Scivias

Pater Jan van Loo, montfortaan, heeft een bijzondere belangstelling voor het werk van Hildegard van Bingen. Hij bestudeert haar werken vanuit de Latijnse bronnen. Hij deelt hieronder zijn vertalingen en zijn bespiegelingen graag met de bezoekers van deze website.

Niets van deze vertaling mag zonder schriftelijke toestemming van de hierboven genoemde rechthebbende worden gepubliceerd, gekopieerd of anderszins verspreid. Voor contact: zie contactformulier van deze website.

VERTALING

in hedendaags Nederlands

van het boek

SCIVIAS

van

Hildegard van Bingen

 

SCIVIAS I

Begin van het boek Ken de Wegen van een eenvoudige mens. Begin van het eerste boek Scivias.

 

Getuigenis vooraf bij de waarachtige visioenen die van God afkomstig zijn.

In het 43e jaar van mijn leven zag ik een geweldige gloed van waaruit een stem uit de hemel klonk. Bevend van angst en ook vol gespannen aandacht keek ik toe. De stem zei tot mij:

“Mens, kwetsbaar, as van as, verrotting van verrotting, zeg en schrijf op wat je ziet en hoort. Maar omdat je te bang bent om te spreken en te eenvoudig van geest om je te uiten en te ongeletterd om alles op te schrijven, zeg en schrijf het niet overeenkomstig de mode van het menselijk spreken of de vindingrijkheid van het menselijk denken of overeenkomstig de stijl van de mensen. Zeg en schrijf het zoals je het ziet en hoort in de hemelse en wonderbaarlijke uitingen van de Allerhoogste God. Wat je gaandeweg aan de weet komt, moet je verkondigen, zoals ook een leerling de woorden van zijn meester in zich opneemt en vervolgens doorgeeft zoals de leermeester wil, dat hij het naar voren brengt en kenbaar maakt.

Zo dus moet ook jij, mens, zeggen wat je ziet en hoort. En schrijf het op niet zoals jij of iemand anders het zou willen, maar zoals Hij het wil die alles weet en ziet en in zijn geheime raadsbesluiten beschikt.

(As van as, verrotting van verrotting als aanspreking van de mens door God, is niet zozeer een uitdrukking van God in zijn relatie met de mens. Het is eerder een uiting van hoe de middeleeuwse mens zichzelf ziet in zijn relatie met de oneindig heilige en volmaakte God.)

En weer hoorde ik een stem uit de hemel die tot mij sprak:

“Zeg dus deze wonderbare dingen, en je moet ze opschrijven zoals je ze hebt leren kennen.” Het volgende gebeurde in het jaar 1141 van de menswording van Gods Zoon, Jezus Christus. Ik was toen 42 jaar en 7 maanden oud. Een vurig licht van een geweldige intensiteit drong vanuit een heldere hemel mijn hersenen binnen. Heel mijn hart en mijn borst werden in vlam gezet, niet verbrandend maar verwarmend zoals de zon een voorwerp verwarmt waarop ze schijnt. En plotseling begreep ik de diepere betekenis van de Schriften n.l. van de Psalmen, de Evangelies en de andere katholieke boeken uit het Oude en het Nieuwe Testament. Maar ik had geen inzicht in woorden, en ook geen kennis van de indeling van lettergrepen of van naamvallen en tijden van werkwoorden. Maar de invloed en de geheime werking van heimelijke en wonderlijke visioenen had ik al in mij ervaren vanaf mijn meisjesjaren. Ik was toen vijf jaar oud. En ook nu gaat dat nog op wonderlijke wijze door. Ik heb dit eerder nooit aan iemand verteld, behalve aan een paar religieuzen die in dezelfde kloostergemeenschap leefden als ik. Maar ondertussen, wachtend op de tijd dat God in zijn goedheid wilde dat het openbaar zou worden, heb ik dit in rustig stilzwijgen vóór mij gehouden.

Maar, echt waar, de visioenen die ik zag, heb ik niet waargenomen terwijl ik droomde of sliep, of tijdens een uitzinnige vervoering, of met mijn lijfelijke ogen en oren, of op afgezonderde plaatsen. Ik nam ze waar terwijl ik klaar wakker was, helder van geest, met ogen en oren van de innerlijke mens, op openbare plaatsen, op de wijze zoals God het wilde. Hoe dat precies gebeurt, is moeilijk te doorgronden voor een mens die leeft volgens het vlees. Maar toen mijn meisjesjaren voorbij waren, en ik de eerder genoemde periode van volwassenheid bereikt had, hoorde ik een stem uit de hemel zeggen:

“Ik, levend en donker licht, heb een uitverkoren mens verlicht. Zoals het Mij behaagde, heb Ik haar (=Hildegard!) betrokken bij grote en wonderlijke zaken die ver uitstijgen boven die van vroegere mensen die veel geheimen in Mij mochten zien. Maar haarzelf heb Ik plat ter aarde geworpen, opdat zij zich niet zou oprichten in enige zelfverheffing van haar geest.

(God is als een donker licht. Als Hij iets laat zien is het niet meteen duidelijk wat het precies betekent. Het behoeft een nadere verkla(a)ring, een opheldering. Homo is een mannelijk woord in het Latijn, maar bedoeld is Hildegard. Zie later: Homo, quae fragilis es.)

Ook heeft de wereld geen vreugde aan haar beleefd. Evenmin heeft de wereld in haar losbandigheid of bedrevenheid in zaken die de wereld aangaan, gevonden, want Ik heb haar van halsstarrige overmoed afgehouden, vrees als zij had, doodsangst in haar ellende. Want zij heeft geleden in het merg en de aderen van haar vlees, met een beklemd gemoed en gevoel en met lichamelijk lijden. Dat was zó erg dat zij voor iedereen zichtbaar onzeker werd, en zich steeds schuldig voelde. Want om te voorkomen dat haar geest zich in hoogmoed of eerzucht zou verheffen, heb Ik de kieren van haar hart afgeschermd, zodat zij in dit alles meer vrees en smart dan vreugde en uitgelatenheid zou ondervinden. Daarom heeft zij in haar geest een beroep gedaan op mijn liefde om iemand te vinden die haar zou helpen om voort te gaan op de weg van het heil. En zij heeft zo iemand gevonden en hem (= Volmar) bemind, ondervindend dat hij een gelovig mens was en gelijkgezind wat betreft het moeizame werk dat betrekking heeft op Mij. En zich aan hem toevertrouwend, hield zij zich samen met die ander (= Volmar) zeer ijverig met al deze zaken bezig, opdat mijn verborgen wonderen openbaar zouden worden. En diezelfde mens heeft niet de belangrijkste plaats voor zichzelf opgeëist, maar heeft zich uit nederigheid en als blijk van goede wil gevoegd naar de mens die zij gevonden heeft, zij het ook onder veel verzuchtingen. Dus mens, jij die dit niet ontvangt in onrustig zelfbedrog, maar juist in zuivere eenvoud, schrijf op wat je ziet en hoort”.

Maar ofschoon ik dit alles zag en hoorde, weigerde ik toch om het op te schrijven. Dat kwam voort uit een zekere besluiteloosheid, maar ook uit angst voor onbegrip en om misverstaan te worden door de mensen. Het was geen halsstarrigheid, maar eerder een vorm van beoefening van nederigheid. Dat duurde zolang totdat ik, door de gesel Gods geraakt, ziek in bed terecht kwam. Uiteindelijk, na verschillende ziektes doorstaan te hebben, heb ik me aan het schrijven gezet. Getuigen van dit alles waren een meisje van adellijke familie en goede zeden (Richardis van Stade), en van die man die ik in stilte had gezocht en gevonden (Volmar), zoals ik eerder gezegd heb. Met herwonnen levenskracht ben ik van mijn ziekbed opgestaan. Omdat ik de diepere betekenis van de uitleg van de Schriften aanvoel, zoals ik al zei, heb ik de optekening daarvan tot een goed einde gebracht. Ik heb er bijna tien jaar over gedaan.

(Hildegard begon met schrijven toen zij 43 jaar en 7 maanden oud was. Dat was in het jaar 1141. Zij voltooide het werk na tien jaar. Dat was in 1151. Zij was toen ± 53 jaar oud.)

Het was in de dagen dat Henricus aartsbisschop van Mainz was, Conrad koning van de Romeinen, en Cuno abt op de berg van de zalige Disibodus, bisschop, en onder Paus Eugenius, dat deze visioenen plaatsvonden en op schrift werden gesteld.

(Eugenius III was paus van 1143-1153.)

Ik heb dit alles niet gezegd en geschreven vanuit mijn fantasierijke hart of van enige andere mens, maar zoals ik ze gezien, gehoord en begrepen heb vanuit de hemel door Gods geheime beschikkingen. En weer hoorde ik een stem vanuit de hemel tot mij zeggen: Roep dus en schrijf zo.

HET EERSTE VISIOEN

DE HOOFDSTUKKEN VAN HET EERSTE VISIOEN VAN HET EERSTE DEEL

  1. Over de kracht en de standvastigheid van het eeuwige Rijk van God.
  2. Over de vreze des Heren.
  3. Over hen die arm zijn van geest.
  4. Deugden die van God komen, beschermen mensen die God vrezen en die arm zijn van geest.
  5. Heimelijke bedoelingen van menselijk handelen kunnen niet verborgen blijven voor Gods alwetendheid.
  6. Salomon over deze aangelegenheid.

HET EERSTE VISIOEN VAN HET EERSTE DEEL BEGINT

Ik zag iets als een hoge berg die de kleur van ijzer had. Daar bovenop zag ik iemand zitten van zo’n klare helderheid, dat die mijn gezichtsvermogen verblindde. Aan weerszijden van hem was een lichte schaduw merkbaar, die leek op een vleugel van wonderlijke breedte en lengte. En vóór die persoon stond een zekere gestalte aan de voet van de berg. Die gestalte was aan alle kanten volledig met ogen bedekt, maar ik kon geen enkele menselijke vorm bij die ogen onderscheiden. En vóór die gestalte een andere in de leeftijd van een knaap, gekleed in een vaalbleke tuniek maar met wit schoeisel. Van degene die boven op de berg zat daalde zo’n helder licht neer over het hoofd van de knaap dat ik naar diens gezicht niet kon kijken. Maar van degene die boven op de berg zat, gingen vele levende vonkjes uit, die rond diezelfde gestalten vlogen met grote lieflijkheid. Maar in de berg zelf waren als het ware heel veel venstertjes te zien, waarin iets als hoofden van mensen zichtbaar werden, sommige vaalbleek, andere wit.

En zie, Hij die boven op die berg zat, riep met zeer krachtige en indringende stem: “O mens, die broos bent, stof van de aarde, as van as, roep en spreek over hoe het heil ongeschonden zijn intrede heeft gedaan. (die = quae in het Latijn. Dit duidt er op dat “o mens” vrouwelijk is n.l. Hildegard) Onderricht daarmee hen die het merg van de letteren wel kennen, maar er niet over willen spreken of willen verkondigen, lauw en afgestompt als ze zijn om de gerechtigheid van God te handhaven. Ontgrendel voor hen de kluis van Gods geheimenissen. Zelf verstoppen zij die angstig in een verborgen akker, zodat ze zonder vrucht blijven. (Cfr. Mt.25, 24-30). Dus maak u zo wijd tot een overvloedige bron van mystiek weten dat zij er door geschokt worden, omdat zij menen dat u verachtelijk bent vanwege de misstap van Eva. Want u hebt de scherpte van die ondoorgrondelijke wijsheid niet van een mens, maar ontvangt ze van de meest verhevene en vrees inboezemende Rechter van boven. Vandaar dat door dit meer dan heldere licht, uw licht te midden van de lichten krachtig zal stralen.

Sta dus op en roep en zeg wat u door de allerkrachtigste inwerking van goddelijke hulp wordt geopenbaard. Want Hij die krachtig en welwillend over elk van zijn schepselen bevel voert, doorstroomt met heldere klaarheid van hemelse luister al degenen die Hem vrezen en die Hem in zoete toewijding en in geest van nederigheid dienen. En Hij leidt hen die volharden op de weg van de rechtschapenheid naar de vreugde van de eeuwige aanschouwing.

1. Over de kracht en de standvastigheid van het eeuwige Rijk van God.

Uit wat je ziet, kun je concluderen dat die grote berg met de kleur van ijzer duidt op de kracht en de standvastigheid van het eeuwige Rijk van God. Die kan door geen enkele slag of stoot van wankelende veranderlijkheid teniet gedaan worden. En boven op die berg zit iemand van zo’n grote helderheid, dat deze je gezichtsvermogen verblindt. Dat laat zien dat Hij die in het rijk van de gelukzaligheid woont en in de schittering van onophoudelijke serene helderheid, de hele wereld met hemelse goddelijkheid bestuurt, voor het menselijke denken onbegrijpelijk is. Maar aan weerszijden van Hem was een lichte schaduw merkbaar, die leek op een vleugel van wonderlijke breedte en lengte. Dit betekent dat op correcte en passende wijze zachte en milde bescherming aanwezig is als tijdens een zalig rechtsgeding een vermaning of bestraffing gegeven wordt . Daar is onuitsprekelijke rechtvaardigheid aan de orde tegelijk met werkelijk volhardende evenwichtigheid.

2. Over de vreze des Heren.

En vóór Hem aan de voet van de berg staat een gestalte overal volledig met ogen bedekt. De vreze des Heren bewerkt in de mensen ijver en standvastigheid om in nederigheid voor Gods aangezicht het Rijk Gods voor ogen te houden, gesterkt door een goede en gerechte levensinstelling. Vandaar dat er bij al die ogen geen enkele menselijke gedaante te onderkennen valt. Het overkomt de lauwe mens vaker dat hij Gods rechtvaardigheid telkens weer vergeet en zeer scherp van zich af werpt. Zwak als hij is, stelt zijn al te menselijk (sterfelijk) gewetensonderzoek zijn waakzaamheid niet ter discussie.

3. Over hen die arm van geest zijn.

En vóór de vorige gestalte staat er nog een andere in de leeftijd van een kind, gehuld in een vale tuniek, maar met witte schoenen aan. Dat betekent dat zij die arm van geest zijn, volgen op hen die vervuld zijn van de vreze des Heren. Want de vreze des Heren is in haar nederige toewijding sterker dan de gelukzaligheid van de armoede van geest. De armoede van geest vindt er geen voldoening in om zichzelf hooghartig op de voorgrond te plaatsen, maar houdt er juist van om zich eenvoudig en bescheiden op te stellen. Haar goede daden verricht zij in stille onderwerping aan God en niet voor zichzelf. Zij is er als het ware mee bekleed als met een vale tuniek. Daarbij treedt zij trouw in de voetstappen van Gods Zoon.

Van degene die boven op die berg zit, daalt zo’n helder licht neer over het hoofd van de knaap dat je naar diens gezicht niet kunt kijken. Dat komt door het feit dat er zo’n helder licht uitgaat van het aanwezig komen van Hem die elk schepsel zo lofwaardig bestuurt. Dat licht is zo intens dat je met je sterfelijk en menselijk inzicht de betekenis ervan niet kunt vatten. Daarom heeft Hij die de hemelse rijkdom bezit, zich ook nederig aan onze behoefte aangepast.

4. Over het feit dat de deugdelijke krachten die van God komen, de God vrezenden en de armen van geest behoeden.

Maar van degene die boven op de berg zit, gaan vele levende vonken uit, die met grote lieflijkheid rond diezelfde gestalten vliegen. Dat betekent dat van de almachtige God verschillende en zeer krachtige impulsen uitgaan. Die lijken op bliksemschichten vol van goddelijk licht. Zij die echt God vrezen en degenen die trouw, arm van geest, God dienen, worden er gloedvol door omgeven als hulp en bescherming en om hun zorgen te verlichten.

5. Over het feit dat de geheime bedoelingen van het menselijk handelen niet voor Gods alwetendheid verborgen kunnen blijven.

Maar in de berg zelf zijn als het ware heel veel venstertjes te zien, waarin iets als hoofden van mensen zichtbaar worden, sommige vaalbleek, andere wit. Dat betekent dat de heimelijke bedoelingen van het menselijk handelen niet afgesloten en verborgen kunnen blijven voor de meest ondoorgrondelijke en scherp toeziende kennis van God . Het is immers zo dat het menselijk handelen vaak nu eens gekenmerkt wordt door lauwheid en dan weer door brandende ijver. Ook is het zo dat de mensen, vermoeid als ze zijn in hun doen en laten, bij smaad soms zitten te slapen, maar klaarwakker opveren als ze waardering krijgen. Daarover getuigt Salomon volgens mijn wil:

6. Salomon over diezelfde aangelegenheid.

Een luie hand brengt armoede voort; een krachtige hand rijkdom (Spreuken 10,4).

Dit betekent dat een mens zich behoeftig en arm heeft gemaakt als hij geen werken van gerechtigheid heeft willen verrichten en ook geen onbillijkheid ongedaan heeft willen maken; als hij zijn schulden niet heeft willen terug betalen, of waar hij te lui was om bezig te zijn met het verrichten van wonderen van gelukzaligheid. Wie daarentegen zeer krachtig de werken van heil verricht, snelt voort langs de weg van de waarheid, boort de bron van opspringende glorie aan waarin hem de kostbaarste rijkdommen op de aarde en in de hemel ten deel vallen.

Dus laat ieder die kennis heeft in de Heilige Geest en vleugels in het geloof, niet aan mijn vermaning voorbij gaan, maar die juist van ganser harte omhelzen en in praktijk brengen.

HET TWEEDE VISIOEN

DE HOOFDSTUKKEN VAN HET TWEEDE VISIOEN VAN HET EERSTE DEEL

  1. Over het feit dat de engelen niet losgerukt worden van de liefde en de lofprijzingen van God door welke aandrang van ongerechtigheid dan ook.
  2. Over het feit dat Lucifer toen hij de schoonheid en de sterkte van zijn kracht zag, hoogmoedig geworden is, en daarom uit de hemelse glorie verbannen werd samen met hen die het met hem eens waren.
  3. Over het feit dat God onrechtvaardig zou zijn als Hij hem niet verworpen had.
  4. Woorden van Job over deze aangelegenheid.
  5. Over de hel die in zijn vraatzucht de ondergang van de zielen gaande houdt.
  6. Over het feit dat de hel ontstaan is bij de val van de duivel.
  7. Over het feit dat de hel in het verschiet ligt van hen die geen spijt betonen, maar dat andere bestraffingen te wachten staan voor hen die gelouterd moeten worden.
  8. Woorden van Ezechiël over deze aangelegenheid.
  9. Over het duivels bedrog waarmee de slang de eerste mens misleidde.
  10. Over het feit dat de duivel pas wist dat die boom verboden was toen Eva hem antwoordde.
  11. Waaraan men zich in het huwelijk dient te houden en wat men moet vermijden.
  12. Woorden van de Apostel over deze aangelegenheid.
  13. Waarom sommige mannen in de tijd vóór de menswording van de Heer meerdere echtgenotes hadden.
  14. Waarom geen mens of engel de mens heeft kunnen redden, maar wel alleen Gods Zoon.
  15. Woorden van het Boek Wijsheid over deze aangelegenheid.
  16. Over het feit dat bloedverwanten geen geslachtsgemeenschap met elkaar mogen hebben in een huwelijk.
  17. Melk als voorbeeld.
  18. Waarom het huwelijk tussen bloedverwanten in het Oude Testament is toegestaan, maar in het Nieuwe Testament verboden.
  19. Over het feit dat een man alleen in de kracht van zijn leven mag trouwen; een vrouw alleen als zij huwbaar is.
  20. Over het vermijden van ongeoorloofde en wellustige bevlekking.
  21. Waarom een vrouw na de bevalling, zelfs als ze door een man is geschonden, in verborgenheid moet blijven en zich van de intrede van de tempel moet onthouden.
  22. Zij die zich bezoedelen door seksuele omgang met een zwangere vrouw, zijn moordenaars.
  23. Hosea over deze aangelegenheid.
  24. Over de aanbeveling tot kuisheid.
  25. Johannes over deze aangelegenheid.
  26. Over het gegeven dat God het paradijs met een muur heeft afgesloten na de verdrijving van Adam.
  27. Over het feit dat, waar de schepping eerder aan de mens onderworpen was, zij tegen hem in verzet gekomen is, omdat hij tegen God in opstand is gekomen.
  28. Over de liefderijke goedheid die levenssap en levenskracht aan de aarde gaf, zoals de ziel aan het lichaam.
  29. Waarom God de mens zo gemaakt heeft dat hij kan zondigen.
  30. De mens moet niet de allerhoogste zaken (willen) doorvorsen, waar hij (zelfs) niet de geringste zaken kan doorgronden.
  31. Over het feit dat de mens nu helderder straalt dan voorheen in de hemel.
  32. Vergelijking van tuin, schaap en parel met betrekking tot de mens.
  33. De aanbeveling van nederigheid en onbaatzuchtige liefde. Zij gaan de overige deugden te boven.

HET TWEEDE VISIOEN VAN HET EERSTE DEEL

Zie vervolgens hoe als het ware een zeer grote hoeveelheid levende fakkels een geweldig licht uitstralen. Met hun vurige schittering zijn ze behept met een zeer serene gloed. Maar zie, er verscheen ook een poel van omvangrijke breedte en diepte met iets dat leek op de gapende opening van een beerput. Smerige damp, gepaard met hevige stank, steeg er uit op. Ook verspreidde er zich een afschuwelijke kwalm als uit een afzichtelijke strot. Die heeft haar aangegrepen.

En op die voornoemde heldere plaats is er een klare wolk te zien die van de mooie, met heel veel sterren getooide, menselijke gestalte was uitgegaan. Door die wolk heeft hij (=de onreine geest) hem beïnvloed, én haar én diezelfde mooie mens uit voornoemde heldere plaats geworpen. Hierna is diezelfde lichtende plaats door een heel helder licht afgegrendeld. Daardoor vertonen alle elementen van de wereld, die eerst in grote rust verkeerden, nu een zeer grote onrust met verschrikkelijke angsten.

En weer hoorde ik Hem die mij al eerder toegesproken had, zeggen:

1. Over het feit dat de engelen niet losgerukt worden van de liefde en de lofprijzingen van God door welke aandrang van ongerechtigheid dan ook.

Zij die in trouwe toewijding God navolgen, en gloeien van tedere en waarachtige liefde tot Hem, worden niet van de glorie en de hemelse gelukzaligheid losgerukt, ook al zouden zij opgeschrikt worden door enige aandrang tot ongerechtigheid. Maar zij die schijnheilig hun aandacht richten op God, komen niet alleen niet tot grote daden, maar zelfs wat zij menen te hebben, wordt hun in een terechte veroordeling ontnomen. Dat zie je ook aan die zeer grote hoeveelheid levende fakkels die een geweldig licht uitstralen. Dat betekent: een zeer omvangrijk leger van hemelse geesten die, in pracht en praal gehuld, schitteren in een gelukzalig bestaan. Toen ze door God geschapen werden, zijn zij niet in opstand gekomen in hoogmoedige zelfverheffing. Zij zijn juist ferm standvastig gebleven in hun liefde tot God. Want met hun vurige schittering zijn ze behept met een zeer serene gloed. Dat komt omdat zij nu de waakzaamheid van goddelijke hoogachting in zich hebben. Toen Lucifer en de zijnen het waagden om in opstand te komen tegen de hoogverheven Schepper, deden zij (=de engelen) mee met de ijver van God om hem en de zijnen ten val te brengen. Die zitten nu gevangen in een verlammende onwetendheid omdat zij God niet hebben willen erkennen. Hoe dat zo? Bij de val van de duivel is er in die engelengeesten die met God in rechtschapenheid hebben volhard, een zeer luide lofzang losgebarsten. Door hun zeer scherpe blik zijn zij tot het inzicht gekomen dat God onbeweeglijk, zonder enige verandering of veranderlijkheid, in zijn macht volhardt en door geen enkele strijder overwonnen kan worden. En zo in liefde tot Hem ontbrand en in rechtschapenheid volhardend, hebben zij zich vrij gehouden van alle stof van ongerechtigheid.

2. Over het feit dat Lucifer toen hij de schoonheid en de sterkte van zijn kracht zag, hoogmoedig geworden is, en daarom uit de hemelse glorie verbannen werd samen met hen die het met hem eens waren.

Vanwege zijn hoogmoed is Lucifer uit de hemelse heerlijkheid gestoten. In het begin, toen hij geschapen werd, was hij in zijn schoonheid en pracht totaal zonder enig gebrek. Maar toen hij zijn schoonheid gadesloeg en de machtige kracht in zichzelf opmerkte, voer de hoogmoed in hem. Die spiegelde hem voor dat hij alles kon wat hij ook maar wilde, en dat hij het ook volbrengen kon. En toen hij meende de kans schoon te zien om zich wáár te maken en zijn pracht en kracht ten toon te spreiden, sprak hij bij zichzelf als volgt over God: “Ik wil daar schitteren zoals Hij hier”. Daarop viel heel zijn legermacht hem bij door te roepen: “Wat jij wilt, dat willen wij ook!” En toen hij, door zijn trots gedreven, tot uitvoer wilde brengen wat hij gedacht had, ontstak de ijver van God in een zwarte gloed en wierp hem neer met heel zijn gevolg. Het resultaat was dat zij geblakerd waren in plaats van schitterend, en zwart in plaats van helder schijnend. Wat betekent dit?

3. Over het feit dat God onrechtvaardig zou zijn geweest als Hij hem niet verworpen had.

Als God zich niet teweer gesteld zou hebben tegen hun eigenzinnig voornemen, zou Hij onjuist gehandeld hebben. Hij zou dan immers diegenen bevoordeeld hebben die de goddelijke integriteit hadden willen aantasten. Maar Hij heeft hen verworpen en hun onbeschaamdheid vernietigd. Zo verwerpt Hij trouwens allen weg van zijn stralend aangezicht die zich tegen Hem verzetten. Ook mijn dienaar Job zegt dat duidelijk.

4. Woorden van Job over dezelfde zaak.

De lamp van de goddelozen zal worden uitgedoofd, en een vloedgolf zal hen overspoelen. De smartelijke gevolgen van haar razernij zullen hun deel zijn. Zij verwaaien als kaf voor de wind, en als as die door de storm wordt weggewaaid. (cfr. Job 21, 17-18) Dat betekent: hete vunzigheid, brutale slechtheid, valse voorspoed die in de wil van hun vlees voortwoekeren als was het een hele eer. Zo zijn zij die God niet vrezen, maar Hem met hun smerige razernij verachten. Ondertussen, terwijl zij menen er zeker van te zijn dat niemand hen kan overwinnen, willen zij in hun vernietigende woede alles verbranden wat beweegt. In het uur van Gods wraak wordt dit alles als drek beschouwd. En bij het laatste oordeel komt op deze goddelozen de verontwaardiging en de verwerping neer van alles wat op aarde leeft, zodat zij zowel voor God als voor de mensen een schande zijn. Omdat God hen niet toestaat te krijgen wat zij willen verslinden, verkeren zij overal bij de mensen door pijnen gekweld en in de razende dolheid van hun waanzin. Ondertussen branden zij van verlangen om te krijgen wat God niet toestaat dat zij het zullen verslinden. En terwijl zij zich aldus van God verwijderen, voelen zij zich als totaal nutteloze wezens, omdat zij noch voor God noch voor de mensen ook maar iets goeds kunnen doen. Zij zijn door toedoen van Gods vooruitziende blik en voorzienigheid afgesneden van de graankorrel van het leven. Dat is ook de grond waarom zij aan een dergelijke trieste toestand worden uitgeleverd. Zij verdampen in de lauwe smaak van een slechte faam, omdat zij de welkome regen van Gods heilige Geest niet opnemen.

5. Over de hel die in zijn vraatzucht de ondergang van de zielen gaande houdt.

Maar er verscheen jou ook een poel van omvangrijke breedte en diepte . Dat is de hel, zoals je ziet, met zijn breedte van ondeugden en zijn diepte van verdorvenheden. En dan was er nog iets dat op de gapende opening van een beerput leek, waaruit een felle damp opsteeg gepaard met hevige stank. Dat betekent dat de hel vraatzuchtig vasthoudt aan de ondergang van de zielen, terwijl ze hen met zachtheid en zoetheid paait. Via smerig bedrog leidt zij hen naar de ondergang in vreselijke kwellingen. Daar heerst een verzengende hitte gepaard met een verstikkende en afschuwelijke rook . Bovendien stijgt er borrelend een dodelijk riekende stank uit op. Deze ijzingwekkende folteringen zijn bestemd voor de duivel en zijn trawanten, want zij hebben zich van het hoogste goed afgekeerd. Zij hebben het niet willen begrijpen en waarderen. Zij zijn dus van alle goeds vervreemd, niet omdat zij het niet kenden, maar omdat zij het in hun grootheidswaan hebben veracht.

6. Over het feit dat de hel ontstaan is bij de val van de duivel.

De verwerping van de duivel ging gepaard met het ontstaan van die pikdonkere duisternis vol allerhande soorten straffen. Dat gebeurde omdat die kwade geesten voor die intense duisternis kozen boven de glorie die voor hen bereid was. Waarom eigenlijk? Toen de trotse engel zich oprichtte als een adder, viel hem de kerker van de hel ten deel. Het kon immers niet zo zijn dat iemand zich boven God zou verheffen. Hoe zouden in één borst twee harten kunnen zitten? Zo ook moesten er in één hemel geen twee goden zijn. Maar toen die duivel met zijn trawanten koos voor trotse eigenwaan, vond hij de put van het verderf al voor hem gereed gemaakt. Zo zijn ook de mensen die er voor kozen om hem te volgen in zijn werken, terecht deelgenoten geworden van zijn straffen.

7. Over het feit dat de hel in het verschiet ligt van hen die geen spijt betonen, maar dat er een andere straf te wachten staat voor hen die gelouterd moeten worden.

Er zijn dus kennelijk zielen die een overmaat aan redenen tot verdoeming hebben. Zij zijn door Gods alwetendheid verworpen, en zij zijn gestraft met helse straffen zonder de troost daar ooit aan te kunnen ontsnappen. Maar er zijn ook zielen die niet in vergetelheid van God hebben geleefd, maar die toch na een diepgaand gewetensonderzoek een zuivering doormaken van de zonden die zij bedreven hebben. Uiteindelijk zullen zij verlossing ervaren van de banden die hen gebonden hielden, en tot rust komen. Wat betekent dit allemaal? Gehenna is duidelijk bestemd voor hen die in hun hart God vergeten en geen berouw hebben. Maar voor anderen gelden kennelijk andere straffen. Met name gaat dat op voor hen die weliswaar slechte dingen doen, maar daarin niet ten einde toe volharden. Integendeel, onder verzuchtingen zien zij uiteindelijk op naar God. Daarom moeten gelovigen de duivel ontvluchten en God beminnen Zij moeten hun slechte daden verwerpen en hun goede daden verrichten gepaard met boetedoening voor wat fout was. Mijn dienaar Ezechiël, door Mij geïnspireerd, spoort daartoe aan met de volgende woorden.

8. Woorden van Ezechiël over dezelfde zaak.

Bekeert u en hebt berouw over al uw ongerechtigheden zodat uw ongerechtigheid u niet noodlottig zal worden (Ez. 18,30) Dat betekent: O mensen, die tot nu toe in zonden hebt geleefd, weest uw naam van christen indachtig. Bekeert u tot de weg van het heil. U die eerder veel misdaden hebt bedreven vanuit uw ontelbare ondeugden, doe nu andere werken puttend uit de bron van berouw. Als u zo uit uw slechte levenshouding opstaat, zal de ongerechtigheid waardoor u uzelf besmeurd hebt, u niet in het verderf storten. Op de dag van uw redding hebt u die immers van u afgeworpen. Daarom zal ook de vreugde van de engelen u ten deel vallen. U hebt immers de duivel de rug toegekeerd en bent naar God toegesneld. Beter dan u voorheen in staat was te doen, erkent u God nu in daden van goedheid. U stond toen immers onder invloed van de hoon van de oude verleider.

9. Over het duivels bedrog waarmee de slang de eerste mens misleidde.

Ook dit nog: Een felle damp, gepaard met hevige stank, steeg er uit op. Ook verspreidde er zich een afschuwelijke kwalm als uit een afzichtelijke strot. Dat betekent dat vanuit het diepste verderf een duivels bedrog als een giftige slang naar voren treedt met de bedoeling om de mens te misleiden. Waarom gebeurt dat zo? Toen de duivel de mens in het paradijs zag, schreeuwde hij het uit met een vreselijke stem: “Ai, wie kwetst mij vanuit het verblijf van het ware geluk?” En zo wist hij bij zichzelf dat de kwaadaardigheid die in hem stak, nog niet in een ander schepsel terecht gekomen was. Maar toen hij Adam en Eva in hun onschuld zag rondwandelen in de tuin der lusten, verhief hij zich op buitengewoon indrukwekkende wijze om hen door middel van een slang te misleiden. Waarom dat zo? Omdat hij begreep dat een slang meer dan welk ander dier op hem geleek, overwoog hij dat hij in die vermomming datgene zou kunnen bereiken wat hem in zijn ware gedaante niet zou lukken. Vandaar, toen hij zag hoe Adam en Eva zich met lichaam en ziel afwendden van de boom die hen verboden was, begreep hij aanstonds dat er aan dat gedrag een goddelijk verbod ten grondslag moest liggen. Dat zou dus van het begin af aan hun eerste daad kunnen zijn, waarmee hij hen doodgemakkelijk omver zou kunnen werpen.

10. Over het feit dat de duivel pas wist dat die boom verboden was toen Eva hem antwoordde.

Hij kon immers niet weten dat die boom voor hen verboden was tenzij door datgene wat hij te weten was gekomen via zijn listige vragen en via de antwoorden die zij hem hadden gegeven. Daarom staat er in het visioen: op die voornoemde heldere plaats is er een klare wolk te zien die van de mooie, met heel veel sterren getooide, menselijke gestalte was uitgegaan. Door die wolk heeft hij (=de onreine geest) hem beïnvloed.

(Met die “wolk” is Eva bedoeld die vanuit Adam geschapen is.)

Op diezelfde plek van lieflijke bekoorlijkheid heeft hij als een verleidelijke slang Eva met haar onschuldige inborst benaderd om haar in het verderf te storten. In de voorzienigheid van God was zij bedoeld geweest om door toedoen van de onschuldige Adam heel de lichtende menigte van het menselijk geslacht in haar lichaam te dragen. Waarom heeft het op deze manier plaatsgevonden? Omdat hij wist dat de zachtaardigheid van de vrouw makkelijker te overwinnen was dan de sterkte van de man. Maar hij zag ook dat Adam in zijn liefde voor Eva zo hevig in vuur en vlam stond, dat Adam alles zou doen wat Eva hem zou zeggen, als de duivel haar eenmaal in zijn macht had. Vandaar ook dat de duivel én haar én diezelfde mooie mens op deze manier uit voornoemde heldere plaats geworpen heeft. Dat betekent dat diezelfde oude verleider Eva en Adam door zijn misleiding verdreven heeft uit de woonstee van de gelukzaligheid en hen gestuurd heeft in de duisternis van opstandigheid. Hoe kon dat gebeuren? Hij heeft eerst Eva verleid met de bedoeling dat zij Adam zou vleien zodat hij met haar zou instemmen. Omdat zij uit de rib van Adam ontstaan was, kon zij hem sneller dan enig ander schepsel tot ongehoorzaamheid verleiden. Omdat hij niet huiverig is voor haar woorden, gaat hij daar gemakkelijker op in. Dat is de reden waarom een vrouw een man sneller ten val kan brengen.

(Feitelijk is met de 10 voorgaande paragrafen de uitleg van het visioen nog niet voltooid. Maar kennelijk heeft Hildegard er behoefte aan om eerst de (verstoorde) relatie tussen vrouw en man nader in het reine te brengen: Sc.1.2.11-25. In Sc.1.2.26-27 gaat Hildegard dan verder met het becommentariëren van de tekst van het visioen. Daarna in Sc.1.2.28-33 geeft Hildegard opnieuw wat nadere beschouwingen over het een en ander.  

Op de volgende bladzijden vertolkt Hildegard de kijk van haar tijd op de menselijke seksualiteit. Daarbij valt alle accent op de voortplanting, indachtig Gen.1,28 :Wees vruchtbaar en wordt talrijk. In onze tijd ligt het accent van het menselijk bestaan veel meer omvattend op de heelheid van zijn bestaan, meer georiënteerd op Gen.1,27 En God schiep de mens als zijn beeld; als beeld van God schiep Hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen. Waar God Ik ben er voor jou! is, daar is de mens geroepen om zó te worden voor elkaar. Samen met God elkanders totale welzijn behartigen, dat is de volheid van de liefde, gefocust op alle aspecten van de menselijke goedheid. Idealiter ligt die volheid van menselijke liefde in elke liefdesdaad, dus ook in de beleving van de seksualiteit.)

11. Waaraan men zich in het huwelijk dient te houden en wat men moet vermijden.

Zoals een volwassen vrouw niet aan een kleine jongen gegeven is, maar aan een volwassen man, Adam, zo moet ook een man pas als hij pas op volwassen leeftijd vruchtbaar geworden is met een volwassen vrouw in het huwelijk treden. Men besteedt toch ook pas echte zorg aan een boom als die bloesem begint te krijgen. Eva is gevormd uit een rib van Adam met toevoeging van zijn warme levenssap. Dat is de reden waarom de vrouw nu via zijn mannelijke kracht en warmbloedigheid zaad ontvangt om nakomelingschap ter wereld te brengen. De man is zodoende de zaaier, de vrouw echter de ontvangster van het zaad. Dat is de reden waarom de vrouw onder de macht van de man staat. Het is zoals de hardheid van steen zich verhoudt tot de zachtheid van aarde; zo verhoudt zich ook de kracht van de man tot de meegaandheid van de vrouw. Het feit dat de eerste vrouw uit een man gevormd werd, betekent een bruidsverbintenis van de vrouw aan de man. Dat moet men niet verstaan als een vrijblijvende verbintenis. Men mag daarbij God niet vergeten. Want Hij die de vrouw uit een man heeft gemaakt, heeft die verbintenis tot stand gebracht als goed en eervol, als vlees van vlees. Daarom, zoals Adam en Eva als één vlees hebben bestaan, zo worden ook nu man en vrouw één vlees verbonden in de liefde om het menselijk geslacht in stand te houden. Daarom moet er tussen deze twee de volmaakte liefde heersen die er ook tussen de twee eerste mensen was. Adam had zijn vrouw kunnen beschuldigen dat zij hem met haar verleiding de dood heeft aangedaan. Maar hij heeft haar niet weggezonden zolang hij in de tijd heeft geleefd. Hij was er zich immers van bewust dat zij hem door goddelijk initiatief was gegeven. Vandaar dat de man vanwege de volmaakte liefde zijn vrouw niet moet verlaten, tenzij omwille van die weloverwogen reden die de gelovige Kerk hem voor ogen stelt. En zelfs dan moet er geen scheiding tussen hen plaatsvinden. De reden moet dan zijn dat zij beiden eensgezind hebben willen omzien naar mijn Zoon. In brandende liefde voor Hem zeggen zij samen: “Wij willen de wereld achter ons laten, en Hem volgen die voor ons geleden heeft”. Maar als deze twee het niet eens zijn in hun devotie om de wereld te verlaten, dan moeten ze in geen geval van elkaar scheiden. Want zoals het bloed niet uit het vlees weg kan zolang de levensgeest er in blijft, zo moeten ook die echtgenoten niet van elkaar scheiden, maar eensgezind bij elkaar blijven.

Maar stel dat er wegens ontucht sprake is van schending van de wet, hetzij van de kant van de man, hetzij van die van de vrouw, en dat dit openbaar wordt, hetzij door henzelf hetzij door de priesters, dan zullen zij zich moeten onderwerpen aan de straf die het kerkelijk gezag hun overeenkomstig de rechtmatige normen oplegt. De echtgenoot zal door zijn vrouw en de vrouw door haar echtgenoot gedaagd worden om, volgens het goddelijk recht, voor de Kerk en haar gezagsdragers te verschijnen vanwege de schending van hun huwelijksband. Het doel is niet dat of de man of de vrouw een andere verbintenis kan aangaan, maar dat zijzelf ofwel samen in een juiste relatie verder zullen gaan, ofwel dat zij samen besluiten daarvan af te zien. Het hangt af van wat hen door de kerkelijke rechtbank wordt voorgesteld. In ieder geval moeten zij elkaar niet als adderengebroed aan stukken rijten. Man en vrouw moeten elkaar beminnen in zuivere liefde, want ook zij bestaan slechts omdat zij uit geslachtsverkeer zijn voortgekomen. Ook mijn vriend Paulus getuigt daarvan.

12. Woorden van de Apostel over deze aangelegenheid.

Zoals de vrouw afkomstig is van de man , zo is de man er door middel van de vrouw. Alles is er echter door toedoen van God (1Kor.11,12). Dat betekent dat de vrouw geschapen is omwille van de man (1 Kor.11,9), en dat de man gemaakt is omwille van de vrouw. Want zoals zij uit de man afkomstig is, zo is ook de man uit haar. Daardoor ook is de een niet los van de ander als zij één zijn in de verwekking van hun kinderen. Immers zij volbrengen samen die ene daad.

(Voordat Hildegard één woordje in de tekst van Paulus verandert, krijgt de voor veel mensen vrouwonvriendelijk klinkende betekenis van de zin, juist een vrouwvriendelijke inhoud. Waar Paulus schrijft dat de vrouw afkomstig is van de man tegenover: de man is ontstaan door middel van de vrouw, daar vertaalt Hildegard: de vrouw is afkomstig van de man en de man van de vrouw. Op deze wijze stelt Hildegard terecht man en vrouw op voet van gelijkheid en op basis van wederkerigheid.)

Het is zoals de lucht die door de wind wordt bewogen, en de wind die in de lucht wordt opgenomen. Dat gebeurt zó dat in hun samengaan aan beiden vruchtbaarheid ten deel valt. Hoe moet je dat verstaan? De vrouw werkt samen met de man, en de man met de vrouw in het verwekken van kinderen. Daarom is er sprake van de allergrootste schandaleuze misdaden als ontucht tijdens het verwekken van kinderen een scheuring teweeg brengt. In dat geval maken man en vrouw hun eigen bloed los van de plek waar het thuis hoort, om het te vergooien op een andere plaats. Hun zal zeker duivels bedrog en toorn van God te wachten staan, want zij hebben het verdrag geschonden dat God met hen zelf gesloten heeft. Wee daarom hen wanneer hun zonden niet vergeven worden! Maar toch, zoals aangetoond is, zullen man en vrouw met elkaar moeten samenwerken als het om het verwekken van kinderen gaat. Maar zoals blijkt, zal alles volgens Gods beschikking en ordening dienen te gebeuren. Dat geldt zowel voor de man als voor de vrouw als ook voor alle overige schepselen. Want God heeft hen geschapen volgens zijn wil.

13. Waarom sommige mannen in de tijd vóór de menswording van de Heer meerdere echtgenotes hadden.

Evenwel vóór de menswording van mijn Zoon waren er in het oude volk mannen die naar believen meerdere vrouwen tegelijkertijd hadden. Zij hadden nog geen overduidelijk verbod daarover vernomen. Dat werd pas openbaar gemaakt toen mijn Zoon in de wereld kwam.

Hij wees op het samengaan van Adam en Eva als de juiste wijze van zaadoverdracht tussen echtgenoten. En dat geldt hun leven lang. (Cfr.Mk.10,1-12; Mt.19,3-12). Want dat samengaan moet niet geschieden zoals de mens het wil, maar in vreze des Heren. Daarom is het beter om een goed huwelijk na te streven volgens de richtlijnen van de Kerk, dan in ontucht te leven. Want als u, mensen, hierin uw hartstocht niet beheerst, dan leeft u niet eens als mensen, maar eerder als beesten. Er moet dus tussen de echtgenoten een oprecht geloof en een zuivere liefde heersen in erkentelijkheid aan God. Zo niet dan zal Gods wraak hen treffen als hun zaad door duivelse arglistigheid besmeurd wordt, en zij elkaar bijten en verscheuren, en hun zaad op onmenselijke wijze in beestachtige drift verspillen. Telkens als woeste drift hen naar adderen gewoonte in de greep houdt, en er een bevlekkende overvloed aan zaad in hen is zonder vrees voor God en zelfbeheersing, dan zullen zij die uit hen geboren worden, mismaakt ter wereld komen en verstoken blijven van levensgeluk. Dat is dan krachtens Gods rechtvaardig oordeel de straf voor hun vunzig gedrag . Maar Ik zal Mij verzoenend tegenover hen opstellen als Ik hun berouw goedgunstig kan aanvaarden.

(Hildegard vergaloppeert zich als zij meent dat mismaaktheid het gevolg van een zondig leven is! Vertolkt zij misschien het gevoelen van haar tijd? In ieder geval niet dat van Jezus. Cfr Jo.9,2: Toen zijn leerlingen Jezus het geval van een blindgeborene voorlegden, vroegen zij wie er nu gezondigd had: de ouders of de mismaakte mens? Jezus antwoordt dat zijn blindheid niet te wijten is aan zijn eigen zonden, en ook niet aan die van zijn ouders. Maar opdat de daden van God in hem geopenbaard zouden worden. De blinde wordt genezen. Barmhartigheid wordt bewezen.)

