één van die twee heerscharen aanwezig waren, bleken vol ogen en vleugels te zijn. Ieder oog bleek een spiegel te zijn waarin het gelaat van een mens verscheen. Hun vleugels verhieven zij heel hoog naar boven. Zij zijn de Cherubijnen. Zij stellen de wijsheid van God voor. Daarin zien zij de mysteries van de opperste geheimen. Zij ademen als het ware hun verlangens uit overeenkomstig de wil van God. Vanwege hun diepe wijsheid hebben zij een zeer zuiver inzicht waarmee zij op wonderlijke wijze die mensen kunnen waarnemen die de ware God kennen. Zij richten de inhoud van de verlangens van hun hart op Hem die boven allen is. Zij doen dat als met vleugels die mooi en recht omhoog geheven zijn. Daarmee laten zij zien dat zij meer geven om zaken van eeuwige waarde dan om vergankelijke, en dat zij ook zelf verlangen om verheven te worden.
10. De zijnswijze van de Serafijnen en de betekenis daarvan.
Die van de andere heerschare brandden als vuur. Zij hadden heel veel vleugels waarin als het ware alle rangen van de Kerk weerspiegeld werden. Dat zijn de Serafijnen. Het lijkt wel of zij door de liefde van God in brand staan en dat zij een zeer groot verlangen hebben om Hem te zien. Dat is zo sterk dat zij in hun verlangens op een heel zuivere manier zowel de wereldse als de hemelse waardigheden laten zien die in de kerkelijke mysteries van kracht zijn. Daarin zijn immers de geheimen van God aanwezig. Zo zoeken ook allen die in hun liefde oprecht van hart zijn, het eeuwige leven. Zij beminnen God vurig en omhelzen Hem hartstochtelijk totdat zij tot de vreugde van hen die zij trouw hebben nagevolgd, worden toegelaten .
Maar noch in deze noch in gene kun je een of andere gestalte ontwaren. Dat betekent dat in de zalige Geesten heel veel geheimen schuil gaan die aan de mensen niet bekend gemaakt worden, want zolang wij sterfelijk zijn, kunnen wij eeuwige aangelegenheden niet duidelijk doorzien.
11. Dat al deze heerscharen met hun prachtige stem de wonderen bezingen die God in de zalige zielen tot stand brengt.
Al deze heerscharen, zoals te horen valt, bezingen met alle soorten van muziek en met wonderlijke stemgeluiden de wonderwerken die God in de gelukzalige zielen tot stand brengt, en waarmee zij God op schitterende wijze verheerlijken.
De gelukzalige geesten brengen onder invloed van God onuitsprekelijke klanken van opperste vreugde voort, vanwege de wondere werken die God in de hemelse contreien in zijn heiligen tot stand brengt. Daarmee verheerlijken zij God op glorievolle wijze, terwijl zij Hem in diepe heiligheid opzoeken en zij zich in het vreugdevolle heil verheugen.
Mijn dienaar David, als waarnemer van opperste geheimenissen, getuigt daarvan als hij zegt:
12. De Psalmist over deze aangelegenheid.
Een stem van opgetogenheid en redding in de tenten van mijn rechtvaardigen (Ps.118,15)
Het gaat over het geluid van blijdschap en voorspoed ten aanzien van het feit dat het vleselijke wordt vertrapt, maar het geestelijke wordt verheven. Dat wordt zichtbaar aan voortdurende voorspoed in de woningen van hen die ongerechtigheid afwerpen en gerechtigheid in praktijk brengen. Ook al suggereert de duivel dat men het kwade gerust kan doen, doet men toch op goddelijke ingeving dat wat goed is. Hoe moet je dat zien? Een mens vertoont dikwijls een ongepaste opwinding als hij de zonde begaat die hij onbetamelijk verlangde te begaan. Maar geluk krijgt hij er niet van, want hij heeft iets gedaan tegen het gebod van God. Wie daarentegen het goede waar hij vurig naar verlangd heeft, strikt volbrengt, zal opgetogen een vreugdedans maken vanwege zijn voorspoed in waarachtig heil. Zolang hij liefhebbend in zijn lichaam woont, zal hij de woning binnengaan van hen die de weg van de waarheid hebben bewandeld en de dwaling van de leugen hebben afgezworen.
Dus al wie kennis heeft in de Heilige Geest en vleugels in geloof, moet mijn vermaning niet in de wind slaan, maar hem van ganser harte aanvaarden en volbrengen. Amen.