Omwille van de liefde van mijn Zoon zal Ik het berouw aanvaarden van hen die Mij na hun zonden rouwmoedig hebben aangeroepen. Want wie zijn vinger naar Mij zal hebben opgestoken om aan te geven dat hij berouw heeft, en vanuit de grond van zijn hart een zucht van berouw slaakt en zegt: Ik heb gezondigd, Heer, voor uw aangezicht (Lk.15.21), die zal Ik verhoren. Want mijn Zoon , die toch Hogepriester is, zal Mij op dat berouw attent maken. Want berouwvolle genoegdoening die door bemiddeling van de priesters uit liefde voor mijn Zoon wordt aangeboden, bewerkt vergeving van zonden aan hen die ze bedreven hebben. Zo ontsnappen mensen die op waardige wijze boete doen, aan de kaken van de duivel. Want als die de weerhaak van de goddelijke macht probeert in te slikken, zal hij zijn kaken danig verwonden.

Op deze wijze zullen trouwe zielen dan aankomen in het heil, in plaats van in het verderf.

Hoe gaat dat dan in zijn werk?

Priesters, die op het altaar mijn Naam aanroepen, aanhoren de schuldbekentenis van de volkeren en zullen hen duidelijk maken welk geneesmiddel hen tot heil strekt. Om God goed gezind te houden, moet men zijn zaad niet bederven in allerhande ongerechtigheden. Wie zijn zaad vergooit in ontucht en overspel, maakt dat de kinderen die daaruit voortkomen, nog erger zullen zijn. Waarom? Als je modder of drek met zuivere leem vermengt, kun je daar dan ooit een stevige kruik van krijgen? Zo ook: zal iemand krachtige kinderen krijgen die zijn zaad besmet in ontucht of overspel?

Maar velen van hen gaan gebukt onder wroeging en onrust in hun geweten. Velen komen ook tot inkeer ten overstaan van hun omgeving en van God. En wanneer zij hun ondeugden los laten en in kuisheid deugdzaam gaan leven, raakt het hemels Jeruzalem daar vol van. In grote goede werken zullen zij mijn Zoon navolgen, en naar vermogen zullen zij zijn martelaarschap in hun lichaam aanvaarden. Maar als Ik niet wil dat er kinderen uit een man geboren worden, dan neem ik de mannelijke kracht uit hun zaad weg, zodat het niet in de moederschoot tot stremming komt.

(In de voorstelling van Hildegard moet er bij de verwekking van een kind een soort stremming van het mannelijk zaad plaatsvinden, zoals ook melk stremmen moet om kaas te worden.)

Zo gebeurt dat ook als Ik de vruchtdragende kracht aan de aarde ontzeg, als Ik dat in mijn rechtvaardig oordeel meen te moeten doen. Maar, o mens, dan sta je wellicht verbaasd over het feit dat Ik kinderen geboren laat worden als er sprake is van overspel en van andere misdadige gevallen van gemeenschap. Mijn oordeel is rechtvaardig. Want sinds de val van Adam heb Ik geen rechtvaardigheid meer gevonden in het menselijk zaad, terwijl die er toch zou moeten zijn. Maar de duivel had die rechtvaardigheid in de smaak van een appel verstopt. Daarom heb Ik mijn Zoon naar de wereld gezonden, geboren uit een Maagd zonder ook maar één enige zonde. Hij zou met zijn bloed, waarin geen enkele vleselijke zonde aanwezig is de buit bij de duivel weghalen die deze van de mens had weg geroofd.

14. Waarom geen mens of engel de mens heeft kunnen redden, maar wel Gods Zoon alleen.

Geen mens immers die in zonde ontvangen is en ook geen engel die geen vleselijk lichaam heeft, heeft de mens kunnen wegrukken uit de macht van de duivel. De mens zat immers in zonde gevangen en had de lasten van zijn lichamelijk bestaan te verduren. Alleen Hij die zonder zonden was en een rein lichaam had zonder zonde, heeft hem door zijn lijden kunnen verlossen.

Vandaar ook dat Ik de mensen, ofschoon zij in zonde geboren zijn, toch bijeen breng in het hemels koninkrijk. Tenminste als zij daar trouw naar streven. Geen enkele boosaardigheid is in staat mijn uitverkorenen van Mij weg te halen. Het boek van de Wijsheid getuigt daarvan.

15. Woorden van het Boek Wijsheid over deze aangelegenheid.

De zielen van de rechtvaardigen zijn in Gods hand, en de foltering van de dood zal hen niet treffen. (Wijsheid 3,1). Dat betekent: De zielen van hen die de weg van de gerechtigheid bewandelen, doen met devote toewijding de werken van de opperste Helper. Vanwege hun goede werken staat hun de hemel te wachten door toedoen van de hoogste Gerechtigheid. Zij worden niet geplaagd door de knagende dreiging om verloren te gaan, want het ware licht doet hen voortgaan in de vreze des Heren en de liefde van God. Maar nadat Adam en Eva uit de paradijselijke tuin verdreven waren, hebben zij in zichzelf ontdekt dat zij kinderen konden ontvangen en baren. Ofschoon zij door hun ongehoorzaamheid moesten sterven, hadden zij toch de zoetheid van de zonde geproefd, en wisten zij dat ze konden zondigen. Zo hebben zij mijn mooie ordening laten verworden tot een zondige wellust. Zij hadden de gloed in hun aderen niet in zoetheid van zonde moeten beleven, maar in liefde om kinderen te krijgen. Zij hebben die mooie ordening door duivelse influistering aan wellust besteed. Zij verloren de onschuld van hun voortbrengingsvermogen en maakten die tot zonde.

Omdat dit alleen maar plaatsvond door duivelse misleiding, heeft de duivel daar al zijn pijlen op gericht. Hij wil dan ook dat het alleen door zijn tussenkomst wordt volbracht, zodat hij zeggen kan: “ In het verwekken van mensen ligt mijn kracht; daarom hoort de mens mij toe”.

Toen hij zag dat de mens deelachtig moest worden aan zijn straffen omdat hij met hem had ingestemd, sprak de duivel opnieuw bij zichzelf: “Alle ongerechtigheden keren zich tegen de allersterkste God, want Hij kan helemaal niet onrechtvaardig zijn”. En hiermee sloot de bedrieger zijn eigen hart potdicht af in de mening dat de mens hem niet ontnomen zou kunnen worden, want deze had immers zelf spontaan met hem ingestemd.

Daarom kwam in Mij het geheime besluit op om mijn Zoon te zenden teneinde de mensen te redden en de mens terug te geven aan het hemels Jeruzalem. Geen enkele ongerechtigheid heeft dit besluit kunnen tegen houden. Want toen mijn Zoon in de wereld kwam, heeft Hij alle mensen om zich heen verzameld die naar Hem zouden willen luisteren en Hem zouden willen navolgen door zonden achterwege te laten.

Immers Ik die rechtvaardig en correct ben, wil geen enkele ongerechtigheid die jij, mens, bedrijft. Je weet best dat je zondigen kunt. Lucifer en de mens hebben in het begin van hun schepping geprobeerd tegen Mij in opstand te komen. Maar door afvallig te worden van het goede en door het kwade te omhelzen, konden zij niet staande blijven. Maar toen Lucifer besef kreeg van al zijn kwaad en al het goede van zich af wierp, heeft hij zelfs daarin geen genoegen gevonden. Hij viel terug in de dood. Adam daarentegen heeft eerst van het goede geproefd door het gehoorzaam op zich te nemen. Maar toen heeft hij naar het kwade verlangd en dat in hevige begeerte naar zich toegehaald. Van toen af heeft hij in ongehoorzaamheid aan God geleefd.

Het is niet aan jou, mens, om het hoe en het waarom van dit alles te doorvorsen. Evenmin kun jij, sterfelijke mens, weten wat er vóór de schepping van de wereld bestond of wat er na de laatste dag zal gebeuren. Alleen God weet het, en wat Hij eventueel daarvan aan zijn uitverkorenen laat weten. Maar ook die ontucht die zo algemeen onder de mensen plaatsvindt, is voor Mij een afgrijselijke aangelegenheid. In het begin heb Ik de mannelijke en de vrouwelijke mens als eerbare wezens gemaakt, en niet om zich schandelijk te gedragen. Vandaar dat het schijnheiligen zijn die zeggen dat het hun geoorloofd is om zich naar believen als beesten te gedragen met wie zij maar willen. Zij zijn onwaardigen in mijn ogen. De hoge eer van hun redelijk verstand verachten zij. Daarentegen geven zij er de voorkeur aan om zich als beesten te gedragen.

Wee hen, die zo leven en in die schande volharden.

16. Over het feit dat bloedverwanten geen geslachtsgemeenschap met elkaar mogen hebben in een huwelijk.

En ook wil Ik niet dat mensen die als bloedverwanten bekend zijn hun bloed in een huwelijk vermengen. Omdat bij bloedverwanten de gloed van de liefde nog niet bezadigd is, moet voorkomen worden dat er bij hen schaamteloze liefde tot uiting wordt gebracht. Maar bloed van vreemden moet samenkomen. Zij voelen die gloed van bloedverwanten niet, zodat menselijke zelfbeheersing op dit punt een rol kan spelen.

17. Melk als voorbeeld.

Als melk een of twee keer gekookt wordt, verliest zij haar smaak nog niet. Maar als melk zeven of acht keer gekookt wordt zodat ze gaat klonteren, dan verliest zij haar kracht en smaak. Alleen in uiterste nood kan zij nog genuttigd worden.

(Het klonteren van melk is voor Hildegard de geëigende beeldspraak voor de verwekking van kinderen tijdens de geslachtsgemeenschap van man en vrouw. Zie bv. tekst van het 4e visioen in Scivias 1.)

En zoals het voor een man belangrijk is te weten dat er geen bloedverwantschap is met zijn eigen echtgenote, zo is het ook voor dezelfde man belangrijk om afschuw te hebben van seksuele omgang met een vreemde vrouw die wel een bekende bloedverwante van hem is. Een man moet zich niet inlaten met een dergelijke geslachtsgemeenschap. De Kerk verbiedt dat ook door middel van haar leraren, die haar zelf met veel zorg en eerbied hebben opgebouwd.

18. Waarom het huwelijk tussen bloedverwanten in het Oude Testament is toegestaan, maar in het Nieuwe Testament verboden.

Wat te denken van het feit dat de mensen in het Oude Testament volgens het voorschrift van hun wet juist wél in bloedverwantschap met elkaar huwden? Dat gebeurde vanwege de hardheid van hun gemoed. Zij wilden er de onderlinge vrede mee garanderen, zodat er een stevige onderlinge liefde zou bestaan en zij zich niet zouden vermengen met de heidense bevolking en mijn verbond niet zouden verbreken. Dat duurde totdat mijn Zoon gekomen is en de volheid van de liefde bracht.

(Met de woorden de hardheid van hun gemoed verwijst Hildegard impliciet naar Mt. 19,8. Het gaat daar weliswaar over huwelijk en de mogelijkheid tot echtscheiding, maar niet over bloedverwantschap als huwelijksbeletsel.)

(Met de woorden dat duurde totdat mijn Zoon gekomen is en de volheid van de liefde bracht, roept Hildegard verschillende Bijbelteksten op in onze herinnering: o.a. Jo.1,16 en Kol.2,9. Van zijn volheid hebben wij allen ontvangen… want, is de Wet gegeven door Mozes, de genade en de waarheid zijn gebracht door Jezus Christus. En want in Christus woont lijfelijk de godheid in heel zijn volheid, en in Hem, die het hoofd is van alle heerschappijen en machten, bent u vervuld van die volheid. Maar ook dit is een algemene tekst; geen uitspraak over bloedverwantschap als huwelijksbeletsel. Daartoe heeft Hij het samengaan in bloedverwantschap bij het verrichten van de geslachtsdaad verlegd naar een samengaan met vreemden in eerbiedwaardige fijngevoeligheid.)

U kunt het zo zien: doordat iemand door het heilig doopsel een bruidsrelatie met mijn Zoon heeft, deelt hij/zij ook in diens band van hoogachting voor Mij en in wat recht en juist is. Daarom nu moet ook in geval van bloedverwantschap geslachtelijk verkeer achterwege blijven. Want ontucht zonder eerbied en met voortdurende hartstocht kan bij het samengaan van man en vrouw gemakkelijker verworden tot vunzigheid bij mensen met een bloedverwantschap dan bij mensen die deze verwantschap niet hebben.

Ik (= God) bespreek deze aangelegenheid via deze mens, die er zelf geen weet van heeft dat zoiets bij mensen speelt. Zij heeft deze uiteenzetting dan ook niet van een mens maar vanuit de kennis van God vernomen.

En hoe nu verder?

(Het heeft er alle schijn van dat de kerkelijke wet op bloedverwantschap tussen huwelijkspartners niet zozeer gefundeerd is op bijbelse grondslagen, maar veeleer op het Romeinse recht. In de tijd van Hildegard (1098-1179) was in het Duitse Rijk de laatst verboden verwantschapsgraad de 7e. Het 1e Vaticaans Concilie (1123) en het Decretum Gratiani (Bologna, 1140) houden nog steeds de 7e graad aan. Pas het 4e Concilie van Lateranen (Paus Innocentius III-1215) verlaagt de verboden graad tot de 4e. Aan de wet op bloedverwantschap tussen huwelijkspartners zullen vooral waarnemingen ten grondslag gelegen hebben van genetische afwijkingen bij nakomelingen van zulke huwelijkspartners.)

19. Over het feit dat een man alleen in de kracht van zijn leven mag trouwen; een vrouw alleen als zij huwbaar is.

Wanneer de man in de kracht van zijn jaren is zodat zijn aderen vol zijn van bloed, dan is ook zijn zaad rijp. Pas dan mag hij op wettelijke wijze met een vrouw in het huwelijk treden. Ook zij moet dan in haar gloedvolle jaren zijn, en in staat om zijn zaad respectvol in zich op te nemen en voor hem op gepaste wijze nageslacht te baren.

20. Over het vermijden van ongeoorloofde en wellustige bevlekking.

Maar bij overdaad aan seksuele aandrang moet de man zijn zaad niet lozen voordat hij in de kracht van zijn jaren is. Want het is een bewijs dat er zonde op aansporing van de duivel in het spel is, als hij probeert zijn zaad te lozen uit begeerte van zijn seksuele aandrang nog voordat het in warme gloed op de juiste wijze kan stremmen. Wanneer een man dus heel sterk door geslachtsdrift wordt aangegrepen, zal hij, zoveel hij kan, daar niet op ingaan. Want als hij dan zijn oren naar de duivel laat hangen, zal hij ook diens werk verrichten. Daardoor maakt hij zijn lichaam verachtenswaardig, wat ten zeerste verboden is.

Maar als de menselijke natuur roept, moet hij met zijn warme kracht en het vocht van zijn zaad op de juiste wijze bij zijn vrouw binnengaan. Dat moet dan gebeuren met menselijke zelfbeheersing en met de bedoeling om kinderen te verwekken. Maar Ik wil niet dat dit gebeurt als de vrouw zich afzondert omdat zij haar maandstonden heeft. Dat heeft te maken met het opengaan van de verborgen organen in haar buik. Er moet zorg zijn dat met haar bloed niet ook het ontvangen rijpe zaad wegvloeit. Want dan zou het uitgestorte zaad verloren gaan. Als de vrouw zich in haar pijn opgesloten voelt, dan lijkt dat op een deel van barensweeën.

Maar die periode van pijn neem Ik bij de vrouw niet weg, want die heb Ik aan Eva gegeven toen zij zondigde bij het proeven van de appel. Daarom ook behoeft de vrouw juist in die omstandigheid het goede medicijn van barmhartigheid. Ondertussen stelt zij zich in bescheiden zelfbeheersing terughoudend op. Maar toch niet zo dat zij niet zou opgaan naar mijn tempel. Integendeel. Met trouwe instemming en beoefening van de nederigheid moet zij daar binnengaan omwille van haar heil. Maar stel dat een man in een gevecht gewond geraakt is in zijn ledematen en daar een open wonde heeft, dan mag hij daarmee alleen maar in uiterste nood mijn tempel binnengaan zonder die te schenden. Want (de tempel) de bruid van mijn Zoon is altijd ongeschonden. Het doet denken aan de gave ledematen van Abel, die tempel van God was, maar door zijn broer Caïn op wrede wijze werd verbrijzeld.

(De middeleeuwse mens lijkt meer geneigd om het lijden in verband te brengen met straf van God voor de zonden van de mensen. De moderne mens ziet naast het zondig gedrag van de mens ook de beperktheid van al het geschapene en de noodzaak tot groei van de mens, zowel geestelijk als lichamelijk, als oorzaken van lijden. Daar hoeven geen zonden en geen straffende God aan te pas te komen. Het kwade straft zichzelf. Een diepere oriëntatie vinden we bij Lukas 24,26: Moest de Messias dit alles niet lijden en zo zijn glorie binnengaan? Omdat de moderne mens een beter inzicht heeft in de zin van zijn psycho-biologische functies, zal hij behalve met de opdracht om zich te vermenigvuldigen in een nageslacht, ook rekening houden met zijn beeld van God zijn. Samen met God zal hij het als zijn roeping zien om oprecht in heel zijn doen en laten werk te maken van Ik ben er voor jou! (Cfr. Exodus 3, 13-14)

21. Waarom een vrouw na de bevalling, zelfs als ze door een man is geschonden, in verborgenheid moet blijven en zich van de intrede van de tempel moet onthouden.

Maar wanneer een vrouw een kind gebaard heeft, is zij ook geraakt in haar vrouwelijke organen. Daarom mag zij pas mijn tempel weer betreden overeenkomstig de wet die Ik daartoe voor haar heb ingesteld. Want de heilige sacramenten van die tempel mogen niet aangetast worden door de besmeuring van de man en de verwonding van de vrouw, omdat een zeer reine maagd mijn Zoon gebaard heeft. Zij was gaaf en niet gewond door welke zonde dan ook. Daarom moet de plaats die geheiligd is ter ere van mijn Eniggeboren Zoon, gaaf blijven, vrij van iedere kwetsuur. Want mijn Eniggeboren Zoon heeft weet van de gaafheid van zijn maagdelijke geboorte. Vandaar ook dat, als de vrouw door de omgang met haar man de gaafheid van haar maagdelijkheid kwijt raakt, de gevolgen daarvan als kwetsuur geldt. Daarom moet zij zich ervan weerhouden mijn tempel binnen te gaan, totdat haar kwetsuur genezen is volgens de kerkelijke richtlijn die nauwkeurig over deze aangelegenheid informatie geeft. Want, terwijl Jezus aan het kruishout hing, bleef zijn bruid (de Kerk) met Hem verenigd en heeft zij in het verborgene bestaan. Pas daarna is zij openlijk opgestaan en heeft zij de glorie van haar bruidegom in het openbaar verkondigd in de verrijzenis van Geest en water (doopsel). Dat gebeurde toen diezelfde Zoon van Mij aan zijn leerlingen de opdracht gaf om de waarheid van het evangelie over heel de wereld te verkondigen. Zo moet de maagd doen nadat zij met haar man heeft samengeleefd: n.l. met bescheiden eerbied teruggetrokken leven tot de tijd die de Kerk voor haar heeft vastgesteld. En als dat gebeurd is, kan zij zich weer in het openbaar vertonen en weer vrij in liefde met haar bruidegom verkeren.

(Deze tekst biedt een goede gelegenheid om een beter inzicht te krijgen in de denk- en werkwijze van Hildegard en haar tijd.
1) Geloofsinzichten en geloofsovertuigingen kunnen ervaren worden als afkomstig van God. Ze kunnen weergegeven worden als een soort tweespraak tussen God en degene die inzicht verwerft, of anders gezegd, die een “visioen” heeft. Een visioen is dan ook niet ‘n één-op-één boodschap van God aan de mens. Het is vooral een boodschap van God in taal en teken van die mens, opdat deze iets kan verstaan van de boodschap. De “taal van God” draagt daarom ook steeds de soms beperkte kenmerken van de plaats, de tijd, de cultuur, de taal en de persoon die toehoort, toeziet en beschrijft.
2) Een van de beperkingen van het middeleeuws denken is het symbolisme. Slechts een klein punt van overeenkomst kan al voldoende zijn om er een bewijs in te zien voor de juistheid van hetgeen men als waarheid wil poneren. Hier in Sc.1,2,21 gebeurt dit tweemaal. Jezus is uit een maagd geboren, dus mag een vrouw die een kind gebaard heeft een tijdlang geen kerk betreden….(?!) Zij moet zich verborgen houden, want ook de Kerk is pas in openbaarheid getreden, na een tijd van opsluiting in het Cenakel.
3) De vermelde ceremonie van de “kerkgang” is nog tot in de jaren 60 van de vorige eeuw in zwang gebleven, ook in onze streken. Daarna is die in onbruik geraakt vanwege de vernederende bijklank voor vrouwen. De geboorte van een kind zou haar “onrein” maken, geschonden voor God?! Dit is vrouwonvriendelijk, mensonterend, beledigend, tast de liefdevolle wijsheid van God aan, dus mensonwaardig. Hildegard kan dan wel vermelden dat het een wet is die Ik daartoe voor haar heb vastgesteld, maar zij vergist zich. Het is geen goddelijk voorschrift, en valt ook niet onder de heilige sacramenten van die tempel, die door Christus aan de Kerk zijn toevertrouwd, maar onder de sacramentalia, die als vrome gebruiken in het kerkgebeuren in zwang gekomen zijn.
4) In ieder geval lijkt Jezus in de aangelegenheid van de z.g. onreinheid bij de vrouw een heel ander standpunt in te nemen. Hij laat zich door zulk een vrouw aanraken. We lezen bij Lk. 843-48 (cfr. Mt.9,20vv en Mk. 5,25vv): Een vrouw die al twaalf jaar aan vloeiingen leed en haar hele inkomen aan dokters had besteed zonder bij iemand genezing te vinden, kwam van achteren naar Jezus toe en raakte de zoom van zijn kleren aan. ”Onmiddellijk hielden haar vloeiingen op. Jezus vroeg: “Wie heeft Mij aangeraakt?” Iedereen ontkende het en Petrus zei: “Meester, al die mensen staan te duwen en te dringen om U heen”. Maar Jezus zei: “Iemand heeft Mij aangeraakt, want Ik heb kracht van Mij voelen uitstromen”. Omdat de vrouw besefte dat het niet verborgen kon blijven, kwam ze bevend naar Jezus toe, wierp zich neer voor zijn voeten, en vertelde waar het hele volk bijstond waarom zij Hem had aangeraakt en hoe zij onmiddellijk genezen was. Jezus zei tot haar: ”Mijn dochter, uw vertrouwen is uw redding; ga in vrede”.)

22. Zij die zich bezoedelen door seksuele omgang met een zwangere vrouw, zijn moordenaars.

Ook wil Ik niet dat de voornoemde samenleving tussen man en vrouw plaatsvindt als het begin van een nieuw kindje al bij de vrouw aanwezig is. De gunstige ontwikkeling (“stremming” in de beeldspraak van Hildegard) van het kindje mag niet door overvloedig en verloren gegaan zaad worden aangetast. Dat duurt tot aan de reiniging na de geboorte. Dan is het niet langer verboden om uit liefde voor kinderen op de juiste wijze en niet uit lichtzinnigheid weer samenleving te hebben. Zo is het bepaald dat het menselijk geslacht voortgang vindt door voortplanting in eerzame menselijke zelfbeheersing. Dus niet zoals dwaze lieden in loze praatjes rondbazuinen, dat het hun geoorloofd is om hun wellust naar eigen believen bot te vieren. Zij zeggen: “Hoe zouden wij ons zo wreed kunnen inhouden?” O man, als je omkijkt naar de duivel, zal hij je aanzetten tot elk kwaad, en je vergiftigen met zijn dodelijk gif. Als je daarentegen opziet naar God, geeft Hij je hulp om kuis te zijn. Jaag jij in je werkzaam aandeel niet méér je wellust na dan de kuisheid? De vrouw is aan de man onderworpen als deze zijn zaad bij haar zaait. Het is zoals hij ook de grond bewerkt zodat die vrucht oplevert. Bewerkt hij soms de grond om die doorns en distels te laten opbrengen? Volstrekt niet! Maar juist opdat ze nuttige vrucht zal opleveren. Zo moet de man ook dezelfde ijver aan de dag leggen als het gaat om kinderen voort te brengen. Hij moet niet te werk gaan in ongebreidelde wellust. Dus, mannen, weent en barst uit in jammerklachten tot uw God die u zo vaak veracht met uw zonden. Als u uw zaad in allerverderfelijkste ontucht uitstort, bent u niet alleen ontuchtig bezig, maar bent u zelfs moordenaars. Als u doet wat uw hartstocht u ingeeft, verwerpt u wat God u ingeeft. Vandaar ook dat de duivel u hierin voortdurend op de hielen zit. Hij weet immers dat u meer uw hartstocht volgt dan dat u de vreugde nastreeft om kinderen te krijgen. Luistert dus, u die in de torens van de kerk zetelt! (Schijnheiligen! – mensen die vooraan in de kerk zitten?) Wilt Mij niet aanklagen in uw ontucht, maar kijkt naar u zelf. Want als u met de duivel heult, veracht u Mij, en doet u ongeoorloofde dingen. Daarom wilt u niet kuis zijn, zoals mijn knecht Hoesa het formuleert als hij over het bezoedeld volk spreekt.

23. Hosea over deze aangelegenheid.

Zij zullen er niet aan denken om naar hun God terug te keren, want er is een geest van ontucht in hen, en van God willen zij niet weten (Hosea 5,4) Dat betekent: boosaardige mensen die God niet kennen, laten het ware gezicht van hun hart niet zien. Via allerlei kronkelingen van gedachtespinsels laten zij niet toe dat hun hart terugkeert tot het licht van de waarheid. Met open ogen zien zij niet wat van God is, maar voeden zij het kwade in zichzelf. Want onder invloed van de prikkelende onreinheid en door de duivelse influistering wordt de mannelijke kracht die zij in zich zouden moeten hebben, week. Dat verhindert dat zij hun goede geweten op God zouden richten, en zo deelachtig zouden worden aan een leven van puur geluk.

(Het begrip ontucht heeft in de bijbel (ook hier) vooral de betekenis van achter vreemde goden aangaan. Het is vreemd gaan in religieuze zin.)

24. Over de aanbeveling tot kuisheid.

Maar laat Mij me nu wenden tot mijn meest geliefde schapen die in mijn hart zijn geplant. Zij vormen de kern van kuisheid. Maagdelijkheid is immers door Mijzelf geplant omdat ook mijn Zoon geboren is uit een Maagd. Daarom is de maagdelijkheid de mooiste appel tussen al de appels van de dalen, en een grote persoon te midden van alle personen die in het paleis van de onberispelijkste koning vertoeven. Want zij is zelf aan geen wettelijk voorschrift onderworpen omdat zij mijn Eniggeboren Zoon ter wereld heeft gebracht. Daarom, luistert allen die mijn Zoon willen volgen in de onschuld van de vrij gekozen kuisheid en in de afzondering van het rouwend weduwschap. Want de van het begin af aan onbevlekte zuiverheid is edeler dan het weduwschap dat geleden heeft onder de belastende druk van de echtgenoot. Maar toch volgt het weduwschap meteen op de maagdelijkheid, als zij na het verdriet over het verlies van haar echtgenoot daartoe besluit.

Mijn Zoon heeft heel veel pijnen in zijn lichaam doorstaan, en de dood aan het kruis ondergaan. Daarom zult ook u in liefde tot Hem veel benauwenisen ervaren terwijl u in uzelf overwint wat daar in zondige hartstocht gezaaid ligt vanwege het proeven van de appel (de oerzonde in het aards paradijs) . Maar toch zult u uzelf moeten beheersen wanneer de stroompjes, die uitgaan van de gloed van wellust, uw zaad bereiken, en u dan niet zo kuis kunt zijn dat u geen blijk zou geven van de heimelijk aanwezige zwakheid van menselijke tederheid. Bij de inspanning daartoe moet u zich verenigen met het lijden van mijn Zoon. Wanneer u namelijk weerstand biedt en met name de vlam van de hartstocht in u dooft, en u zich tevens verre houdt van andere wereldse zaken zoals toorn, trots, lichtzinnigheid en andere ondeugden van deze aard, dan behaalt u na die grote strijd ook de eindoverwinning. Vandaar dan ook dat, telkens als men zo’n strijd levert, de grote schoonheid en de veelvuldige vruchtbaarheid daarvan voor Mij helderder is dan de zon, en zoeter dan welriekende liefde. Want als u uw hartstocht met zo’n harde strijd bedwingt, dan volgt u mijn Eniggeborene na in zijn lijden. En als u daarin volhardt, zal u daardoor in het hemels rijk veel glorie ten deel vallen.

O allerzoetste bloemen, mijn engelen staan er verwonderd over dat u met uw strijd de dood overwint. Dat is de reden waarom u niet besmeurd bent met de giftige modder van de wereld.

U hebt weliswaar een vleselijke lichaam, maar u vertrapt het op deze wijze. U wordt in hun glorierijke midden opgenomen, omdat u onbevlekt bent, zoals zij zelf zijn. Als u hierin volhardt, verheug u dan. Want Ik ben met u, als u Mij trouw opneemt en met een blij hart ingaat op mijn stem. Dit alles maak Ik duidelijk in het geheime visioen van Johannes.

25. Johannes over deze aangelegenheid.

Zie Ik sta aan de deur en Ik klop. Als iemand mijn stem hoort, en Mij opendoet, zal Ik bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij (Openbaring 3,20). Dat betekent: U die Mij, uw Verlosser, trouw bemint, zie hoe Ik de wacht houd bij het tabernakel van uw hart omdat Ik u te hulp wil komen. Ik zie immers wat u bij uw gewetensonderzoek bezig houdt. En met het aanmoedigen van uw geestelijk geheugen breng Ik u er toe om openlijk uw goede wil te tonen. Als dan het trouwe hart het geluid van ontzag voor Mij opvangt, verloof Ik mij met hem en omhels hem. Dan neem Ik samen met Hem voedsel dat nooit op raakt en in de vorm van goede werken geeft hij zichzelf aan Mij als zoete spijs. Op die wijze zal hij ook in Mij voedsel hebben dat leven.

(Deze passage roept de gedachte op aan Jo.6,27: U moet niet zoveel werk maken van vergankelijk voedsel, maar liever van het voedsel dat blijft, het voedsel van het eeuwig leven dat de Mensenzoon u zal geven.)

26. Over het gegeven dat God het paradijs met een muur heeft afgesloten na de verdrijving van Adam.

(Hildegard heeft de uitleg van het tweede visioen na paragraaf 10 onderbroken om nader uit te weiden over de verstoorde relatie tussen man en vrouw. De paragrafen 11 t/m 25 houden zich daarmee bezig. In de twee volgende paragrafen (26 en 27) herneemt Hildegard voor even haar uitleg van het tweede visioen.

Maar, zoals je ziet, toen Adam en Eva uit het paradijs verdreven waren, heeft een heel lichtende gloed dat domein omgeven. Toen zij vanwege hun overtreding die heerlijke plek verlieten, heeft de goddelijke Majesteit zijn macht aangewend om die plek te vrijwaren van iedere aantasting. Hij heeft ze zo met zijn helderheid omgeven, dat zij op geen enkele wijze nog zou worden aangetast. Bovendien gaf God daarmee te kennen dat de overtreding die daar had plaatsgevonden, ooit zachtmoedig en barmhartig moest worden uitgewist.)

27. Over het feit dat, waar de schepping eerder aan de mens onderworpen was, zij tegen hem in verzet gekomen is, omdat hij tegen God in opstand is gekomen.

Daardoor vertoonden alle elementen van de wereld, die eerst in grote rust verkeerden, nu een zeer grote onrust met verschrikkelijke angsten. Waarom is dat zo? Omdat de schepping geschapen was om de mens te dienen, voelde zij daar geen enkele weerstand tegen. Maar toen bij de mens ongehoorzaamheid opkwam en hij ongehoorzaam werd aan God, verloor hij ook zijn innerlijke rust, en overviel hem de onrust.

Dat bezorgde hem heel groot en zeer veel tegenspoed. De mens had zich immers toegewend naar wat slecht was. En dat zou hem voortaan overheersen. Kort en bondig: omdat de mens in dat lustoord tegen God in opstand kwam, heeft de schepping, die eerst bedoeld was om aan de mens onderdanig en dienstbaar te zijn, zich tegen hem gekeerd.

28. Over de liefelijke goedheid van het paradijs die levenssap en levenskracht aan de aarde geeft, zoals de ziel aan het lichaam.

Het paradijs is een plek van liefelijke gestalte. Die bloeit in de groenkracht*) van bloemen en kruiden en in de heerlijkheid van alle aroma’s, vol van geweldige geuren tot vreugde van de gelukzalige zielen. Het paradijs geeft zeer krachtig levenssap aan de dorre aarde. Zij verleent aan de aarde een zeer grote kracht, zoals de ziel kracht geeft aan het lichaam, want het paradijs zelf heeft door de schaduw en het verderf van de zonden niets geleden.

*) Groenkracht een fameus eigen woord in het taalgebruik van Hildegard. Zij gebruikt dat woord niet alleen om de groeikracht te benoemen, maar ook om de vruchtbaarheid, de geneeskracht, de voedingswaarde, de hart-verblijdende kleuren en geuren te benoemen van al wat leeft.

29. Waarom God de mens zo gemaakt heeft dat hij kan zondigen.

(De titel boven dit hoofdstukje beantwoordt kennelijk niet aan de inhoud van de tekst. Daarom rijst de vraag in hoeverre de onderverdeling en de betiteling van de tekst het werk zijn van Hildegard zelf is, of van een latere redactie.)

U die zegt: “Wat is dit en waarom is dat?” luistert en wilt mij verstaan. O waarom bent u zo dom van hart, u die toch geschapen bent naar Gods beeld en gelijkenis? (Cfr. Gen.1,26-27). Hoe is het mogelijk dat zo’n grote roem en zoveel eer die u geschonken is, zo maar zonder waardering zou kunnen blijven? Goud moet in vuur op echtheid getoetst worden, en edelstenen moeten gepolijst worden. Zo moet alles in alles onderzocht worden. Daarom, domme mensen, hoe zou dan dat wat geschapen is naar Gods beeld en gelijkenis, kunnen bestaan zonder proefondervindelijke bewijs? Juist de mens dient boven ieder ander schepsel aan een onderzoek onderworpen te worden, en door ieder schepsel gereinigd te worden. Hoe dan?

De geest moet door geest worden beproefd, het vlees door vlees, de aarde door water, het vuur door koude, de vuistslag door de tegenstoot, het goede door het kwade, wat mooi is door wat misvormd is, armoede door rijkdom, het zoete door bitterheid, gezondheid door ziekte, wat lang is door wat kort is, het harde door het zachte, de hoogte door de diepte, licht door duisternis, het leven door de dood, het paradijs door de straf, het hemels koninkrijk door de hel, de aarde met het aardse, de hemel met het hemelse. Zo ook de mens. Hij wordt op de proef gesteld zowel op aarde als in de hemel en in de hel. Dan pas krijgt hij zijn plaats in de hemel. Het is duidelijk dat u maar weinig ziet van al wat voor uw ogen verborgen is. Waarom bespot u al wat juist, correct, terecht en goed is in alle zaken die goed zijn in het oog van God? Waarom verontwaardigt u zich hierover? God is rechtvaardig, maar het mensengeslacht is onrechtvaardig als het de geboden van God verdraait.

30. De mens moet niet de allerhoogste zaken (willen) doorvorsen, waar hij (zelfs) niet de geringste zaken kan doorgronden.

Zeg Mij nu dan, mens, wat denk je dat je was toen je nog niet in ziel en lichaam bestond? Werkelijk, je weet niet eens hoe je geschapen bent. En jij, mens, wilt hemel en aarde doorvorsen en beoordelen of God juist gehandeld heeft toen Hij die schiep? En je wilt je een oordeel vormen over de hoogste dingen, terwijl je niet eens in staat bent de laagste dingen te onderzoeken? Je weet zelfs niet hoe je in je lichaam woont, en hoe je daaruit wegkomt. Maar Hij die jou in de eerste mens geschapen heeft, heeft ook in dit alles voorzien. Maar die zelfde allerminzaamste Vader heeft zijn Eniggeboren Zoon gezonden om te sterven voor het volk, om het te bevrijden uit de macht van de duivel.

31. Over het feit dat de mens nu helderder straalt dan voorheen in de hemel.

En zo, eenmaal bevrijd, straalt de mens in God en God in de mens. Omdat de mens nu deelgenoot van God is, straalt hij nu intenser dan voorheen toen hij nog in de hemel vertoefde.

Dat zou niet gebeurd zijn als de Zoon van God niet vlees geworden was (cfr. Jo.1,14 Het Woord is vlees geworden!). Want als de mens in het Paradijs gebleven was, zou de Zoon van God niet aan het kruis geleden hebben. Maar toen de mens door de sluwe slang misleid is geworden, is God door echt medelijden getroffen en heeft Hij besloten dat zijn Eniggeboren Zoon mens zou worden in de allerreinste Maagd. Zodoende zijn na de zondeval van de mens meerdere deugden in de hemel extra gaan schitteren, zoals de nederigheid als de koningin van de deugden. Die kwam vooral in de maagdelijke geboorte tot uiting. En zo zijn er nog andere deugden die de uitverkorenen van God naar de hemel geleiden. Want bij de mensen is het zonneklaar dat een akker pas veel vruchten oplevert als hij eerst met veel inspanning bewerkt is geworden. Zo zijn ook pas na de val van de mens meerdere deugden aan het daglicht getreden om de mens weer overeind te helpen. Maar mensen toch: zien jullie dan niet met je logge lichaam die grote glorie die voor jullie is weggelegd? Zij is in Gods volle rechtvaardigheid zonder enige smet of verontwaardiging voorbereid, zodat niemand die kan tegenhouden. Dit alles heeft God immers al vanuit zijn ware gerechtigheid voorzien nog voordat de schepping van de wereld tot stand kwam. Daarom, mens, overweeg de volgende gelijkenis.

32. Vergelijking van tuin, schaap en parel met betrekking tot de mens.

Een heer die niet met tegenzin maar juist met veel toeleg een tuin wil aanleggen, bepaalt eerst de juiste plek voor die tuin. Vervolgens stelt hij voor iedere aanplanting de geschikte plek vast. Hij ziet als het ware al vóór zich welke bomen goede vruchten zullen dragen. En ook het nut, de smaak en de geur van aromatische planten die erg gewild zijn, wil hij in die tuin hebben. En omdat die man niet alleen wijs is maar ook heel deskundig, doet hij de aanplanting zó dat hij er een goed overzicht over behoudt en er gemakkelijk van kan profiteren. En vervolgens bedenkt hij welke afzetting het meest geschikt is om zijn aanplanting te beschermen tegen welk soort vijand dan ook. Dan stelt hij ook zalfhandelaren aan die weten hoe zij die tuin moeten bevloeien en de vruchten ervan moeten oogsten om er vervolgens zalven van te bereiden.

Wel, mens, bedenk dit goed. Als de heer al van tevoren zou voorzien dat die tuin geen vruchten zou voortbrengen en van geen enkel nut zou zijn en dus opgeruimd zou moeten worden, waarom legt zo’n wijze en zo’n vakkundige man zo’n tuin dan toch aan, beplant die en besproeit de aanplanting en bouwt er ook nog een schutting omheen? Waarom dan al die moeite en al die ijver?

Luister dan en begrijp! God die de zon van gerechtigheid is, heeft zijn glans over de modderpoel van menselijke ongerechtigheid laten stralen. Hoe hard die poel ook stonk van viezigheid, des te feller scheen de zon. De liefdevolle waardering waarmee de mensen de zon hebben begroet toen zij die zagen, was groter dan wanneer er geen modderpoel geweest zou zijn. Maar zoals modder in vergelijking met de zon iets afschuwelijks is, zo is ook de menselijke overtreding ten aanzien van Gods gerechtigheid iets verwerpelijks. Vandaar dat gerechtigheid mooi en beminnenswaardig is, terwijl de overtreding daarvan smerig en afkeurenswaardig is.

In die vuile troep kwam een schaap terecht dat toebehoorde aan dezelfde eigenaar die die tuin had aangelegd. Dat schaap was echter niet door nalatigheid van zijn heer, maar juist met diens instemming weggegaan. Later heeft diezelfde heer het na heel veel moeite en inzet teruggehaald. Toen de engelen die mens dan ook in de hemel zagen, is heel het engelenkoor in maximale eerbiedige vervoering geraakt. Wat is hier aan de hand?

(De eigenaar van de tuin is dus blijkbaar God, en het schaap dat aan die eigenaar toebehoort, zijn Zoon, Jezus.)

Toen het onschuldig lam aan het kruis werd gehangen, beefden de elementen, omdat de alleredelste Zoon van de Maagd lichamelijk gedood werd door de handen van moordenaars. Maar juist in die dood werd het verloren schaap teruggebracht naar de weiden van het leven.

Het woord “weiden” is een vertaling van het Latijnse woord “pascua”. Dat is hetzelfde woord dat bij ons ook vertaald kan worden met “Pasen”. Dit is een bewust gekozen woordspeling van Hildegard, want zij beschrijft hier de verrijzenis van de Heer.)

Want de oude belager (de duivel) wist pas wie dat Lam was, toen hij zag dat hij dat schaap moest loslaten door toedoen van het bloed van het onschuldig Lam dat dit gestort had tot vergeving van de zonden van de mensen. Van te voren kon de verleider niet weten hoe het Lam als hemels brood mens geworden was uit een Maagd zonder tussenkomst van menselijk zaad en zonder zondige begeerte maar door overschaduwing van de Heilige Geest.

Bij het begin van zijn schepping is deze belager in een vlaag van hoogmoed in opstand gekomen. Daarmee deed hij zichzelf de dood aan en verdreef hij de mens uit het paradijs. God wilde zijn almacht niet inzetten om hem te weerstaan, maar heeft Hem overwonnen door de nederigheid van zijn Zoon. En omdat Lucifer de gerechtigheid van God bespot heeft, heeft hij overeenkomstig Gods rechtvaardig raadsbesluit geen weet gehad van de menswording van de Eniggeboren Zoon van God. Zo is dan het verloren geraakte schaap via dit geheime raadsbesluit opnieuw tot leven gebracht. Vandaar ook de vraag aan u opstandige mensen, waarom bent u zo hardleers geworden? God heeft de mens niet in de steek willen laten, maar heeft zijn Zoon gezonden om hem te redden. Juist zo heeft God de trotse kop van de slang willen vertrappen. Op het moment dat de mens uit de dood verlost werd, sprong het slot van de onderwereld open en satan riep: ‘Wee, wee, wie komt mij helpen?” Maar ook de hele helse meute putte zich uit in hevig tandengeknars. Zij waren verrast dat de kracht die aanwezig was, zo groot was, dat noch zij noch hun leider iets vermochten om te voorkomen dat gelovige zielen van hen werden weggenomen. Op deze wijze is de mens hoog boven de hemelen verheven geworden, want in de Zoon van God is God in de mens, en de mens in God verschenen.

Dezelfde heer die dat schaap verloren had maar ook weer op roemvolle wijze naar het leven had teruggebracht, bezat ook nog een kostbare parel, vergelijkbaar met dat schaap. Die parel kwam hem te ontvallen en kwam tussen veel viezigheid terecht. Maar de heer liet de parel niet in die vuiligheid liggen. Bekommerd raapte hij haar op. Hij ontdeed haar van de viezigheid waarin ze gelegen had, en zuiverde haar zoals men goud in een vuuroven loutert. Zo herstelde hij haar in haar vroegere pracht met nog meer glans dan voorheen. Dit gaat over de mens die door God geschapen werd, maar die zichzelf op aandrang van de duivel in de dood heeft gestort. Maar de Zoon van God heeft hem met zijn eigen bloed daaruit bevrijd en hem de hemelse glorie binnengeleid. Hoe precies? In nederigheid en liefde!

33. De aanbeveling van nederigheid en onbaatzuchtige liefde. Zij gaan de overige deugden te boven.

Het is immers zo, dat nederigheid bewerkt heeft, dat de Zoon van God uit een maagd geboren werd.

Nederigheid is niet te vinden in begerige omhelzingen of in de schoonheid van het lichaam, ook niet in aardse rijkdom of in gouden sieraden, zelfs niet in tijdelijke eerbetuigingen. Nee, de Zoon van God heeft in een kribbe gelegen, omdat zijn Moeder maar een arm meisje was. Nederigheid zucht voortdurend om alle ongerechtigheden, weent er om en maakt er korte metten mee. Dát is waar nederigheid mee bezig is. Daarom moet ieder die de baas wil blijven over de duivel, zich verschansen achter nederigheid en er zich mee wapenen. Voor nederigheid slaat Lucifer ijlings op de vlucht, en als een adder kruipt hij voor haar in een holte weg. Zodra de nederigheid hem te pakken krijgt, trekt zij hem aanstonds als een rotte draad in stukken.

Ook de onbaatzuchtige liefde is zo’n hoofddeugd. Niet alleen heeft zij in de hemel de Eniggeborene in de schoot van de Vader gelegd, maar zij heeft Hem ook in de schoot van zijn Moeder op aarde geplaatst. Omdat zij allen wil redden, veracht zij zelfs de zondaars en tollenaars niet. Vandaar dat zij vaker de tranen in de ogen van de gelovigen doet opwellen en versteende harten doet smelten.

Hierdoor zijn de nederigheid en de naastenliefde deugden die helderder zijn dan de andere. Zij verhouden zich als het ware als de ziel tot het lichaam. Zij hebben sterkere invloed op de overige krachten van de ziel en op de ledematen van het lichaam. Hoezo?

Nederigheid is als het ware de ziel, en liefde als het ware het lichaam, maar zij kunnen niet van elkaar losgekoppeld worden. Zij werken samen. Ook de ziel kan niet van het lichaam gescheiden kunnen worden, maar zij werken samen zolang de mens in zijn lichaam aanwezig is. En zoals de verschillende lichamelijke ledematen onderworpen zijn aan ziel en lichaam overeenkomstig hun eigen taken, zo werken de overige deugden ook samen met de liefde en de nederigheid volgens hun rechtmatige ordening.

En daarom, mensen, beoefen de nederigheid en de liefde tot eer van God en tot uw eigen heil. Gewapend met deze deugden hebt u geen duivelse hinderlagen te vrezen, maar kunt u een onberispelijk leven leiden.

Dus al wie kennis heeft in de Heilige Geest en vleugels in geloof, moet deze aansporing van mij niet veronachtzamen, maar ze graag en van ganser harte omhelzen.

HET DERDE VISIOEN

HOOFDSTUKKEN VAN HET DERDE VISIOEN VAN HET EERSTE DEEL

  1. Wat onzichtbaar en eeuwig is, wordt door het zichtbare en tijdelijke geopenbaard.
  2. Het firmament is gemaakt gelijkend op een ei. De mogelijke betekenis daarvan.
  3. Het lichtend vuur en de schaduwrijke vacht/laag. De mogelijke betekenis daarvan.
  4. De stand van de zon en van de drie sterren. De mogelijke betekenis daarvan.
  5. De opgang van de zon. De mogelijke betekenis daarvan.
  6. De ondergang van de zon. De mogelijke betekenis daarvan.
  7. Woorden uit de Handelingen van de Apostelen die hierop betrekking hebben.
  8. De eerste wind en zijn wervelingen. De mogelijke betekenis daarvan.
  9. De tweede wind en zijn wervelingen. De mogelijke betekenis daarvan.
  10. Het duistere vuur, de klank en de scherpe stenen. De mogelijke betekenis daarvan.
  11. De zeer zuivere bovenlucht, de stand van de maan en de twee sterren. De mogelijke betekenis daarvan.
  12. De stand van de andere sterren. De mogelijke betekenis daarvan.
  13. De derde wind en zijn wervelingen. De mogelijke betekenis daarvan.
  14. De waterrijke lucht en de witte vacht of laag. De mogelijke betekenis daarvan.
  15. De vierde wind en zijn wervelingen. De mogelijke betekenis daarvan.
  16. De zanderige aardbol. De mogelijke betekenis daarvan.
  17. Woorden van David die hierop betrekking hebben.
  18. De beving van de aarde. De mogelijke betekenis daarvan.
  19. De zeer hoge berg tussen het Noorden en het Oosten. De mogelijke betekenis daarvan.
  20. Zij die met perverse magie de toekomst proberen te doorvorsen vanuit geschapen dingen.
  21. Woorden uit het Evangelie.
  22. Hoe de duivel de mens heeft misleid met toverij.
  23. Een parabel hierover.
  24. Zodra de heilzame en nuttige tijd van de mens voorbij is, verandert alles.
  25. Woorden van Job over deze aangelegenheid.
  26. Woorden van God hierover.
  27. God wil sterrenwichelarij en andere waarzeggerijen niet langer verdragen.
  28. De domheid en weerbarstigheid van de mens.
  29. De gelijkenis van de bok, het hert en de wolf.
  30. De gelijkenis met de heelmeester.
  31. Woorden van Johannes.

HET DERDE VISIOEN VAN HET EERSTE DEEL

Hierna zag ik iets heel groots en schaduwrijks. Het leek op een ei, smal naar boven toe, halverwege wijd en onderaan afgeplat. Er omheen was een lichtend vuur.

(Hildegard gebruikt in dit visioen, en ook in haar commentaar daarop, vaak het woord “instrumentum” dat zij ook “ei” noemt. Omdat dit later als “kosmisch ei” bekend geworden is, zullen wij het ook zo vertalen. Het is concreter, en dus ook verstaanbaarder dan “instrument”.)

Het geheel leek te rusten op een schaduwrijke (vacht of) laag. En in dat vuur was nog een draaiende bol van vuur. Die was zo enorm groot dat het geheel er door verlicht werd. Bovenaan waren drie fakkels boven elkaar geplaatst die met hun vuur de bol overeind hielden zodat hij niet kon wankelen. En nu eens kwam die bol omhoog en werd hij warmer en gaf hij meer warmte af, dan weer week hij naar beneden terug en kwam er kou opzetten en trok hij zijn warmte ijlings terug. Maar ook van het vuur dat het kosmisch ei omgaf, ging een wervelende wind uit. Ook van de laag waarop het geheel rustte, ging een wervelende wind uit en verspreidde zich her en der in het kosmisch ei. In diezelfde laag bevond zich een donkere, zo angstaanjagende gloed dat ik er niet naar kon kijken. Ze was vol geraas en stormen en grotere en kleinere vlijmscherpe stenen. Toen dat geraas opstak, werden dat lichtende vuur, die winden en die lucht hevig actief: bliksemschichten gingen aan het geraas vooraf. Dat was zo omdat het bliksemvuur het hevig bewegen van dat geraas al van te voren in zich bemerkte. Maar onder die laag was er een heel zuivere lucht, die zelf geen laag meer onder zich had.

In die zeer zuivere lucht zag ik een bol van witgloeiend vuur en van zeer omvangrijke grootte. Daarboven bevonden zich twee fakkels helder naar boven gericht. Zij hielden de bol in het gareel zodat hij niet zou afwijken van de baan van zijn eigen koers. En in diezelfde hemelsfeer bevonden zich overal veel heldere sterren. Ondertussen zond de bol daar iets van zijn eigen licht naar toe. Dan ging hij weer onder de voornoemde rode en vurige bol door om zijn eigen vlammend licht op te laden, en het opnieuw door te geven aan de sterren. Maar uit de hemelsfeer zelf woei ook een wind met zijn wervelingen en dat was in heel het kosmisch ei merkbaar.

Maar onder die hemelsfeer zag ik een waterrijke lucht als een witte laag hangen, die over heel het kosmisch ei hier en daar vochtigheid deed neerdalen. Maar de ene keer als ze zich plotseling samenpakte, liet ze met veel geraas een plotselinge regenbui losbarsten, terwijl ze een andere keer zich juist zachtjes ontlaadde, en milde regen zachtjes deed neerkomen. Maar ook dan voer een bries met zijn wervelingen overal door heel het voornoemde kosmisch ei. En midden in deze elementen bevond zich een zanderige bol van zeer grote omvang. Diezelfde elementen omgaven die bol op zo’n manier dat die niet deze en ook niet de ander kant op kon vallen. Maar wel deden de elementen met hun kracht de bol enigszins bewegen omdat ze vanwege genoemde winden tegen elkaar botsten. En ik zag tussen het Noorden en het Oosten als het ware een heel hoge berg. Aan de Noordzijde was die heel donker, maar aan de Oostzijde heel licht. Dat was zó dat het licht niet bij de donkerte kon komen, en de donkerte niet bij het licht. En ik hoorde opnieuw de stem uit de hemel die tot mij zei dat:

1. Wat onzichtbaar en eeuwig is, wordt door het zichtbare en tijdelijke geopenbaard.

God die alles geschapen heeft overeenkomstig zijn wil, heeft dat gedaan ter ere van het kennen van zijn Naam. Die heeft Hij echter niet alleen in zichtbare en tijdelijke zaken getoond, maar evenzeer in onzichtbare en eeuwige zaken. Zoals je zelf kunt constateren, gebeurt dat ook in dit visioen.

2. Het firmament is gemaakt gelijkend op een ei, en de mogelijke betekenis daarvan.

(Hildegard gebruikt hier in het Latijn niet de taalvorm die wij “de indicatief” noemen nl. significat, maar “de aanvoegende wijs ofwel de conjunctief” significet. Niet “zo is het”, maar “het moge zo zijn”. Dat is vaak een wellevendheidsvorm. Zie bv. het antwoord dat Maria geeft aan de engel die haar de geboorte van Jezus aankondigt: “fiat mihi secundum verbum tuum”: “mij geschiede naar uw woord”. De mens geeft geen bevelen aan God, maar nodigt God bescheiden uit om te volbrengen wat Hij van plan is te doen. Zo is het ook met de menselijke uitleg van Gods woord. De mens dient zich daar bescheiden tegenover op te stellen, en niet menen dat hij dat woord uitputtend kan verklaren. Vandaar dat Hildegard niet boud beweert dat zij wel even uit de doeken zal doen wat het woord van God (het visioen) allemaal behelst. Zij is er van overtuigd dat zij er een juiste uitleg aan geeft, maar wil niet uitsluiten dat er voor God nog meer in verborgen ligt.)

Want dat heel grote en schaduwrijke voorwerp dat je ziet en dat op een ei gelijkt, smal naar boven toe, halverwege wijd en onderaan afgeplat, verklaart getrouw dat de almachtige God in zijn majesteit niet te begrijpen valt, in zijn mysteries onschatbaar is en hoop geeft aan alle gelovigen. Aanvankelijk hebben mensen daar onbehouwen en primitief op gereageerd, maar later, ten tijde van het oude en het nieuwe testament, werden ze toegankelijker. Uiteindelijk, rond het einde van de wereld, zullen zij zorgelijk veel benauwenissen moeten doorstaan.

3. Het lichtend vuur en de schaduwrijke laag. De mogelijke betekenis daarvan.

Er omheen was een lichtend vuur. Het geheel leek te rusten op een schaduwrijke (vacht of) laag. Dat beduidt dat God hen die buiten het ware geloof staan, overal door het vuur van zijn wraak zal verbranden*). Maar zij die in het katholieke geloof volharden, zal Hij overal zuiveren door het vuur van zijn vertroosting.

(Meegesleurd door haar heilige verontwaardiging vergeet Hildegard hier even de altijddurende barmhartige liefde van God die bereid blijft om te redden wat te redden valt.)

Ook zal Hij het duistere van de duivelse verdorvenheid vernietigen. Dat is trouwens al gebeurd toen hij door God geschapen was, en hij tegen God in opstand kwam. Toen heeft God hem al overwonnen en is hij in het verderf gestort.

4. De stand van de zon en van de drie sterren. De mogelijke betekenis daarvan.

En in dat vuur was nog een draaiende bol van vuur. Die was zo enorm groot dat het geheel er door verlicht werd.

Die roterende bol met zijn klare helderheid laat ons zien dat Hij (Jezus) in God de Vader zijn onuitsprekelijke Eniggeboren Zoon is. Hij is de zon van gerechtigheid, en als zodanig is Hij vol van de gloed van brandende liefde. Zijn glorie is zo groot dat ieder schepsel door de helderheid van zijn licht wordt doorstraald. Bovenaan waren drie fakkels boven elkaar geplaatst, die met hun vuur de bol overeind hielden, zodat hij niet kon wankelen. Hun functie toont aan dat dezelfde Zoon van God uit de hemel is neergedaald – de engelen in de hemel achterlatend – om aan de mensen hemelse zaken kenbaar te maken, ook aan hen die nog in ziel en lichaam aanwezig zijn. Deze mensen eren Hem in navolging van zijn heldere leer door elke schadelijke dwaling van zich af te werpen. Zo verheerlijken zij Hem, de ware Zoon van God, mens geworden uit een echte maagd. Dat alles gebeurde nadat een engel Hem had aangekondigd en waar de mens, in ziel en lichaam aanwezig, Hem met gelovige vreugde heeft aanvaard.

5. De opgang van de zon. De mogelijke betekenis daarvan.

En daarom kwam nu eens die bol omhoog en werd hij warmer en gaf zodoende meer warmte af.

Dat betekent het volgende. Toen de tijd gekomen was dat de Eniggeborene van God volgens de wil van de Vader mens moest worden voor de verlossing en verheffing van het menselijk geslacht, heeft de Heilige Geest in de kracht van de Vader op wonderlijke wijze in de Zalige Maagd een zeer verheven mysterie bewerkt. Zo heeft Hij aan de Zoon via de maagdelijke kuisheid een wonderlijke schittering meegegeven. Hierdoor is de maagdelijkheid eervol geworden. Want de vurig verlangde menswording is werkelijkheid geworden in een edele Maagd.

6. De ondergang van de zon. De mogelijke betekenis daarvan.

Zo ook: dan weer wijkt hij naar beneden terug en komt er kou opzetten en trekt hij zijn warmte ijlings terug. De verklaring daarvan is: dat dezelfde Eniggeboren Zoon van God, geboren uit een Maagd, zich al doende welwillend overgeleverd heeft aan de armoede van de mensen waar veel ellende mee gepaard gaat. Toen Hij zich zo in levende lijve aan de wereld getoond had, is Hij uit de wereld naar de Vader teruggekeerd in tegenwoordigheid van zijn leerlingen, zoals geschreven staat…

7. Woorden uit de Handelingen van de Apostelen die hierop betrekking hebben.

Hij werd voor hun ogen omhoog geheven, en een wolk onttrok Hem aan hun gezicht (Hand.1,9).

Terwijl de kinderen van de Kerk nog bezig zijn met het verstaan en het opnemen van de Zoon van God in hun hart, wordt de heiligheid van diens lichaam opgenomen in de sfeer van zijn God-zijn. In een mystiek wonder wordt Hij opgenomen in een wolk van een geheim mysterie. Die wolk verbergt Hem voor sterfelijke ogen, terwijl de waaiende winden Hem daarbij nog een handje helpen.

8. De eerste wind en zijn wervelingen. De mogelijke betekenis daarvan.

Maar ook, zoals men kan zien, ging er van het vuur dat het kosmisch ei omgaf, een wervelende wind uit. Dat toont verholen aan dat van de almachtige God die heel de wereld in zijn macht heeft, een ware boodschap uitgaat in juiste bewoordingen, en dat de levende en ware God zich daar waarlijk aan de mensen heeft geopenbaard.

9. De tweede wind en zijn wervelingen. De mogelijke betekenis daarvan.

Ook van de laag waarop het geheel rustte, ging een wervelende wind uit en verspreidde zich her en der in het kosmisch ei. De duivel, die maar al te goed weet wie God is en die angst voor Hem heeft, uit zich in de meest vunzige taal en in zeer gemene bewoordingen. Die zijn in het kosmisch ei hier en daar te horen. Want in de wereld verspreiden zich zowel nuttige als waardeloze geruchten op heel verschillende wijzen onder de mensen.

10. Het duistere vuur, de klank en scherpe stenen. De mogelijke betekenis daarvan.

In diezelfde laag bevindt zich ook een donkere, zo angstaanjagende gloed dat je er niet naar kunt kijken.

Dat wil zeggen, dat in de zeer slechte en gemene valstrikken van de oude verderver de afschuwelijkste moordpartij losbarst. Dat gebeurt met zulk een razernij dat het menselijk verstand de waanzin daarvan niet vatten kan. Heel die laag trilt onder het geweld daarvan. Die moordpartij bergt alle duivelse boosaardigheid met al zijn verschrikkingen in zich. Immers bij de eerstgeborenen borrelde uit woede haat omhoog die tot broedermoord heeft geleid, vol geraas en storm en zeer scherpe, stenen, grotere en kleinere.

(Kaïn en Abel waren de allereerste “eerstgeboren kinderen” n.l. van Adam en Eva. Kaïn vermoordt zijn broer Abel uit afgunst. Cfr. Genesis 4.)

Iedere moord is vol van hebzucht, dronkenschap en zeer pijnlijke hartvochtigheid die zonder medelijden uitzinnig te keer gaan. Dat gebeurt bij grote slachtpartijen maar ook in kleinere ruzies. Toen dat geraas opstak, werden dat lichtende vuur, die winden en die lucht hevig actief. Want terwijl het moorden in bloeddorstig bloedvergieten tekeer gaat, treden heftige verwensingen naar buiten en doen gonzende geruchten de ronde, raken gemoederen in opwinding en wordt de roep om wraak luider.

Bliksemflitsen gaan aan donderslagen vooraf, want dat vuur heeft al de kracht van dat geraas in zich. Uit deze woorden kan men verstaan dat de waardigheid van het goddelijk oordeel sterker is dan iedere goddeloze daad en deze dan ook overwint. Dat gebeurt al nog voordat het geraas van zo’n daad publiekelijk bekend wordt. Met zijn alziend oog doorziet God alles, want het staat naakt voor Hem.

11. De zeer zuivere bovenlucht, de stand van de maan en de twee sterren. De mogelijke betekenis daarvan.

En onder die laag bevindt zich zeer heldere lucht, maar daaronder bevindt zich geen andere laag meer. Onder de valstrikken van de oude verderver glanst het geloof als een zeer helder licht. Daarin gaat geen enkele onzekerheid schuil die voortkomt uit ongeloof. Het geloof berust niet op zichzelf, maar hangt geheel af van Christus in wie men een bol van wit vuur en van een geweldige omvang kan waarnemen. Dit duidt absoluut zeker op de in het geloof onoverwinnelijke Kerk die de blanke schoonheid van haar onschuld en van haar meervoudige eer ten toon spreidt, zoals je duidelijk zal zijn. En daarboven staan duidelijk twee fakkels boven elkaar geplaatst. Zij zorgen er voor dat de bol eventueel zijn eigen baan niet zal verlaten. Hun betekenis is gelegen in het feit dat de Kerk door de twee vanuit den hoge gegeven testamenten (n.l. het Oude en het Nieuwe Testament) georiënteerd blijft op de goddelijke geboden van de hemelse geheimen. Zij zorgen er voor dat de Kerk zich niet overhaast zou uitbreiden in een veelvoud van verschillende leefgewoontes. Zowel het Oude als het Nieuwe Testament houden aan de Kerk de zaligheid van het hemels erfgoed voor.

12. De stand van de andere sterren. De mogelijke betekenis daarvan.

Daarom zijn er ook overal in die bovenlucht heldere sterren geplaatst. De genoemde bol stuurt daar zijn klaarheid heen en tempert daarbij zijn glans een beetje. Dat duidt op het feit dat in de zuiverheid van het geloof overal veel prachtige en vrome werken plaatsvinden. Te zijner tijd zal de Kerk de pracht van haar wonderen bekend maken, nadat zij de verachting van haar woorden een tijdje heeft verdragen. Ofschoon de Kerk als het ware in rouw verkeert, wordt zij toch door anderen bewonderd omwille van de pracht van de werken in volmaakte mensen. Dan ging hij weer onder de voornoemde rode en vurige bol door om zijn eigen vlammend licht op te laden, en dat opnieuw door te geven aan de sterren. Terwijl de Kerk in droefheid verkeert, zoekt zij haastig bescherming bij de Eniggeboren Zoon van God. Bij Hem ondervindt zij goddelijke bemoediging en sterking om in haar goede werken te getuigen van de liefde van omhoog.

13. De derde wind en zijn wervelingen. De mogelijke betekenis daarvan.

Maar uit de hemelsfeer zelf woei ook een wind met zijn wervelingen en dat was in heel het kosmisch ei merkbaar. Hiermee wordt bedoeld dat uit de eenheid van het geloof heel snel een zeer krachtige oproep is uitgegaan tot aan de uiteinden van de aarde. Die oproep ging gepaard met ware en perfecte informatie om de mensen te helpen.

14. De waterrijke lucht en de witte vacht. De mogelijke betekenis daarvan.

Maar onder die hemelsfeer zag ik een waterrijke lucht als een witte laag hangen, die over heel het kosmisch ei hier en daar vochtigheid deed neerdalen.

Zoals overduidelijk blijkt, heeft het doopsel onder invloed van het geloof heel de wereld met heil besproeid, terwijl het zich overal verspreidde op aandrang van God. Dat geloof was zowel bij de oudere als bij de jongere vaders aanwezig. Het doopsel heeft zijn fundament in de Kerk tot heil van de gelovigen en berust op de onschuld van een gelukkige standvastigheid. Maar de ene keer, als ze zich plotseling samenpakt, laat ze met veel geraas een plotselinge regenbui losbarsten, terwijl ze zich een andere keer juist zachtjes ontlaadt, en milde regen zachtjes doet neerkomen. Door verkondigers van de waarheid wordt het doopsel soms in het diepst van hun gedachten als één eenheid gezien met de snelheid van hun verkondiging. Dat kan men zien aan de stortvloed van woorden waarmee zij de mensen met hun preken overdonderen. Maar door andere predikanten wordt het doopsel op rustige wijze aan de mensen bekend gemaakt als een aangename bevloeiing. Zij doen dat door een omzichtige benadering van de mensen die naar hen luisteren.

15. De vierde wind en zijn wervelingen. De mogelijke betekenis daarvan.

Verder vernamen wij: Maar ook dan voer een bries met zijn wervelingen overal door heel het voornoemde kosmisch ei.

Dat betekent, dat door het uitgieten van het doopwater heil teweeg gebracht wordt bij hen die geloven. Een zeer ware boodschap, vervat in heel krachtige bewoordingen, overspoelt de hele wereld met een openbaring van geluk. Dat is al heel duidelijk merkbaar bij de volken die het ongeloof verzaakt hebben en het katholieke geloof met smaak hebben aanvaard.

16. De zanderige aardbol. De mogelijke betekenis daarvan.

En midden in deze elementen bevond zich een zanderige bol van zeer grote omvang. Diezelfde elementen omgeven die bol op zo’n manier dat die niet deze en ook niet de ander kant op kan vallen.

Het gaat hier duidelijk over de mens temidden van de krachtige schepselen Gods. Hij is na diep beraad op wonderlijke wijze en met veel glorie uit leem van de aarde gemaakt.

(Dit is een verwijzing naar Ge.2,7: Toen boetseerde de Heer God de mens uit leem van de aarde. Voor Hildegard wordt dit aanleiding om “leem” voortaan als beeldspraak te gebruiken om “de mannelijke mens” aan te duiden. De vrouwelijke mens is immers volgens Ge.2,22 niet uit leem, maar uit een rib van Adam geschapen. Later zal Hildegard de man als zaaddrager betitelen als zanderige of korrelige leem. Overigens voelt Hildegard zich de gelijke van de man. Zie hierover onze bemerking bij Scivias 1.2.12).

Hij is zozeer met de krachten van de schepselen omgeven dat hij daar niet los van kan zijn. Omdat de schepselen geschapen zijn om de mens te dienen, stellen zij zich ook dienstbaar op. Vanwege een goddelijk beschikking is hij als het ware hun voorzitter.

Dat zegt ook David die Ik daartoe heb geïnspireerd:

17. Woorden van David die hierop betrekking hebben.

U laat hem heersen over het werk van uw handen, alles hebt U aan zijn voeten gelegd (Ps.8,7).

Hiermee wil gezegd zijn:

O, God, U die alles wonderlijk hebt gemaakt, U hebt de mens getooid met de gouden en purperen kroon van het verstand en hem gekleed met zichtbare schoonheid. Zo hebt U hem als een vorst aangesteld aan de top van uw volmaakte werken, toen U de juiste en terechte ordening aanbracht in uw schepping. Boven alle andere schepselen uit hebt U immers aan de mens een grote en bewonderenswaardige waardigheid verleend.

18. De beving van de aarde. De mogelijke betekenis daarvan.

Maar wel doen de elementen met hun kracht de bol enigszins bewegen als zij vanwege genoemde winden tegen elkaar botsen.

Als door een wonder van de Schepper zelf omarmen Gods schepselen zich op gezette tijden. Dan ontmoet het ene wonder het andere met donderend geraas van woorden. De mens, overweldigd door de grootheid van die wonderen, verstijft van schrik bij die wonderlijke ervaring en voelt zich geschokt naar lichaam en ziel, zich bewust wordend van de broze zwakheid van zijn wezen.

19. En ik zag tussen het Noorden en het Oosten als het ware een heel hoge berg. Aan de Noordzijde was die heel donker, maar aan de Oostzijde heel licht.

En je ziet als het ware een heel hoge berg tussen het Noorden en het Oosten. Aan de Noordkant is hij erg duister, aan de Oostkant heel licht. Dat duidt op het feit dat het menselijk bestaan zich bevindt tussen de duivelse slechtheid aan de ene kant en de goddelijke goedheid aan de andere kant. Enerzijds bevat het veel ellende in verfoeilijke verdoemenis als men ingaat op de zeer snode misleidingen. Anderzijds brengt het de uitverkorenen het vurig verlangde heil in een veelvoud aan geluk en verlossing. Het is echter zo dat dit licht niet bij die duisternis kan komen, en de duisternis niet bij het licht. De werken van het licht hebben immers geen enkele band met die van de duisternis, en de werken van de duisternis reiken niet tot de hoogte van die van het licht, hoe vaak de duivel ook probeert om deze laatste door tussenkomst van kwaadwillige mensen in een kwaad daglicht te stellen. Je ziet dit vaker gebeuren bij heidenen en valse profeten. Die proberen zij dan ook door hun valse misleiding achter zich aan te slepen. Hoe dan? Door die dingen te willen weten die voor hen helemaal niet toegankelijk zijn. Op die manier bootsen zij hem na die geprobeerd heeft om aan de Allerhoogste gelijk te zijn. En omdat zij zijn volgelingen zijn, houdt hij hun de leugen als waarheid voor overeenkomstig hun eigen verlangen. Derhalve zijn zij niet met Mij en Ik niet met hen, want zij bewandelen niet mijn paden. Zij geven de voorkeur aan dwaalwegen door na te gaan wat hun bedrieglijk over toekomstige zaken wordt geopenbaard door het raadplegen van stomme schepselen. En wat zij zo averechts op het spoor willen komen, willen zij graag hebben uit verachting van Mij en met verwerping van mijn heiligen die zoveel van Mij houden.

20. Zij die met perverse magie de toekomst proberen te doorvorsen vanuit geschapen dingen.

Die mensen tarten Mij met hun averechtse kundigheid. Want het geschapen wezen (de sterrenhemel) dat tot hun dienst gemaakt is, bestuderen zij om te weten of dat wat zij aan de weet willen komen, wel in overeenstemming is met wat zij graag zouden willen. Menen zij echt met hun sterrenwichelarij de tijd van hun leven die hun door hun Schepper is toegemeten, te kunnen verlengen of verkorten? Het is absoluut zeker dat zij met dat gedoe dag noch uur kunnen vaststellen. Of kunnen zij soms vertragen wat God heeft vastgesteld? Zeker niet! Wat zijn jullie toch miserabele wezens! Als Ik zou toestaan dat schepselen (i.c.sterren) u zo af en toe zouden laten zien wat er in u omgaat, dan zouden zij die mogelijkheid hebben, omdat zij Mij vrezen. Zo kun je soms ook bij een knecht de vaardigheid van zijn meester zien. En zo laten ook de os en de ezel en de andere huisdieren duidelijk zien wat de wil van hun meester is., want die volbrengen zij in trouwe dienstwilligheid.

O domme mensen toch! Als u Mij vergeet, niet naar Mij omkijkt en Mij niet aanbidt, maar u toewendt naar een schepsel dat aan u onderworpen is, – dat schepsel kan u dat zelf zeggen en aantonen – dan verwerpt u Mij hardnekkig. U geeft dan de voorkeur aan een schepsel boven uw Schepper. Daarom zeg Ik ook: Waarom vereer je een schepsel dat niet in staat is je te troosten of te helpen, en dat geen enkel voordeel aandraagt om je gelukkig te maken? Dat beweren rekenkundigen wel, en doden -bezweerders en hen die hen vanuit het heidens ongeloof volgen door te verkondigen dat sterren u, mensen, het leven geven, en al uw daden beïnvloeden. O ongelukkigen toch! Wie heeft de sterren gemaakt? Maar de sterren kunnen soms met mijn toestemming via bepaalde tekens een boodschap voor de mensen bevatten, zoals mijn Zoon in het evangelie laat zien als Hij zegt:

21. Woorden uit het Evangelie.

Er zullen tekenen zijn aan de zon, de maan en de sterren (Lk. 21,25).

Dat betekent: Met het licht van hun licht staan ze in dienst van de mensen en via hun omloop worden de tijden van de tijden aangegeven. Daarin worden dan ook met mijn instemming in de jongste tijden betreurenswaardige en gevaarlijke tijden aangekondigd. Het stralen van de zon en de glans van de maan en de helderheid van de sterren zullen iets verbleken om daarmee de harten van de mensen te schokken. Omdat Ik het wilde, is zo ook de menswording van mijn Zoon bekend gemaakt. Maar de mens heef geen eigen ster die over zijn leven zou beschikken, zoals het domme en dwalende volk kennelijk beweert. Alle sterren zijn er om heel het volk op gelijke wijze te dienen. Maar het feit dat die ene ster veel helderder scheen dan de andere sterren, heeft te maken met het feit dat mijn Eniggeboren Zoon, in tegenstelling tot alle andere mensen, geboren is via een maagdelijke geboorte en zonder zonde. De ster zelf heeft mijn Zoon geen enkel voordeel opgeleverd. Zij heeft enkel en alleen getrouw aan het volk zijn menswording aangekondigd. Want alle sterren en schepselen volbrengen in gehoorzaamheid aan Mij, wat Ik hen gebied. Verder hebben zij nergens weet van. Want omdat het Mij welgevallig is, laten de schepselen zien wat Ik wil dat zij laten zien. Het is zoals een munter die in het metaal de gewenste afbeelding slaat. Daarna laat die munt zien wat die afdruk betekent, zonder dat die munt daar macht over heeft. Ook weet die niet wanneer de munter er een andere afdruk op aan wil brengen, want de munt kan zelf niet beslissen of zij lang of kort haar afdruk behoudt. Wat wil dit zeggen?

O mens, stel dat er vóór je een steen zou liggen met daarop enige tekenen van je wederwaardigheden gegrift. Je zou er nauwkeurig naar kijken en, al naar gelang je bedroefd bent over je ongelukkige toestand, of juist heel blij om je voorspoed, zou je overeenkomstig je falende inschatting zeggen: “Ach, ik zal sterven!” of “Hoera, ik zal leven!” Of ook: “Oei, wat een ramp!” of “Geweldig, wat heb ik een geluk!” En wat doet die steen dan? Neemt die soms iets van je weg of draagt die juist iets aan? Hij is gewoon niet in staat om iets ten nadele of ten voordele voor jou te betekenen.

Zo kunnen ook de sterren en het vuur en de vogels en welke andere schepselen van dien aard die je als tekenen onderzoekt, je geen schade toebrengen of juist van dienst zijn. Bij gevolg, als je vertrouwen stelt in een schepsel dat tot jouw dienst geschapen is, en Mij dus verwerpt, dan zal ook Ik, overeenkomstig mijn rechtvaardig oordeel, jou uit mijn ogen verwerpen, en jou het geluk van mijn rijk ontnemen. Want Ik wil niet dat je sterren of vuur, gevogelte of andere dergelijke schepselen ondervraagt over toekomstige aangelegenheden. Want als je ze met volle inzet hebt nagevorst, zijn jouw ogen voor mij besmet. Ik verwerp jou dan als een gevallen engel, die zich van de waarheid heeft afgekeerd en zichzelf in het verderf heeft gestort.

O mens, waar was jij toen de sterren en de andere schepselen werden gemaakt? Heb jij misschien aan God raad gegeven toen Hij daarmee bezig was?

(Dit verwijt maakt God aan Job. Zie Job 38 en 39.)

De verwaandheid van dit soort napluizerij is ontstaan bij de eerste opstand. Toen de mensen God zozeer in vergetelheid hadden weggestopt, heeft geslacht na geslacht hoogmoedig de schepselen bekeken en daarin gespeurd naar verschillende tekenen in verband met toekomstige zaken. Op deze wijze is die dwaling in Baal ontstaan. Volledig de weg kwijt, zijn de mensen een schepping van God als God gaan vereren. Duivelse spot heeft hen daartoe aangezet. Verlangend om te weten wat zij niet moesten weten, hebben zij meer naar het schepsel als naar de Schepper omgezien.

22. Hoe de duivel de mens heeft misleid met toverij.

Het werd nog erger toen de mensen door duivelse toverkunst hun verstand begonnen te verliezen. Zo erg dat zij naar de duivel opzien en naar hem luisteren, terwijl hij hen bedrieglijk toespreekt en wijs maakt dat er naast de schepping die zij voor zich zien, er ook nog een andere bestaat. Ik wil hiermee niet zeggen hoe de eerste verleiders door de duivel onderricht zijn zodat zij, die hem op deze wijze zoeken, hem ook zien en horen . Zij zelf zijn ten zeerste schuldig aan deze slechtigheid waarmee zij Mij, hun God, ontkennen, en de oude verleider nalopen. O mens, in het bloed van mijn Zoon heb Ik je gezocht, niet met kwade opzet, maar met groot respect. Maar Mij, de ware God, verlaat je en hem die jou bedriegt, loop je achterna. Ik ben rechtvaardig en waarachtig. Daarom vermaan Ik je in geloof en spoor Ik je aan in liefde, en breng je terug in boetedoening, zodat je, hoezeer je ook met bloed besmeurd bent door je zonden, kunt opstaan uit je puinhoop. Maar als je de spot met Mij drijft, zul je de parabel van de volgende gelijkenis gewaar worden.

23. Een parabel hierover.

Een heer had veel knechten die hem onderdanig waren. Aan ieder van zijn knechten gaf hij veel wapentuig. Hij zei hen: “ Weest dapper en nuttig en werpt traagheid en lauwheid van u af”.

Maar toen zij eens met hem onderweg waren, zagen die knechten langs de weg een of andere bedrieger, een op allerlei gebied zeer bedenkelijke fantast. Sommigen van hen lieten zich beetnemen en zeiden: “Wij willen van deze mens wel graag zijn kunsten leren”. En zij gooiden de wapens weg die zij bij zich droegen, en liepen achter hem aan. Anderen zeiden nog tegen hen: “Wat doen jullie nu door achter die bedrieger aan te gaan en onze heer treiterend uit te dagen?” En zij antwoordden: “ Het zal onze heer toch geen schade berokkenen?” En hun heer zei tot hen: “O, niets nuttige knechten, waarom hebben jullie de wapens die ik jullie gaf, weggeworpen? En waar zit voor jullie het voordeel in om voorkeur te geven aan die onzin, boven het dienen van mij, jullie heer ? Loop maar achter die bedrieger aan als je daar zin in hebt, want mij dienen willen jullie niet. En zie dan maar wat zijn dwaasheid jullie brengt”.

De strekking van deze parabel is:

Die heer is de almachtige God die met zijn macht over alle volken regeert. Hij heeft iedere mens toegerust met verstand. Hij heeft hem de opdracht gegeven strikt en waakzaam te zijn in het beoefenen van de deugden en om slechtigheid en nalatigheid van zich af te schudden. Maar terwijl de mensen zich haasten om de weg van de waarheid op te gaan en zich gereed te maken om de goddelijke deugden te beoefenen, komen zij veel bekoringen tegen. De duivel staat hen op te wachten niet op de weg van de waarheid, maar verdekt opgesteld om hen door misleiding in een hinderlaag te lokken. Hij is de verleider van heel de wereld en de bewerker van een veelvoud van de allerergste ondeugden. Dat is ook de reden waarom sommigen mensen meer geneigd zijn tot onrechtvaardigheid dan tot een juiste levenswijze. Door de duivel misleid, leggen zij zich eerder toe op het nagaan van de ondeugden van die oude verleider, dan op het omarmen van de deugden van God. En het verstand dat zij zouden moeten richten op de goddelijke voorschriften, buigen zij om naar de ondeugden van aardse boosaardigheid, en zij onderwerpen zij zich aan de duivel.

Leermeesters die het goed met hen menen, maken hen, vaak met aanhalingen uit de Heilige Schrift, duidelijk dat hun daden slecht zijn en dat, als zij de duivelse verzinsels volgen, goddelijke wraak hun deel zal zijn.

Maar terwijl zij de vermaningen aan hun adres al te vaak weglachen, beweren zij trots dat zij maar in weinig zaken zondigen en dat zij God maar minimaal beledigen. Terwijl zij volharden in die stijfkoppigheid, krijgen zij de goddelijke veroordeling over zich heen. Want aan die knechten die in zondigheid leven, wordt verweten dat zij het gezonde verstand dat zij van boven hadden gekregen, hebben verstikt en dat zij liever de verlokkingen van de oude verleider hebben aanvaard dan dat zij hun schepper hebben bemind, die zij strikt moesten dienen.

Met als gevolg dat zij zelf afgerekend worden, veracht door de duivelse voorspiegelingen zoals hij gewoon is te doen. Zij moeten gedwongen toezien wat die uitermate nietswaardige verleiding hun heeft opgeleverd. Want op deze wijze verworpen, lopen zij de verdoemenis tegemoet, omdat zij met voorbijgaan van de goddelijke geboden, zich tevreden hebben gesteld met het volgen van de duivel in plaats van God.

Ik wil immers niet dat mensen Mij verachten. Zij moeten Mij in geloof kennen. Want als ze Mij verwerpen en daarvoor in de plaats hun oog werpen op een schepsel dat aan hen onderworpen is, in navolging van de oude verleider, dan zal ook Ik toestaan dat hun samen met dat schepsel en met de duivel geschieden zal overeenkomstig het verlangen van hun hart. Dan kunnen zij ondervinden wat voor voordeel het schepsel dat zij aanbeden hebben, hun brengt, of wat de duivel hen tot voordeel is, die zij gevolgd hebben.

24. Zodra de heilzame en nuttige tijd van de mens voorbij is, verandert alles.

O domme mensen, waarom onderzoek je een schepsel om de duur van je leven te kennen? Niemand van u kan immers de duur van zijn leven kennen of er aan ontkomen of overslaan.

Hij kan alleen maar leven in de tijd die door Mij is vastgesteld. Want, mens, zodra jouw heil zowel in tijdelijke als in eeuwige zaken zijn volheid zal hebben bereikt, zul je het tijdelijke voor het eeuwige verwisselen, en zul je overgaan naar dat wat geen einde meer heeft.

Stel dat er een mens is die méér dan anderen een vurige relatie met Mij onderhoudt. Als hij denkt aan het stinkend vocht van de zonden, verlamt hem dit niet van angst. Hij vermijdt de hinderlagen van het oude serpent. Ik zal de geest van die mens niet van zijn lichaam scheiden voordat hij de zoete vruchten van zijn bestaan met hun heerlijke geuren tot een goed einde heeft gebracht.

Maar als Ik bij iemand zo’n grote zwakke houding aantref dat hij te week is om mijn juk op zich te nemen vanwege de pijn die hem dit aan zijn lichaam zal doen en uit angst voor de smerigste verleider, zal Ik die mens uit deze wereld wegroepen nog voordat hij in de lauwte van zijn verwelkende geest begint te verdorren. Ik weet immers alles.

Wel wil Ik aan het mensengeslacht het gevoel voor gerechtigheid meegeven om voorzichtig te zijn, zodat niemand zich later kan verontschuldigen als Ik hem ter dood veroordeel. Want Ik vermaan de mensen, Ik spoor hen aan om gerechtigheid te beoefenen, alsof zij reeds stervende wezens zijn ofschoon zij nog langer in leven zullen blijven. Want niemand kan een andere tijd hebben of over een andere tijdspanne beschikken dan die Ik hem overeenkomstig mijn wil ter beschikking stel.

Ook Job getuigt daarvan.

25. Woorden van Job over deze aangelegenheid.

U hebt zijn grenzen vastgesteld. Die kunnen niet overschreden worden (cfr. Job.14,5).

Daar wordt mee gezegd:

U die boven alles staat en alles voorziet nog voordat het gebeurt, hebt ook in het geheim van uw majesteit de grenzen van het mensenleven vast gesteld. Zodoende kan geen wetenschap of helderziendheid of slimmigheid ook maar ergens op vooruitlopen tot eigen voordeel, hetzij in de kinderjaren, in de jeugd of in de ouderdom van de mensen. Er zal alleen maar gebeuren wat U bevolen hebt dat mensen zal overkomen tot glorie van uw Naam, volgens de voorzienigheid van uw geheimen.

26. Woorden van God hierover.

O mens, Ik ken je al nog voor de grondvesting van de wereld.

(Cfr. Ef.1,4: Want in Hem heeft Hij ons uitgekozen al vóór de grondlegging van de wereld, om heilig en vlekkeloos voor Hem te staan in liefde.)

Maar toch wil Ik jouw dagen bekijken en zien of je ze nuttig besteed hebt. Ik wil alles wat je gedaan hebt, heel nauwkeurig en precies aan een onderzoek onderwerpen.

Maar het leven van hem die Ik plotseling uit het tijdelijk bestaan weghaal, heeft zijn tijd gehad. Zelfs als dat leven langer zou duren, zou het geen enkele groene levenskracht meer hebben om goede vruchten voort te brengen. Want met de lauwheid van vleselijk geloof zou hij alleen maar het holle geluid van woorden uitstoten als rook, en hij zou Mij niet ontroeren met een innige aanraking van zijn hart. Vandaar dat Ik hem geen enkele verlenging van dit leven geef, en hem weghaal uit dit tijdelijke bestaan voordat hij in die lauwheid van die onvruchtbaarheid terecht komt.

Maar Ik zeg je, mens: “Waarom veracht je Mij? Heb Ik niet mijn profeten naar jou toegezonden, en heb Ik niet mijn Zoon aan het kruis overgegeven voor jouw heil, en heb Ik mijn apostelen niet aan jou toegewezen om jou door het evangelie de weg naar de waarheid te wijzen? Daarom heb je geen enkele verontschuldiging alsof je al dat goede niet van Mij ontvangen zou hebben. En waarom schuif je Mij dan toch opzij?

27. God wil sterrenwichelarij en andere waarzeggerijen niet langer verdragen.

Maar de dwaling van dat verkeerde gedoe, met name dat zoeken naar tekenen in sterren, in vuur, in vogels of in andere dergelijke schepsels om te weten wat je doen of laten moet, wil Ik niet langer verdragen. Want al degenen die op duivelse aandrang deze dwaling voor het eerst uitgevonden hebben, hebben God veracht. Zij hebben zijn geboden helemaal over boord gegooid, waardoor zij nu ook zelf veracht worden. Maar Ik schitter in de helderheid van mijn God-zijn boven alle schepselen uit. Dat is ook de reden waarom mijn wonderen zich in mijn heiligen aan jou opbaren. Dus wil Ik niet dat je die dwaling van waarzeggerij nog langer in praktijk brengt, maar dat je opkijkt naar Mij.

28. De domheid en weerbarstigheid van de mens.

O domme mens, wie ben Ik? Klaarblijkelijk het hoogste goed! Vandaar dat Ik je alle goeds toebedeel, als jij Mij ijverig zoekt. En wie geloof je dat Ik ben? Ik ben God die boven alles en in iedereen aanwezig is. Jij wilt Mij houden voor een boerenknecht die bang is voor zijn meester. Hoe dat dan? Jij wilt dat Ik jouw wil doe, want jij veracht mijn geboden. Maar zo is God niet! Hoe dan wel? Hij heeft immers geen weet van een begin, en ook heeft Hij geen schrik voor een einde. De hemelen weerklinken van lofliederen, hun ogen gericht op Mij. En overeenkomstig hetgeen Ik heb bepaald, gehoorzamen zij Mij. Ook de zon, de maan en de sterren verschijnen in de wolken van de hemel volgens hun eigen wetmatigheid. Evenals de wind- en regenvlagen die jachtig in de lucht voort ijlen zoals dat voor hen is vastgesteld. En dat alles gebeurt in gehoorzaamheid aan hun schepper en op zijn bevel. Maar jij, mens volgt mijn bevelen niet op, maar jij doet wat je zelf wilt, alsof de rechtmatigheid van de Wet voor jou nooit werd afgekondigd of aangetoond. Ofschoon je maar as bent, ben je zo hardnekkig dat de juistheid van mijn Wet voor jou niet voldoende is. Toch is die door het bloed van mijn Zoon afgekondigd en in ere gesteld, en door mijn heiligen van zowel het Nieuwe als het Oude Testament gekoesterd.

29. De gelijkenis van de bok, het hert en de wolf.

Maar in je grote onnozelheid wil je Mij vangen door Mij bedreigend toe te voegen: “Als God zo graag wil dat ik rechtvaardig en goed ben, waarom maakt Hij mij dan niet zo?” Op die manier wil je Mij vangen zoals een onstuimige bok een hert te pakken wil nemen. Maar hij wordt zelf door het gewei van het hert danig gestoten en gespietst. Wanneer je onbezonnen in je doen en laten met Mij de spot wilt drijven, zal Ik op mijn beurt korte metten met jou maken. Met de voorschriften van mijn wet zal Ik jou volgens mijn rechtvaardig oordeel als het ware op mijn hoorns nemen. Dat zijn immers de bazuinen die in jouw oren schallen. Maar jij geeft er geen gehoor aan. Jij rent achter de wolf aan. Je denkt dat je hem kunt temmen, zodat hij je niet te na kan komen. Maar juist die wolf verslindt jou terwijl hij zegt: “Dat schaap is van de weg geraakt. Het wilde zijn herder niet volgen, maar is achter mij aangelopen. Daar wilde ik het precies hebben. Het heeft gekozen voor mij en heeft mij als zijn herder gewild”. O mens. God is rechtvaardig. Daarom heeft alles wat Hij in de hemel en op aarde gemaakt heeft, zijn juiste plek en ordening.

30. De gelijkenis met de heelmeester.

Ik ben immers de grote heelmeester van alle kwalen. Ik ga te werk als een dokter die een zieke mens ziet die hevig naar een geneesmiddel verlangt. Hoe moet je dat zien?

Als de ziekte een kleinigheid is, geneest hij die gemakkelijk. Maar als de ziekte ernstig van aard is, zegt hij tegen de zieke mens: “Ik verlang zilver en goud van jou. Als je mij dat geeft, zal ik je helpen”.

Zo, mens, doe Ik ook: kleine zonden was Ik schoon in de zuchten, de tranen en de goede wil van de mensen. Maar bij ernstigere tekortkomingen zeg Ik tot degenen die zich daaraan schuldig gemaakt hebben: “Mens, doe boete en verbeter jezelf. Dan zal Ik je barmhartig zijn en je het eeuwig leven schenken”.

Bij voorkomende gevallen mag je geen sterren en andere geschapen dingen raadplegen. Ook mag je de duivel niet aanbidden en aanroepen of iets van hem verlangen. Want als je meer wilt weten dan je toegestaan is, zul je door de oude verleider worden misleid.

Toen de eerste mens méér wilde weten dan passend was, is hij door de oude verleider misleid en is hij in het verderf gestort. Maar toch heeft de duivel geen weet gehad van de verlossing van de mens toen de Zoon van God de dood heeft gedood en de nacht van de hel heeft gebroken. In het begin heeft de duivel weliswaar de man overwonnen door de vrouw, maar uiteindelijk heeft God door tussenkomst van de vrouw de duivel verpletterd doordat zij de Zoon van God heeft gebaard. Die heeft de duivelse bezigheden tot nul teruggebracht.

Mijn geliefde Johannes getuigt daarvan.

31. Woorden van Johannes.

Hiervoor is de Zoon verschenen, om de werken van de duivel ongedaan te maken (Jo.1,3.8).

Wat betekent dit?

Omwille van het heil van de mens en zijn verlossing is een zeer helder licht verschenen namelijk de Zoon van God. Hij heeft weliswaar het armoedig gewaad van het menselijk lichaam aangetrokken, maar schittert als een vlammende ster in schaduwrijke wolken. Zo is Hij in de wijn pers geplaatst. Daar moest Hij wijn persen zonder droesem. Ofschoon Hij zelf de hoeksteen is*), is Hij in de wijnpers terecht gekomen en heeft er zulk een wijn gemaakt dat Hij die een maximale zoete geur meegaf.
(Jezus past Ps. 118,22 op zich zelf toe cfr. Mt.21,42; Mk.12,10; Lk.20,17.)

Hij schittert als een heldere mens in het mensengeslacht, want Hij (is (geboren) zonder vloeiing van besmet bloed (maagdelijke geboorte).

(Maagdelijkheid wordt vaak uitsluitend gezien als een biologisch gegeven. Maar in een religieuze context geeft maagdelijkheid een religieuze houding weer met de betekenis van totale beschikbaarheid voor het handelen van God. Maria formuleert dat in haar antwoord aan de engel: Mij geschiede naar uw woord (Lk.1,38).

In die zin kunnen alle mensen “maagd” zijn, cfr. Jezus o.a. in Jo.6,38 Niet om mijn eigen wil te doen ben Ik uit de hemel neergedaald, maar om de wil te doen van Hem die mij gezonden heeft. Hij leert ook ons te bidden: Onze Vader… uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel (Mt. 6,9). In religieuze zin zijn alle mensen geroepen om maagd te zijn: beschikbaar om de werken van God gestalte te geven, gehuwd of ongehuwd.

Met zijn krijgersvoet heeft Hij op de bek van het oude serpent getrapt en alle pijlen uit de lever van zijn ongerechtigheid getrokken. Die pijlen zitten vol razernij en wellust. Zo heeft Hij hem tot een totaal verachtenswaardig wezen gemaakt.

(De lever werd vroeger beschouwd als de zetel van alle hartstochten. Door er alle pijlen uit te trekken verhindert Jezus dat de duivel de mensen met deze pijlen nog schade kan toebrengen.)

Dus al wie kennis heeft in de Heilige Geest en vleugels in geloof, versmaad mijn aansporing niet. Integendeel, hij omhelst ze met de gretigheid van zijn hart, en volbrengt ze.

______

HET VIERDE VISIOEN


HOOFDSTUKKEN VAN HET VIERDE VISIOEN VAN HET EERSTE DEEL

  1. Klacht van de ziel die door Gods genade terugkeert van het verkeerde pad, en terugkeert naar moeder Sion.
  2. Over de vleugels van de ziel.
  3. Over de heilige woning waar zij is binnengetreden.
  4. Klacht van de ziel die zich met de hulp van God krachtig verzet tegen de verleidingen van de duivel.
  5. Over de bekoringen die uitgaan van duivelse overredingskracht.
  6. Waarom die dwalingen zo verlokkelijk zijn.
  7. Hoe toorn, haat en hoogmoed te bedwingen zijn.
  8. Klacht van de ziel die met vrees haar heilige woning verlaat.
  9. Over het feit dat kennis van God door geen enkele duisternis verduisterd kan worden.
  10. Over het feit dat in de schoonheid van de goddelijke gerechtigheid geen enkele ongerechtigheid gevonden kan worden.
  11. Over gesneden beelden, en waarom ze achterwege gelaten dienen te worden.
  12. Ezechiël over deze aangelegenheid.
  13. Over het feit dat er verschil is in menselijk zaad, en dat daaruit verschillende typen mensen uit voortkomen.
  14. Woorden van Mozes over deze aangelegenheid.
  15. Waarom er gebochelden en gebrekkigen geboren worden.
  16. Hoe een kind in de moederschoot tot leven wordt gewekt, en hoe het, eenmaal geboren, door de ziel wordt gesterkt en gesteund.
  17. Hoe de ziel haar krachten toont.
  18. Over het feit dat de mens (de man) drie wegen in zich heeft.
  19. Over het verstand.
  20. Over de wil.
  21. Gelijkenis over het vuur en het brood.
  22. Op welke wijze in de heilige woning van de wil – d.w.z. in het gemoed – alle krachten van de ziel warm worden en zich met elkaar verbinden.
  23. Over de rede.
  24. Over het gevoel.
  25. Over het feit dat de ziel de meesteres is, en het vlees de dienstmaagd.
  26. Gelijkenis van de boom in verband met de ziel.
  27. Over het feit dat de ziel geneigd is tot zonde, door Gods genade zich herpakt en de zonde achterwege laat.
  28. Over het feit dat de ziel die bekoord wordt door duivelse listen, op ingeving van Boven de pijlen van de duivel afweert.
  29. Over het feit dat de ziel die de lichamelijke woontent verlaat, met veel angst en beven het oordeel van de rechtvaardige Rechter afwacht.
  30. Woorden van God tot de mensen die gehoorzamen aan de geboden van God en het kwade verwerpen en het goede doen trouw volbrengen uit liefde tot God.
  31. Over het katholieke geloof.
  32. Woorden van Jesaja.

HET VIERDE VISIOEN VAN HET EERSTE DEEL

En vervolgens zag ik een geweldig grote en heldere gloed alsof die opvlamde in heel veel ogen.
Er waren vier hoeken aan die gloed, gericht naar de vier windstreken van de wereld. In een zeer groot mysterie maakte die gloed mij duidelijk dat het ging over het geheim van de Allerhoogste Schepper.
Temidden daarvan manifesteerde zich nog een andere glans gelijk aan het licht van de dageraad met zijn purperen gloed.

En toen zag ik op aarde hoe mannen in hun vaten melk aandroegen en er kaas van maakten.
Een deel van die melk was volvet. Daar werd sterke kaas van gemaakt. Een ander deel was mager.
Daar kwam door stremming zachte kaas uit voort. Nog een deel was geschift. Dat leverde bittere kaas op.

(Evenals in het tweede visioen (Scivias 1.2.13) maakt Hildegard ook hier gebruik van de beeldspraak van het stremmen van de melk om er het mannelijk verwekken van kinderen bij de vrouw mee aan te duiden. Beeldspraak heeft geen bewijskracht voor de waarheid, maar is alleen bedoeld om bepaalde facetten van de werkelijkheid te doen oplichten.)

Toen zag ik een vrouwenfiguur die als het ware de volgroeide gestalte van een mens in haar schoot droeg. En door de geheime beschikking van de opperste Schepper, kwam die gestalte heftig in beweging. Het was alsof een vurige bol, maar zonder de trekken van een menselijk lichaam, bezit nam van het hart van die gestalte. De hersenen werden er door geraakt, en stroomde verder door al zijn ledematen. Maar vervolgens, nadat die mensengestalte op deze wijze tot leven was gewekt, kwam zij uit de moederschoot te voorschijn. Overeenkomstig de bewegingen die deze bol zelf in de mensengestalte teweeg bracht, veranderde die bol ook van kleur. En ik zag hoe veel woelingen binnendrongen bij deze bol, die in het lichaam verbleef, en hem naar de aarde toe bogen. Maar toen zij weer op krachten was gekomen, richtte zij zich manhaftig op en bood krachtig weerstand. Met een diepe zucht sprak zij:

1. Klacht van de ziel die door Gods genade terugkeert van het verkeerde pad, en terugkeert naar moeder Sion.

Ik, pelgrim, waar ben ik? In de schaduw van de dood (Lk.1,79). En wat voor weg volg ik? Een dwaalweg. En wat voor vertroosting valt mij te beurt? Die van een pelgrim.

(Hildegard gebruikt hier de vrouwelijke vorm. Zo ook in het vervolg van dit hoofdstuk: “ik” is vrouwelijk. Stemt overeen met “de ziel”, de “anima”.)

De woning die ik zou moeten hebben, zou er een moeten zijn met vijf vierkante stenen, schitterender dan de zon en de sterren. Want de ondergaande zon en de ondergaande sterren zouden zich niet in die woning moeten kunnen spiegelen, maar wel de glorie van de engelen. Het fundament van die woning zou van topaas moeten zijn. En de bouw zou moeten bestaan uit allerhande edelstenen, de trappen uit kristal, en de portalen met goud geplaveid. Want ik zou deelgenoot van de engelen moeten zijn, want ik ben een levende ademtocht die God geblazen heeft in korrelig leem. Daarom zou ik God moeten kennen en Hem aanvoelen.

(Zie Gen.2,7. De uitdrukking “korrelig leem” als de zaaddragende mannelijke mens, zijn we al eerder tegengekomen. Ook Jes.48,19 gebruikt die beeldspraak: Uw kinderen zouden als het zand geweest zijn, en uw nakomelingen als de korrels daarvan.)

Maar o wee! Toen mijn woning begreep dat zij met haar ogen alle kanten op kon kijken, richtte zij haar gezichtsvermogen naar het Noorden! Och toch! Daar werd ik gevangen genomen, beroofd van mijn ogen en van de vreugde van het weten. Mijn kleren werden aan flarden gescheurd. Zo werd ik van mijn erfgoed verdreven. Ik werd weggevoerd naar een vreemde streek, verstoken van al wat mooi en eervol is. Ik ben daar onderworpen geworden aan de ergste vorm van slavernij. En zij die mij gevangen genomen hadden, sloegen er op los en dwongen mij te eten samen met de varkens.

Hildegard roept hier sterk de parabel van de verloren zoon in herinnering. Zie Lukas 15,11-32.

Men stuurde mij naar een verlaten plek waar men mij zeer bittere kruiden te eten gaf, gedoopt in honing. Vervolgens plaatsten ze mij zelfs in een perskuip en kwelden mij met veel folteringen. Toen trokken ze mij mijn kleren uit en brachten mij veel verwondingen toe. Vervolgens stuurden zij mij uit om te gaan jagen. Ze dwongen mij om kruipend gedierte te vangen, heel gemeen en giftig, zoals schorpioenen, adders en ander soortgelijk gespuis. Dat gedierte spuwde mij helemaal onder met hun gif. Ik werd er zwak van en ziek. Toen bespotten zij mij en zeiden: “Waar is nou jouw eer?” O, ik trilde helemaal, en met een diepe zucht vol droefheid zei ik stilletjes: “Waar ben ik toch terecht gekomen? Hoe ben ik hier beland? Waar vind ik iemand die mij in deze gevangenschap kan troosten? Hoe kan ik deze kettingen verbreken? O, welk oog zal mijn wonden kunnen zien? Welke neusvleugels kunnen de afschuwelijke stank daarvan verdragen? Welke handen zullen mijn wonden met olie zalven? O, wie heeft er medelijden met mijn ellende? Laat de hemel toch mijn geroep horen, en dat de aarde trillen zal vanwege mijn droefheid, en dat al wat leeft zich vol medelijden over mijn gevangenschap heen buigt, want de smart die mij neerdrukt, is zeer bitter. Ik ben immers een pelgrim zonder vertroosting en zonder hulp.

O, wie zal mij troosten? Zelfs mijn moeder laat mij in de steek, want ik ben afgedwaald van de weg van het heil. Wie zal mij redden dan God alleen?!

Terwijl ik echter aan u denk, moeder Sion, waarin ik had moeten wonen, zie ik duidelijk de bitterste slavendiensten waaraan ik onderworpen ben. En terwijl ik mij de muziek van allerlei aard in gedachten roep die in u klinkt, voel ik hoe gewond ik ben. Maar ook als ik denk aan de vreugde en de blijdschap van uw glorie, verafschuw ik het vergif waarmee die bezoedeld zijn.

O, waar moet ik heen? Waarheen kan ik vluchten? Mijn smart is immers onnoemelijk. Want als ik in al dat kwaad blijf steken, zal ik in het gezelschap zijn van hen met wie ik schandelijk in het land van Babylon heb verkeerd.

(Babylon is het land waarheen het volk van God – de Joden- in ballingschap werd gevoerd van het jaar 606 tot 538/7 vóór Christus.)

En waar bent U, moeder Sion?

(Zoals Babylon staat voor ballingschap: leven ver weg van God, zo is Sion (alias Jeruzalem) de plaats van God, van leven met God.)

Wee mij, omdat ik van U ben weggegaan. Als ik U niet zou kennen, zou mijn smart minder pijnlijk zijn. Maar nu wil ik wegvluchten van dat allerslechtste gezelschap. Het onzalige Babylon heeft mij immers op een loden weegschaal geplaatst en mij onder heel grote balken geplet, zodat ik bijna niet meer kan ademen. En terwijl ik onder tranen mijn verzuchtingen bij u, mijn moeder, uitstort, ontketent het rampzalige Babylon zo’n oorverdovend lawaai, dat u mijn stem niet kunt horen. Dus zal ik met volle inzet op zoek gaan naar smalle paden waarlangs ik aan mijn zeer slecht gezelschap en aan mijn gevangenschap kan ontsnappen.

En toen ik dit gezegd had, ben ik een smal pad opgegaan. Daar heb ik mij verstopt in een smalle spleet, richting het Noorden. Ik weende zeer bitter omdat ik mijn moeder had verloren. In die spleet heb ik nagedacht over al mijn verdriet en al mijn verwondingen. Zoveel huilbuien heb ik daar geweend, dat elk verdriet en iedere kneuzing van mijn wonden nat geworden zijn van mijn tranen. En toen bereikte een heel zoete geur mijn neusvleugels. Het was alsof het een tedere zucht van mijn moeder was. O, wat heb ik snikkend gehuild, toen ik voelde dat die kleine troost er was. En bij al die tranen heb ik gejubeld van vreugde. Dat was zo heftig dat zelfs die berg waar ik mij in een spleet schuil hield, er van mee bewoog. En ik zei: “O, moeder, moeder Sion, wat gebeurt er met me? En waar is nu je eerzame dochter? O, hoe lang, hoe lang ben ik al verstoten van uw moederlijke zachtheid? U, die mij zo lief met veel genietingen had gevoed”. In die tranen genoot ik zó alsof ik mijn moeder in levende lijve zag.

(Hildegard ziet in een berg met zijn spleten en holen het beeld van een moederlijf. In het visioen van “het kosmisch ei” (Zie Scivias 1.3.) duidt Hildegard “de dooier” als “de mens”. Daarin is “korrelig leem” de mannelijke mens, en “de berg” als de vrouwelijke mens.

Heeft Hildegard hier in Scivias 1.4.1 een jeugdtrauma van haarzelf onder woorden gebracht? Het hevig lijfelijk verlangen naar de troost van haar moeder die zij al zo vroeg heeft moeten ontberen. Zij werd immers al op achtjarige leeftijd afgestaan aan Jutta voor verdere opvoeding en opleiding.)

Maar mijn vijanden die mijn roepende klachten hoorden, zeiden: “Waar is zij over wie wij in onze kliek naar willekeur konden beschikken? Dat was zelfs zó dat zij alles deed, wat wij wilden. Zie nu hoe zij de hemelingen aanroept! Laten wij dus al onze kunsten in werking stellen. Laten wij haar met zoveel ijver en toeleg bewaken, dat zij ons niet ontsnappen kan. Voorheen was zij immers volledig aan ons onderworpen. Als wij zo te werk gaan, zal zij ons opnieuw volgen”.

Maar ik ben stiekem uit de rotsspleet geslopen waarin ik mij verborgen had. Ik wilde wat hoger klimmen waar mijn vijanden mij niet zouden vinden. Maar zij plaatsten een zee met zoveel bruisend geweld tegenover mij, dat ik daar met geen mogelijkheid doorheen kon. Daar was evenwel een brug. Maar die was zo gammel en angstaanjagend dat ik ook daar niet overheen durfde. Aan de einder van die zee kon men een hoogvlakte ontwaren met toppen zo hoog dat ik ook daar niet overheen zou kunnen. En ik zei: “Wat kan ik, ongelukkige, nu nog doen?”.

De lieve zachtheid van mijn moeder had ik even gevoeld. Daarom veronderstelde ik dat zij mij weer naar zich toe wilde halen. Maar o wee, zal zij mij opnieuw in de steek laten? Och, waar moet ik toch heen? Want als ik terugga naar mijn vorige gevangenschap, zullen zij mij nog meer bespotten dan voorheen, omdat ik huilend om mijn moeder heb geroepen. En ook dat zij mij weer in de steek laat, nadat ik even haar lieve zachtheid heb geproefd.

Maar nadat ik de zoete kracht van mijn moeder had bespeurd, was ik zo sterk dat ik mij naar het Westen wendde, en opnieuw de angstaanjagende paden begon te bestijgen. Maar die paden waren zo vol doorns en distels en andere dergelijke hindernissen dat ik daar nauwelijks een stap voorwaarts kwam. Maar toch, met de grootste inspanning en ten koste van heel veel zweet, lukte het mij uiteindelijk en ternauwernood de overkant te bereiken. Maar vanwege de inspanning raakte ik zo vermoeid, dat ik nauwelijks nog kon ademhalen. Eindelijk, en met de grootst mogelijke inspanning bereikte ik de top van de berg waarin ik mij voorheen verscholen had. Maar nu stond ik voor de helling waarlangs ik naar beneden moest. En kijk, daar waren ze weer de adders, de schorpioenen, de draken en dat ander kruipend gespuis. Zij keerden zich tegen mij en lieten hun sissend geluid in mijn richting horen. Daarom, verlamd van schrik, schreeuwde ik het uit: “O moeder, waar ben je? Mijn smartelijke toestand zou gemakkelijker te dragen zijn, als ik van te voren de zoetheid van je aanwezigheid niet geproefd had. Want nu kom ik opnieuw in die gevangenschap terecht waarin ik zolang gevangen heb gezeten. Waar is jouw hulp nu dan?”

Toen hoorde ik de stem van mijn moeder die tot mij sprak:

2. Over de vleugels van de ziel.

“O dochter, ren, want vleugels om te vliegen zijn je gegeven door de krachtigste Schenker aan wie niemand kan weerstaan. Dus vlieg snel over al deze hindernissen heen”.

En ik, gesterkt door die woorden van troost, heb die vleugels aangetrokken en ben snel over al dat giftige en dodelijke gespuis heen gevlogen.

3. Over de woontent waar zij is binnengetreden.

Zo kwam ik bij een woonstee die van binnen helemaal van het sterkste staal gemaakt was. En eenmaal binnen verrichtte ik er daden van licht, terwijl ik voorheen alleen maar daden van duisternis deed. In die woonstee, aan de Noordzijde, plantte ik een zuil van ongepolijst ijzer. Daaraan hing ik waaiers op van diverse pluimages die naar alle kanten wuifden. En toen ik hemels brood vond, heb ik dat opgegeten. Richting het Oosten bouwde ik een vesting van vierkante stenen. Ik legde er vuur in aan en dronk er mirre-wijn met most vermengd. In Zuidelijke richting bouwde ik een toren met vierkante stenen. Ik hing er roodkleurige schilden aan op. En in de vensters plaatste ik ivoren klaroenen. In het midden van die toren goot ik honing uit. Daarmee vermengde ik allerlei geurige kruiden, en maakte er een kostbare zalf van. De geweldige geur daarvan verspreidde zich door heel de woonstede. Naar het Westen toe deed ik niets, want die kant was naar de wereld toegekeerd.

Maar ondertussen, terwijl ik met dit alles heel druk bezig was, grepen mijn vijanden hun pijlkokers en vielen mijn woonverblijf aan. Maar omdat ik zo intens bezig was, schonk ik geen aandacht aan dat dom gedoe, totdat de deur helemaal vol pijlen zat. Maar geen van hun pijlen was in staat gebleken de deur of de zuil te doorboren. Ook ik zelf kon er niet door getroffen worden. Toen zij dat bemerkten stuurden zij een geweldige watermassa op mij af in de hoop mij en de woonstede daarmee te gronde te richten. Maar ook in deze boze opzet slaagden zij niet. Daarom dreef ik stoutmoedig de spot met hen en zei: “De vakman die dit woonverblijf gebouwd heeft, was wijzer en sterker dan jullie. Daarom, raapt jullie pijlen maar bij elkaar en leg ze ter zijde, want zij vermogen geen enkele overwinning op mij te behalen zoals jullie zo graag willen. Kijk maar of ze mij verwond hebben! Met veel pijn en moeite heb ik heel veel strijd met jullie gevoerd, omdat jullie mij de dood wilden aandoen. Maar dat is jullie toch niet gelukt. Ik was bewapend met heel krachtige wapens. Ik heb scherpgeslepen wapens tegen jullie gebruikt om me fel tegen jullie te weren. Dus, weg jullie, terug! Want voortaan hebben jullie geen macht meer over mij!”

4. Klacht van de ziel die zich met de hulp van God krachtig verzet tegen de verleidingen van de duivel.

Maar ik, zwak en ongeletterd, zag ook dat er heel wat woelingen aanstormden op een andere bol die zij wilden vernietigen. Maar ze kregen het niet klaar, want die bol bood heftige weerstand. Hij gaf die woelingen geen gelegenheid om als een razende tekeer te gaan. Zij sprak wel op klagende toon:

Ofschoon ik maar armzalig ben, heb ik toch een grote opdracht. O, wat ben ik? Wat is de klacht die mij zo doet roepen? Ik ben slechts een levende ademtocht in een mens, geplaatst in een woontent van merg, van aderen, van botten en vlees. Op deze wijze geef ik groene groeikracht aan de woontent, en draag die overal met mij mee met al zijn behoeftes. Maar o wee! Zijn zinnelijkheid brengt viezigheid met zich mee, losbandigheid en lichtzinnige gewoontes en allerlei ondeugden. Ach, hoe erg zucht en beklaag ik mij hierover. Want als het goed gaat met het functioneren van mijn levenstent, overvalt mij de duivelse bekoring die mij prikkelt op alle gebied. In een vlaag van hoogmoed richt ik mij op terwijl ik vaak zeg: “Ik wil te werk gaan overeenkomstig de drang van de groene groeikracht van de aarde”. Op mijn woonplek heb ik verstand van alles wat er te doen valt. Maar ik word zozeer gehinderd door wat voorrang wil hebben, dat ik geen echte keuze maak totdat ik zie welke vreselijke verwondingen ik daardoor oploop. O wat heb ik toen gejammerd en gezegd: O God, U hebt mij toch geschapen? Zie hoe gemeen de wereld mij overweldigt. En ik sla op de vlucht. Hoe? Omdat mijn lichamelijke woontent vol vleselijke begeerte zit, en ik daar trek in heb, stem ik daarmee in. Maar het verstand dat met kennis in mij waakt, laat mij zien dat ik door God geschapen ben. Met datzelfde verstand voel ik ook aan waarom Adam zich angstig verstopt heeft, toen hij het goddelijk gebod overtreden had. Op dezelfde wijze verstop ook ik mij angstig voor het aangezicht van God, als ik aanvoel dat wat ik met mijn lichaam doe, tegenstrijdig is aan de bedoeling van God. Wanneer ik echter de loden weegschaal*) van de zonde heb laten doorslaan, veracht ik alles wat te maken heeft met de begeerten van het vleselijke bestaan.

(Loden weegschaal. Dezelfde uitdrukking heeft Hildegard ook al in Sc.1.4.1 gebruikt. Deze uitdrukking zal wel staan tegenover de fijngevoeligheid van een goudschaaltje. De naald daarvan komt al in beweging bij het geringste greintje goud. Maar de loden weegschaal van de zonde reageert pas als het te laat is.)

5. Over de bekoringen die uitgaan van duivelse overredingskracht.

Och, ik zwervende pelgrim, hoe kan ik staande blijven te midden van deze gevaren? En als de duivelse bekoring bij mij binnendringt en zegt: “Is dat wat je niet weet, of niet ziet of niet doen kunt, iets goeds? Wat zal het zijn?” En als hij verder gaat met: “En wat je kent en begrijpt en doen kunt, waarom doe je dat dan niet?” Wat moet ik dan? Heel bedroefd zal ik antwoorden: “Och, ik arme! Sinds Adam het goddelijk gebod overtrad en hij naar de aarde verbannen werd, zijn mij via hem schadelijke en giftige zaken toegefluisterd geworden. Heel het menselijk geslacht is er door getroffen”. Want door de smaak van de appel die hij in ongehoorzaamheid proefde, heeft hij de schadelijke, zoete smaak van vlees en bloed ingeslikt, en daarmee de smet van de ondeugd tot stand gebracht. Vandaar dat ik de zonde van het vlees in mij gewaar word, terwijl ik mijn aller-reinste God verwaarloos, omdat ik dronken ben van zondeschuld. Maar dat wat de neiging van mijn menselijk lichaam met zich meebrengt, moet ik niet volgen. Want vanuit het feit dat Adam bij zijn ontstaan zuiver en ongecompliceerd geschapen was, heb ik eerbied voor God, omdat ik weet dat ik door Hem zuiver en ongecompliceerd geschapen ben. Maar zo af en toe word ik onrustig door slechte gewoontes.

O, door dit alles ben ik een zwerfster geworden. Zo komt het dat bekoringen van allerlei aard mij veel leugens vertellen. Zij komen bij mij op en zeggen: “Wie ben jij eigenlijk? Wat doe je? Wat zijn dat voor gevechten die je levert? Je bent immers ongelukkig! Je weet niet of dat wat je doet, goed of slecht is. Waar moet dat uiteindelijk naar toe? En wie zal je dan redden? En wat is dat voor onzin die jou gek maakt? Geef je voorkeur aan wat je welgevallig is, of sla je op de vlucht voor datgene waar je bang voor bent? Ja, wat moet je nou? Het één weet je, en het andere weet je niet! Wat je aanstaat, dat is je verboden, en wat jou angst inboezemt, daartoe word je door een goddelijk gebod verplicht. En hoe weet je dat het dan goed zit? Het zou beter geweest zijn als je niet geboren was*).

(De duivel verwijst hier naar een woord van Jezus om zijn eigen stelling kracht bij te zetten. Toppunt van huichelarij. Mt. 26,26: Jezus over Judas: “Het zou beter zijn voor die mens, als hij niet geboren was”.)

Nadat deze bekoringen in mij naar boven gekomen waren, ben ik begonnen met een andere weg op te gaan. Voor mijn vleselijk bestaan is die zwaar, want ik maak een begin met het beoefenen van de gerechtigheid.

Maar opnieuw rijst de twijfel: “Komt dit van de Heilige Geest of niet?” En ik reageer met: “Dat is onzin!” Vervolgens wil ik opstijgen tot boven de wolken. Hoe dat? Ik wil boven mijn verstand uitstijgen en die dingen aanpakken die ik niet volbrengen kan. Maar als ik het geprobeerd zal hebben, bezorg ik mij zelf een heel grote droefenis. Het heeft tot resultaat dat ik uiteindelijk helemaal niets doe, noch op het niveau van de heiligheid noch op het vlak van de goede wil. Ik voel enkel de onrust van de twijfel in mij, van de wanhoop, van verdriet, van het onderdrukken van alles wat in mij is.

En als de duivelse influistering mij zo onrustig maakt, o, wat een rampzaligheid doemt dan voor mij op. Al het kwade wat er is of maar zijn kan, komt mij, ongelukkige, voor de geest: in zelfverwijt, vervloeking, wroegingen van lichaam en geest, in gemene woorden tegen de zuiverheid en de gezonde grootheid van God. Dat is zo erg dat zelfs het meest onbillijke bij mij naar boven komt: alle geluk en alle goeds dat zowel in God als in de mens aanwezig is, is voor mij een plaag geworden en ligt mij zwaar op de maag. Dat alles lijkt me eerder de dood dan het leven te beloven. Ach, hoe ongelukkig is deze tweestrijd. Zij levert mij alleen maar moeite op moeite op, verdriet op verdriet, innerlijke verscheurdheid op verscheurdheid. Alle geluk wordt mij weggenomen.

6. Waarom die dwalingen zo verlokkelijk zijn.

Maar waar komt het kwaad van die dwalingen uit voort? Klaarblijkelijk hieruit. Het oude serpent heeft nu eenmaal de arglist in zich, de verraderlijke sluwheid en het dodelijk venijn van de ontucht. Want in zijn doortraptheid maakt hij mij ongevoelig voor de zonde en neemt hij het begrip voor de vreze des Heren uit mij weg. Dan ben ik niet meer bang om te zondigen en zeg ik: “Wie is God? Ik zou niet weten wie God eigenlijk is”. Met zijn verraderlijke sluwheid fluistert hij mij zijn halsstarrigheid in, zodat ik volhard in het kwaad. Maar met zijn dodelijk gif van ongerechtigheid ontneemt hij mij mijn geestelijke vreugde, zodat ik mij noch in God noch in een mens verheugen kan. Op die manier zaait hij twijfel en wanhoop in mij, zelfs zo dat ik er aan twijfel of ik gered kan worden of niet. O, welke vleselijke mensen (letterlijk: “woontenten”) zijn in staat om zoveel gevaren van duivelse listigheid te weerstaan?

Maar als ik dan met Gods genade bedenk dat ik door God geschapen ben, dan geef ik, te midden van de druk van deze duivelse bekoringen, het volgende antwoord: “Ik zal niet bezwijken voor de aardse broosheid, maar mij juist heel sterk te weer stellen”. Hoe dan?

Telkens als mijn lichamelijk wezen (=woontent) onrechtmatige dingen wil doen, stuit ik met de wijsheid van mijn geduld op de weerstand van merg, bloed en vlees. Het is zoals een sterke leeuw die zich verdedigt, en zoals een slang die zich in zijn hol verstopt om aan een doodsteek te ontkomen. Want ik wil niet geraakt worden door de pijlen van de duivel, en ook wil ik niet toegeven aan de lusten van het vlees. Hoe gaat dat dan?

7. Hoe toorn, haat en hoogmoed bedwongen kunnen worden.

Wanneer duivelse woede mijn woontent in brand wil steken, richt ik mijn blik op de goedheid van God. De woede heeft die nooit kunnen raken. Zo zal ik vol geestelijke vreugde zachter zijn dan de lucht die met zijn milde regen de dorre grond besproeit, zodra deugden hun groene levenskracht in mij gaan vertonen. Daarin bespeur ik Gods goedheid.

Maar als haat mij probeert te kleineren, kijk ik om naar de barmhartigheid en het lijden van Gods Zoon. Zo hou ik mijn lichamelijke behoeftes in bedwang. Ik neem dan in gelovig gedenken de zoete geur van rozen waar die op doornstruiken bloeien. Op deze wijze erken ik mijn Verlosser. Maar de trots in mij wil een toren van eigendunk bouwen zonder fundament op een rots. Zij wil dat er geen tweede toren zo hoog zal zijn als die in mij. De mijne moet altijd boven de andere uitsteken. Wie zal mij dan te hulp snellen? Want de oude slang die boven allen uit wilde stijgen, is neergestort in de dood. Nu probeert hij ook mij mee te sleuren. Vol droefheid zeg ik dan: “Waar is mijn God en Koning ? (cfr. Ps.84,4) Wat voor goeds kan ik doen zonder God? Niets!”

Op die manier richt ik mijn blik naar God die mij het leven schonk. Ook snel ik naar de allerheiligste Maagd die de trots van het oude grotmonster heeft vertrapt. Op deze wijze wordt ik een zeer stevige bouwsteen in de handen van God. De roofzuchtige wolf, die door God met een haak in bedwang gehouden wordt, kan mij totaal niet overweldigen. Zo heb ik bij God in de hemel weet van het allerliefste dat bestaat n.l. de nederigheid. Ik ruik als het ware de nooit aflatende zoete geur van balsem terwijl ik mij verheug in de lieve nabijheid van God. Het is alsof ik vertoef in de geur van alle zalfoliën tegelijk. Op gelijke wijze weer ik ook alle andere ondeugden af met het allersterkste schild van de nederigheid.

8. Klacht van de ziel die met angst en beven haar lichamelijke woning verlaat.

Vervolgens zag ik, kleine en hulpeloze mens, hoe een bepaalde bol zich wringend losmaakte uit de banden die hem vasthielden. Treurend brak hij uit zijn vaste verblijfplaats weg.

(“bol”= leefsfeer, levend wezen, mens)

Hij zei: “Ik ga weg uit mijn lichamelijke woning. Maar ik, ongelukkige, vol treurnis, waar ga ik naar toe? Ik zal over verschrikkelijke en angstaanjagende wegen naar het gericht gaan waar ik gevonnist zal worden. Ik zal daar alles aan het licht brengen wat ik gedaan heb toen ik nog in mijn lichaam verbleef. Ik zal er dan de beloning of de vergelding voor krijgen overeenkomstig wat ik verdiend heb. O, hoe groot zal mijn angst daar zijn!”

En toen hij (de bol) zich losmaakte, kwamen er geesten opdagen, sommige lichtend, andere neerdrukkend. Zij waren er ook al bij tijdens de levenswandel en bij alles wat zich daar toen afspeelde. Nu wachtten zij het loskomen van de bol af om hem weg te voeren.

En ik hoorde een forse stem die tot hen sprak: “Hij moet van plaats tot plaats gevoerd worden waar hij geleefd heeft”.

En opnieuw hoorde ik een stem die tot mij sprak:

“De zalige en onuitsprekelijke Drieëenheid heeft zich aan de wereld geopenbaard toen de Vader zijn eniggeboren Zoon, ontvangen van de Heilige Geest en geboren uit een Maagd, naar de wereld heeft gezonden. Hij moest de mensen, hoe verschillend van geboorte ook, en met hoeveel zonden ook belast, terugbrengen langs de weg van de waarheid. Op deze wijze zouden zij bevrijd worden van de knellende banden van hun lichamelijke zwaartekracht. En met de goede en heilige werken omkleed zouden zij de vreugde van het eeuwig erfgoed verkrijgen”.

9. Over het feit dat geen enkele zaak aan de kennis van God ontsnapt.

O mens, opdat je het dieper zult begrijpen en het je zonneklaar helder wordt, zie je een heel grote en felle lichtschijn. Die licht op als met heel veel ogen. Het is een vierkantig oppervlak met de vier zijden naar de vier windrichtingen gekeerd. Dat is een voorafbeelding van de kennis van God die groot is in zijn mysteries en zuiver in zijn verschijningsvormen. Zij schittert door een uitermate diep inzicht. Met de allerscherpste blik van een viervoudige standvastigheid strekt zich dat inzicht uit over de vier windstreken van de aarde. Zowel degenen die verworpen worden als degenen die gered worden ziet zij al komen. Zij laat hen het geheim van zijn verheven majesteit zien. Dat wordt duidelijk ten toon gespreid in de afbeelding die je kunt zien in de hoogte en in de diepte. Daarin manifesteert zich nog een ander schitterend licht, gelijk aan het ochtendgloren, waarin een purperen gloed zichtbaar is.

Dat betekent dat de kennis van God ook nog zichtbaar is in het feit dat de Eniggeborene van de Vader, nadat Hij vlees geworden is uit een Maagd, zich gereed gemaakt heeft om in volle overgave van geloof zijn bloed te vergieten voor het heil van de mensen. Voor diezelfde kennis van God zijn goeden en slechten duidelijk herkenbaar, want die kennis wordt nergens door verduisterd.

Maar jij, mens, zegt: “Wat doet de mens eigenlijk, als God toch alles al voorziet wat de mens zal doen?” Daarop, mens, antwoord ik jou….

10. Over het feit dat in de schoonheid van de goddelijke gerechtigheid geen enkele ongerechtigheid gevonden kan worden.

O domme mens, met de slechtheid van je hart volg je hem na die als eerste geweigerd heeft om de weg van de waarheid te bewandelen. Boven de waarheid gaf hij de voorkeur aan de leugen. Hij wilde zichzelf tot norm maken van het hoogste goed.

Bij wie lopen het begin en het einde samen? Alleen bij Hem die is, die was en die er zal zijn! Maar jij, wie ben jij? Jij, die niet méér bent dan een kooltje as. En wat wist jij toen je nog niet eens bestond? Maar jij, met je nietig begin en je ellendig einde, spreekt je uit tegen wat je niet kent en ook niet zult weten, namelijk de onnoemelijke schoonheid van Gods gerechtigheid. Daarin kom je geen verontwaardigde onrechtvaardigheid tegen. Die is er nooit geweest en zal er ook nooit zijn.

O domme mens, waar denk je dat de vader van alle onrecht vertoeft, die jij navolgt? Wat denk je? Hij is aanwezig in de trots die zich in jou opblaast. Hij is er als jij je probeert te verheffen boven de sterren, boven de andere schepselen en zelfs boven de engelen die in alles de bevelen van God opvolgen. Maar jij stort neer, zoals ook degene neergestort is die de leugen tegenover de waarheid tot gelding bracht. Hij hield immers van de leugen. Daarom is hij ook, met de dood omwikkeld, in de afgrond gestort.

Dus mens, let op! Als je geen acht slaat op de liefde waarmee God je heeft gered, en je niet let op hoeveel goeds God jou steeds toebedeelt; als je geen oog hebt voor het feit dat Hij je steeds opnieuw terugroept van de dood telkens als je in zonden valt en je meer geeft om de dood dan om het leven, roep dan tenminste de Schriftteksten in je geheugen en de leerstukken die de oude en getrouwe Vaders je voorgehouden hebben, namelijk dat je het kwade moet vermijden en het goede moet doen. Dan zul je uit het diepst van je hart zeggen: “Ik heb zwaar gezondigd. Dus moet ik in gedegen boetedoening naar mijn Vader terugkeren die mij geschapen heeft”. Dan zal die Vader van jou je welwillend tegemoet treden en je een plek geven op zijn schoot terwijl Hij je hartelijk omhelst. Nu echter versmaad je de zaligheid die God je aanbiedt en die jij niet wilt erkennen. Jij blijft maar weigeren om naar Gods rechtvaardiging te luisteren en die te volbrengen. Stel dat het mogelijk zou zijn, zou je dan Gods oordeel als juist of als onjuist aanmerken? Daarom als je niet door het bloed van de Zoon van God verlost zou zijn, dan zou je hopeloos verloren zijn. Maar het oordeel van God is wel degelijk waarachtig en terecht. Daarom, mens, wat voor voordeel valt er voor jou te behalen uit het feit dat je afbreuk doet aan mijn oordeel? In het koor van de engelen en in mijn liefste wijngaard weerklinkt de lof van hen die Mij loven en zeggen: “Eer aan U, Heer!” Mijn oordeel wordt door hen niet weersproken, want zij zijn rechtschapen. Maar wat voor voordeel heeft de duivel ervan gehad toen hij tegen Mij in opstand kwam? Toen hij zag hoe hij vol heerlijkheid was, wilde hij zich boven alles en iedereen verheffen. Een ontelbare menigte trotse geesten was het met hem eens. Gedreven door de ijver voor wat juist is, heeft de goddelijke macht hen allen samen met hem verworpen. Op dezelfde manier zullen allen verworpen worden die, volhardend in het kwaad, proberen om Gods rechtvaardigheid voorbij te streven. Zij spannen zich in om het hoogste goed te veranderen in de schande van het kwaad.

Kortom, God heeft niets geschapen wat niet deugt, maar alles wat correct is, heeft Hij gelijk gesteld met zijn eigen goedheid.

11. Over gesneden beelden, en waarom ze achterwege gelaten dienen te worden.

Maar er zijn ook mensen die in hun ontrouw God verworpen hebben en zich gesneden beelden hebben gemaakt. De duivel heeft daar zijn intrek in genomen en hen daarmee misleid. Zij zijn opgestaan onder de prikkel van die onzin. Dat gebeurde toen het mensengeslacht waaraan Adam en Eva verteld hadden hoe zij door God geschapen waren en uit het paradijs verdreven waren, er niet meer was. Anderen, die hen in diezelfde onzin volgden, hebben een schepsel Gods méér vereerd dan de Schepper zelf. En zij hebben gemeend hun leven te moeten toevertrouwen aan dingen die zelf geen leven in zich hebben. En zij die zich tot hiertoe trouweloos besmeurd hebben, moeten hun domheid achter zich laten en zich trouw toewenden naar Hem die de strikken van de Satan heeft vertrapt. Zij moeten de oude gezindheid van onwetendheid afleggen en het nieuwe leven omhelzen, volgens de vermanende woorden van mijn dienaar Ezechiël.

12. Ezechiël over deze aangelegenheid.

Breek met al de wandaden die u bedreven hebt, vernieuw uw hart en uw geest (Ez.18,31).

Dat betekent:

U, die van plan bent om op het rechte pad te blijven, in de zon, zoals de gelukzalige schapen dat doen, verwijdert uit het bewustzijn van uw hart de zucht naar geheime zaken die nutteloos zijn voor wat echt belangrijk is om te weten. U hebt daarmee willen opstijgen tot ijdele hoogten. Maar in feite bent u weggezakt in een peilloos meer. Daar valt geen enkele eer te behalen, maar enkel losbandigheid die van God niet weten wil. En als u daarmee bezig bent geweest, ga dan nu het pad van de waarheid op omwille van uw heil. U zult daar in uw hart de nieuwheid van een roodkleurige hemel vinden, en u zult er in uw geest de nieuwheid ervaren van de leven gevende adem van God.

13. Over het feit dat er verschil is in menselijk zaad, en dat daar verschillende typen mensen uit voortkomen.

U ziet ook hoe op aarde mensen in hun vaten melk dragen en daar kaas van maken. Dat zijn de mensen op aarde, mannen zowel als vrouwen, die in hun lichaam menselijk zaad bij zich dragen. Daar komt het geslacht van veelsoortige volken uit voort.

Een deel daarvan is volvet, waaruit stevige kazen worden gemaakt. Dat verwijst naar het feit dat dit zaad vanuit zijn kracht geschikter is om, goed gerijpt en geronnen, flinke mensen voort te brengen. Aan deze mensen wordt ook een grote uitmuntendheid gegeven van zowel lichamelijke als geestelijke gaven zodat zij opvallen als grote vaders en verheven persoonlijkheden. Hun vooruitziende blik brengt voorspoed; door hun bescheidenheid en doelgerichtheid bij wat zij doen, vallen zij op bij God en mensen. Bij hen krijgt de duivel geen voet aan de grond.

Een ander deel was mager. Daar kwam door stremming zachte kaas uit voort. Dat verwijst naar het feit dat uit dit zaad, vanwege zijn zwakke structuur en ondoelmatig half gerijpt en half geronnen, maar zwakke mensen voortkomen. Dat zijn dan vaak domme mensen, slap en van geen nut, noch voor God, noch voor de mensen van hun tijd, want zij zijn niet gericht op zoek naar God.

Nog een deel was geschift. Dat leverde bittere kaas op. Dat duidt op het feit dat dit zaad op gemene wijze gemengd naar buiten is gebracht en ondoelmatig is vermengd en mismaakte mensen voortbrengt. Die zijn vaak bitter, lastig en neerslachtig van hart, en daarbij vaak niet in staat om hun geest tot een hoger vlak te verheffen.

(De middeleeuwse mens dacht dat genetische afwijkingen een straf van God waren als vergelding voor moreel verkeerd gedrag. Wij weten dat dit verband niet gelegd moet worden, aangezien deze afwijkingen het gevolg zijn van een noodlottige speling van de natuur. Zie ook paragraaf 15.)

Toch worden veel van deze mensen nuttig, maar niet zonder dat zij in hun harten en gedragingen veel stormen en onrust te verdragen hebben. Toch komen zij als overwinnaars te voorschijn, want als zij in een rustige vrede tot bedaren komen, worden zij rustig en kalm omdat God hen in toom houdt en leidt op de weg van het heil, zoals geschreven staat…

14. Woorden van Mozes over deze aangelegenheid.

Ik ben het die dood maakt en levend. Ik sla wonden en heel ze ook weer. Er is niemand die zich aan mijn hand ontworstelen kan (Deut.32,39).

Dat betekent: “Ik die ben, zonder begin en zonder einde, breng mensen om die zich schandelijk gedragen, die door duivelse viezigheid in ondeugden uitgemergeld raken, en die verloren lopen in duivelse krochten bij het ter wereld brengen van een ongelukkige bevruchting. O hoe listig is de bek van de adder die hen zo beïnvloedt en hen zo probeert te doden! Daarom neem ik de voorspoed van deze wereld van hen weg. Zij zullen sterven vanwege de vele zorgen die zij niet kunnen dragen, maar die hun terecht altijd bij zullen blijven. Maar Ik, die door geen enkele duisternis word belaagd, doe hen vaak op wonderlijke wijze toch leven, als Ik de levensadem die in hen is van hun aardse gerichtheid naar boven haal, zodat die niet in hen teloor zal gaan. Ondertussen sla Ik hen soms ook met wonden die de vele zorgen van het vaak zieke leven met zich meebrengen. In hun trotse geest verlangen zij er naar om op te stijgen tot een dwaze hoogte, menend dat zij door niemand tegen gehouden kunnen worden. Ik die alom tegenwoordig ben, richt hen soms overeind tot een gezonde levenswijze, opdat zij niet met hun bedrieglijke idealen in fatale gevaren terecht komen. In heel deze aangelegenheid is er geen mens noch enig ander schepsel die in staat is om met zijn sluwheid of driestheid dit handelen van Mij te verijdelen, want niemand kan aan mijn wil en gerechtigheid weerstaan.

15. Waarom er gebochelden en gebrekkigen geboren worden.

Waar het samengaan van man en vrouw plaatsvindt in vergetelheid aan Mij en in duivelse bespotting, kan men zien dat er vaker gebochelde mensen geboren worden. Omdat hun ouders mijn geboden geschonden hebben, worden zij in hun kinderen gestraft, opdat zij berouwvol tot Mij zouden terugkeren. Ook sta Ik vaker toe dat zulke wonderlijke dingen onder de mensen gebeuren omwille van mijn glorie en die van mijn heiligen. Zij die op deze wijze misvormd zijn, worden door tussenkomst van mijn uitverkorenen weer gezond, zodat mijn Naam des te vuriger door de mensen geëerd zal worden. Maar zij die zich op dit gebied beperkingen opleggen en de voorkeur geven aan het sieraad van de maagdelijkheid, stijgen als de dageraad op tot hemelse geheimenissen omdat zij uit liefde voor mijn Zoon afzien van de genietingen van het lichaam.

16. Hoe een kind in de moederschoot tot leven wordt gewekt, en hoe het, eenmaal geboren, door de ziel wordt gesterkt en gesteund.

Maar je ziet als het ware een vrouwenfiguur met de volgroeide gestalte van een mens in haar schoot.

Dat duidt er op dat als een vrouw het mannelijk zaad ontvangen heeft, een kind met al zijn ledematen in een verborgen kamertje van haar buik gevormd wordt. En zie, door een geheime beschikking van de hemelse Schepper komt het gevormde wezentje in levendige beweging. Dat gebeurt omdat het kind overeenkomstig Gods geheime en verborgen wilsbesluit in de moederschoot, op een door God bepaald en geschikt bevonden moment, de levensgeest ontvangt. Het laat dan in de beweging van zijn lichaam merken dat het leeft. Het is te vergelijken met hoe de aarde zich opent en bloemen met hun geëigende vruchten voortbrengt zodra de dauw op haar neervalt. Het was alsof een vurige bol, maar zonder de trekken van een menselijk lichaam, bezit nam van het hart van die gestalte. Men kan dit zó verstaan:

De ziel, brandend van de gloed van haar diepe weten, onderscheidt de verschillende dingen die in haar bevattingsvermogen aanwezig zijn, ofschoon de gestalte van de menselijke ledematen er nog niet is. Omdat de ziel niet lichamelijk is en niet aan verval onderhevig zoals het menselijk lichaam, versterkt zij het hart van de mens. Het hart is als het ware het fundament van het lichaam en stuurt het lichaam totaal, ongeveer zoals het hemelgewelf de lager gelegen hemellichamen draagt en de hoger gelegen hemellichamen schraagt. Het hart bereikt ook de hersenen van de mens. Het heeft niet alleen het vermogen om aardse dingen te smaken, maar heeft ook wijselijk weet van God. En doorstroomt alle ledematen van de mens. De ziel, het hart, verleent de groene groeikracht aan het merg, de aderen en alle ledematen van het hele lichaam, zoals een boom via zijn wortels sap en groene groeikracht geeft aan alle takken.

Maar vervolgens, nadat die mensengestalte op deze wijze tot leven was gewekt, kwam zij uit de moederschoot te voorschijn. Overeenkomstig de bewegingen die deze bol zelf in de mensengestalte teweeg bracht, veranderde die bol ook van kleur.

Daarmee wordt aangeduid dat de mens, nadat hij in de moederschoot de levensgeest ontvangen heeft, en gebaard is geworden, ook het vermogen om te handelen heeft gekregen.

Overeenkomstig de werken die de ziel met zijn lichaam tot stand brengt, zal hij ook zijn verdiensten hebben, want uit de goede werken krijgt hij helderheid en uit de slechte zal duisternis zijn deel zijn.

17. Hoe de ziel haar krachten toont.

Overeenkomstig de krachten van het lichaam toont ook de ziel haar mogelijkheden. In de kinderjaren zal het de eenvoud zijn, in de jeugd de sterkte, en in de volwassenheid, als in alle aderen het bloed volop stroomt, manifesteren zich zijn sterkste krachten in wijsheid.

Het lijkt op een boom. De eerste scheut is tenger. Daarna pas wordt duidelijk dat hij vruchten kan voortbrengen. Zo laat hij zien dat hij volledig dienstbaar is.

Maar ook later als de mens oud geworden is, als zijn merg en aderen de neiging vertonen om zwakker te worden, en zijn geest zich minder krachtig toont en zijn weten begint te verflauwen, lijkt hij op een boom. In de winter trekt het sap van de boom zich terug uit de bladeren en de takken, en als hij oud wordt, begint de boom krom te groeien.

18. Over het feit dat de mens drie wegen in zich heeft.

De mens heeft drie wegen in zich. Hoe dan? Ziel, lichaam en zintuigen. Daarin speelt het leven van de mens zich af. Hoe dan? De ziel maakt het lichaam levend, en uit zich in de zintuigen. Het lichaam trekt de ziel naar zich toe, en activeert de zintuigen. De zintuigen op hun beurt prikkelen de ziel, en bevredigen het lichaam. De ziel geeft leven aan het lichaam, zoals het vuur zijn licht laat schijnen in de duisternis. De ziel beschikt over twee hoofdvermogens namelijk het verstand en de wil. Zij zijn als het ware de twee armen van de ziel. Het is niet zo dat de ziel armen zou hebben om zich te bewegen, maar dat zij zich in deze vermogens uit. Het is zoals de zon zich manifesteert in haar schijnsel.

Daarom, mens (Hildegard geeft aan dat zij de vrouwelijke mens aanspreekt: “quae” = zichzelf?), die niet het kruim van het merg bent (ongeveer: “die de wijsheid niet in pacht hebt”), let op de wijsheid van de Schriften.

19. Over het verstand.

(In onderstaand artikel vergelijkt Hildegard het menselijk verstand met een arm waaraan een hand met vingers zit. Daarmee kan de mens a.h.w. alles omarmen en aftasten om er de waarde van te kunnen bepalen.)

Het verstand zit vast aan de ziel zoals een arm aan het lichaam. Want zoals een arm die met hand en vingers als één geheel uit het lichaam steekt, precies zo komt ook het verstand met de werking van al zijn vermogens voort uit de ziel en begrijpt de mens al wat hij doet. Het verstand is het enige vermogen in de ziel dat begrijpen kan wat er met het doen en laten van de mens aan de hand is, of het goed of kwaad is. Alsof het onze leermeester was, kan daarmee alles begrepen worden. Op deze wijze zift het verstand alles uit zoals men de tarwe van alle ongerechtigheid zuivert. Het maakt onderscheid of iets nuttig of waardeloos is, beminnenswaardig of verachtenswaardig; of het iets bijdraagt tot leven of tot dood. Zoals eten smakeloos is zonder zout, zo zijn ook de overige zielsvermogens zonder het verstand lauw en zonder zin.

Maar het verstand zelf is als het schouderblad in het lichaam. Het is als het merg van de overige vermogens van de ziel, of sterk als de schouder in het lichaam. Het feit dat het kan begrijpen dat in God zowel het goddelijke als het menselijke aanwezig is, is ook een tasten van de hand waarmee het op bescheiden wijze als met vingers de verschillende dingen kan onderscheiden. Maar het verstand zelf functioneert niet als de overige vermogens van de ziel.

Hoe zit dat?

20. Over de wil.

De wil maakt dat iets begerenswaardig wordt, de geest stemt er mee in, en de rede voert het uit. Het verstand echter heeft inzicht of het begeerde goed of slecht is. Ook engelen hebben op deze wijze hun verstand om het goede na te streven en het kwade achterwege te laten. En zoals het lichaam een hart heeft, zo heeft de ziel inzicht. Dit oefent haar invloed uit in dit deel van de ziel, zoals de wil dat doet in het andere deel. Hoe gaat dat in zijn werk? De wil heeft een sterke macht over de ziel. Hoe dan? De ziel bevindt zich in een hoek van de woning, – dat is in de omgeving van het hart -, van waaruit zij, als was zij een of andere mens, de hele woning kan overzien en alles wat zich daar afspeelt. Hij heft zijn rechterarm omhoog als teken en aanduiding dat iets dienstig is voor de woning. Zelf oriënteert hij zich op het Oosten (NB Het.Oosten is de opgaande zon = is God). De ziel doet hetzelfde. Zij oriënteert zich naar de opkomende zon op de wegen van heel haar lichamelijk bestaan. Zij (de ziel) steekt als het ware haar rechter arm omhoog ter bekrachtiging van de aderen en het merg en om het hele lichaam in beweging te zetten. Want de wil voert alles uit ongeacht of het goed dan wel kwaad is.

21. Gelijkenis over het vuur en het brood.

De wil is als een vuur dat, wat dan ook, als in een oven bakt. Zoals brood gebakken wordt om de mensen die het eten te sterken en te doen leven, zo hangt de kracht van elke werkzaamheid af van de wil. Die begint met het malen van het graan. Dan voegt hij er ter bekrachtiging gist aan toe, en kneedt hij (het deeg) om het stevig te maken. Zo bereidt hij met toewijding het brood voor. Dat bakt hij op de juiste wijze in de gloed van zijn ijver. Op die wijze bereidt hij voor de mensen meer voedsel door zijn ijver dan in de vorm van brood.

Het voedsel van de mens verteert allengs in hem, maar zijn wil blijft actief totdat zijn ziel zich uit zijn lichaam losmaakt.

En hoe verscheiden de situatie van de wil ook is, bijvoorbeeld vanwege de kindertijd, de jeugdjaren, de volwassenheid, de schemerige neergang (van de ouderdom), toch gaat de wil rustig zijn gang en toont daarin hoe volmaakt hij is.

22. Op welke wijze in de woning van de wil – d.w.z. in het gemoed – alle krachten van de ziel warm worden en zich met elkaar verbinden.

Maar als er in het gemoed zaken tegen zitten, kunnen er haat en andere dodelijke stemmingen ontstaan die fataal zijn voor de ziel. Grote ongelukken en verderf liggen dan op de loer. Die doden de ziel en laten haar in verderf op een grote puinhoop achter. Als de wil er is, zet die de mogelijkheden van het gemoed in beweging. En als die gloeiend warm geworden zijn, voert de wil die ook uit, ongeacht of het iets goeds of iets kwaad is. Als de mogelijkheden gunstig zijn voor de wil, dan bekokstooft zij iets, en stelt dat aan de mens voor. Vervolgens duikt er in het gemoed een massa goede en slechte dingen op. Het lijkt op een leger dat zich ergens verzamelt. Maar als de vorst van dat leger opdaagt, en dat leger bevalt hem, dan zal hij het accepteren. Maar als het hem niet bevalt, zal hij het bevel geven om in te rukken. Zo doet ook de wil. Hoe? Als iets goeds of iets kwaads in het middenrif opduikt, zal de wil het volbrengen of er achteloos aan voorbij gaan.

23. Over de rede

Maar zowel in het verstand als in de wil is de rede aanwezig als een echo van de ziel. Die maakt duidelijk of iets van God of van de mens afkomstig is. Immers een echo heft een woord omhoog, zoals de wind die een adelaar optilt zodat die vliegen kan. Zo weerkaatst de ziel het geluid van de rede in het gehoor en het verstand van de mensen met als opzet dat de bedoeling daarvan begrepen wordt en in daden wordt omgezet. Het lichaam is de zetel van alle vermogens van de ziel, en is er ook de ondersteuning van, want de ziel die in het lichaam is, werkt met dat lichaam samen en het lichaam met de ziel, ongeacht of het iets goeds of iets kwaads betreft.

24. Over het zintuiglijk vermogen i.c. het gevoel

Het zintuiglijk vermogen gaat samen met de werking van de innerlijke vermogens van de ziel. Dat gebeurt op zo’n manier dat de aanwezigheid van die innerlijke krachten door het zintuiglijk vermogen begrepen worden in de vruchten van welke aard dan ook. Het zintuiglijk vermogen is daar afhankelijk van, want die vruchten leiden de zintuigen naar dat gedane werk heen. De zintuigen leggen geen werk op aan de innerlijke vermogens, want zij zijn daar maar een afschaduwing van. De zintuigen treden pas in werking als de innerlijke vermogens iets tot stand hebben gebracht.

Maar ook in het begin, nog voordat de mens geboren is, is hij in de moederschoot al naar buiten toe gevoelsmatig attent aanwezig, terwijl de overige vermogens van zijn ziel nog verborgen zijn. Hoe dan?

De dageraad kondigt het licht van de nieuwe morgen aan. Zo verklaart het gevoel van de mens samen met zijn verstand alle krachten van de mens. En zoals de Wet en de Profeten aan twee geboden van God vast hangen (n.l. liefde tot God en liefde tot de naaste), zo fungeert ook het gevoelsleven van de mens in zijn ziel en in de krachten daarvan. Hoe is dat te verklaren?

De Wet is aan de mensen opgelegd voor zijn heil, en de Profeten openbaren ons de geheimen van God. Zo weert het gevoelsleven van de mens alle dingen af die voor de mens schadelijk zijn, en maakt alle innerlijke roerselen van de ziel kenbaar. Want de ziel ademt de gevoelens uit. Hoe dan?

De ziel verlevendigt de mens met een levendige aanblik, en vereert hem met de zintuigen gezicht, gehoor, smaak, reuk en tastzin. Via de tastzin wordt de mens waakzaam ten aanzien van alles. Het zintuiglijk vermogen vertegenwoordigt immers alle krachten van de ziel zoals het lichaam de ziel omvat. Hoe?

Het zintuiglijk vermogen bestrijkt alle activiteiten van de ziel. Hoe dan?

Een mens is kenbaar aan zijn gelaat. Hij ziet met zijn ogen, hoort met zijn oren. Hij opent zijn mond om te spreken, met zijn handen tast hij alles af en met zijn voeten loopt hij. Zo is het zintuiglijk vermogen van de mens als kostbare edelstenen en als een schat van grote waarde in een verzegelde pot. Maar zoals men een pot kan zien en kan weten dat er een schat in zit, zo kan men ook aan de hand van het zintuiglijk vermogen weet hebben van de overige zielsvermogens.

25. Over het feit dat de ziel de meesteres is, en het vlees de dienstmaagd.

De ziel is de meesteres, het vlees de dienares. Hoe dan?

De ziel, als leven geefster van het lichaam, heeft het voor het zeggen. Het lichaam aanvaardt dat leven gevende overwicht , want als de ziel niet het leven zou geven aan het lichaam, zou het lichaam in ontbinding raken.

Maar omdat de mens een slechte daad met medeweten van de ziel tot stand brengt, is dat voor de ziel even bitter als gif voor het lichaam, als het lichaam dat bewust tot zich neemt.

Maar over een goed werk verheugt de ziel zich, zoals het lichaam geniet van lekker eten.

De ziel doortrekt het lichaam zoals het sap een boom. Hoe moet ik dat verstaan?

Door het sap wordt de boom groen, en brengt dan bloesem en vervolgens vruchten voort. En hoe wordt vervolgens de vrucht rijp? Door de juiste weersgesteldheid. Hoe dan?

De zon geeft warmte, de regen geeft sap, en zo rijpt de vrucht door de weersgesteldheid. En wat betekent dat nu?

De barmhartigheid van God bestraalt als het ware de mens. En de toe-ademing van de Heilige Geest is als het ware de regen die de mens besproeit. En op deze wijze, als bij gunstig weer, komt de mens tot het juiste inzicht en komt hij ertoe om volmaakte vruchten voort te brengen.

26. Gelijkenis van de boom in verband met de ziel.

Maar we kunnen ook zeggen dat de ziel als het ware het sap in de boom is. De krachten van de ziel vormen als het ware de vorm van de boom. Hoe dan?

Het verstand in de ziel is als de groene groeikracht in de takken en de bladeren van de boom.

De wil in de ziel is te vergelijken met de bloesem; de levensgeest als het eerste ontluikende vruchtbeginsel, de reden als de tot rijpheid volgroeide vrucht, en het gevoelsleven als de hoogte en de omvang van de omtrek van de boom. Op deze wijze wordt het menselijk lichaam stevig in stand gehouden en onderhouden door de ziel.

Daarom, mens, begrijp wat en wie je bent in je ziel als je jouw goed verstand aflegt en jij je wilt gedragen als vee.

27. Over het feit dat de ziel, geneigd tot zonde, door Gods genade aangezet, de zonde achterwege laat.

Jij mens, die dit alles ziet, overweeg ook waarom veel woelingen binnendrongen bij deze bol, die in het lichaam verbleef, en hem naar de aarde toe bogen. Dat betekent dat de ziel van de mens zolang die in het lichaam vertoeft, geplaagd wordt door veel onzichtbare bekoringen. Deze doen hem vaak neigen tot zonden van aardse begeerten via de verlokkingen van het vlees.

Maar toen zij weer op krachten was gekomen, richtte zij zich manhaftig op en bood krachtig weerstand; want als een trouwe en zorgzame mens zondigt, zal hij vaak op aandrang van Gods genade de zonde achterwege laten en zijn hoop stellen op God. De duivelse verleidingen werpt hij van zich af en gaat trouw op zoek naar zijn Schepper.

De hier genoemde trouwe ziel zal haar ellendige misstappen luid betreuren en die voordien waarachtig opbiechten.

28. Over het feit dat de ziel die bekoord wordt door duivelse listen, op ingeving van Boven de pijlen van de duivel afweert.

Maar zoals je ziet, zijn er meerdere woelingen die proberen in de bol binnen te dringen om hem te gronde te richten, maar slagen daar niet in. De betekenis daarvan is dat zeer veel duivelse bekoringen proberen om de ziel binnen te dringen en haar tot zonden van allerlei aard te verleiden. Maar zij zijn niet in staat om haar met hun begoochelingen te overmeesteren. Want zij verzet zich hevig en staat niet toe dat zij haar plek bezoedelen.

Dat betekent: omdat zij zich gesterkt heeft met hemelse ingevingen, is zij in staat om de misleidende pijlen af te weren en snel naar haar Redder terug te keren.

Hierboven heeft zij dit met de woorden van haar klacht ook al verklaart. Zie aldaar (Zie Sc.1.4.4).

29. Over het feit dat de ziel die haar lichamelijke woning verlaat, met veel angst en beven het oordeel van de rechtvaardige Rechter afwacht.

Zoals je ziet, is er nog een andere bol die zich samentrekt en uit zijn begrenzing probeert los te komen (Letterlijk: “de knopen van zijn begrenzing losmaakt”).

Dat duidt er op dat die ziel de geledingen van haar lichamelijk woonverblijf aflegt en haar binding daarmee verlaat. De tijd van de ontbinding van haar woonverblijf is dan aangebroken.

En met een zucht onttrekt zij er zich aan en breekt bedroefd met haar woonverblijf.

Want door zich angstig los te maken uit haar lichaam, laat de ziel met angst en beven toe dat de plek van haar verblijf met hevige beving in elkaar stort. Zij vreest het dreigende oordeel van de opperste Rechter dat haar te wachten staat. Dan zal zij via het rechtvaardig oordeel van God ervaren welk het verdiende loon voor haar werken zal zijn. Ook dat heeft zij al in bovengenoemde klacht tot uitdrukking gebracht (Zie Sc.1.4.4.).

Wanneer zij zich op deze wijze heeft losgemaakt, komen er geesten, sommige lichtend, andere in donker gehuld. Zij waren getuigen van het reilen en zeilen van de levensloop van de ziel.

In dat losmakingsproces, als de ziel haar lijfelijk verblijf verlaat, zijn daar engelachtige geesten bij aanwezig. Sommige zijn goed, andere slecht zoals God dat terecht en overeenkomstig de waarheid bepaalt. Zij waren erbij en zagen nauwlettend de werken zoals ze in en met het lichaam gedaan zijn.

Zij wachten haar ontbinding af om de ziel, als die uit het lichaam getreden is, met zich mee te voeren.

Zij wachten op het oordeel van de rechtvaardige Rechter over de ziel die zich losmaakt uit haar lichaam. Nadat de ziel uit het lichaam getreden is, geleiden zij haar naar de plek die de opperste Rechter haar toegewezen heeft overeenkomstig haar werken.

Zo, mens, is het ook jou duidelijk voorgehouden.

30. Woorden van God tot de mensen die gehoorzamen aan de geboden van God, het kwade verwerpen en het goede doen, en dit trouw volbrengen uit liefde tot God.

Daarom, mijn geliefde kinderen, houdt uw ogen en oren open en volgt mijn geboden op.

Waarom verachten jullie je Vader die jullie toch uit de dood heeft bevrijd? De koren van de engelen zingen: Rechtvaardig bent U, Heer (Ps.118[139],137). Want de rechtvaardigheid van God vertoont geen enkel rimpeltje. Toen God zijn Zoon naar de wereld zond om de mens te verlossen, heeft Hij dat niet gedaan vanuit zijn macht, maar door medelijden bewogen. Zoals geen viezigheid van drek de zon kan besmeuren, zo kan eveneens God niet geraakt worden door welke smet van onrechtvaardigheid dan ook.

Maar jij mens, speculeert of iets goed of slecht is. Wat ben jij eigenlijk als je jezelf besmeurt met een menigte van vleselijke lusten? En wat ben je eigenlijk terwijl deugden als heldere edelstenen in jou oplichten?

De eerste engel heeft het goede veracht, en het kwade begeerd. Daarmee heeft hij de dood van het eeuwige verderf op zich genomen en ligt hij nu begraven in de dood, want hij heeft het goede verworpen.

De goede engelen daarentegen hebben het kwade verzaakt en het goede omarmd, toen zij zagen wat de duivel overkwam toen hij de waarheid wilde onderdrukken en de leugen wilde laten zegevieren. Daarom zijn de goede engelen in liefde tot God ontbrand. Zij staan stevig gegrondvest in al het goede. Zij willen niets anders dan wat God behaagt, steeds Gods lof verkondigend.

Maar ook de eerste mens heeft God gekend en Hem in eenvoud bemind. Hij heeft het gebod van God aanvaard en zich gehoorzaam opgesteld. Maar vervolgens heeft hij zich naar het kwade gekeerd en is hij ongehoorzaam geworden. Want toen de duivel hem het kwade voorhield, heeft hij het goede in de steek gelaten en is hij het kwade gaan doen. Toen is hij dan ook uit het paradijs verdreven. Daarom moet het kwade dat tot de verderfelijke dood leidt, verworpen worden; en het goede dat leven geeft, moet in liefde volbracht worden.

Maar, mens, omdat zowel het goede als het kwade in je geheugen zit, sta je als het ware op een tweesprong.

Indertijd heb je de duisternis van het kwaad veracht. Je wilde opzien naar Hem die jou geschapen heeft en die jij in het heilig doopsel hebt beleden. Toen is de oude misstap van Adam van jou weggenomen, en heb jij gezegd: “De duivel en zijn werken wil ik ontvluchten. De ware God en zijn geboden wil ik volgen”. Bedenk dan ook dat je geleerd hebt om het kwade te ontvluchten en het goede te doen, ook omdat de hemelse Vader zijn Eniggeboren Zoon niet gespaard heeft, maar juist gezonden heeft om jou te bevrijden. Bid dan ook dat God je te hulp komt.

Hij verhoort je en spreekt aldus: “Die ogen (van jou) bevallen Mij!” En als je dan je lauwheid laat varen en resoluut de geboden van God opvolgt, zal Hij overal de roep van je gebeden verhoren.

Je vleselijke lusten moet je dan wel in bedwang houden en onderwerpen aan de leiding van je ziel. Maar jij zegt dan: “Ik heb zoveel en zo hevige aandrang in mijn vlees dat ik niet in staat ben het in bedwang te houden. Maar omdat God goed is, zal Hij ook mij goed maken. Hoe zou ik mijn vlees in bedwang kunnen houden aangezien ik maar een mens ben? God is goed. Hij zal heus zelf wel alles in mij ten goede keren. Want als het Hem behaagt, kan Hij mij goed maken”.

Maar ik zeg je: “Als God zo goed is, waarom wil jij zijn goedheid dan niet kennen? Hij heeft immers zijn Zoon voor jou overgeleverd. Deze heeft jou ten koste van veel pijn en grote moeite van de dood bevrijd. Maar als jij blijft zeggen dat je niet in staat bent om het goede te doen, zeg je dat in verderfelijke slechtigheid. Je hebt immers ogen om te zien en oren om te horen, een hart om na te denken, handen om te werken, voeten om te gaan. Met heel je lichaam ben je in staat om te gaan liggen en weer op te staan. Je kunt slapen en waken, voedsel tot je nemen en vasten. Zo heeft God jou gemaakt. Weersta dan ook aan de verlokkingen van je vleselijk lichaam, en God zal je bijstaan. Want als je je tegen de duivel te weer stelt als een sterke krijger tegen zijn vijand, dan wordt God behaagd in je gevecht. Hij wil dat je Hem ieder moment in al je bange ogenblikken voortdurend aanroept.

Maar als je je vleselijk driften niet in bedwang wilt houden, dan sta je toe dat zij gaan uitgroeien tot ondeugden en zonden. Want dan laat je de teugels vieren van de vreze des Heren, terwijl je ze juist stevig in de hand zou moeten houden om niet in het verderf terecht te komen”.

Dus jij kijkt naar de duivel zoals hij naar de ongerechtigheid heeft gekeken toen hij dodelijk neer smakte. Terwijl hij zich verheugt over jouw teloorgang, zegt hij: “Zie de mens die gelijk is aan ons!” Dan valt hij over je heen en leidt je met genoegen over zijn wegen naar de schaduw van de dood, zoals hij het graag heeft. Maar God heeft geweten wat voor goeds je in staat bent te doen. Hij heeft immers zijn wet in jou gelegd dat je overeenkomstig je mogelijkheden iets kunt volbrengen. Vanaf het begin van de eeuwen tot aan de voleinding daarvan wil God in zijn uitverkorenen behagen vinden, zodat zij heel trouw getooid met de pracht van hun deugden, gekroond worden. Hoe gebeurt dat?

De mens moet zodanig weerstand bieden aan zijn vleselijke lusten dat hij niet in de verlokkingen van de wereld opgaat. Maar hij kan zich ook niet zo afschermen alsof hij alleen maar veilig thuis wil blijven. Hij is immers een pelgrim. Zijn Vader wacht hem op als hij naar Hem terug wil komen, daar waar hij weet dat zijn Vader aanwezig is.

Daarom, mens, als je je ogen naar twee richtingen gekeerd houdt, dat wil zeggen dat je zowel naar het goede als naar het kwade blijft kijken, dan word je wijs en zul je begrijpen wat waardevol is en wat niet. Hoe zo?

Door het geloof weet je dat er één God is in goddelijkheid en in menselijkheid. Tevens zie je dat duivelse werking in het kwade steekt. En als je zodoende weet dat er goede en slechte wegen zijn, dan hoor je mij zeggen: “Welke weg wil je gaan?” Als je dan de goede wegen wenst te bewandelen, en trouw naar mijn woorden blijft luisteren, bid dan voortdurend en oprecht tot God dat Hij je helpt en niet alleen laat, want als vleselijke mens ben je maar zwak.

Buig dan nederig je hoofd. Verwijder uit je doen en laten alles wat niet deugt, en werp het snel van je af.

God verlangt dit van je. Als iemand je goud en lood voor zou houden en zeggen: ‘Strek je hand uit naar wat je wilt’, dan zou je heel begerig naar het goud grijpen en het lood laten liggen, omdat je meer om het goud geeft dan om het lood. Zo ook moet je aandacht meer uitgaan naar het hemels vaderland dan naar de zwaarwegende zonden. Mocht je in zonden vallen, sta dan direct op via een biecht en oprechte boetedoening voordat de dood bij jou aanklopt. Je Vader wil immers dat je Hem aanroept, dat je weent en om hulp smeekt om niet in vuile zonden te blijven steken. Als je wonden oploopt, ga dan naar een dokter zodat je niet zult sterven.

Doet God niet vaker bij de mensen stormen opsteken, om des te intenser door hen te worden aangeroepen? Maar jij mens, jij zegt: “Ik ben niet in staat om het goede te doen”. Maar ik zeg je: “Dat kun je wel”. Dan zeg jij weer: “Hoe dan?” En ik zeg: “Met je verstand en je inspanning”. En jij weer: “Ik kan niet beslissen”. En ik antwoord daarop: “Oefen om tegen jezelf in te gaan”. Dan zeg jij: “Ik ben niet in staat om tegen mijzelf in te gaan, tenzij God mij helpt”. Luister dan hoe je tegen jezelf in kunt gaan.

Als het kwaad in jou de kop opsteekt en jij niet weet hoe je het kwijt kunt raken, dan word je door mijn genade aangeraakt. Want via je innerlijke oogopslag word je door mijn genade geraakt. Roep dan meteen, bid, belijd je schuld en ween zodat God je te hulp snelt, het kwade van je wegneemt en je kracht geeft om het goede te doen. Dat heb je in je via de kennis waarmee je God kent door beïnvloeding van de Heilige Geest. Want als je in dienst zou staan van iemand anders, hoe vaak zou je dan iets moeten doen wat voor je lichaam moeilijk zou zijn?! Zou je dan omwille van je aardse loon niet veel lasten op je nemen? En waarom dien je God dan niet voor een hemels loon, God, die jou toch én lichaam én ziel gegeven heeft? Als je iets tijdelijks zou willen hebben, wat zou je je inspannen om het op stel en sprong of spoedig te kunnen verwerven!

Maar nu heb je geen zin om te zoeken wat geen einde kent. Want zoals een os reageert op de prikstok, zo moet jij ook je lichaam trainen door de vreze des Heren. Als je dat doet, zal God jou niet verwerpen. Als een tiran jou gevangen zou nemen, zou je je haastig wenden tot iemand die jou tot voordeel zou kunnen zijn. Je zou hem smekend bidden, en hem je hele hebben en houden beloven om voor jou ten beste te spreken. O mens, ga zo ook te werk, als ongerechtigheid jou te pakken heeft gekregen. Keer je naar God, smeek en bid Hem, beloof Hem beterschap, en God zal je helpen.

Maar jij, mens, je bent te blind om te zien, te doof om te horen, te dom om je te verdedigen. Het verstand dat God jou gaf, en de vijf zintuigen waarmee God jou toerustte, beschouw je als drek en nietswaardig. Of heb je soms gen verstand en kennis? Het Rijk van God kun je verdienen, maar niet spelenderwijze verwerven.

Luistert dus, mensen. Wilt de toegang tot het hemelse Jeruzalem niet minachten, reikt niet uit naar de dood, wilt God niet ontkennen en de duivel belijden, wilt niet in zonde groot worden, en in het goede omkomen. Naar God willen jullie immers niet luisteren door te weigeren om volgens zijn geboden te leven, en door achter de duivel aan te gaan. Jullie spannen je in om de wellust van je vlees na te jagen.

Weest dus dapper en sterk, want dat hebben jullie nodig.

Het is te wensen dat een gelovige mens zijn ellende onder ogen ziet, en een dokter bezoekt voordat de dood hem treft. Als hij aandacht aan zijn ziekte gegeven heeft en een dokter heeft opgezocht, zal deze hem, nadat hij hem aandachtig onderzocht heeft, het bittere sap van een specerij voorschrijven waardoor hij kan genezen.

In ons geval betekent dat: bittere woorden waardoor duidelijk wordt of het berouw uit de grond van zijn hart komt, of slechts een vlaag van onstandvastigheid is. Als dat duidelijk is, geeft de dokter hem boete-wijn om de etter uit zijn wonden te wassen. Ook geeft hij hem olie van barmhartigheid om de wonden te verzachten en te genezen. Dan voegt hij daar nog een vermaning aan toe om goed te zorgen voor zijn gezondheid. Hij zegt dan: “Je moet deze medicijn ijverig en standvastig blijven gebruiken, en niet nalatig worden, want je wonden zijn ernstig!” Velen aanvaarden dit, maar toch maar nauwelijks als penitentie voor hun zonden. Zij volbrengen het wel, ofschoon met veel moeite, uit vrees voor de dood.

Maar Ik reik hun de hand en doe hun bitterheid in zoetheid verkeren, zodat zij de boetedoening, die zij met grote moeite op zich genomen hebben, in alle gemoedsrust kunnen volbrengen.

Wie echter de boetedoening voor zijn zonden verwaarloosd heeft, omdat, naar zijn zeggen, het kastijden van zijn lichaam hem moeilijk valt, is een ellendig lot beschoren. Hij wil niet omzien naar zichzelf, geen enkele dokter opzoeken, zijn wonden niet laten verzorgen. Daarentegen verbergt hij de verderfelijkste lijkkleur in zich en verstopt de dood in veinzerij opdat die niet gezien zal worden. Omdat hij te lui is om de smaak van boetedoening te proeven, niet wil omzien naar de olie van barmhartigheid en ook niet op zoek wil gaan naar de troost en de verlossing, zal hij de dood tegemoet gaan. Want hij heeft de dood gekozen en niet het Rijk van God gezocht.

Dus, gelovigen, leeft volgens de geboden van God, zodat de vervloekte dood jullie niet te pakken krijgt. Volgt de nieuwe Adam na en legt de oude mens af. Want voor hem die voort snelt, staat de toegang van het Rijk van God open. Maar voor hem die aardsgericht neerligt, is het gesloten. Maar ellendig zijn zij die de duivel vereren en God niet erkennen. Hoe dan?

Het gaat over hen die God, Eén in Drie-éénheid, niet eren, en niet willen weten van de Drie-éénheid in eenheid. Dus wie gered wil worden, moet niet twijfelen aan het juiste en katholieke geloof. Wat is dat dan?

31. Over het katholieke geloof.

Wie de Zoon niet erkent, eert de Vader niet. Wie de Vader niet kent, bemint de Zoon niet. Wie de Heilige Geest verwerpt, heeft ook niets met de Vader en de Zoon. En hij die de Vader en de Zoon niet vereert, ontvangt ook niet de Heilige Geest. In de Drievuldigheid dient de eenheid begrepen te worden, en in de eenheid de Drievuldigheid.

O mens, kun jij soms leven zonder hart en zonder bloed? Zo dienen wij te geloven dat de Vader niet bestaat zonder de Zoon en zonder de Heilige Geest; en dat de Zoon er niet is zonder de Vader en zonder de Heilige Geest; en dat de Heilige Geest er niet is zonder Hen. De Vader heeft zijn Zoon naar de wereld gezonden om de mensen te verlossen, en Hij heeft Hem weer naar Zich toegehaald. Zo laat de mens ook gedachten van zijn hart uitgaan, en haalt hij ze ook weer terug. Over deze heilbrengende zending van de Eniggeboren Zoon zegt Jesaja in overeenstemming met de wil van de Allerhoogste Majesteit, het volgende…

32. Woorden van Jesaja.

De Heer laat een woord uitgaan naar Jacob en het kwam in Israël terecht (Jes. 9,7[of 8])

Dat betekent:

De Heer, met name de hemelse Vader, heeft het Woord waardoor alles geschapen is, namelijk de Eniggeborene van God, gezonden. Dat Woord is altijd zonder begin in het hart van de Vader geweest. Zijn komst is trouw bij monde van de Profeten aangekondigd in Jacob (=Israël). Hij zou in de wereld komen voor het heil van de mensen, opdat de mensen, door de profeten gewaarschuwd en gesterkt, de duivel op voorbereide wijze zouden overwinnen en de sluwheden van zijn hinderlagen wijselijk ter zijde zouden schuiven.

Zo is dat Woord van God ter wereld gekomen in Israël. Dat Woord van God, de Eniggeborene van God, trad binnen in de intens vruchtbare groeikracht van een Maagd waartoe geen man ooit toegang had gehad, maar die de bloem van haar maagdelijkheid ongeschonden had bewaard. Dat is gebeurd opdat Hij, geboren uit een Maagd, de mensen die het licht van de waarheid door een bedrieglijke blindheid niet kenden, terug zou leiden naar de ware levensweg en hen gereed zou maken voor het heil waar niets aan ontbreekt.

Laat dus iedereen die de wijsheid in de Heilige Geest bezit en de vleugels van het geloof, deze aansporing van mij niet achteloos voorbijgaan, maar met graagte aanvaarden en in zich opnemen.

HET VIJFDE VISIOEN

HOOFDSTUKKEN VAN HET VIJFDE VISIOEN VAN HET EERSTE DEEL

  1. De synagoge als moeder van de menswording van Gods Zoon.
  2. Woorden van Salomon.
  3. Woorden van de profeet Jesaja.
  4. De verschillende kleuren van de synagoge.
  5. Haar blindheid, en over wat het zeggen wil dat Abraham in haar hart is, Mozes in haar borst, en dat de andere profeten in haar buik zijn.
  6. De synagoge is zo groot als een toren met om zijn top een aureool gelijk aan de dageraad.
  7. Woorden van Ezechiël.
  8. Punten van overeenkomst met Samson, Saul en David in verband met deze aangelegenheid.

HET VIJFDE VISIOEN VAN HET EERSTE DEEL

Na al deze dingen zag ik een vrouwengestalte. Van de kruin tot aan haar navel was zij vaalbleek, en van haar navel tot aan haar voeten was zij zwart. Op haar voeten was zij bloedrood, en om haar voeten heen bevond zich een zeer witte en heldere wolk. Ogen had zij echter niet, en haar handen hield zij onder haar oksels verborgen. Zij stond bij het altaar voor de ogen van God, maar zij raakte het altaar niet aan. In haar hart bevond zich Abraham, Mozes was in haar borst, en in haar buik bevonden zich de andere profeten. Ieder liet zijn eigen wondertekenen zien, en zij bewonderden de schoonheid van de Kerk. Zij zelf was zo groot als een toren in een stad, met om haar hoofd een aureool gelijkend op de dageraad.

Weer hoorde ik een stem uit de hemel die tot mij sprak:
“Aan het Oude Volk heeft God een strenge wet opgelegd, toen Hij Abraham de besnijdenis opdroeg. Later heeft Hij die omgevormd tot een gunst van zachtheid toen Hij aan de gelovigen door zijn Zoon de waarheid van het Evangelie gaf. Daarmee heeft Hij met olie van barmhartigheid de pijn verzacht van hen die door de Wet gewond waren.

1. De synagoge als moeder van de menswording van Gods Zoon.

Daarom zie je een vrouwengestalte, bleek vanaf de kruin van haar hoofd tot aan haar navel.
Bedoeld is de synagoge. Zij blijkt de moeder van de menswording van Gods Zoon te zijn.
Vanaf het begin van haar oprijzende zonen tot aan hun volgroeid zijn in kracht, heeft zij de geheimen van God gezien, al was het maar versluierd. Als opvlammende dageraad laat zij niet alles duidelijk zien, maar kijkt eerder van verre verwonderd toe. Zo spreekt zij in het Hooglied over zichzelf.

2. Woorden van Salomon.

Wie is zij die daar door de woestijn komt aangelopen overvloeiend van bekoorlijkheden, en zich buigend over haar geliefde? (Hooglied 8,5)
Daarmee wordt bedoeld: Wie is deze jonge bruid die opstaat om heel veel goeds te doen in de woestijnen van heidenen die geen weet hebben van de wettelijke voorschriften van Gods Wijsheid, en afgoden vereren? Wie is deze jonge bruid die uitreikt naar hemelse verlangens, en vol is van de heerlijkheden van de gaven van Gods Geest? En zo vol ijver smachtend, neigt zij over naar haar bruidegom, dat is de Zoon van God. Zij is immers degene die van de Zoon van God een bruidsschat heeft meegekregen. Zij waakt in schitterende deugden (op de komst van de bruidegom), en baadt in een stroom van Schriftteksten. Maar dezelfde synagoge spreekt via mijn dienstknecht, de profeet Jesaja, vol bewondering over de zonen van die jonge bruid.

3. Woorden van de profeet Jesaja.

Wie zijn zij die als wolken vliegen, als duiven op weg naar de venstertjes van hun til? (Jesaja 60,8).

De zin daarvan is deze.
Wie zijn zij die zich geestelijk afzijdig houden van hun aardsgerichte en vleselijke lusten? Vol verlangen en toewijding vliegen zij op naar hogere belangen. Met de eenvoud van een duif en zonder gallige verbittering, maken zij hun lichamelijke zinnen sterk en haken zij naar de beschutting van de aller-sterkste rots, namelijk de Eniggeborene van God, omdat zij behagen scheppen in de warme gloed van goede deugden. Zij zijn immers degenen die omwille van de hoogste liefde aardse koninkrijken met voeten treden en op zoek zijn naar het hemelse.
De synagoge verwonderde zich over de Kerk omdat zij niet wist dat zij ook zelf zo met deugden toegerust was, zoals zij die voor de Kerk vooruit gezien heeft.
De Kerk is omgeven met engelenscharen om te voorkomen dat de duivel haar verscheurt en neer smakt, terwijl de synagoge, door God verlaten, in ondeugden neerligt.

4. De verschillende kleuren van de synagoge.

Daarom zie je dat zij van haar navel tot aan haar voeten zwart is.
Dat betekent dat de synagoge, vanaf haar krachtige verspreiding tot aan de voleinding van haar uitbreiding, besmeurd is geworden door verdraaiing van de Wet en de overtreding van het Verbond van de Vaderen. Zij heeft immers op velerlei wijzen de goddelijke voorschriften verwaarloosd en haar vleselijke lusten gevolgd.
Op haar voeten was zij bloedrood, en om haar voeten heen bevond zich een zeer witte en heldere wolk.
Dat beduidt: toen de maat vol was, heeft zij de Profeet aller profeten gedood. Toen is zijzelf ook gevallen en te gronde gegaan. Maar toch is zij na haar voleinding herrezen in de gemoederen van de gelovigen met een zeer helder en vooruitziend geloof. Want waar de synagoge haar voltooiing heeft geaccepteerd, daar is de Kerk ontstaan, toen zij zich na de dood van de Zoon van God over heel de aarde heeft verspreid.

5. Haar blindheid, en over wat het zeggen wil dat Abraham in haar hart is, Mozes in haar borst, en dat de andere profeten in haar buik zijn.

Maar dezelfde gestalte had geen ogen, en haar handen hield zij onder haar oksels verborgen.
Dat betekent, dat de synagoge niet heeft opgezien naar het ware licht. Zij heeft de Eniggeborene van God veronachtzaamd, en daarmee ook zijn werken van gerechtigheid toegedekt. Dat deed zij vanuit de weerzin van haar laksheid waardoor zij er niet toe kwam om de lauwheid van zich af te schudden. Zij heeft die werken weggemoffeld alsof ze er niet waren.
Zij stond bij het altaar voor de ogen van God, maar zij raakte het altaar niet aan.
Dat betekent dat zij de Wet van God, die zij in opdracht van God ontvangen had, uiterlijk wel kende, maar ze innerlijk met geen vinger aanraakte. Zij had er eerder een afkeer van dan dat zij haar omhelsde. Het opdragen aan God van de offers en van de wierook van vrome gebeden veronachtzaamde zij.

In haar hart bevond zich Abraham, want hij was het die stond aan het begin van de besnijdenis in de synagoge. Mozes was in haar borst, want hij installeerde, de Wet van God in het geweten van de mensen. En in haar buik bevonden zich de andere profeten. In de instelling die van Godswege overgeleverd was, waren zij degenen die toezicht moesten houden op het nakomen van de goddelijke voorschriften. Ieder liet zijn eigen wondertekenen zien, en zij bewonderden de schoonheid van de Kerk. Het wonderlijke van hun profetie hebben zij met vertoon van wondere tekenen aangetoond, en hun verbaasde aandacht gevestigd op de schone adeldom van de nieuwe Bruid.

6. De synagoge is zo groot als een toren met om zijn top een aureool gelijk aan de dageraad.

Zij zelf was zo groot als een toren in een stad. Dat betekent:
Zij (de vrouw van het visioen, de synagoge) die de belangrijkheid van de goddelijke geboden op zich nam, heeft de sterkte en de verdedigingskracht voorzegd van een belangrijke en uitverkoren stad. Met om haar hoofd een aureool gelijkend op de dageraad. Daar wordt mee bedoeld dat zij vanaf haar ontstaan het wonder van de menswording van de Eniggeboren Zoon van God al heeft aangeduid, en de heldere deugden en mysteries die volgden, al heeft aangekondigd.
Toen zij de goddelijke voorschriften ontving, is zij als bij het eerste ochtendgloren gekroond geworden. Het is als een verwijzing naar Adam die eerst het gebod van God wel aannam, maar later dodelijk ten val kwam, toen hij het gebod overtrad. Zo gebeurde het ook met de Joden die de goddelijke Wet aanvankelijk op zich namen, maar vervolgens in hun ongeloof de Zoon van God hebben verworpen. Maar zoals op een later tijdstip de mens door de dood van de Eniggeboren Zoon van God weggerukt is uit het verderf van de dood, zo zal ook de synagoge vóór de laatste dag op aandringen van Gods genadige goedheid, haar ongeloof verzaken en overgaan tot het waarachtig erkennen van God. Hoe moet je dat verstaan? Gaat de dageraad niet vooraf aan de zonsopgang? Maar de dageraad verdwijnt, terwijl de helderheid van de zon aanwezig blijft. Wat wil dat zeggen? Het Oude Testament is teruggetreden, terwijl de waarheid van het Evangelie is gebleven. Want wat de ouden in de uiterlijke beleving van de Wet gestalte gaven, dat doet het nieuwe volk van God in het Nieuwe Testament op geestelijke wijze. Want wat de ouden uiterlijk lieten zien, dat volbrengt het nieuwe volk in de geest. Want de (betekenis van de) besnijdenis is niet verloren gegaan, maar overgebracht naar het doopsel; want waar de ouden in één lid getekend waren, daar zijn de gedoopten het in al hun ledematen. De oude geboden zijn dan ook niet verloren gegaan, maar zijn tot een verhevener status overgebracht. Zo zal ook de synagoge in de nieuwste tijden gelovig overgaan tot de Kerk.
Want, synagoge, toen je in veel ongerechtigheden dwaalde door je met Baal en met veel soortgelijken te bezoedelen, de gewoontes van de Wet op schandelijke wijze verkrachtend, terwijl je naakt neerligt in je zonden heb ik gedaan wat mijn dienstknecht Ezechiël tot uitdrukking brengt:

7. Woorden van Ezechiël (16,8).

Ik heb mijn mantel over jou uitgespreid en je schande daarmee bedekt. Ik heb jou een eed gezworen en heb een verbond met jou gesloten.
Daarmee wil gezegd zijn:
Synagoge, Ik heb overeenkomstig de wil van mijn Vader mijn menswording over jou uitgespreid. Tot heil van jou heb Ik je zonden weggenomen die je in menigvuldige vergetelheid bedreven hebt. Het geneesmiddel tot jouw redding heb Ik bekrachtigd, toen Ik de wegen van mijn verbond die naar heil leiden, aan jou bekend maakte. Dat heb Ik gedaan toen Ik jou door de prediking van de apostelen het echte geloof heb geopenbaard, met de bedoeling dat je mijn geboden in acht zou nemen, zoals een vrouw onderdanig moet zijn aan het gezag van haar man. Het ruwe van de uiterlijke Wet heb Ik van je weggenomen, en de zachtheid van de geestelijke leer heb Ik je gegeven. Ook heb Ik jou heel persoonlijk in geestelijke leerstellingen al mijn geheimenissen geopenbaard, maar jij hebt Mij, de Rechtvaardige, in de steek gelaten en je met de duivel ingelaten.

8. Punten van overeenkomst met Samson, Saul en David in verband met deze aangelegenheid.

Mens, begrijp dit goed:
Zoals zijn eigen vrouw (Zie Rechters 13-16) Samson in de steek gelaten heeft, en hij het licht in zijn ogen kwijt raakte, zo heeft de synagoge ook de Zoon van God laten vallen omdat zij, innerlijk verhard, Hem verachtte en zijn leer verwierp.
Maar toen het hoofdhaar bij Samson weer aangegroeid was, – dat wil zeggen: toen de Kerk van God sterk geworden was -, heeft de Zoon van God zelf de synagoge krachtig verworpen en haar nakomelingen onterfd. Die zijn zelfs door de heidenen die God niet kennen, door Gods ijver vertrapt geworden. De synagoge had zich onderworpen aan de vele dwalingen van algehele verwarring en scheuring, en had zich besmeurd met de verdorvenheden van allerlei ongerechtigheid.

Maar ook is er het geval David.
De eerste vrouw (= Mikal, Zie hieronder) waarmee David getrouwd was en die zich met een andere man had ingelaten, heeft hij uiteindelijk weer teruggeroepen. Zo zal de Zoon van God in de jongste tijd ook de synagoge weer terugnemen. Aanvankelijk – bij de menswording van de Zoon van God – was de synagoge nog met Hem verbonden. Maar de genade van het doopsel heeft zij voorbij laten gaan. Zij is achter de duivel aangegaan. Maar uiteindelijk tegen het einde der tijden zal zij [de genade van het doopsel] ontvangen als zij de dwaling van haar ontrouw loslaat en terugkeert naar het licht van de waarheid. Want de duivel heeft de synagoge in zijn verblinding meegesleurd en haar overgeleverd aan de ontrouw van veel dwalingen, en hij zal niet ophouden voordat hij haar tot een kind van het verderf zal hebben gemaakt. Maar wanneer de duivel in de waan van zijn trots neer gesmakt is, zal mijn Zoon de synagoge terugroepen tot het ware geloof. De val van de duivel zal zijn als die van Saul toen hij op de berg van Gelboa dodelijk gewond zijn laatste adem uitblies. Hij had David uit zijn gebied verdreven, zoals de zoon van ongerechtigheid geprobeerd heeft om mijn Zoon uit zijn uitverkorenen te verdrijven. Maar na de verdrijving van de antichrist, zal mijn Zoon de synagoge terugroepen naar het ware geloof, zoals David zijn eerste vrouw na de dood van Saul heeft teruggehaald. Zodra de mensen in de jongste tijd tot het inzicht komen dat degene door wie zij bedrogen zijn, overwonnen is, zullen zij met bekwame spoed terugkeren naar het leven van heil.
Het zou niet juist geweest zijn als de waarheid van het Evangelie verkondigd was geworden vóór de schaduw van de Wet. Want wat vleselijk is behoort vooraf te gaan aan wat geestelijk is. De knecht kondigt immers ook het komen van zijn meester aan, en het is niet zo dat de meester eerder bij het te verrichten werk is dan de knecht. Zo is ook de synagoge met de schaduw van haar betekenis vooraf gegaan, en is de Kerk haar daarna gevolgd met het licht van de waarheid.

Vandaar, wie kennis heeft in de Heilige Geest en vleugels in geloof, gaat niet voorbij aan mijn vermaning, maar aanvaardt haar door haar met graagte te omhelzen.

(Mikal was de jongste dochter van Saul; als David vlucht, omdat Saul hem wil vermoorden, wordt Mikal uitgehuwelijkt aan Paltiël > zie 1 Sam. 14,49;18,20;18,28; 19,8-17; David laat haar terughalen 2 Sam 3, 13-15; maar verstoot haar weer nadat zij hem bespot heeft omwille van zijn bijna naakte dans ter ere van het terughalen van de Ark van het Verbond naar de tempel in Jeruzalem – zie 2 Sam.6, 16-22; 1 Chron. 15, 29. Het verhaal over David en Mikal is dus niet zo eenduidig als Hildegard het voorstelt.)

Scivias 1.6

HET ZESDE VISIOEN

HOOFDSTUKKEN VAN HET ZESDE VISIOEN VAN HET EERSTE DEEL

  1. Dat God zijn schepping wonderbaar heeft gemaakt en geordend.
  2. De zijnswijze van de Engelen en de betekenis daarvan.
  3. De zijnswijze van de Aartsengelen en de betekenis daarvan.
  4. De zijnswijze van de Krachten en de betekenis daarvan.
  5. De zijnswijze van de Machten en de betekenis daarvan.
  6. De zijnswijze van de Vorstendommen en de betekenis daarvan.
  7. De zijnswijze van de Heerschappijen en de betekenis daarvan.
  8. De zijnswijze van de Tronen en de betekenis daarvan.
  9. De zijnswijze van de Cherubijnen en de betekenis daarvan.
  10. De zijnswijze van de Serafijnen en de betekenis daarvan.
  11. Dat al deze heerscharen met hun prachtige stem de wonderen bezingen die God in de zalige zielen tot stand brengt.
  12. De Psalmist over deze aangelegenheid.

(Pseudo Dionysius de Areopagiet (± 500 na Chr.) heeft grote invloed gehad op de middeleeuwse theologie. Van hem stamt het onderscheid en de indeling van de engelen in negen “koren”, verdeeld over driemaal drie koren of hiërarchieën. Het eerste koor bestaat uit Serafijnen, Cherubijnen en Tronen; het tweede koor uit Heerschappijen, Machten en Krachten; het derde koor uit Vorstendommen, Aartsengelen en Engelen. Hildegard begint dus bij het laagste koor nl. de Engelen en stijgt dan op tot de Serafijnen. Maar de Machten, de Krachten en de Vorstendommen raken bij Hildegard van hun door Dionysius gegeven plaats. Dat is helemaal geen punt, want de indeling van de Engelen in een soort hiërarchie is nooit een officieel leerstuk van de Kerk geworden. [Gegevens zijn genomen uit De Katholieke Encyclopaedie Dl.12,pg.315,2e kol.)

HET ZESDE VISIOEN VAN HET EERSTE DEEL

(In het kerkelijk spraakgebruik zijn er twee uitdrukkingen het meest gangbaar wanneer er sprake is van engelen. De eerste is koren van engelen – Latijn: chorus – en de tweede is hemelse heerscharen – Latijn: acies. Het tekent de strijdbare Hildegard dat zij kiest voor “heerscharen”.)

Daarna zag ik in de hoogte van de hemelse geheime plaatsen twee heerscharen van de hoogste geesten die glansden van intense helderheid. Ik zag dat die van de ene heerschare iets aan hun borstkas hadden alsof het vleugels waren. Hun gezichten leken op het gelaat van mensen. Tegelijkertijd was het alsof hun mensengelaat te zien was door zuiver water heen. En de geesten van de andere heerschare leken eveneens iets als vleugels aan hun borstkas te hebben en ook zij hadden een gelaat als van mensen. Daarmee weerkaatsten zij als het ware als in een spiegel de gestalte van de Mensenzoon. Maar noch bij de eersten, noch bij de anderen kon ik een andere gedaante onderscheiden. Deze twee heerscharen omcirkelden vijf andere als een soort kroon.
De gedaantes van de eerste daarvan hadden ook iets dat op een mensengelaat leek. Vanaf de schouders tot beneden aan toe glansden zij vanwege een grote schittering. Maar die van de tweede waren zo helder en klaar dat ik niet naar hen kon kijken. De gedaantes van de derde heerschare leken wel alsof zij van wit marmer waren. Hun hoofden waren als die van mensen. Boven die hoofden brandde iets als fakkeltjes, en van hun schouders tot beneden waren zij omgeven als met een ijzeren wolk. De gedaantes van de vierde heerschare hadden een gelaat als van mensen, en ook voeten als van mensen. Op hun hoofd droegen zij een helm, en zij waren in marmerkleurige tunica’s gehuld. De gedaantes van de vijfde heerschare vertoonden helemaal geen gestalte van mensen. Zij kleurden rood als de dageraad. Ik kon geen enkele andere vorm in hen ontdekken.
Maar al deze heerscharen omcirkelden op hun beurt weer twee andere als een soort kroon.
Zij die in één van die twee aanwezig waren, leken vol ogen en vleugels te zijn. Ieder oog leek een spiegel te zijn waarin het gelaat van een mens verscheen. Hun vleugels verhieven zij heel hoog naar boven.
En die van de andere brandden als vuur. Zij hadden heel veel vleugels waarin als het ware alle rangen van de Kerk weerspiegeld werden. Maar noch in deze noch in gene zag ik een of andere gestalte.
En al deze heerscharen van engelen bezongen met alle soorten van muziek en met wonderlijke stemgeluiden alle wonderwerken die God in gelukzalige zielen tot stand brengt, en waarmee zij Hem op schitterende wijze verheerlijken. En ik hoorde een stem uit de hemel die tot mij sprak:

1. Dat God zijn schepping wonderbaar heeft gemaakt en geordend.

De almachtige en onuitsprekelijke God bestaat al van alle eeuwigheid. Een begin heeft Hij niet en Hij zal ook niet ophouden te bestaan na het einde van de tijden. Hij heeft heel de schepping uit vrije wil op wonderlijke wijze gemaakt, en haar uit vrije wil op wonderlijke wijze geordend. Hoe?
Sommige schepselen heeft Hij voor de aarde bestemd, andere echter voor de hemel. Ook heeft Hij de zalige engelen zowel voor het heil van de mensen als voor het heil van zijn Naam bestemd. Hoe?
Sommige engelen heeft Hij bestemd om de mensen in hun noden bij te staan, maar andere om aan de mensen zijn geheime raadsbesluiten kenbaar te maken.
Daarom zie je in de hoogte van de hemelse geheime plaatsen twee heerscharen van de hoogste geesten die glanzen van intense helderheid.
Daar wordt duidelijk mee aangegeven dat in de diepte van de verborgenheden waarin het vleselijk oog niet vermag door te dringen, maar waar het innerlijk gezichtsvermogen van de mens op gericht staat, deze twee groepen engelen door God zijn aangewezen om de mens naar lichaam en ziel te dienen. Daarom hebben zij zelf samen met alle hemelbewoners de helderheid van de eeuwige gelukzaligheid.

2. De zijnswijze van de Engelen en de betekenis daarvan.

Die van de ene heerschare hebben iets aan hun borstkas alsof het vleugels zijn. Hun gezichten lijken op het gelaat van mensen. Tegelijkertijd is het alsof hun mensengelaat te zien is door zuiver water heen.
Zij zijn de Engelen.
Bij deze engelen lijken de verlangens van hun diepe verstand op vleugels die zij uitslaan. Deze vleugels lijken evenwel niet op die van vogels. Zij geven uitdrukking aan het feit dat de engelen verlangen om de wil van God gezwind ten uitvoer te brengen. Het lijkt op de wijze waarop de mens zich in gedachte heel snel verplaatsen kan. Op hun gelaat is dan ook de schoonheid van hun verstand zichtbaar zoals ook God de daden van de mensen helder doorgrondt. Want zoals een slaaf, zodra hij de woorden van zijn heer verneemt, die ook volgens diens wil ten uitvoer brengt, zo ook zijn de engelen attent op de wil van God ten aanzien van de mensen, en stemmen zij hun handelingen op Hem af.

3. De zijnswijze van de Aartsengelen en de betekenis daarvan.

En de geesten van de andere heerschare lijken eveneens iets als vleugels aan hun borstkas te hebben en ook zij hebben een gelaat als van mensen. Daarmee weerkaatsen zij als het ware als in een spiegel de gestalte van de Mensenzoon. Het zijn de Aartsengelen.
Met heel hun verlangen staat hun verstand gericht op de wil van God. Daarmee laten zij de schoonheid van hun gedachtegang zien. Zij verheerlijken op de meest zuivere wijze de menswording van Gods woord. Want zij kenden de geheimenissen van God en waren zo vaak met hun tekenen aan de geheimen van de menswording van de Zoon van God vooraf gegaan. Maar noch in dezen noch in die anderen valt er een andere gedaante te ontwaren, want zowel de engelen als de aartsengelen zijn gehuld in vele geheime mysteries die het menselijk verstand, gebonden aan de zwaartekracht van het lichaam, niet bevatten kan. Deze twee heerscharen omcirkelden vijf andere als een soort kroon. Dat duidt op het feit dat het lichaam en de ziel van de mens de vijf zintuigen van de mens met hun deugdelijke werkzaamheid omvatten. Door de vijf wonden van mijn Zoon zijn zij gereinigd om op de juiste wijze gericht te staan op het correct in acht nemen van de innerlijke opdrachten.

4. De zijnswijze van de Krachten en de betekenis daarvan.

Vervolgens:
De gedaantes van de eerste daarvan hadden ook iets dat op een mensengelaat leek. Vanaf de schouders tot beneden aan toe glansden zij vanwege een grote schittering. Bedoeld zijn de Krachten.
Die komen in de harten van de gelovigen omhoog en via een vurige liefde bouwen zij daar met hun goede werken een hemelhoge toren. Op geestelijk vlak laten zij de werken van de uitverkoren mensen zien, en op krachtige wijze leiden zij hen naar het goede einde in een grote gloed van gelukzaligheid. Hoe gebeurt dat dan? Wel, wanneer de uitverkorenen met hun innerlijk en helder inzicht alle slechtigheid van hun ondeugden van zich afwerpen vanwege de verlichting waarmee zij door Mijn wil verlicht worden door tussenkomst van deze Krachten, stellen zij zich krachtig te weer tegen de duivelse hinderlagen. En deze Krachten laten Mij, hun Schepper, onophoudelijk de gevechten zien die zij op deze wijze tegen de duivelse meute leveren. Want het is eigen aan de mensen, dat zij strijd moeten leveren vanwege hun belijdenis en onthechting.
Hoe dan? De ene belijdt Mij, de ander verloochent Mij. In deze beslissende strijd draait het om de vraag: Bestaat God of bestaat Hij of niet? Die vraagstelling brengt het volgende antwoord van de Heilige Geest in de mens: “God bestaat want Hij heeft je geschapen. Hij heeft je bovendien verlost”. Maar zolang als dat vraag- en antwoordspel in de mens gaande is, zal Gods hulp de mens niet ontbreken, want dat spel gaat gepaard met berouw. Maar waar dat vraag- en antwoordspel niet plaatsvindt in een mens, daar ontbreekt ook het antwoord van de Heilige Geest, want deze mens verjaagt de gave Gods en stort zich zonder berouw in de dood. De gevechten die in zulke momenten van strijd plaatsvinden, worden door de Krachten aan God aangeboden, want zij zijn voor God de betrouwbare getuigen voor met welke bedoeling men God eventueel vereert dan wel verloochent.

5. De zijnswijze van de Machten en de betekenis daarvan.

Maar die van de tweede heerschare zijn zo helder en klaar dat je niet naar hen kunt kijken.
Dat zijn de Machten. Zij vertolken dat de helderheid en de schoonheid van Gods macht door geen enkele zwakte van sterfelijkheid en van zonde aangetast kan worden, en dat zij zelf ook zo zijn, omdat de macht van God geen enkel gebrek vertoont.

6. De zijnswijze van de Vorstendommen en de betekenis daarvan.

Die van de volgende heerschare lijken op wit marmer, en hun hoofden lijken op die van mensen, waarop vurige fakkels zichtbaar zijn. Van top tot teen lijken zij met een ijzeren wolk omgeven. Zij zijn Vorstendommen. Zij zijn de verzorgers van het feit dat degenen die door Gods genade in de wereld vorsten van mensen zijn, bekleed zijn met oprechte sterkte in rechtschapenheid, zodat zij niet vervallen tot willekeurige onstandvastigheid. Zij bewerken dat deze vorsten opzien naar Hem die aan het hoofd staat, namelijk Christus, de Zoon van God, zodat de bestuursmaatregelen die zij treffen, overeen stemmen met zijn wil en beantwoorden aan de behoeftes van de mensen. Zij mogen daarbij rekenen op de bijstand van de Heilige Geest die over hen komt in de warme gloed van de waarheid. Zo zullen zij krachtig en evenwichtig volharden in sterke gelijkmoedigheid tot aan het einde van hun leven.

7. De zijnswijze van de Heerschappijen en de betekenis daarvan.

Vervolgens:
De gedaantes van de vierde heerschare hadden ook een gelaat als van mensen, en ook voeten als van mensen. Op hun hoofd droegen zij een helm, en zij waren gehuld in tunica’s van marmer.
Zij zijn de Heerschappijen.
Zij laten zien dat Hij, die Heer van alles en allen is, de redelijkheid van de mensen hemelhoog opgeheven heeft nadat die eerst in het menselijk stof besmeurd op aarde had neergelegen. Dat gebeurde nadat Hij zijn Zoon naar de aarde gestuurd had om met zijn rechtschapenheid de oude verleider te verpletteren. Dus, laat de gelovigen Hem die hun hoofd is, getrouw navolgen, hun hoop stellen op hemelse zaken, en zich wapenen met een sterk verlangen naar goede werken.

8. De zijnswijze van de Tronen en de betekenis daarvan.

Maar de gedaantes van de vijfde heerschare vertoonden helemaal geen gestalte van mensen. Zij kleurden rood als de dageraad. Ik kon geen enkele andere vorm in hen ontdekken.
Zij zijn de Tronen.
Zij laten zien hoe God zich naar de mensheid toe geneigd heeft toen de Eniggeboren Zoon van God voor het heil van de mensen een menselijk lichaam heeft aangetrokken. Maar de smet van menselijke zonden heeft Hij nooit gehad. Want, ontvangen door tussenkomst van de Heilige Geest, heeft Hij in het ochtendgloren, dat wil zeggen in de Heilige Maagd, een menselijk lichaam aangenomen zonder enige smet van welke onreinheid dan ook. Maar in hen valt geen enkele andere gestalte te ontwaren, want zij zijn zeer vele mysteriën van zeer verheven geheimen die door de menselijke zwakheid niet waargenomen kunnen worden.
Maar al deze heerscharen omcirkelden op hun beurt weer twee andere als een soort kroon.
Dat is zo omdat als de gelovigen hun vijf zintuigen richten op de dingen van boven, zij beseffen dat zij door de vijf wonden van de Zoon van God verlost zijn. Dan komen zij met terdege geestelijke inspanning vanzelf uit bij de liefde tot God en de naasten, terwijl zij de lust van hun hart niet volgen, maar hun hoop stellen op innerlijke zaken.

9. De zijnswijze van de Cherubijnen en de betekenis daarvan.

Zij die in één van die twee heerscharen aanwezig waren, bleken vol ogen en vleugels te zijn. Ieder oog bleek een spiegel te zijn waarin het gelaat van een mens verscheen. Hun vleugels verhieven zij heel hoog naar boven. Zij zijn de Cherubijnen. Zij stellen de wijsheid van God voor. Daarin zien zij de mysteries van de opperste geheimen. Zij ademen als het ware hun verlangens uit overeenkomstig de wil van God. Vanwege hun diepe wijsheid hebben zij een zeer zuiver inzicht waarmee zij op wonderlijke wijze die mensen kunnen waarnemen die de ware God kennen. Zij richten de inhoud van de verlangens van hun hart op Hem die boven allen is. Zij doen dat als met vleugels die mooi en recht omhoog geheven zijn. Daarmee laten zij zien dat zij meer geven om zaken van eeuwige waarde dan om vergankelijke, en dat zij ook zelf verlangen om verheven te worden.

10. De zijnswijze van de Serafijnen en de betekenis daarvan.

Die van de andere heerschare brandden als vuur. Zij hadden heel veel vleugels waarin als het ware alle rangen van de Kerk weerspiegeld werden. Dat zijn de Serafijnen. Het lijkt wel of zij door de liefde van God in brand staan en dat zij een zeer groot verlangen hebben om Hem te zien. Dat is zo sterk dat zij in hun verlangens op een heel zuivere manier zowel de wereldse als de hemelse waardigheden laten zien die in de kerkelijke mysteries van kracht zijn. Daarin zijn immers de geheimen van God aanwezig. Zo zoeken ook allen die in hun liefde oprecht van hart zijn, het eeuwige leven. Zij beminnen God vurig en omhelzen Hem hartstochtelijk totdat zij tot de vreugde van hen die zij trouw hebben nagevolgd, worden toegelaten .
Maar noch in deze noch in gene kun je een of andere gestalte ontwaren. Dat betekent dat in de zalige Geesten heel veel geheimen schuil gaan die aan de mensen niet bekend gemaakt worden, want zolang wij sterfelijk zijn, kunnen wij eeuwige aangelegenheden niet duidelijk doorzien.

11. Dat al deze heerscharen met hun prachtige stem de wonderen bezingen die God in de zalige zielen tot stand brengt.

Al deze heerscharen, zoals te horen valt, bezingen met alle soorten van muziek en met wonderlijke stemgeluiden de wonderwerken die God in de gelukzalige zielen tot stand brengt, en waarmee zij God op schitterende wijze verheerlijken.
De gelukzalige geesten brengen onder invloed van God onuitsprekelijke klanken van opperste vreugde voort, vanwege de wondere werken die God in de hemelse contreien in zijn heiligen tot stand brengt. Daarmee verheerlijken zij God op glorievolle wijze, terwijl zij Hem in diepe heiligheid opzoeken en zij zich in het vreugdevolle heil verheugen.
Mijn dienaar David, als waarnemer van opperste geheimenissen, getuigt daarvan als hij zegt:
12. De Psalmist over deze aangelegenheid.
Een stem van opgetogenheid en redding in de tenten van mijn rechtvaardigen (Ps.118,15)
Het gaat over het geluid van blijdschap en voorspoed ten aanzien van het feit dat het vleselijke wordt vertrapt, maar het geestelijke wordt verheven. Dat wordt zichtbaar aan voortdurende voorspoed in de woningen van hen die ongerechtigheid afwerpen en gerechtigheid in praktijk brengen. Ook al suggereert de duivel dat men het kwade gerust kan doen, doet men toch op goddelijke ingeving dat wat goed is. Hoe moet je dat zien? Een mens vertoont dikwijls een ongepaste opwinding als hij de zonde begaat die hij onbetamelijk verlangde te begaan. Maar geluk krijgt hij er niet van, want hij heeft iets gedaan tegen het gebod van God. Wie daarentegen het goede waar hij vurig naar verlangd heeft, strikt volbrengt, zal opgetogen een vreugdedans maken vanwege zijn voorspoed in waarachtig heil. Zolang hij liefhebbend in zijn lichaam woont, zal hij de woning binnengaan van hen die de weg van de waarheid hebben bewandeld en de dwaling van de leugen hebben afgezworen.
Dus al wie kennis heeft in de Heilige Geest en vleugels in geloof, moet mijn vermaning niet in de wind slaan, maar hem van ganser harte aanvaarden en volbrengen. Amen.

TWEEDE DEEL


Scivias 2.1

HET EERSTE VISIOEN

HOOFDSTUKKEN VAN HET EERSTE VISIOEN VAN HET TWEEDE DEEL

  1. Over de almacht van God.
  2. Woorden van Job hierover.
  3. Waarom het Woord (van God), vóór en na het aannemen van het mens zijn, onverdeeld en eeuwig bij de Vader is.
  4. Waarom de Zoon van God Woord genoemd wordt.
  5. Over het feit dat door toedoen van het Woord van God ieder schepsel is ontstaan en de mens door de verlossing tot nieuw leven is gewekt.
  6. Over het feit dat de onbegrijpelijke macht van God de wereld gemaakt heeft en de verscheidenheid aan soorten te voorschijn geroepen heeft.
  7. Over het feit dat na de schepping van de andere schepselen, de mens geschapen is uit leem van de aarde.
  8. Over het feit dat Adam, nadat hij eerst het zoete gebod om overduidelijk gehoorzaam te zijn aanvaard had, toch op aanraden van de duivel ongehoorzaam geworden is.
  9. Over het feit dat Abraham, Izaak en Jakob en de andere profeten de duisternis van de wereld door hun tekenen teruggedrongen hebben.
  10. Over het feit dat de belangrijkste profeet Johannes, uitblinkend door zijn wonderdaden, de Zoon van God heeft aangewezen.
  11. Over het feit dat door de menswording van het Woord van God het grote en aloude raadsbesluit zichtbaar geworden is.
  12. Over het feit dat de mens de geheimen van God niet verder moet napluizen dan God zelf aan hem wil openbaren.
  13. Over het feit dat de Zoon van God in de wereld gekomen, door zijn dood de duivel heeft overwonnen en zijn uitverkorenen naar hun erfdeel heeft teruggeleid.
  14. Woorden van Hosea hierover.
  15. Over het feit dat het lichaam van Gods Zoon na drie dagen in het graf gelegen te hebben, is verrezen, en dat aan de mens de weg van de waarheid getoond is om van dood naar leven over te gaan.
  16. Over het feit dat de Zoon van God, na uit de dood te zijn verrezen, meerdere malen aan de leerlingen is verschenen om hen te bemoedigen.
  17. Over het feit dat, toen Jezus naar zijn Vader opsteeg, zijn bruid gegrondvest is geworden met allerlei pracht en praal.

HET EERSTE VISIOEN VAN HET TWEEDE DEEL

En ik, mens (= Hildegard), ben niet vurig zoals krachtige leeuwen dat zijn. Ook ben ik niet behept met hun uitstraling. Ik verwijl eerder in de zwakheid van een kwetsbare rib (cfr. Eva die gevormd is uit een rib van Adam – Gen.2,21-22), zij het ook vervuld met een mystieke ademtocht.

Ik zag als het ware een heel helder vuur, onbegrijpelijk en onblusbaar, heel levendig: het was één en al leven. Het had een vlam in zich met de kleur van de lucht. Door een zuchtje wind flakkerde die vlam vuriger op. Zij was in het oplichtende vuur aanwezig zoals de ingewanden in een mens.

En ik zag hoe die vlam oplichtend wit van kleur werd. En zie, plotseling kwam er een donkere lucht opzetten, rollend en heel geweldig. De vlam stootte er meerdere keren tegen aan waardoor er telkens vonken uitspatten, totdat die lucht voltooid was en hemel en aarde in hun volledige gedaante liet zien. Daarna reikte de vlam, in vuur en warme gloed, uit naar een armzalige klomp klei die daar op de bodem van die lucht lag. Zij verwarmde de klomp klei zodat die vlees en bloed werd. Toen blies hij hem adem in zodat er een levende mens overeind kwam. Vervolgens gaf dat lichtend vuur door middel van die vlam met een lichte aanblazing maar toch vurig brandend, aan die mens een zeer blanke bloem die neerhing in diezelfde vlam zoals dauw hangt aan het gras. De geur van die bloem heeft de mens wel waargenomen, maar de smaak ervan met zijn mond niet geproefd, en ook heeft hij haar niet met zijn handen aangeraakt. Hij heeft zich klaarblijkelijk afgewend en is in een zeer diepe duisternis terecht gekomen waaruit hij niet meer kon opstaan. Die duisternis in de lucht breidde zich steeds dichter en intenser uit. Toen verschenen er in die duisternis drie grote sterren die onderling met hun straling verbonden waren. Daarna nog veel andere, kleine zowel als grote, schitterend in hun zeer grote pracht. Vervolgens verscheen er een zeer grote ster met een verbazingwekkende helderheid. Die straalde zijn glans uit naar de al eerder genoemde vlam. Maar ook op aarde verscheen een stralende gloed als een dageraad. Daarin was dezelfde vlam op uitzonderlijke wijze aanwezig, maar niet los van het vuur waarvan hierboven sprake was.

En zo is in voornoemde gloed van de dageraad een zeer bereidwillige wil aangestoken geworden.

Toen ik de opkomst van die wil nauwkeuriger wilde nagaan, werd mij in datzelfde visioen een stilzwijgend halt toe geroepen. Ik hoorde een stem uit de hoogte die tot mij sprak: “Van dat geheim kun je verder niets ontwaren, tenzij het je gegeven wordt ter wille van het wonder om te geloven”.

En ik zag hoe een zeer serene mens te voorschijn trad uit de zo even genoemde dageraad. Die mens stortte zijn licht uit over de vermelde duisternis. Maar toen hij door de duisternis werd teruggekaatst, werd hij bloedrood en lijkbleek en dreef hij de duisternis met grote kracht terug. De mens die in die duisternis neerlag, werd door hem aangeraakt. Hij begon helder te stralen, kwam overeind en ging weg uit de duisternis. Diezelfde serene mens die uit de genoemde dageraad te voorschijn gekomen was, is in zo’n grote helderheid verschenen, dat menselijke taal tekort schiet om dat te beschrijven. Hij is vertrokken naar de uiterste hoogte van onnoemelijke glorie, waar hij nu straalt in de volheid van zijn vruchtbaar leven en vertoeft in een wonderbaarlijke geur.

En vanuit voornoemd levend vuur hoorde ik een stem die tot mij sprak:
“O jij, miserabel stukje aarde, en als vrouw niet onderwezen in welke geleerdheid van menselijk onderricht dan ook, zoals het lezen van geschriften met het inzicht van filosofen. Jij bent enkel geraakt door mijn licht dat jou van binnen raakt als een brand die heet is als de zon. Roep, spreek en schrijf deze geheimenissen van Mij die je ziet en hoort in een mysterieus visioen. Ik wil niet dat je bedeesd bent, maar dat je uitspreekt wat je in je geest begrijpt. Want Ik zeg die dingen via jou, omdat zíj te bang zijn om aan mijn volk de rechte weg te tonen. Vanwege hun losbandige gewoontes weigeren zij openlijk de rechte weg te verkondigen die zij kennen. Zij willen hun slechte gewoontes niet loslaten. Die kleven hen zo aan dat zij er meesters in geworden zijn. Zij doen hen vluchten voor het aanschijn van de Heer. Zij schamen er zich voor om de waarheid te spreken. Dus, mijn kleintje, innerlijk ben je onderwezen door een mystieke ademtocht, ofschoon je door het mannelijk deel van de mensheid vertrapt wordt wegens de misstap van Eva. Maar toch, spreek vurig met een zekere en vastberaden overtuigingskracht over dat wat jou geopenbaard wordt. De levende God die alles door zijn Woord geschapen heeft, heeft ook door Hem via zijn menswording de geschapen mens teruggevoerd naar het trouwe heil, omdat deze zich in duisternis gedompeld had.

Wat betekent dit alles?

1. Over de almacht van God.

Dat heel heldere vuur dat je ziet, verwijst naar de almachtige en levende God. In zijn uitermate heldere klaarheid is Hij nooit door enige ongerechtigheid aangetast. Hij blijft onbegrijpelijk, want geen enkele verdeeldheid kan Hem opdelen. Hij kent begin noch einde, en geen enkel sprankje kennis van zijn schepsel is in staat te begrijpen hoe Hij is. Hij is niet weg te vagen, want Hij is de volheid die nooit door eindigheid is aangeraakt. Absoluut niets blijft voor Hem verborgen zodat Hij het niet zou weten. Hij is zelf één en al leven, want alles wat leeft, ontvangt het leven van Hem.
Door Mij geïnspireerd spreekt Job als volgt hierover…

2. Woorden van Job hierover.

Wie weet niet dat dit alles door Gods hand gemaakt is? Ieder levend wezen is in de hand van God, en elke geest van een vleselijke mens eveneens (Job 12, 9-10).

Wat betekent dit? Geen enkel schepsel is zo afgestompt in zichzelf dat het de onderlinge betrokkenheid van alles niet zou herkennen in de dingen waarin het vruchtbaar bestaat. Hoe zo?

Het hemelgewelf is vol licht, het licht zit in de lucht, de lucht heeft het gevogelte, en de aarde voedt de groene groeikracht (N.B. Dit is een typische, eigen term van Hildegard om vruchtbaarheid aan te duiden), de groene groeikracht brengt vruchten voort, de vruchten zijn er voor de levende wezens. Dat alles duidt er op dat het door een zeer krachtige hand tot stand is gebracht, in feite door de allergrootste macht van de Beheerder van alle dingen. Vanuit de kracht van zijn vermogen heeft Hij het zo gemaakt dat niets aan hun functioneren ontbreekt. Alles wat leeft, komt in beweging door de almacht van die Maker. Dat betreft ook de wezens die de aarde zoeken ten bate van aardse dingen zoals het vee; zij hebben geen verstand van Gods ingevingen. Maar het betreft ook de opwekking van hen die in menselijk vlees gehuld zijn. In hen is verstand aanwezig, onderscheidingsvermogen en wijsheid.

Hoe zit dat?

Onze geest dwaalt rond in aardse zaken en vermoeit zich met veel wisselvalligheden naar gelang onze vleselijke verlangens het eisen. Onze geest oriënteert zich evenwel in twee richtingen. Ofwel hij verzucht, verlangt en streeft reikhalzend naar God, ofwel hij is dwangmatig op zoek naar bezit of macht of een keuze in verscheidene zaken. Hij heeft immers in alle redelijkheid onderscheidingsvermogen. Vandaar ook dat hij zowel iets hemels als iets aards in zich heeft.

Hoe dat?

De mens leeft in een cirkel. Daar is doorzicht aanwezig, ademtocht en redelijkheid. Het is zoals we aan de hemel dingen kunnen zien die licht geven, lucht en gevogelte. Daar is ook ruimte voor vochtigheid, kiemkracht en geboorte, en op aarde is groene groeikracht aanwezig, vruchtdragend gewas en levende wezens. Wat betekent dit?

O mens, jij bent totaal schepsel, en jij zou je Schepper vergeten? Jij bent totaal aan Hem onderworpen, zoals Hij heeft vastgesteld, en jij zou zijn geboden overtreden?

3. Waarom het Woord (van God), vóór en na het aannemen van het mens zijn, onverdeeld en eeuwig bij de Vader is.

Maar je ziet dat het vuur een vlam in zich bevat met de kleur van de lucht. Door een zuchtje wind flakkert die vlam vuriger op. Zij is in het oplichtende vuur aanwezig zoals het innerlijk leven (de ingewanden*) in een mens.

Dat betekent, dat nog vóórdat de schepping had plaats gevonden, het Woord al oneindig bij de Vader aanwezig was. Dit Woord moest na verloop van de voortijlende eeuwen mens worden in de gloed van de liefde zonder smet en zondenlast. Dat vond plaats in de dageraad van de zalige Maagd door de “groene groeikracht” van de zachtaardige Heilige Geest. Dat gebeurde evenwel zó dat Hij onlosmakelijk in de Vader zou blijven, zoals Hij ook vóór de aanname van het vleselijk bestaan onafscheidelijk met de Vader verenigd was. Want het enige Woord van God moet evenmin los van de Vader gezien worden, als dat de mens zonder de leven gevende werking van een moederschoot*) bestaat.

*) Hildegard gebruikt hier de term viscera.= ingewanden. Deze term komen we vaker tegen in het bijbels spraakgebruik om aan te duiden dat men iemand (eventueel opnieuw) liefdevol een plek geeft in zijn eigen bestaan. Iemand een plaats geven in je hart, iemand opnemen en toelaten in je diepste eigenheid . Vaak vertaald met: barmhartig zijn, medelijden hebben enz. Zie bv. Jer.31,20, Lukas 1,78 enz. We kennen de uitdrukking: door het doopsel worden we opgenomen in de schoot van de Kerk. Daar komen we pas echt tot leven. Jezus is in de schoot van de Vader.

4. Waarom de Zoon van God Woord genoemd wordt.

En waarom wordt Hij het Woord genoemd?

Het plaats- en tijdgebonden woord dat bij een stoffelijke mens van voorbijgaande aard is, wordt toch als een bevel van een gezagsdrager opgevat door mensen die begrijpen en inzien welke reden er ten grondslag ligt aan het bevel van de gezagsdrager.

Zo ook is het niet aan plaats- en tijdgebonden Woord niet van voorbijgaande aard omdat het door zijn onuitblusbaar leven in eeuwigheid niet voorbij gaat.

De kracht van de Vader wordt waarachtig gekend door de verschillende schepselen die Hem aanvoelen en begrijpen vanaf de oorsprong toen zij geschapen werden.

Zoals door een gezagvol woord de macht en de eer van een mens gekend wordt, zo wordt de heiligheid en de schoonheid van de Vader weergegeven door het volledige Woord van God.

5. Over het feit dat door toedoen van het Woord van God ieder schepsel is ontstaan en de mens door de verlossing tot nieuw leven is gewekt.

En nu zie je hoe die vlam oplichtend wit van kleur wordt. Dat betekent dat het Woord van God als het ware oplichtend zijn kracht laat zien, want door Hem is ieder schepsel ontstaan en als het ware in licht ontstoken. Hij is mens geworden als in de dageraad en de pure helderheid van de maagdelijkheid, zodat van daaruit alle deugden in erkenning van God neer gedruppeld zijn, toen de mens opnieuw tot leven kwam via de verlossing van de zielen.

6. Over het feit dat de onbegrijpelijke macht van God de wereld gemaakt heeft en de verscheidenheid aan soorten te voorschijn geroepen heeft.

En zie, plotseling is er een donkere lucht op komen zetten, rollend en heel geweldig. Bedoeld is de werking van de dingen, nog gehuld in de duisternis van de onvolmaaktheid, oftewel nog niet volkomen duidelijk in hun volle betekenis. En “rollend en heel geweldig” om aan te geven dat alles onderworpen is aan de onbegrijpelijke almacht van God waarbij zijn godheid nergens afwezig is. Toch is die werking er door de opperste macht van God, als het ware in een oogwenk optredend via zijn verheven wilsbeschikking.

Hierover het volgende: Als een smid stootte de vlam er meerdere keren tegen aan waardoor er telkens vonken uitspatten, totdat die lucht voltooid was en hemel en aarde in hun volledige gedaante liet zien.

Daarmee wordt gezegd: Het hoogverheven Woord dat uitstijgt boven elk schepsel, toont de aard van zijn macht in de schepping van de schepselen die in dienstbaarheid aan Hem onderworpen zijn. Uit dezelfde werking van de dingen haalt Hij de verschillende schepselen te voorschijn, schitterend in hun wonderbaarlijk ontstaan. Als een bekwaam vakman maakt hij hun gestaltes uit lucht zodat zij schitteren in hun volle pracht. Van boven tot beneden zijn ze blijvend perfect en mooi, zodat de hogere schepsels weerkaatsen in de lagere, en de lagere in de hogere.

7. Over het feit dat na de schepping van de andere schepselen, de mens geschapen is uit leem van de aarde.

Vervolgens:
Daarna reikte de vlam, in vuur en warme gloed, uit naar een armzalige klomp klei die daar op de bodem van die lucht lag.

Dat betekent: het Woord van God samen met de krachtige wil van de Vader en de liefde van de verheven Zachtmoedigheid (de Heilige Geest) kijkt om naar de armzalige en breekbare materie van de weke en toch stevige kwetsbaarheid van de mensheid van de nog te scheppen mensen, goede zowel als slechte. Die materie is op het dieptepunt van zijn gevoelloosheid en zijn logheid ter zijde gelegd en nog niet tot leven gewekt door een felle en leven gevende aanblazing.

Die verwarmde de klomp klei zodat die vlees en bloed werd.

Dat betekent dat het Woord hem in groene groeikracht warmte ingegoten heeft. Want aarde is de vleselijke materie van de mens. Die voedt hem zoals een moeder haar kinderen voedt met haar melk.

Toen blies Hij (het Woord) hem adem in zodat er een levende mens*) overeind kwam. Het Woord heeft die materie met zijn verheven kracht opgewekt, en er op wonderlijke wijze een met reden begiftigde mens met ziel en lichaam uit te voorschijn geroepen.

*) Hildegard heeft hier een vrouwelijke mens voor ogen! – “homo erecta est”!

8. Over het feit dat Adam, nadat hij eerst het zoete gebod om overduidelijk gehoorzaam te zijn aanvaard had, toch op aanraden van de duivel ongehoorzaam geworden is.

Vervolgens gaf dat lichtend vuur door middel van die vlam met een lichte aanblazing maar toch vurig brandend, aan de mens een zeer blanke bloem die neerhing in diezelfde vlam zoals dauw hangt aan het gras.

Toen de Vader vanuit zijn zeer oprechte klaarheid Adam geschapen had, heeft Hij hem door zijn Woord en in de heilige Geest een mild gebod tot zeer open gehoorzaamheid gegeven.
De gehoorzaamheid was er op gericht om het Woord aan te hangen als vochtige groene groeikracht om vruchtbaar te zijn. Want via dat Woord is het aller zoetste vocht van heiligheid neergesijpeld van de Vader in de Heilige Geest. Het brengt een zeer grote hoeveelheid en verscheidenheid aan vruchten voort, zoals zuiver vocht dat doet dat passende vrucht voortbrengt als het op gewas terecht komt.

De geur van die bloem heeft de mens wel waargenomen, maar de smaak ervan met zijn mond niet geproefd, en ook heeft hij haar niet met zijn handen aangeraakt.
De mens heeft het gebod van Gods Wet met het verstand van zijn wijsheid als het ware via zijn neus binnengehaald. Maar de volle omvang van die intense omhelzing heeft hij dan nog niet met zijn mond geproefd, en ook nog niet in volle gelukzaligheid ervaren door aanraking met zijn handen.

Hij heeft zich klaarblijkelijk afgewend en is in een zeer diepe duisternis terecht gekomen waaruit hij niet meer kon opstaan. Op aanraden van de duivel heeft de mens het goddelijk gebod de rug toegekeerd en stortte daardoor in de opengesperde muil van de dood. Hij heeft God niet gezocht, noch in geloof, noch in zijn daden. Daarom kon de mens, zwaar van zonde, pas opstijgen tot de ware wijsheid na de komst van Hem die volkomen en zonder zonde aan zijn Vader heeft gehoorzaamd.

Die duisternis in de lucht breidde zich steeds dichter en intenser uit.
De macht van de dood heeft zich in de wereld steeds verder uitgebreid naar gelang de toename van de ondeugden, terwijl het weten van de mens zich wentelt in veelvuldige verscheidenheid van ondeugden via de verschrikking van openbarstende en stinkende zonden.

9. Over het feit dat Abraham, Izaak en Jakob en de andere profeten de duisternis van de wereld door hun tekenen teruggedrongen hebben.

Toen verschenen er in die duisternis drie grote sterren die onderling met hun straling verbonden waren. Daarna nog veel andere, kleine zowel als grote, schitterend in hun zeer grote pracht.
Dit zijn de grote lichten naar het model van de allerhoogste Drieëenheid namelijk Abraham, Izaak en Jacob. Zij omhelzen elkaar zowel door hun trouwe levenswandel als door hun verwantschap naar het vlees. Zij verdrijven de duisternis van de wereld met de waarden van hun bestaan. Zeer veel andere profeten zijn hen gevolgd, zowel kleinere als grotere, die straalden door veel en bewonderenswaardige wonderdaden.

10. Over het feit dat de belangrijkste profeet Johannes, uitblinkend door zijn wonderdaden, de Zoon van God heeft aangewezen.

Vervolgens verscheen er een zeer grote ster met een verbazingwekkende helderheid. Die straalde zijn glans uit naar de al eerder genoemde vlam. Het gaat over de belangrijkste profeet namelijk Johannes de Doper. Hij schitterde door zijn zeer trouwe en serene levenswandel en wonderdaden. Daarmee heeft Hij het Woord, dat wil zeggen: de ware Zoon van God aangewezen. Omdat hij niet voor ongerechtigheid is geweken, heeft hij die juist door zijn werken van gerechtigheid strikt en sterk verworpen.

11. Over het feit dat door de menswording van het Woord van God het grote en aloude raadsbesluit zichtbaar geworden is.

Maar ook op aarde verscheen een stralende gloed als een dageraad. Daarin was dezelfde vlam op uitzonderlijke wijze aanwezig, maar niet los van het vuur waarvan hierboven sprake was.
Dat betekent dat God op de plek van het ontluiken (= in het Oosten, JvL) een grote gloed van wentelend licht heeft geplant. Vol verlangen heeft Hij zijn Woord daar naar toe gezonden, maar niet los van Zichzelf. Hij gaf het Woord als een voldragen vrucht en voedde Hem op tot een grote bron, zodat de keel van iedere gelovige mens, die ervan zou proeven, niet langer van dorst zou verdorren.

En zo is in voornoemde gloed van de dageraad een zeer bereidwillige wil aangestoken.
Dat betekent dat in het heldere licht met zijn roodgloeiende glans de groene groeikracht van het grote en aloude raadsbesluit zichtbaar geworden is, zodat alle engelenscharen die vooruit gezonden zijn, hier in opperste gelukzaligheid verwonderd over zijn.

12. Over het feit dat de mens de geheimen van God niet verder moet napluizen dan God zelf aan hem wil openbaren.

Maar jij, mens, die het voortreffelijke van dit raadsbesluit op menselijke wijze vollediger wenst te kennen, komt het slot van verborgenheid tegen. Want de geheimen van God moet men niet verder uitpluizen dan dat de goddelijke Majesteit, uit liefde voor de kleingelovigen, toestaat dat die aan hen geopenbaard worden.

13. Over het feit dat de Zoon van God in de wereld gekomen, door zijn dood de duivel heeft overwonnen en zijn uitverkorenen naar hun erfdeel heeft teruggeleid.

En je ziet hoe een zeer serene mens te voorschijn treedt uit de zo even genoemde gloed van de dageraad. Die mens stort zijn licht uit over de vermelde duisternis. Maar als hij door de duisternis wordt teruggekaatst, wordt hij bloedrood en lijkbleek en drijft hij de duisternis met grote kracht terug. De mens die in die duisternis neerlag, wordt door hem aangeraakt. Die begint helder te stralen, komt overeind en gaat weg uit de duisternis.

Dat betekent:

Het Woord van God is ongerept mens geworden in heldere en ongeschonden maagdelijkheid.

Zonder barensweeën werd Het geboren, en toch niet gescheiden van de Vader. Hoe dan?
Toen de Zoon van God geboren werd uit een Moeder, is Hij in de hemel verschenen in de Vader. De Engelen raakten ontroerd, en verheugd zongen zij heel blije lofliederen.

Hij die zonder zondesmet in de wereld kwam, heeft een zeer serene gelukzaligheid van goddelijke wijsheid en heil in de duisternis van het ongeloof gebracht. Maar door het ongelovige volk werd Hij verworpen en gemarteld. Hij heeft zijn kostbaar bloed gestort en lijfelijk de kelk van de dood gedronken. Daarmee heeft Hij de duivel overwonnen, en zijn uitverkorenen die in de hel gevangen neerlagen, daaruit bevrijd. Hij heeft hen met zijn verlossende aanraking barmhartig teruggebracht naar hun erfdeel dat zij door toedoen van Adam kwijt geraakt waren.

Toen zij in hun erfdeel aankwamen, weerklonk er muziek van timpanen en citers en allerlei gezang van engelen die in wonderlijke feestgewaden getooid waren. Want de mens die in het verderf neer had gelegen, was weer opgestaan in gelukzaligheid nadat de dood door een verheven kracht machteloos was gemaakt.

Mijn profeet Hosea heeft daar aldus over gesproken.

14. Woorden van Hosea hierover

(Het betreft Hosea 13,12-14. Ik geef deze Bijbeltekst weer in de vertaling van de Naardense Bijbel).

Gebundeld is Efraïms ongerechtigheid, opgeborgen in zijn zonde.

Als de barensweeën over hem komen, blijkt hij een kind dat niet wijs is,
want hij staat niet tijdig daar waar kinderen doorbreken. Uit de hand van de hel koop ik hen vrij, uit de dood zal ik hen verlossen. Dood, waar zijn je pestilenties? Hel, waar is je verderf?

Wat betekent dit?

De verdorvenheid van de duivelse boosaardigheid ligt zozeer in zware boeien geketend, dat zij niet verdient om door Gods ijver bevrijd te worden. De duivel heeft God immers nooit oprecht erkend, zoals zij Hem erkennen, die Hem op trouwe wijze vrezen. Hij is altijd in opstand tegen God en zegt: “Ik ben god”. Ook is hij altijd in dwaling omtrent de Gezegende van de Heer. Met name omwille van Hem weerspreekt hij de naam van “Christenen”.
Vandaar ook dat zijn boosaardigheid zó heimelijk is, dat die zonde het niet verdient om door enig geneesmiddel aangeraakt te worden tot verzoening. Het is een zonde die hij ruwweg in uiterst smerige hoogmoed heeft bedreven. Daarom zal hij verstokt in voortdurende smart vertoeven. Hij lijkt daarmee op een vrouw in barensnood die wanhopig en hulpeloos twijfelt of wat uit de ontsluiting van haar baarmoeder komt, wel zal kunnen leven. Die ongelukkige toestand zal zijn lot blijven bepalen, want het zalige geluk heeft hem voorgoed verlaten. De wijsheid van de kinderen heeft hem verlaten om nooit meer in hem terug te keren, zoals dat wél het geval is bij iemand die, tot inkeer gekomen, uit zijn onwaardig leven naar zijn vader terugkeert.*)

*) Hildegard roept hier het bekende verhaal van de verloren zoon in herinnering cfr. Lukas 15, 11-32.

Daarom zal hij nooit vol vertrouwen volharden in het berouw waarmee de kinderen van het heil de dood van het gemeenste onrecht verbrijzelen, samen met de hoogverheven Zoon (van God). De sluwe slang heeft die dood doen opborrelen toen hij de eerste mens zijn arglistigheid influisterde waar de mens geen notie van had. Maar als de mensenkinderen het gif van de allergemeenste arglistigheid verachten, zal Ik hen verlossen uit de afgodendienst. De afgoden zitten vol valsheid en ze zijn in de macht van het verderf. De ongelovigen verzaken daardoor om hulde te brengen aan hun Schepper. Klaarblijkelijk spartelen zij in de strik van de duivel door te doen wat hij wil.

En daarom zal Ik de zielen van hen die Mij beminnen en vereren – de zielen van de heiligen en van de rechtvaardigen – vrijkopen van de straf van de hel. Want geen mens kan bevrijd worden van de band die hij met de duivel heeft. Daar ligt hij immers mee vastgeketend in de meest vreselijke dood vanwege de overtreding van Gods geboden. Hij is alleen te redden door loskoping van Hem die met zijn eigen bloed zijn uitverkorenen zal bevrijden.

Vandaar dat Ik jou, dood, volkomen zal vernietigen. Want Ik zal je verjagen uit datgene waarin je denkt te leven, zodat men je een nutteloos kadaver zal noemen. Met heel je grote macht zul je gevloerd neerliggen, zoals dat wat door de ziel verlaten wordt, volledig te gronde wordt gericht. Want de Bron van levend water zal jou verstikken. Dat zal gebeuren wanneer de zalige zielen barmhartig en in opperste gelukzaligheid zullen verrijzen door toedoen van de nieuwe mens die niets van doen heeft met giftig bedrog. Jij hel! Tot jouw grote verwarring zal Ik je ook nog doen knarsetanden wanneer Ik jou in mijn grote en krachtige macht de buit ontnemen zal die je met bedrog hebt binnengesleept. Dan zul je, terecht berooid, nooit meer de kop opsteken in de volheid van je rijkdommen. Maar je zult uitgestrekt gewond en stinkend neerliggen. Voor eeuwig zul je je ontsteltenis moeten dragen.

15. Over het feit dat het lichaam van Gods Zoon na drie dagen in het graf gelegen te hebben, is verrezen, en dat aan de mens de ware weg getoond is om van dood naar leven over te gaan.

Diezelfde serene mens, die uit de genoemde dageraad te voorschijn gekomen was, is in zo’n grote helderheid verschenen, dat menselijke taal tekort schiet om dat te beschrijven.

De bedoeling van deze woorden is om aan te tonen dat er drie personen zijn in de ene Godheid.

Het edelste lichaam van Gods Zoon, geboren uit de liefste Maagd, en dat drie dagen in het graf lag, heeft de Vader in zijn klaarheid aangeraakt zodat het ook de Geest heeft aangenomen en verrezen is in de meest stralende onsterfelijkheid. Geen mens die dat met zijn verstand bevatten kan of met zijn woorden kan uitleggen.

De Vader toont Hem met zijn open wonden aan de hemelkoren met de woorden: Dit is mijn geliefde Zoon (zie Mat.3,17) die Ik gezonden heb om voor mijn volk te sterven. Toen is er bij hen een onnoemelijke vreugde opgekomen die het menselijk verstand ver te boven gaat. Want het misdadig vergeten waardoor God niet werd erkend, is zozeer ter zijde geschoven dat het verstand van de mens opnieuw overeind geholpen is om God te erkennen nadat het tevoren door toedoen van de duivel uitgeteld neergelegen had. Want tot overmatig geluk van de mens is hem de weg van de waarheid getoond waarlangs hij van de dood naar het leven wordt geleid.

verrezen is in de meest stralende onsterfelijkheid. Geen mens die dat met zijn verstand bevatten kan of met zijn woorden kan uitleggen.

De Vader toont Hem met zijn open wonden aan de hemelkoren met de woorden: Dit is mijn geliefde Zoon (zie Mat.3,17) die Ik gezonden heb om voor mijn volk te sterven. Toen is er bij hen een onnoemelijke vreugde opgekomen die het menselijk verstand ver te boven gaat. Want het misdadig vergeten waardoor God niet werd erkend, is zozeer ter zijde geschoven dat het verstand van de mens opnieuw overeind geholpen is om God te erkennen nadat het tevoren door toedoen van de duivel uitgeteld neergelegen had. Want tot overmatig geluk van de mens is hem de weg van de waarheid getoond waarlangs hij van de dood naar het leven wordt geleid.

16. Over het feit dat de Zoon van God, na uit de dood te zijn verrezen, meerdere malen aan de leerlingen is verschenen om hen te bemoedigen.

Maar overeenkomstig het feit dat de kinderen van Israël, na hun bevrijding uit Egypte, gedurende 40 jaar door de woestijn getrokken zijn om het land van melk en honing te bereiken (Cfr. Ex. 3,8.17; 13,5 en 33,3), zo ook heeft de Zoon van God, na zijn opstanding uit de dood, zich gedurende 40 dagen welwillend aan zijn leerlingen getoond alsook aan de vrome vrouwen die weenden om zijn dood en die Hem vol verlangen wilden zien. Hij is hun verschenen om hen sterken zodat zij niet zouden twijfelen in hun geloof en zouden zeggen: “Wij zien Hem niet, dus kunnen wij ook niet geloven dat Hij onze redding kan zijn”. Hij is hun evenwel meerdere malen verschenen om hen te bemoedigen opdat zij niet ten val zouden komen.

17. Over het feit dat, toen Jezus naar zijn Vader opsteeg, zijn bruid gegrondvest is geworden met allerlei pracht en praal.

Hij is vertrokken naar de uiterste hoogte van onnoemelijke glorie, waar Hij nu straalt in de volheid van zijn vruchtbaar leven en vertoeft in een wonderbaarlijke geur.

Dat betekent dat deze Zoon van God opstijgt naar de Vader. Samen met de Zoon en de Heilige Geest is de Vader de steilste en verhevenste hoogte van onuitsprekelijke vreugde en blijdschap. (N.B. Hildegard gebruikt hier beeldspraak om het totaal eigen karakter van het hemels bestaan van God onder woorden te brengen!)

Daar verschijnt de Zoon glorievol aan zijn getrouwen in overvloed van de meest serene heiligheid en gelukzaligheid. Zij geloven in de eenvoud van hun gelovig hart dat Hij werkelijk God en mens is. Dan ook wordt de nieuwe bruid van dat Lam aangesteld met haar verschillende waardigheidstekenen. (Hildegard roept hier Openbaringen 21,9 in herinnering. Zie ook Openbaringen 19,7 en 21,2. De traditie ziet de Kerk als de bruid van het Lam.) De tekenen van waardigheid waarmee zij omkleed moet worden zijn deugden van allerlei aard waarmee het hele gelovige volk de strijd zal aangaan met de furieuze slang.

Wie met waakzaam oog toeziet en met open oren toehoort, omhelst met een kus de mystieke woorden van mij. Zij komen voort uit mij die leeft.

HOOFDSTUKKEN VAN HET TWEEDE VISIOEN VAN HET TWEEDE DEEL

  1. Over de betekenis van de geheimen van God.
  2. Over de drie Personen.
  3. Dat de mens nooit mag nalaten om de éne God in drie Personen vurig aan te roepen.
  4. Johannes over de liefde van God.
  5. De drie eigenschappen van steen.
  6. De drie eigenschappen van een vlam.
  7. De drie elementen van het menselijke woord.
  8. Over de eenheid van het wezen van alles.
  9. Woorden van Salomon.

HET TWEEDE VISIOEN VAN HET TWEEDE DEEL

Toen zag ik een zeer helder licht en daarin een saffier-kleurige gestalte van een mens, helemaal opvlammend van een roodkleurige gloed. Het heldere licht doorstroomde heel dat opvlammend vuur, en dat opvlammend vuur was in heel het heldere licht. Dat heldere licht was samen met het opvlammend vuur in heel die mensengestalte, zodat dit alles als één krachtbron van mogelijkheden aanwezig is.
En weer hoorde ik hoe hetzelfde levende licht tot mij zei:

1. Over de zin van de geheimen van God.

Dit is de zin van de geheimen van God, dat zij heel bescheiden aantonen en begrepen worden hoe de volheid er uit zou zien die nooit is waargenomen in zijn oorsprong en waarin nooit enig gebrek is opgemerkt in die zeer attente kracht die alle krachtstromingen in alles tot stand heeft gebracht. Want als in God zelf geen groene groeikracht zou zijn, wat zou zijn werk dan waard zijn? Heel duidelijk: totaal niets! Daarom: ken je Maker/Schepper in de totaliteit van zijn werk.

2. Over de drie Personen.

Daarom zie je een zeer helder licht. Dat verwijst naar de Vader, zonder een zweempje van zinsbegoocheling of zwakte of bedrog. In dat licht is de gedaante van een mens aanwezig, hemelsblauw van kleur, niet besmeurd door halsstarrigheid, afgunst of onrecht. Dat is de Zoon die naar zijn godheid vóór alle tijden uit de Vader is voortgekomen. Maar later is Hij vlees  geworden in menselijkheid. Deze menselijkheid gloeit helemaal van een heel zoet en roodgloeiend vuur. Dit vuur laat ons de Heilige Geest zien zonder smet van dorheid, sterfelijkheid en duisternis. De Eniggeboren Zoon van God is volgens zijn vlees ontvangen van de Heilige Geest en in de tijd geboren uit een Maagd. Hij heeft het licht van ware klaarheid over de wereld uitgestort.
Dat heldere licht doorstroomde heel dat opvlammend vuur, en dat opvlammend vuur was in heel het heldere licht. Dat heldere licht was samen met het opvlammend vuur in heel die mensengestalte, zodat dit alles als één krachtbron  van mogelijkheden aanwezig is.
Dat betekent
– dat de Vader de allerrechtvaardigste gelijkmoedigheid is, maar niet zonder de Zoon en zonder de Heilige Geest;
– dat de Heilige Geest de aanstichter is van de harten van de gelovigen, maar niet zonder de Vader en de Zoon;
– dat de Zoon de volheid van vruchtbaarheid is, maar niet zonder de Vader en de Heilige Geest.
In hun majesteit zijn Zij onafscheidelijk één, want de Vader is niet zonder de Zoon, en de Zoon niet zonder de Vader; en de Vader en de Zoon zijn niet zonder de Heilige Geest, en de Heilige Geest is niet zonder Hen.
Zo zijn deze drie personen één God in één totale majesteitelijke godheid. En de eenheid van het God-zijn is onafscheidelijk van alle drie de Personen samen. Hun godheid kan men niet in stukken scheuren, want die blijft altijd vrij van iedere veranderlijkheid. Maar de Vader is kenbaar via de Zoon, de Zoon door het ontstaan van de schepping, en de Heilige Geest door de menswording van de Zoon.
Hoe dan?
De Vader is degene die vóór alle eeuwen de Zoon heeft voortgebracht;
de Zoon is degene door wie alles bij het begin van de schepping is geschapen via de Vader;
de Heilige Geest is degene die verschenen is in de gedaante van een duif bij het doopsel van de Zoon, aan het einde van de tijden.

3. Dat de mens nooit mag nalaten om de éne God in drie Personen vurig aan te roepen.

Daarom moet de mens nooit vergeten om Mij, de enige God in drie personen, aan te roepen.
Ik heb die personen aan de mens kenbaar gemaakt, opdat de mens des te meer in liefde tot Mij zou ontbranden. Immers uit liefde voor de mens heb Ik mijn Zoon naar de wereld gezonden, zoals mijn geliefde Johannes dat getuigt als hij zegt:

4. Johannes over de liefde van God.

De liefde die God is, is onder ons verschenen doordat Hij zijn enige Zoon in de wereld gezonden heeft, om ons door Hem tot leven te brengen. Hierin bestaat de liefde: niet wij hebben God lief gehad, maar Hij heeft ons liefgehad, en Hij heeft zijn Zoon naar de wereld gezonden om onze zonden uit te wissen (1Jo.4,9-10)

Wat is dit? Dit betekent dat in het feit dat God ons heeft lief gehad, een ander heil is ontstaan dan wij in het allereerste begin gehad hebben, toen wij erfgenamen waren van onschuld en heiligheid. Want toen wij in de ellende verkeerden waar wij voor straf in terecht gekomen waren, heeft de verheven Vader ons zijn liefde getoond. Hij zond zijn Zoon in de duisternis van de wereld ten bate van de mensenkinderen. Hij alleen was volkomen heilig door zijn verheven deugdzaamheid. Toen heeft het Woord al het goede volbracht. Door zijn lieve zachtmoedigheid heeft Hij de mensen die verworpen waren vanwege hun onreine plichtsverzuim, teruggeleid naar het leven. De mensen waren zelf niet in staat om terug te keren naar de heiligheid die zij kwijt geraakt waren. Wat betekent dit?
Door de Levensbron zelf is de moederlijke omhelzing van God gekomen. Die heeft ons opgevoed tot leven. In gevaren is Zij onze toevlucht. Zij is ten diepste de allerliefste liefde die ons tot berouw opwekt*). Hoe dan?
*) Hildegard toont zich hier een feministische theologe avant la lettre. God als moeder!

Vol medelijden is God zijn meesterwerk en kostbaarste parel, de mens, indachtig geweest.
Hij had hem immers uit leem van de aarde gevormd en hem zijn levensadem ingeblazen. Hoe dan? Zelf heeft Hij de mens geleerd te leven in boetvaardigheid die nooit zonder uitwerking zal blijven. Want de sluwe slang heeft de mens misleid met zijn trotse overredingskracht. Maar God heeft de mens doen buigen in boetedoening die met nederigheid gepaard gaat. Dat is iets waar de duivel geen weet van heeft en dat hij ook niet in praktijk gebracht heeft, want hij heeft zich niet weten op te richten om de rechte weg te gaan.

Dit heil van de liefde is niet van ons uitgegaan. Vandaar dat we ook niet wisten hoe God lief te hebben tot onze redding. We waren zelfs niet in staat om dat te doen. Ons heil is gekomen omdat de Schepper, de Heer van allen, zelf zozeer zijn volk heeft liefgehad, dat Hij zijn Zoon gezonden heeft om zijn volk te verlossen. Hij zond Hem als zijn Zoon, als vorst en verlosser van de mensen, die onze wonden heeft uitgewassen en gedept. Van Hem uit is de zoete stof gezweet waarin alle goeds voor ons heil vloeit. *)
*) Te denken valt aan Lukas 22,44: Jezus werd doodsbang en bad nog dringender; zijn zweet viel als druppels bloed op de grond. Of aan Johannes 19,34: Een van de soldaten doorstak met zijn lans de zijde van Jezus, en meteen kwam er bloed uit en water.

Daarom, mens, begrijp goed dat niets wat vergankelijk is, ook maar iets aan God kan veranderen. Want de Vader is de Vader, de Zoon is de Zoon en de Heilige Geest is de Heilige Geest. Deze drie Personen bestaan samen ondeelbaar  in de eenheid van hun God zijn.
Hoe dan?

5. De drie eigenschappen van steen.

Zowel steen, als  een vlam, als een woord hebben ieder drie eigenschappen. Hoe dan?

In steen is vochtige groene groeikracht aanwezig. Je kunt er wijzer van worden door hem aan te raken. Een steen kan ook roodgloeiend worden. En de groene groeikracht die er in is, zorgt ervoor dat de steen niet uiteen valt of afbrokkelt. Door hem aan te raken, kun je ontdekken dat hij kan dienen om er een huis of een vesting mee te bouwen. In roodgloeiend vuur wordt de steen gebakken en wordt hij keihard.
De groene groeikracht verwijst naar de Vader die nooit in zijn werkzame kracht verstard of uitgeput raakt.
Het aanraken dat tot kennis leidt, is de Zoon, die geboren uit de Maagd, aangeraakt en begrepen kan worden.
En het roodgloeiende vuur verwijst naar de Heilige Geest die de harten van gelovige mensen aansteekt en verlicht.
Hoe moet je dat zien?
Een mens die vaker te maken heeft met de groene groeikracht (= hier: nuttigheid) van steen wordt er zwakker en slapper van (raakt vermoeid). Zo raakt ook al wie zo maar met zijn zwak  kenvermogen de Vader wil doorschouwen, zijn geloof  kwijt.
Maar via de kennis die mensen opdoen in hun omgang met steen, bouwen zij er huizen mee, en verschansen zij er zich mee tegen hun vijanden.
Zo is de Zoon van God, de ware hoeksteen *) en het woonverblijf voor het gelovig volk, tevens de burcht die het beschermt tegen boze geesten.
*) zie Mt.21,42;Ps.118,22;enz.)
En zoals het roodgloeiend vuur de duisternis verlicht, en alles verbrandt wat het tegenkomt, zo is ook de Heilige Geest. Die drijft alle ongeloof op de vlucht en maakt alles brandschoon van roest.
Zoals die drie eigenschappen aanwezig zijn in één steen, zo bestaat ook de Drie-eenheid in een reële eenheid.

6. De drie eigenschappen van een vlam.

Zoals één vlam in zijn ene warmte drie eigenschappen heeft, zo bestaat ook de ene God in drie personen. Hoe dan?

De vlam bezit immers heldere klaarheid, purperen levenskracht en brandende gloed.
De heldere klaarheid dient om bij te lichten, de purperen levenskracht om te waken, en de brandende gloed om te verbranden. De heldere klaarheid kun je beschouwen als de Vader die in vaderlijke toewijding zijn licht laat stralen over zijn gelovigen. De purperen levenskracht die daarmee gepaard gaat en waarin diezelfde vlam zijn eigenheid laat zien, kun je begrijpen als de Zoon die uit een Maagd een lichaam heeft aangenomen, waarin het God-zijn zijn wonderdaden heeft verricht. En in de brandende gloed kun je de Heilige Geest waarnemen die de gedachten van de gelovigen warm beïnvloedt. Maar als er geen heldere klaarheid is, noch purperen levenskracht en ook geen brandende gloed, dan is daar ook geen vlam. Zo ook waar noch de Vader, noch de Zoon, noch de Heilige Geest geëerd worden, daar wordt God niet waardig vereerd. Dus zoals we in de ene vlam drie eigenschappen kunnen ontwaren, zo kunnen we ook begrijpen dat er in het ene God-zijn drie personen zijn.

7. De drie elementen van het menselijk woord.

Zoals er drie elementen van het ene menselijk woord opgemerkt moeten worden, zo moet ook geconstateerd worden dat de Drie-eenheid aanwezig is in de ene goddelijkheid.
Hoe dan?
In een woord bevinden zich geluid, innerlijke waarde en adem. Het geluid dient om het woord te laten horen, de innerlijke waarde om het woord te begrijpen, en de ademtocht als drager van het woord.
Bij het geluid kun je denken aan de Vader die met onuitsprekelijke macht alles te voorschijn roept. Bij de betekenis van het woord kun je denken aan de Zoon die op wonderlijke wijze uit de Vader voort gekomen is. Bij de ademtocht moet men denken aan de Heilige Geest die zachtjes in Hen brandt. Waar evenwel geen geluid gehoord wordt, daar is geen betekenisoverdracht en geen ademtocht, en daar wordt ook geen woord verstaan. Dat is ook zo bij de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Zij bestaan niet los van elkaar. Wat Zij doen, doen Zij eensgezind samen. Zoals deze drie elementen in één woord werkzaam zijn, zo is ook de verheven Drievuldigheid in wonderlijke eendracht verenigd.

Samenvattend:
Als er in een steen geen groene groeikracht werkzaam is, komt dat omdat er geen begrip is ontstaan door aanraking en door brandend vuur. Ook is er geen begrip door aanraking zonder groene groeikracht en zonder brandend vuur. En er is geen brandend vuur zonder groene groeikracht en zonder begrip door aanraking.
En in een vlam is geen schitterend licht aanwezig als er geen purperen gloed is en geen brandend vuur. Ook is er geen purperen gloed als er geen schitterend licht is en geen brandende vuur. Er is ook geen brandende vlam als er geen licht schijnt en er geen purperen gloed is.
Er is ook geen sprake van een woord als er gen geluid is met een betekenis en als er geen ademtocht aan te pas komt. Er is geen betekenisoverdracht als er geen ademtocht met geluid aan te pas komt. En een ademtocht zonder geluid en betekenis, is eveneens nutteloos.
Al deze elementen werken onderling samen.

Zo is het ook met de drie personen van de ware Drie-eenheid. Zij zijn onafscheidelijk samen in hun goddelijke majesteit, en Zij zijn niet van elkaar te scheiden.
Dus, mens, begrijp dat de ene God bestaat in drie Personen.

Maar jij, met je domme verstand, meent dat God zo krachteloos is dat het voor Hem onmogelijk is om werkelijk te bestaan in drie Personen, en dat Hij alleen maar bestaat in een flauw bestaan. Wat een vergissing!
God is waarlijk God in drie Personen: Hij is de eerste en de laatste (Apoc.1,17).

8. Over de eenheid van het wezen van alles.

Dus de Vader is niet zonder de Zoon, de Zoon niet zonder de Vader, en de Vader en de Zoon zijn niet zonder de Heilige Geest, en de Heilige Geest is niet zonder Hen. Want deze drie Personen bestaan onafscheidelijk samen in de eenheid van hun God-zijn.

Hoe kun je dat verklaren?
Een woord klinkt uit de mond van een mens. Maar als er geen mond is, klinkt er ook geen woord. En een woord bestaat niet als er geen leven is. En waar bevindt zich het woord? In de mens! En vanwaar komt het woord tot stand? Van de mens! Hoe dan? Dat kan alleen als de mens lééft.

Zo bestaat de Zoon in de Vader. De Vader heeft Hem voor het heil van de mensen naar de duistere aarde gezonden, ontvangen in een maagd door de werking van de Heilige Geest.
Zoals de Zoon enig geboren is in de Godheid, zo is Hij ook enig geboren in de maagdelijkheid. En zoals Hij de enige Zoon van de Vader is, zo is Hij ook de enige Zoon van de Moeder. Want zoals de Vader Hem als enige vóór alle tijden verwekt heeft, zo heeft de Moeder-maagd Hem als enige in de tijd gebaard, want na de geboorte is zij maagd gebleven.

Dus, mens, begrijp in deze drie Personen wie jouw God is, die jou geschapen heeft door zijn goddelijke kracht, en die jou verlost heeft van de ondergang. Wil dus je Schepper niet vergeten. Salomon bezweert het je met de volgende woorden:

9. Woorden van Salomon.

Eer je Schepper zolang je nog jong bent, voordat de kwade dagen komen en de jaren dat je zegt: “Het bevalt me niet meer”. (Prediker 12,1)

Wat hiervan te denken?
Met je verstandelijk vermogen moet je je Diegene in herinnering roepen die jou geschapen heeft. Met name in de dagen dat je roekeloos meent te kunnen doen en laten wat je maar wilt, hoog klimmend of je in de diepte neerstortend, in voorspoed verkerend en in ellende neervallend. Want de levenwekkende kracht in jou is er steeds op uit om voltooid te worden tegen de tijd dat zij haar volheid heeft bereikt. Hoe dan?

Vanaf zijn prille begin groeit een kind uit tot zijn volwassen gedaante en blijft vervolgens in die volwassenheid. Het laat dan de uitgelatenheid van geest achter zich die hoort bij de dwaze leefwijze van de jeugd. Slechts met de grootste moeite kan hij zorgvuldig vooruit kijken naar wat in zijn leven gedaan dient te worden. Dat heeft hij niet gedaan zolang hij in de dwaasheid van zijn jonge jaren vertoefde. Het is te wensen dat een gelovige mens zo handelt. Hij moet kinderlijk gedrag afleggen en zich toeleggen op het onderhouden van de volheid van deugden. Hij moet volharden in de kracht van die deugden. Hij zal de uitzinnigheid van zijn lusten moeten laten varen. Die leunt aan tegen de dwaasheid van de ondeugd. Bij aandrang van zorgen (bekoringen) doet hij er goed aan om te overwegen wat goed voor hem is, waar hij als kind geneigd was om zich kinderlijk te gedragen.

Daarom, mens, omhels aldus je God in het licht van je kracht. Doe dat voordat het uur van de uitzuivering van je gedragingen is aangebroken. Dan zal immers alles openbaar gemaakt worden. Niets zal onopgemerkt blijven zodra de tijd daarvoor is aangebroken. Die tijd komt er zeker en dan zul je mopperend bij jezelf zeggen: “Die ongerustheid zint mij niet omdat ik niet begrijp of ze mij tot voordeel of tot nadeel is”. De menselijke geest is hierover altijd in twijfel. Als hij het goede doet, vraagt hij zich angstig af of het God wel behaagt of niet. En als hij het kwade doet, vreest hij om verworpen te worden. Maar voor wie met waakzame ogen kijkt en met open oren luistert, zijn deze mystieke woorden van Mij een omhelzing en een kus die uitgaan van Mij, de Levende.

HET DERDE VISIOEN

HOOFDSTUKKEN VAN HET DERDE VISIOEN VAN HET TWEEDE DEEL

  1. Over de opbouw van de Kerk die haar kinderen altijd voortbrengt in de wedergeboorte van Geest en water.
  2. De Kerk is vanaf haar ontstaan gesierd met apostelen en martelaren.
  3. De Kerk onderscheidt zich door het priesterambt en de uitdeling van aalmoezen.
  4. Over de moederlijke lieftalligheid van de Kerk.
  5. Dat de Kerk, die in de tijd van de zoon van het verderf nog niet tot stralende volheid is uitgegroeid, wel naar volmaaktheid wordt geleid.
  6. Hoe de Kerk haar kinderen op zeer vrome en zuivere wijze (aan God) opdraagt.
  7. Dat geen enkele verdorvenheid van duivelse geslepenheid de Kerk kan bezoedelen.
  8. Dat geen menselijk verstand ten volle de geheimen van de Kerk kan doorschouwen.
  9. Over de maagdelijkheid van Maria.
  10. Over de toediening van de sacramenten van de ware Drie-eenheid.
  11. Dat de dienst van de engelen ter beschikking staat van iedere gelovige.
  12. Over hen die door toedoen van moeder de Kerk,  herboren worden in het geloof in de heilige Drie-eenheid. Zelf blijft zij ongerept.
  13. Gelijkenis met balsem, onyx en een gloeiend kooltje.
  14. Over het feit dat de heilige Drie-eenheid in het doopsel aan de gedoopten verschijnt vanuit de geopende hemel. Nadat de smerigheid van de zonden afgewassen is, trekt Zij iedere dopeling een wit gewaad aan.
  15. Over de klacht van de Kerk over de dwaling van haar kinderen.
  16. Dat er aan de mens twee merktekens gegeven zijn om zich te verdedigen.
  17. De gelijkenis met de jongeman.
  18. Waarom aan Adam geen dubbele wet/verbond gegeven moest worden.
  19. Over het feit dat de opkomende vermaning van de Heilige Geest het oude serpent bedreigd heeft in de persoon van Noë, en de besnijdenis hem een kaakslag heeft gegeven in de persoon van Abraham, en de Kerk hem aan banden heeft gelegd.
  20. Over de betekenis van de drie vleugels.
  21. Over het feit dat mannen die in de tijd van de besnijdenis niet besneden waren, overtreders van de Wet waren.
  22. Zoals bij de schepping van Adam drie redenen aan te wijzen zijn, zo zijn er ook drie redenen in de man om kinderen voort te brengen.
  23. Dat de vrouw die uit liefde tot God maagd blijft, zeer door God wordt getooid.
  24. Dat de man die uit liefde tot God afziet van huwelijksgemeenschap, door God opgenomen wordt in gemeenschap met de Zoon van God.
  25. Woorden van de profeet Jesaja.
  26. Dat de val van Adam de hemel gesloten heeft voor de mens, en dat die gesloten is gebleven tot (de komst) van Gods Zoon.
  27. Woorden van het Evangelie.
  28. Woorden van aansporing afkomstig van God.
  29. Dat in de besnijdenis van Abraham slechts één lid besneden werd; in het doopsel echter zijn alle ledematen besneden.
  30. Woorden van het Evangelie.
  31. Dat ten alle tijden en de eeuwen door ieder geslacht, zowel het mannelijke als het vrouwelijke, in het doopsel door God wordt opgenomen.
  32. Dat ter ere van de Drie-eenheid drie personen aanwezig moeten zijn bij een doopsel: de priester en twee andere personen die voor de dopeling het geloof belijden. Zij mogen geen geslachtelijk verkeer met hem hebben/niet met banden van het vlees met de dopeling verbonden zijn.
  33. Vergelijking met een klein kindje.
  34. Over het feit dat in het doopsel alle zonden worden vergeven.
  35. Ook al is de priester een zondaar, God zal zijn toediening van het doopsel accepteren.
  36. Gelijkenis met een rijke mens.
  37. In geval van nood als er geen priester aanwezig is het wie dan ook toegestaan om te dopen mits de vorm van het doopsel gehandhaafd blijft.


HET DERDE VISIOEN VAN HET TWEEDE DEEL

Daarna zag ik iets als een vrouwengestalte. Zij was zo groot als een grote stad. Haar hoofd was wonderlijk getooid met een kroon. Haar armen straalden van een glanzend licht dat als mouwen naar beneden hing. Er ging een straling van haar uit die van de hemel tot de aarde reikte.
Haar buik was als een net met veel mazen. Daarin krioelde een grote menigte mensen. Benen en voeten had zij niet. Zij stond voor het altaar – dat wil zeggen voor Gods aanschijn, terwijl alleen haar bovenlichaam zichtbaar was. Met uitgespreide handen omarmde zij God. Met haar ogen keek zij zeer intens heel de hemel door. Haar kleding kon ik niet zien. Ik zag alleen dat zij helemaal licht was, omgeven door een schitterende helderheid. Op haar borst was als het ware een ochtendgloren met een roodkleurige gloed. Ik hoorde er ook veelsoortige muziek waarmee haar toegezongen werd: “Zij is als het ware stralend als het zeer gloeiend ochtendrood”.

En dezelfde gestalte verspreidde haar glans als een kleed terwijl ze zei: “Ik ben bestemd om te ontvangen en te baren”. En direct daarna kwam als de weerlicht een menigte engelen aangesneld die trappen en zetels in haar nabijheid opstelden voor de mensen. Dat was om haar gestalte te voltooien.

Vervolgens zag ik in de buurt van de aarde zwarte kindjes die door de lucht als vissen in water rond zwommen. Zij zwommen de buik van de vrouwengestalte binnen via de mazen die daar aanwezig waren. Maar de vrouw zuchtte en trok hen omhoog tot in haar hoofd waar zij aan haar mond naar buiten kwamen. Maar zijzelf bleef ongedeerd.

En zie, dat heldere licht verscheen mij opnieuw, en daarin dezelfde mensengestalte volledig stralend van een heldere gloed ( overeenkomstig het visioen dat ik eerder gezien had). Bij ieder van hen stroopte zij de pikzwarte huid af. Die gooide zij weg langs de kant van de weg.
Vervolgens kleedde zij ieder van hen met een hagelwit kleed. En er verscheen hun een zeer helder licht. Tot ieder van hen sprak zij:
“Leg de oude ongerechtigheid af en trek de nieuwe heiligheid aan. Want de deur naar je erfgoed is opnieuw open gegaan. Neem dus in acht hoe je onderwezen bent geworden, zodat je jouw Vader kent die je beleden hebt. Ik heb je opgenomen, en jij hebt Mij beleden. Nu liggen er twee wegen voor je open: één naar het oosten en de andere naar het noorden. Maar als je met je innerlijke blik nauwkeurig naar Mij blijft kijken, zoals het je in het geloof is geleerd, zal Ik je opnemen in mijn rijk. En als je Mij oprecht lief hebt, zal Ik doen wat je maar wilt. Maar als je Mij veracht en je van Mij afwendt, als je achterom kijkt en Mij niet wilt kennen of begrijpen, zal Ik jou, -vies van zondensmet –  terugroepen naar een oprecht berouw. Maar als jij toch je toevlucht neemt tot de duivel alsof die je vader is, dan zal het verderf je treffen. Want naar je werken zul je geoordeeld worden, omdat je Mij dan niet hebt willen kennen ofschoon Ik je het goede gegeven heb”.

De kindjes echter die door de buik van de voornoemde gestalte gegaan waren, wandelden in het heldere licht dat hen had omgeven. En die gestalte sprak met droeve stem terwijl zij hen liefdevol aankeek: “Deze kinderen van mij zullen weer tot stof vervallen”. Velen van hen die ik ontvang en baar, zullen mij, hun moeder, afmatten en terneer drukken met hun wilde gedragingen. Zo zullen zij mij bestrijden met ketterijen en schisma’s en zinloos geweld, met roof en doodslag, met ontucht en overspel en met nog andere dergelijke ongerechtigheden. Maar heel velen van hen staan op in oprecht berouw tot eeuwig leven, en ook heel velen vallen door hun valse verharding in de eeuwige dood.

En opnieuw hoorde ik een stem uit de hemel die tot mij zei: “Zie het volledige bouwwerk van levende zielen dat in de hemel wordt opgetrokken met levende stenen, en dat versierd is met de enorme pracht van deugden in haar kinderen. Zij omarmt hen zoals een heel grote stad een grote menigte mensen omarmt, en zoals een heel wijd net een overgrote hoeveelheid vissen bevat. Zij bloeit prachtig vanwege haar verheven deugden zoals gebruikelijk bij de leefwijze van mensen die zich christen noemen.

1. Over de opbouw van de Kerk die haar kinderen altijd voortbrengt in de wedergeboorte van Geest en water.

En nu: Je ziet iets als een vrouwengestalte. Zij was zo groot als een grote stad.

Het gaat over de bruid van mijn Zoon die haar kinderen altijd voortbrengt in de wedergeboorte van Geest en water. Want de aller-krachtigste Strijder heeft haar aangesteld om te midden van haar uitverkorenen een heel grote menigte op te nemen en tot volmaaktheid te brengen. Geen enkele vijand is in staat haar uit te schakelen in een tegenaanval. Zij weert ontrouw af en breidt zich getrouw uit. Hieruit valt te begrijpen dat in de vergankelijke tijd elke gelovige een voorbeeldfunctie heeft ten opzichte van zijn naaste, en zeer veel goede werken verricht voor de hemel. En wanneer een van de rechtvaardigen aankomt bij de kinderen van het licht, zal daar elk goed werk dat verricht werd, openbaar worden. Ten tijde dat de as*) nog sterfelijk is, is dit niet mogelijk aangezien het goede verduisterd wordt in de schaduw van de onrust.
*) “As” symboolwoord voor de “vergankelijke mens”. Cfr. Gen.18,27 Abraham tot God: “Ofschoon ik maar as en stof ben….”

2. De Kerk is vanaf haar ontstaan gesierd met apostelen en martelaren.

En Haar hoofd was wonderlijk getooid met een kroon. Dat staat er om aan te geven dat zij bij haar ontstaan is opgewekt in het bloed van het Lam *) en op passende wijze getooid is met apostelen en martelaren en, als in een ware verloving, de bruid van mijn Zoon geworden is. Want toen Hij zijn bloed vergoot, is Zij Hem trouw gebleven tot stichting van heilige zielen.

3. De Kerk onderscheidt zich door het priesterambt en de uitdeling van aalmoezen.

Vandaar dat er staat: Haar armen straalden van een glanzend licht dat als mouwen naar beneden hing. Er ging een straling van haar uit die van de hemel tot de aarde reikte.
Dat duidt op de krachtige werking die in de priesters aanwezig is. Ondersteund door de goede werken dragen zij met zuiverheid van hart en handen op het altaar het hoogheilig offer op van het lichaam en het bloed van hun Heiland. Dit is het puurste werk van hen die barmhartigheid in praktijk brengen, die altijd en overal grootmoedig bij elke smart bijstand verlenen, en met een zachtmoedig hart aalmoezen aan arme mensen geven en van ganser harte zeggen: “Dit behoort mij niet toe, maar Hem die mij geschapen heeft”. Want dit werk  wordt door God geïnspireerd, en stijgt op tot voor zijn ogen in de hemel, als het hier op aarde tijdens de eredienst wordt voltooid door trouwe mensen.

4. Over de moederlijke goedheid van de Kerk.

Haar buik was als een net met veel mazen. Daarin krioelde een grote menigte mensen.
Dat duidt op de moederlijke genegenheid van de Kerk die er op uit is om zielen van gelovigen te vangen via toegespitste deugden, waar gelovigen van het volk via een oprecht geloof mee bezig zijn. Maar degene die het net uitwerpt om vissen te vangen is mijn Zoon*). Hij is de bruidegom van zijn geliefde Kerk. Bij het vergieten van zijn bloed heeft Hij zich met Haar verloofd om de val van de verloren mens te herstellen.
*) Mat. 4, 19 Ik zal mensenvissers van u maken.

5. Die nog geen benen en voeten heeft.

Dit wordt van de Kerk gezegd omdat zij nog niet tot de volle kracht van haar standvastigheid is gekomen. Ook is zij nog niet tot de puurheid van haar voltooiing geleid. Want tegen de tijd van de zoon van het verderf, die de dwaling in de wereld brengt, zal de Kerk in haar leden te lijden hebben van een zeer diep vlammende en bloedige nood vanwege heel erge slechtigheid.
Via die noodtoestand wordt zij met bloedige wonden naar haar volmaaktheid geleid. Dan zal zij haastig naar het hemelse Jeruzalem snellen, wanneer zij rustig in het bloed van mijn Zoon als een nieuwe bruid is opgestaan. Dan treedt zij via die warme gloed het leven binnen, terwijl zij zich ten volle verheugt over haar nakomelingschap.

6. Hoe de Kerk haar kinderen op zeer vrome en zuivere wijze (aan God) opdraagt.

Maar zij staat slechts met haar bovenlichaam voor het altaar van God, dat wil zeggen: voor zijn ogen. Zij omarmt Hem met uitgestrekte handen.
Omdat zij altijd zwanger is en haar kinderen voortbrengt in een oprechte afwassing (= door het doopsel), draagt zij hen ook heel toegewijd aan God op vergezeld door de oprechte gebeden van de heiligen en door de heerlijke geur van zowel de verborgen als de openlijke deugden. Zij worden beoefend onder de meest heldere aandacht van de ogen van de geest, afkerig van elke smerige veinzerij en wars van de eer die voortkomt uit menselijke eerbetoon. Het is als wierook die gezuiverd wordt van alle kwalijke reukstoffen die de goede geur bederven. Dit goede werk is voor het oog van God een heerlijke offerande waartoe de Kerk zich veelvuldig inspant. Zij reikhalst vol verlangen naar hemelse zaken via een vruchtbaar en deugdzaam leven. Zo bouwt zij met een dertig-zestig en honderdvoudige vrucht een hemelse toren op met hemelhoge muren*).
*) Hildegard verwijst hier enerzijds naar de parabel van de zaaier – Mat.13,8.23, en anderzijds naar die van de bouw van een toren – Luk.14,28-30)

7. Dat geen enkele verdorvenheid van duivelse geslepenheid de Kerk kan bezoedelen.

Met haar ogen kijkt zij zeer intens heel de hemel door.
Want de ijver waarmee zij heel toegewijd met hemelse zaken bezig is, kan door geen enkele smerige opzet verduisterd worden. Dat vermag geen enkele duivelse opzet, ook geen dwaling van een kreupel volk, en evenmin opstekende stormen op verschillende plekken op aarde waar waanzinnige mensen in het ongeloof van hun razernij wreed afbreuk doen aan zich zelf.

8. Dat geen menselijk verstand ten volle de geheimen van de Kerk kan doorschouwen.

Haar kleding kun je niet zien.
Dat betekent dat het menselijk verstand, zwaar door zijn zwakke broosheid, niet in staat is om al haar geheimen ten volle te bevatten.
Je ziet alleen dat zij helemaal licht is, omgeven door een schitterende helderheid.
Dat is zo omdat de ware Zon haar geheel doorstroomt met de puurste doorstraling van de Heilige Geest en de zeer mooie tooi van deugden.

9. Over de maagdelijkheid van Maria.

Op haar borst was als het ware een ochtendgloren met een roodkleurige gloed.
Dat betekent dat de ongeschondenheid van de allerheiligste Maagd die de Zoon van God ter wereld brengt, met de grootst mogelijke warme toewijding in de harten van de gelovigen  aanwezig is.
Je hoort er ook veelsoortige muziek waarmee haar toegezongen wordt: “Zij is als het ware stralend als het zeer gloeiend ochtendrood”.
Want elke stem van de gelovigen, zoals je gegeven wordt te begrijpen, moet volmondig instemmen met de maagdelijkheid van de ongeschonden Maagd zoals die met algehele aandacht in de Kerk beleden moet worden.

10. Over de toediening van de sacramenten*) van de ware Drie-eenheid.

*) In feite gaat het hier slechts over één sacrament t.w. het Doopsel

En dezelfde gestalte spreidde haar glans uit als een kleed terwijl ze zei: “Ik ben bestemd om te ontvangen en te baren”.
Dat betekent dat het sacrament van de ware Drie-eenheid in de Kerk wordt toegediend. Het is de schutsmantel van de Drie-eenheid ter bescherming van de gelovige volken. Door die volken rijst de Kerk zelf overeind tot een bouwwerk van levende stenen, witgewassen in de bron van het zuiverste water.
Zo verkondigt zij zelf ook dat het noodzakelijk is voor de verlossing, dat zij kinderen ontvangt in zegening en dat zij hen baart in afwassing door wedergeboorte in Geest en water.

11. Dat de dienst van de engelen ter beschikking staat van iedere gelovige.

En direct daarna kwam als de weerlicht een menigte engelen aangesneld die trappen en zetels in haar nabijheid opstelden voor de mensen. Dat was om haar gestalte te voltooien.
Voor iedere gelovige mens staat de eerbiedwaardige en beminnelijke dienst van de zalige geesten ter beschikking. Zij hebben tot taak om de gelovigen klaar te maken voor hun opgang door het geloof en voor het tot rust komen in de grootst mogelijke rust. Men weet dat de gelukkige moeder-Kerk in die gelovigen tot haar volle waardigheid moet komen.

12. Over hen die door toedoen van moeder de Kerk,  herboren worden in het geloof in de heilige Drie-eenheid. Zo blijft zij zelf ongerept.

Vervolgens zag ik in de buurt van de aarde zwarte kindjes die door de lucht rond zwommen als vissen in water. Zij zwommen de buik van de vrouwengestalte binnen via de mazen die daar aanwezig waren.
De zwartheid van die domme mensen duidt er op dat zij nog niet schoon gewassen zijn in het bad dat tot heil leidt. Zij houden van aardse dingen. Overal lopen zij er naar te zoeken. Onrustig vestigen zij hun verblijfplaats in deze zaken. Maar uiteindelijk komen zij toch aan bij de moeder van heiligheid. En als zij dan de waarde van haar geheimenissen zien, aanvaarden zij haar zegening. De duivel had hen daarvan weerhouden, maar door God zijn zij teruggekeerd. Zo treden zij toe tot de instelling van de kerkelijke ordening waarbinnen de gelovige mens zijn heil moet zoeken doordat hij ten bate van zichzelf zegt Ik geloof in God, en al het andere wat tot het geloof (de geloofsbelijdenis) behoort.

Maar de vrouw zuchtte en trok hen omhoog tot in haar hoofd waar zij aan haar mond naar buiten kwamen. Maar zijzelf bleef ongedeerd.
Deze gelukzalige moeder slaakt hartgrondige zuchten wanneer het doopsel gevierd wordt samen met de zalving tot heiliging in de Heilige Geest. Ook omdat de mens in een ware besnijdenis van Geest en water nieuw gemaakt dient te worden, nadat hij in de grootst mogelijke gelukzaligheid die boven alles gaat, een toegewijd lid van Christus is geworden. Hij wordt opnieuw geboren door aanroeping van de Heilige Drie-eenheid. Dan wordt hij tot zijn heil als het ware herboren via de mond van de gelukzalige moeder. Daarbij loopt die moeder geen enkel letsel
op, want zij behoudt voor eeuwig de gaafheid van haar maagdelijkheid. Zo is het katholieke geloof. Want zij is voortgekomen uit het bloed van het ware Lam, haar innige bruidegom, die zelf zonder enig nadeel voor zijn algehele gaafheid, geboren werd uit de zeer gave maagd. Zo ook zal deze Bruid zelf ongeschonden blijven, zodat geen enkel schisma haar kan deren.

Heel vaak zal zij immers door slechte mannen aangevallen worden. Maar met behulp van haar Bruidegom verdedigt zij zich heel krachtig. Ofschoon een maagd vaak wordt aangevallen door hartstochtelijke gevoelens en door duivelse listigheid en overtuigingskracht van veel mannen, zal zij toch via de gebeden die zij tot God richt, afdoende bevrijd worden van hun pogingen, en zal zij haar maagdelijkheid bewaren.
Zo ook verweert de Kerk zich tegen de allerslechtste rustverstoorders, namelijk de dwalingen van ketters – het maakt niet uit of die van christelijke, joodse of heidense huize zijn – die haar maagdelijkheid vergiftigen. Het is het katholieke geloof dat zij willen verpesten. Maar zij verweert zich heftig om niet verdorven te raken. Zij is altijd maagd gebleven, is dat nóg en zal het altijd blijven ook. Door het ware geloof, dat het fundament van haar maagdelijkheid is, zal zij altijd staande blijven tegen elke dwaling in. Op deze wijze blijft ook de eer van een zuivere maagd, waar het haar lichamelijke kuisheid betreft, ongerept tegen iedere onkuise aanraking.
Vandaar ook dat de Kerk de maagdelijke moeder van alle christenen is. Want zij ontvangt en baart hen door de geheimenisvolle invloed van de Heilige Geest. Zij  biedt hen vervolgens aan God aan, zodat zij ook kinderen van God genoemd worden.
En zoals de Heilige Geest de zalige Moeder overschaduwd heeft, waardoor zij zonder barensweeën op wonderlijke wijze de Zoon van God ontvangen en gebaard heeft en toch maagd gebleven is, zo verheerlijkt de Heilige Geest ook de Kerk als de gelukkige moeder van de gelovigen. Daardoor ontvangt en baart zij haar kinderen eenvoudig en zonder barensnood, en blijft zij maagd.
Hoe moet je dat zien?

13. Gelijkenis met balsem, onyx en een gloeiend kooltje.

Zoals balsem als zweetdruppels uit een boom sijpelt, en als heel krachtige medicijn die erin aanwezig is, uit een vaas van onyx gegoten wordt; en zoals de straling die ongehinderd , uitgaat van een gloeiende kool, zo is ook de Zoon van God zonder enige schade berokkende weerstand uit een Maagd geboren. Zo baart ook de Kerk, zijn bruid, haar kinderen zonder weerstand van dwaling., terwijl zij toch maagd blijft in de ongereptheid van het geloof.

14. Over het feit dat de heilige Drie-eenheid in het doopsel aan de gedoopten verschijnt vanuit de geopende hemel. Nadat de viezigheid van de zonden af gewassen is, trekt Zij iedere dopeling een wit gewaad aan.

Je ziet dus hoe dat heldere licht jou opnieuw verschijnt, en dat jou daarin dezelfde mensengestalte verschijnt volledig stralend van een heldere gloed ( overeenkomstig het visioen dat je eerder zag). Dat betekent dat jou de ware Drie-eenheid wordt getoond om je geloof te bevestigen. Dat is de ware Drie-eenheid in werkelijke eenheid. Namelijk de aller heerlijkste Vader, en in de Vader zijn liefste Zoon die van vóór alle tijden in zijn goddelijk wezen in de Vader verblijft, maar die in de tijd naar het vlees ontvangen werd van de Heilige Geest en uit een Maagd werd geboren. Dat is je hiervoor in een zeer achtenswaardig visioen aangetoond en dat wordt je nu voorgelegd ter bevestiging van je geloof. Want in het doopsel verschijnt dezelfde Heilige Drie-eenheid in een open hemel aan de gedoopten, opdat de gelovige mens dit geloofsgegeven zou aanvaarden en daardoor de ene God zou vereren in ware drievuldigheid, zoals Hij ook werkelijk verschenen is bij het eerste sacrament van het doopsel.*)
*) Hildegard verwijst hier waarschijnlijk naar Mat.3,16-17 waar de doop van Jezus wordt verhaald.

Bij ieder van hen stroopte zij de pikzwarte huid af. Die gooide zij weg langs de kant van de weg. Vervolgens kleedde zij ieder van hen met een hagelwit kleed. En er verscheen hun een zeer helder licht. Tot ieder van hen sprak zij woorden van een gelukkig makende bemoediging.
Dit betekent:
De goddelijke macht ziet om naar de harten van de mensen. Vol medelijden wast zij hun in het bad van het doopsel de ontrouw van hun misstappen af en werpt die weg*) langs de weg die Christus is.
*) Cfr.Jo.14,6: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven”.
In Christus is via een eerlijke bekentenis en de vergeving van de zonde niet de dood maar het leven. Door Hem krijgt iedere gelovige het witte kleed van het heil aangetrokken. En daarmee wordt hij ook door Hem deelachtig aan de klaarheid van de gelukzalige erfenis waarvan hij tevoren uitgesloten was. Door woorden van  waarheid  wordt hij aangespoord om de oude gewoonte van ondeugd af te leggen en om de nieuwe gave van genade aan te nemen tot zijn heil.

De kindjes echter die door de buik van de voornoemde gestalte gegaan waren, wandelden in het heldere licht dat hen had omgeven.
Het gaat over hen waar de Kerk de gelukkige moeder van is door de bron van het heilig doopsel. Zij moeten volharden in de goddelijke wet waardoor deze moeder zo stralend en opgetogen is. Zij moeten die wet onderhouden, om,  als zij die op ontrouwe wijze zouden verwerpen, niet opnieuw besmeurd te worden door de zonden waarvan zij gereinigd waren.

(III, 14-37 volgt)

HET VIERDE VISIOEN

HOOFDSTUKKEN VAN HET VIERDE VISIOEN VAN HET TWEEDE DEEL

  1. Elke gedoopte moet door de zalving van de bisschop getooid en gesterkt worden.
    (Over het vormsel)
  2. 2. De onmetelijk en volkomen zachte kracht van de Heilige Geest wordt ons geschonken in het vormsel.
  3. 3. In het vormsel treedt de onuitsprekelijke Drie-eenheid aan het licht, en bekrachtigt zichzelf in zeer vruchtbare deugden.
  4. 4. Gesterkt door de zalving van de Heilige Geest kan de Kerk nooit in de dwaling van het verderf terecht komen.
  5. 5. Woorden tot Mozes gesproken over deze aangelegenheid.
  6. 6. De gedoopten worden door een bisschop eervol onderscheiden met de zalving van het chrisma.
  7. 7. Woorden over deze aangelegenheid in het boek Koningen.
  8. 8. Wie gedoopt is maar niet gevormd, bezit  wel de helderheid van het doopsel, maar mist het sieraad van de gloed van de zalving, toegediend door een hogere kerkdienaar.
  9. 9. Ter ere van de Heilige Geest moet het vormsel alleen door bisschoppen worden toegediend.
  10. 10. Degene die aan de vormeling de handen oplegt, mag met hem geen huwelijksrelatie aangaan.11. Wie na het doopsel terugkeert naar de duivel, wordt verdoemd, tenzij hij zich bekeert. Wie evenwel trouw blijft aan zijn doopsel, wordt door God opgenomen omdat de Kerk tot God bidt voor haar kinderen.
  11. 12. Drie manieren waarop de Kerk schalt als een klaroen.
  12. 13. Over de grote verscheidenheid van gedoopten.
  13. 14. Woorden van Ezechiël over deze aangelegenheid. (Ez.7,27)

HET VIERDE VISIOEN VAN HET TWEEDE DEEL

En vervolgens zag ik iets als een grote ronde toren, geheel en al lijkend op een witte steen. An de top daarvan bevonden zich drie vensters waaruit zo’n felle gloed straalde dat zelfs het dak, dat als een kegel omhoog stak, nog duidelijker te zien was in de heldere straling van die gloed.
De ramen zelf waren omgeven met zeer prachtige smaragden. Maar de toren leek midden op de rug van voornoemde vrouwengestalte te staan, zoals een toren op een stadsmuur, zodat die gestalte vanwege haar sterkte volstrekt niet kon instorten.
En ik zag hoe de kinderen die door de buik van de vrouwenfiguur waren gegaan – zoals eerder vermeld (zie het 3e visioen) -, schitterden vanwege een zeer helder licht. Sommigen van hen waren van top tot teen goudkleurig, anderen hadden wel diezelfde schittering maar misten die kleur.
Wel keken sommige van die kinderen naar een zuivere en heldere schittering, maar anderen neigden naar het oosten en keken naar een onrustig rossige gloed. Van de kinderen die naar die zuivere en lichtende schittering keken, hadden sommigen heldere ogen en stevige voeten, en zij gingen kordaat de buik van de vrouwengestalte binnen. Maar anderen hadden slechte ogen en zwakke voeten en werden door de wind her en der gedreven. Met een stok in de hand dwaalden zij voor de vrouwengestalte heen en weer en raakten haar soms even flauwtjes aan.
Andere kinderen die wel heldere ogen maar zwakke voeten hadden, zwierven her en der in de lucht voor de vrouwengestalte door. Weer andere met zwakke ogen maar sterke voeten dwarrelden toch flauwtjes om de vrouwengestalte heen.
Maar van hen die naar een onrustige en rossige gloed keken, traden sommigen goed gekleed en kordaat voornoemde vrouwengestalte binnen. Maar anderen ontworstelden zich aan haar en bestreden haar en verzetten zich tegen de door haar vastgestelde verordeningen. Maar, bewogen door berouw, keerden sommigen van hen nederig tot haar terug, terwijl anderen door een verstokte verharding achter bleven in de keuze voor de dood.
En opnieuw hoorde ik een stem die tot mij sprak…

1. Elke gedoopte moet door de zalving van de bisschop getooid en gesterkt worden.
    (Over het vormsel)

De jonge bruid van het Lam (cfr. Apok.19,7. Jezus is het Lam Gods) is getooid door het uitgegoten water (= de doop). Haar tooi is afkomstig van de Zon van gerechtigheid (= God. cfr.Maleachi 3,20) die de wereld met zijn straling heeft geheiligd. In de vurige warmte van de Heilige Geest is zij getooid en gesterkt om haar stralende schoonheid te vervolmaken.

Zo ook moet de gelovige mens, die de wedergeboorte in Geest en water ontvangt,  nog getooid en bevestigd worden door de zalving van een hogere dienaar van de leer.  Die mens wordt daardoor in heel zijn wezen gesterkt om geluk te bewerken en de volle vrucht van opperste gerechtigheid voort te brengen.  Zo zal hij de pracht van zijn tooi ten volle bereiken.

Daar slaan de woorden op: deze toren die je ziet. Ze duiden op de vlammende vurigheid van de Heilige Geest die de Vader naar de wereld gezonden heeft uit liefde voor zijn Zoon om de harten van diens leerlingen met vurige tongen in vuur en vlam te zetten (Hand.2,3). Daar zijn ze sterker door geworden in naam van de heilige en ware Drie-eenheid.

Maar het feit dat zij vóór de komst van de vurige Heilige Geest opgesloten zaten in de opperzaal (cfr.Jo.20,26), duidt er op dat zij gevangen zaten in hun lichaam. Zij waren bang om de gerechtigheid van God te verkondigen. En ze waren als kleine kinderen te zwak om de straffen van de tegenstanders te ondergaan. En omdat zij mijn Zoon in levende lijve gezien hadden, hielden ze van Hem in zijn lichamelijke verschijningsvorm terwijl hun innerlijke blik nog gesloten was. Maar dat had tot gevolg dat zij toen geen oog hadden voor de duidelijke leer, die zij later openlijk verkondigden toen zij door de komst van de Heilige Geest sterker geworden waren. Door zijn komst zijn zij zo sterk geworden dat zij voor geen enkele straf meer terugschrokken; zij hebben die manmoedig verdragen.
Daar duidt de sterke toren op waarmee de Kerk versterkt  is, en die door geen enkele duivelse en ziekmakende razernij overwonnen kan worden.

2. De onmetelijk en volkomen zachte kracht van de Heilige Geest wordt ons geschonken in het vormsel.

En vervolgens zag ik iets als een grote ronde toren, geheel en al lijkend op een witte steen.
Dat betekent dat de zachte kracht van de Heilige Geest enorm is en als een wervelwind van genade alle schepselen omgeeft. Geen bederf kan haar in de volheid van haar gerechtigheid aantasten. Dat komt omdat zij zelf als een grote stroom elke aftakking van heiligheid doet uitgaan in stroompjes van zijn eigen heldere kracht. Daarin zal nooit een vlek van welke ongerechtigheid dan ook gevonden worden. De Heilige Geest is immers zelf  brandende en lichtverspreidende helderheid die nooit uitdooft, maar juist krachtig vurige deugden doet ontvlammen. Zo wordt door Hem elke duisternis verdreven.

3. In het vormsel treedt de onuitsprekelijke Drie-eenheid aan het licht, en bekrachtigt zichzelf in zeer vruchtbare deugden.

Aan de top daarvan bevonden zich drie vensters waaruit zo’n felle gloed straalde dat zelfs het dak, dat als een kegel omhoog stak, nog duidelijk te zien was in de heldere straling van die gloed.
Dit is het beeld van de onuitsprekelijke Drie-eenheid terwijl Zij bezig is met de uitstorting van de uitmuntende gaven van de Heilige Geest. Dat geschiedt op zulk een wijze dat door middel van de leer van de apostelen uit de zalige Drie-eenheid een heel grote en heldere gerechtigheid te voorschijn treedt. Daaruit blijkt ook hoe de zeer sterke kracht van God, die in de grootheid van zijn almachtige majesteit niet te begrijpen valt, toch aan een sterfelijk schepsel, namelijk  de mens, openlijker kenbaar gemaakt wordt. Evenwel gebeurt dit toch maar in de mate waarin hij waardig bevonden wordt, en het door het geloof en van de gelovige en trouwe mens bevat kan worden.

De ramen zelf waren omgeven met zeer prachtige smaragden. Dit wil zeggen dat de Drie-eenheid overal in heel de wereld openlijk verkondigd is geworden door de allervruchtbaarste deugden en inspanningen van de apostelen. Dorre lauwheid is bij hen nooit aangetroffen. Hoe dan?
Het is een bekend feit dat zeer vraatzuchtige wolven hen vanwege hun geloof in de waarheid met allerhande onheil belaagden. Daar zijn ze sterker van geworden om de strijd aan te gaan.
Op die manier hebben zij al strijdend de Kerk verworven en haar met heel krachtige deugden versterkt tot opbouw van het geloof, en haar met veelsoortige schitterende zaken getooid. En omdat de Kerk door hen op deze wijze sterk gevormd en onder invloed van de Heilige Geest geplaatst is, wil zij ook, en vereist het zelfs, dat haar kinderen met dit teken van de Heilige Geest onderscheiden worden. In diep medelijden is dan ook die Heilige Geest tot de harten van de gelovigen doorgedrongen. Dat medelijden is zo mystiek dat zij overeenkomstig de wil van God de Vader als vurige tongen in de wereld is gekomen (cfr.Hand.2,3). Daarom ook moet de mens, overgoten met het doopsel van heil, gevormd worden met de zalving van de hemelhoog verheven Leermeester, want ook de Kerk is stevig gegrondvest op een stevige rots. (cfr.Luk.6,48 en 1Kor.10,4)

4. Gesterkt door de zalving van de Heilige Geest kan de Kerk nooit in de dwaling van het verderf terecht komen.

Maar de toren leek midden op de rug van de vrouwengestalte te staan, zoals een toren op een stadsmuur, zodat die gestalte vanwege haar sterkte volstrekt niet kon instorten. In de allergrootste kracht van de menswording van Hem die de ware bruidegom van de Kerk is, heeft de Heilige Geest op verbazingwekkende wijze zijn wonderdaden verricht. Hij laat de Kerk zo sterk verschanst achter haar verdedigingsmuur zijn, dat zij vanwege de kracht waarmee zij is toegerust, door haar vurige gave nooit in een dwaling van welke verdorvenheid dan ook vallen kan. Vanwege die allerhoogste bescherming, zal zij zich zonder smet of rimpel (Cfr.Ef.5,27) altijd verheugen over de liefde van haar bruidegom. Want ook mijn eniggeboren Zoon, die ontvangen is van de Heilige Geest, is heel nobel zonder smet uit een Maagd geboren, zoals Ik aan Mozes voorzegd heb.

5. Woorden tot Mozes gesproken over deze aangelegenheid. (Exodus33,21-23)

Kijk, sprak Hij: Hier bij Mij is een plek. Daar kun je op een rots staan. Als Ik voorbij kom, plaats Ik je in een rotsspleet en bescherm je met mijn rechterhand, totdat Ik voorbij ben. Dan neem Ik mijn hand weer weg, en kun je zien wat na Mij komt.  Wat betekent dit?

Het wonder dat besloten ligt in mijn wil, is nabij. Maar eerst zul je moeten vechten om, via de uiterlijke betekenis, de kracht te laten zien die gelegen is in de hardheid van de wettelijke voorschriften. De zoetheid en de zachtheid zul je er niet in ontdekken. Die zal pas via mijn Zoon aan de dag treden. En de hardheid van de Wet die je op mijn bevel opschrijft, zal zolang in de hardheid van uw stenen hart aanwezig blijven totdat haar volle glorie duidelijk wordt. Die eer zul jij en zullen al je volgelingen aan Mij moeten geven tot aan de komst van mijn Zoon. Wanneer dit dus gedaan wordt in de Wet die jij nu opschrijft, zal Ik geëerd worden. Ik zal je in een rotsspleet plaatsen. Wat betekent dit?

Ik plaats je onder de hardheid van de Wet, en op mijn bevel stel Ik jou aan tot toezichthouder. Ik benoem jou namelijk tot leermeester van het Oude (Testament). Mijn Zoon zal dat doorprikken door het, méér dan jij het kunt, in mystieke bewoordingen uit te leggen, zodra Ik Hem ter gelegener tijd naar de wereld zal zenden. Daarom zal zijn kracht jou beschermen. Hij zal scherpere woorden gebruiken dan jij, en Hij zal dat wat opgesloten ligt in de wettische normen, open maken totdat Hij naar Mij terugkeert. Wat betekent dit?

Hij zal zolang lijfelijk heilzame woorden tot de wereld spreken totdat Hij lijfelijk de dood in gaat in het lichaam dat Hij uit een Maagd aanneemt. Dan ook zal Ik mijn hand wegnemen, want Ik zal Hem boven de sterren bij Mij opnemen en al zijn geheimenissen openbaar maken door de Heilige Geest. En zo zul je zijn menswording waarnemen alsof je een mens van achteren ziet en niet van voren. Want je zult Hem waarnemen als mens, maar zijn godheid kun je niet bevatten. Jouw kinderen zullen pas beter zien wie Hij is, als Hij naar Mij is teruggekeerd. Dan zullen zij begrijpen wie Hij was, toen Hij nog zichtbaar onder hen vertoefde.

6. De gedoopten worden door een bisschop eervol onderscheiden met de zalving van het  chrisma.

En ik zag hoe de kinderen die door de buik van de vrouwenfiguur waren gegaan – zoals eerder vermeld (zie het 3e visioen) -, schitterden vanwege een zeer helder licht.
Dat betekent, zoals in het voorafgaande al duidelijk werd gemaakt, dat zij die door de bron van wedergeboorte (=doopsel) in de onschuld en de pure zuiverheid van hart leven, een moeder hebben gekregen, namelijk de Kerk. Zij zijn nu kinderen van het licht door de afwassing van hun zonden.
Sommigen van hen waren van top tot teen goudkleurig, Dat is zo omdat zij, vanaf het begin van hun goede werken tot de voleinding van hun heiligheid, getooid worden met de gloedvolle gaven van de Heilige Geest bij de zalving van het ware geloof door de hand van de bisschop.
Hoe dan?
Zoals goud tot zijn recht komt door de edelstenen die er in gevat liggen, zo komt ook het sieraad van het doopsel tot zijn recht via de zalfolie van het vormsel waarmee gedoopten op gelovige wijze gezalfd worden via de hand van een hogere leraar van de Kerk. Lees wat we hierover geschreven staat.

7. Woorden over deze aangelegenheid in het boek Koningen.(=2Sam.15,23. In de Hebreeuwse bijbel: 2Kon.15,23)

De koning stak de Kedron-beek over, en heel het volk ging de olijfbomen-weg op die naar de woestijn leidt. Wat betekent dit?
De Zoon van de Maagd die over heel de wereld heerst zoals een aardse koning over zijn volk, is door het stromende water van het doopsel gegaan. Dat duidt op het aandringen van de Heilige Geest in hevig verlangen naar de weg van het heil. Hoe dan?

Zelf ging Hij van de dood over naar het leven, toen Hij in de wedergeboorte van Geest en water (dat is in de grote praal van het hemelse Jeruzalem dat nooit vergaat) het hoogste geluk aankondigde. Vandaar dat heel het volk dat in Hem geloofde, op aandrang van de Heilige Geest diezelfde weg is opgegaan die voordien verborgen was. Dat gebeurde via de zalving met olie en met terugblik op de misstap van Adam. Die misstap beroofde de mens van de schoonheid van de erfenis van de rechtvaardige God. God was er bekommerd over of die erfenis zou terugkeren of niet. Daarom moest die dodelijke zonde van de eerste mens door de bediening van een priester gezalfd worden. De Zoon van de Maagd had dat niet nodig, want die is geheel in heiligheid ontvangen in de niet gewonde of aangetaste, maar juist in de in ere ongerept gebleven schoot van zijn Moeder. Want wat door de verwondende influistering van de duivel gekwetst en verward is geraakt, moet door de olie behandeld en gesierd worden, zodat de aanvretende lijkkleur afgewassen wordt die door vleselijke lusten wordt veroorzaakt.

8. Wie gedoopt is maar niet gevormd, bezit wel de helderheid van het doopsel, maar mist het sieraad van de gloed van de zalving, toegediend door een hogere kerkdienaar.

Zoals je ziet, hadden anderen  wel diezelfde schittering maar misten zij die kleur.
Dit verwijst naar degenen die bij het doopsel wel gereinigd zijn door de afwassing, maar niet gezalfd  werden door een hogere geestelijke bij gelegenheid van het vormsel dat een teken van de vurige Heilige Geest is. Hoe moet je dat zien?

De zalving van de vormeling door de gave van de Heilige Geest tijdens een bisschoppelijke dienst, geeft een aparte glans. Die dient aan het gelovige volk toegediend te worden na de wedergeboorte uit water en Heilige Geest. Dan wordt de gelovige mens bevestigd als op een stevige rots. Hoe dan?

Mijn Zoon heeft het doopsel ontvangen in zijn lichaam. Zo heiligde Hij het in zijn vleselijk bestaan. Daarin kent Hij geen gespletenheid, want Hij alleen is de enige Zoon van de Maagd. Dat is ook de reden waarom Hij Mensenzoon genoemd wordt. Want die Maagd heeft Hem niet ontvangen van een man, en heeft Hem gebaard met behoud van haar ongeschonden maagdelijkheid. Na de ellende van zijn lijden en de glorie van zijn verrijzenis is Hij in zijn vlees naar de hemel opgestegen en keerde Hij naar Mij terug. Vervolgens heeft de Heilige Geest de wereld met zijn vurige gloed verlicht. Daarna bevestigde Hij alle gerechtigheid in de harten van zijn leerlingen terwijl Hij hun openbaarde wat voordien verborgen was. Hoe dan?

Zoals de zon, als die onder een wolk begint te schijnen, zijn volle warmte uitstraalt met zijn helder licht, zo ook ontsteekt de Heilige Geest hun harten. Wat betekent dit?

De liefde van mijn Zoon brandde op verborgen wijze in hun gemoed. Zo ook doorstraalde de warmte van de Heilige Geest hen door hun de zeer krachtige zon van hun leer voor te houden.
Want dit is het getuigenis dat de Heilige Geest aan de Kerk heeft gegeven, namelijk dat de dood niet kan weerstaan aan de gerechtigheid van God.

9. Ter ere van de Heilige Geest moet het vormsel alleen door bisschoppen worden toegediend.

Daarom, kinderen van de waarheid, luistert naar het vormsel van de Heilige Geest en begrijpt wat het betekent. Hij biedt u dit zelf welwillend aan. Dat doet Hij in de bekoorlijke zalving van zijn leermeesterschap. Daarom ook wordt deze zalving ter ere van de Heilige Geest alleen maar uitgevoerd door een hogere priester. De hele kerkelijke rangorde is door de Heilige Geest ingesteld en daarom is deze zalving van de Heilige Geest.
Daarom ook heeft de mens, die wel het geheim van de wedergeboorte tot een nieuw leven aanvaard heeft, maar niet op deze wijze gezalfd is, niet het volledige sieraad van de kerkelijke volheid ontvangen. Zoals hierboven werd aangetoond, is de Kerk daarmee getooid door de vlammende Heilige Geest.
Zoals de Kerk voltooid wordt door de gaven van de Heilige Geest, zo moet ook de gelovige mens gevormd worden via de zalving door de hand van een belangrijke kerkelijke voorganger. Want die is ter ere van de Heilige Geest een ontzagwekkende leraar. Diezelfde Heilige Geest roept immers bij het christenvolk op vurige wijze met zijn warmte de allerzuiverste leer te voorschijn en doet die ontbranden.

10. Degene die aan de vormeling de handen oplegt, mag met hem geen huwelijksrelatie aangaan.

Daarom, wie zich bij deze zalving van de Heilige Geest op deze wijze met de gezalfde verbindt,
mag geen verbintenis met hem aangaan om kinderen voort te brengen. Zij zijn immers in de Heilige Geest één met hem geworden. Hoe is dat dan een huwelijksbeletsel?

Het geloof brengt iemand tot deze zalving. Wie hem daarbij de handen oplegt, geeft aan dat het om het geloof gaat. Dat geloof is niet uit op vleselijke dingen, maar streeft steeds naar geestelijke zaken. Mijn oog ziet de mens  als iemand die in zijn doen en laten op weg is naar Mij.

11. Wie na het doopsel terugkeert naar de duivel, wordt verdoemd tenzij hij zich bekeert. Wie evenwel trouw blijft aan zijn doopsel, wordt door God opgenomen. De Kerk bidt God voor haar kinderen.

Als jij, mens, Mij na je doopsel verlaat en naar de duivel terugkeert, zul je door mijn rechtvaardig oordeel veroordeeld worden. Ik heb je immers de grote gave van verstand gegeven. Bovendien heb Ik je via het bad van het doopsel mijn barmhartigheid getoond. Daarom zal aan ieder die in het doopsel mijn barmhartigheid zoekt, die ook gegeven worden omwille van mijn Zoon die in de wereld gekomen is en daar veel kommer en kwel in zijn lichaam heeft doorstaan.
Daarom, mens, moet je de strijd naar lichaam en ziel geduldig ondergaan. Dan zal Ik jou bij Mij opnemen omwille van mijn Zoon.

Niemand die in mijn Naam trouw het doopsel wil beleven, mag van het bad van het doopsel weerhouden worden. Want op welk moment een mens Mij ook zoekt, Ik zal hem hartelijk ontvangen. Maar als zijn doen en laten later minderwaardig zijn, zullen die hem ter dood veroordelen. Daarom, mens, zuiver jezelf in de wedergeboorte van de verlossing, en zalf je met de olie van de heiligheid; vlucht weg van de dood en zoek het leven.
Ook de Kerk, die de moeder van de gelovigen is, bidt trouw voor haar kinderen, dat zij de dood ontvluchten en het leven zullen vinden. Hoe dan?

Zij heeft een smekende stem ten bate van haar kinderen. Die stem is haar door God zelf gegeven totdat haar voltallige kinderschaar binnentreedt in de woontent van de verheven stad. En die stem heeft zij daartoe gekregen om Mij, die van eeuwigheid leef, er toe te bewegen altijd te zien en voor ogen te houden dat mijn Eniggeboren Zoon mens geworden is, met de bedoeling dat Ik uit liefde voor Hem haar kinderen zou sparen, die Zij ontvangen heeft bij de wedergeboorte uit Geest en water. Zij kunnen immers het hemelse rijk niet binnengaan tenzij door verlossing.

12. Drie manieren waarop de Kerk schalt als een klaroen.

Vandaar dat de boodschap van de Kerk klinkt als: de Vader eren, de Zoon beminnen, vurig zijn in de Heilige Geest. Wat betekent dit?
Dit schallend geluid is haar over Mij gegeven door mijn Zoon in de Heilige Geest. Deze stem weergalmt in haar als een klaroenstoot in een stad. En op een andere wijze dan zo wordt niet tot haar kinderen gesproken. Daarom ook wordt de oppermachtige God aangesproken door zijn Zoon om de mensen vanwege hun zonden te ontzien. Vanwege de boetedoening moeten zij verdragen worden, zonder de mensen te vernietigen, want de Zoon van God heeft het menszijn aangenomen zonder zonde.  Hij mocht niet mens worden in bevlekt vlees, dat ontvangen is  uit zondig zaad. Want God is rechtvaardig en ook verdraagt de glans van het hemelrijk  geen enkele smet van viezigheid. En hoe zou de mens die bevlekt is met enorme viezigheid het verheven rijk kunnen binnentreden, tenzij door mijn Zoon die zonder smet ontvangen werd? Hij neemt de zondaars op die door boete gereinigd zijn. En wie zou dat anders kunnen doen dan God zelf. Vandaar dat de Kerk toegekeerd staat naar haar kinderen en hen koestert met haar moederlijke liefde.

13. Over de grote verscheidenheid van gedoopten.

Maar we zagen wel dat sommigen van die kinderen keken naar een zuivere en heldere schittering, maar dat anderen neigden naar het oosten en keken naar een onrustig rossige gloed. Dat duidt op het feit dat sommige kinderen van de Kerk, die zij in de onschuld van haar ongereptheid door Gods kracht voortbrengt, de zuiverheid van het geestelijk leven kiezen. Dat leven schittert in zeer oprechte deugd. Zij treden het aardse met voeten uit liefde voor de ware Zon. Maar andere kinderen hebben vleselijke neigingen die vol zijn van een grote menigte ondeugden. Toch zijn zij trouw en warmhartig in het volgen van het ware geloof en verlangen zij naar de eeuwige aangelegenheden vanwege de uiteindelijke beloning.

Van de kinderen die naar die zuivere en lichtende schittering keken, hadden sommigen heldere ogen en stevige voeten, en zij gingen kordaat de buik van de vrouwengestalte binnen.
Dat wil zeggen dat zij door de hemelse dingen na te streven, hun ogen in juiste beschouwing gericht houden op de geboden van God en op hun voortgang naar de goede afloop. Op die manier leven zij in de innige omhelzing van de moederlijke liefde, zodat zij niet verslappen in hun toegewijde bedoelingen, of het nu gaat om vergankelijke of eeuwige zaken.

Maar anderen hadden slechte ogen en zwakke voeten en werden door de wind her en der gedreven. Dat komt omdat zij geen zuivere bedoeling hebben en ook geen vaste toeleg op het doen van werken van volmaaktheid. Daarom worden zij als door de wind nu hier dan daarheen geworpen. Door allerhande bekoringen van zelfverheffing hebben, hebben zij hun fundament in allerhande bekoringen tot zelfverheffing.

Met een stok in de hand dwaalden zij voor de vrouwengestalte heen en weer en raakten haar soms even flauwtjes aan. Terwijl zij een hoogmoedig vertrouwen stellen op hun daden, doen zij het bedrieglijk voorkomen alsof zij zich in de richting van de Kerk van God bewegen. Maar ondertussen hebben zij met wereldse wijsheid iets onwijs op haar aan te merken, want ofschoon zij met huichelachtige veinzerij voor het oog van de mensen voorgeven wijs te zijn, worden zij bij God voor dom gehouden met hun ijdele roem.

Andere kinderen die wel heldere ogen maar zwakke voeten hadden, zwierven her en der in de lucht voor de vrouwengestalte door. De betekenis daarvan is de volgende. Terwijl de goddelijke geboden door innerlijke overweging aan deze mensen bekend zijn, lopen zij mank als het er op aankomt om die in praktijk te brengen. Op die wijze laten zij door  eigen onstandvastigheid zien welke bruiden van Christus zij zijn, namelijk als zoekenden naar wijsheid in de duisternis. En,  terwijl zij menen die wijsheid al in pacht te hebben nog voordat die tot hun verstand is doorgedrongen, blijft die voor hen zonder enig nut.

Weer andere met zwakke ogen maar sterke voeten dwarrelden toch flauwtjes om de vrouwengestalte heen. Dat betekent dat zij maar zwak ingesteld zijn op het doen van het goede,
terwijl ze sterker bezig zouden moeten zijn met werken van gerechtigheid. Maar zij gaan gewoon niet naar kerkelijke instellingen toe, omdat ze hun gedachten eerder bij aardse dan hemelse zaken hebben. Daarom zijn zij voor God domme mensen, want met hun wereldse instelling willen zij begrijpen wat zij niet kunnen volgen.

Maar van hen die naar een onrustige en rossige gloed kijken, treden sommigen goed gekleed en kordaat voornoemde vrouwengestalte binnen. Dat duidt op hen die, ofschoon ze (veel) aardse goederen bezitten, de opbrengst van hun inspanningen in de schoot van de Kerk brengen. Zij achten het niet onder hun waardigheid om hun schreden te richten naar de goddelijke wet van gerechtigheid. Zij gehoorzamen aan de opdracht van God om vreemdelingen op te nemen, naakten te kleden en hongerigen eten te geven (cfr.Mat.25,31-46). O, wat zijn dat gelukkige mensen, want op die manier nemen zij God op waardoor Hij zelf bij hen woont.

Maar anderen ontworstelen zich aan haar en bestrijden haar en verzetten zich tegen de door haar vastgestelde verordeningen. Het betreft  mensen die de moederlijke schoot en haar zoete voeding verlaten en haar vermoeien met meerdere dwalingen, en de door God ingestelde wetten verscheuren door allerhande geweldplegingen.

Maar, bewogen door berouw, keren sommigen van hen nederig tot haar terug. Want hoe zwaar zij ook gezondigd hebben, op waardige wijze doen zij boete om hun leven te herstellen, en bestraffen zij zichzelf zwaar. Maar anderen volharden in koppigheid en blijven steken in verheerlijking van hun dood. Want met hun afgestompt hart verachten zij het leven, en door hun hooghartige en onboetvaardige waanzin nemen zij het doodvonnis op zich, zoals Ezechiël het formuleert in zijn mystieke visioen.

14. Woorden van Ezechiël over deze aangelegenheid. (Ez.7,27)

De koning zal jammeren en de vorst zal in rouw gehuld zijn en de handen van het volk zullen vertwijfeling uitdrukken. Naar hun daden zal Ik hen vergelden, en naar hun oordeel zal Ik hen veroordelen. Zij zullen weten dat Ik de Heer ben.
Waar slaat dat op? De ziel, waarin toch koninklijk verstand aanwezig is, als zij een hang naar zonde voelt opkomen omdat zij het kwade kent, zal dan een treurige instemming beleven. Hoe dan? Omdat aan haar verstand, wijsheid en kennis door God wordt ingeademd. En ook al is zij het met het lichaam eens, toch zal zij het kwade haar onwaardig achten, wetend dat het niet goed is.
Daarom, wanneer zij zich door de werking van het vlees met meerdere misdaden heeft bezoedeld, slaakt zij diepe verzuchtingen naar God.

En wanneer dan een misdaad door influistering van trots tot stand komt, wordt het lichaam als een vorst die zijn goede faam kwijt geraakt is en gekleed gaat in ontsteltenis. Hij beoefent zijn vorstelijke taak namelijk in onreinheid. Want zoals iemand het verdrietig vindt om in armazalige kleding rond te lopen, zo treurt hij ook wanneer een schandalig gerucht tot eigen ontsteltenis van hemzelf uitgaat.
Daarom ook wordt het kwalijk gedrag van mensen die te gronde gericht zijn, door de hemelse geboden in verwarring gebracht. Zij hebben immers geen kleding van heil aan, dat wil zeggen: geen zaligheid met God. Dat is ook de reden waarom zij, die dat geluk niet hebben, een kwaadaardige verontrusting ten deel valt. Aan hen die dat geluk niet hebben, zal een kwaadaardige verontrusting ten deel vallen. En overeenkomstig de weg van ondeugd die zij steeds bewandelen – zij vereren immers de weg van de zonde – leggen zij geen enkele daad van rechtvaardigheid op de weg van hun hart, ook als zij daartoe door de Heilige Geest worden aangespoord. Zo zal Ik ook hen behandelen. Ik zal namelijk geen enkel blijk van medelijden aan hen besteden. Want terwijl zij de kennis van het goede niet begrijpen, vrezen zij Mij ook niet. Maar zij verachten Mij, de Schepper van al wat bestaat, met de razernij van hun slechtheid. Zij doen wat zij willen. Vandaar ook dat Ik hen zal oordelen overeenkomstig hun eigen oordelen zoals die  blijken uit de daden die doordrongen zijn van hun verlangens. Ik zal hun geen enkele beloning van geluk geven, maar hun verderfelijke straffen opleggen, want zij brengen Mij geen enkele eer. En hierbij weten zij dat niemand hen daarvan kan vrijwaren, behalve Ik die de Heer van allen ben.
Maar het is te hopen dat wie met waakzame ogen toekijkt en met open oren luistert, deze geheime woorden van Mij met een kus van omhelzing begroet. Ze gaan immers uit van Mij, de Levende.

[tekst in bewerking, vijfde visioen vanaf 1 en zesde t/m 11]

Scivias 2.5.1-31
HOOFDSTUKKEN VAN HET VIJFDE VISIOEN VAN HET TWEEDE DEEL

  1. De apostelen en de zalfmakers /zalfdragers, hun metgezellen, omgeven de Kerk met hun leer als priesters van het Oude Verbond.
  2. Het voorbeeld van Abel
  3. De dienaren van de Kerk moeten de kuisheid bewaren.
  4. Een verheven beloning staat hen te wachten die volgens een Regel in kloosterlijke beslotenheid leven zonder de taak van zalfmakers te vervullen.
  5. De staat van edelste volmaaktheid is gelegen in de bekoorlijkheid van het maagdzijn.
  6. Een meisjesachtige gestalte.
  7. De menigte die, wonderlijk getooid, om diezelfde gestalte
  8. Woorden van Johannes hier over.
  9. De maagdelijkheid die aan God opgedragen wordt, moet zorgvuldig onderhouden worden
  10. Wie na de verbreking van de gelofte van zuiverheid terugkeert, zal de bloem van ongereptheid missen. Hij zal immers niet meer als meesteres maar als dienares worden opgenomen
  11. Nog een voorbeeld hiervan.
  12. Omdat er een groot verschil is tussen het hemels verlangen en het aards begeren, kon de mens alleen maar verlost worden door het bloed van de Zoon van God.
  13. Over hen die in de gloed van de liefde het lijden van Christus navolgen, en als een levende geur de weg van de geheime wedergeboorte inslaan.
  14. Woorden uit het Evangelie over deze aangelegenheid.
  15. Zij die de maagdelijkheid beoefenen, en zij die de weg van de geheime wedergeboorte volgen, vallen niet onder de wet.
  16. Het voorbeeld van Johannes (de Doper) hierbij.
  17. Mensen die de weg van de geheimnisvolle wedergeboorte volgen ten bate van de noden en het nut van de Kerk, zijn de geur ten leven wanneer zij de kerkelijke leiding aanvaarden en de last van de wereldse zaken van zich afwerpen.
  18. Woorden uit het Evangelie over Johannes de Doper
  19. Hun kleding moet niet lijken op die van de andere mensen, maar moet een verwijzing zijn naar de menswording en de begrafenis van Christus.
  20. Het eerste licht van de dag, de morgenstond, de aanvang van deze leefwijze, de zon, duidt de uitzonderlijke weg aan van Benedictus die een andere Mozes is.
  21. Het is mooi als zij die in deze levenswijze beproefd bevonden worden, het daar boven uit reikende priesterschap op zich nemen ten bate van de noden van de Kerk
  22. Niemand mag overijld tot zulk een leefgemeenschap toetreden. Hij moet eerst intens op zijn innerlijke motieven onderzocht worden.
  23. Leken die de wet van God in acht nemen, zijn een zeer mooi sieraad van Gods Kerk.
  24. Omwille van deze aangelegenheid mag een man zijn vrouw niet verlaten, en een vrouw niet haar man, tenzij zij beiden vrijwillig daarmee instemmen.
  25. Woorden van het Evangelie.
  26. De genoemde kerkelijke instellingen maken de Kerk stevig in haar rangen en standen.
  27. Met het oog op de eendracht dient in iedere instelling verscheidenheid van gewoontes, uitzonderlijkheid en nieuwerwetsheid van leven en kleding vermeden te worden.
  28. Woorden van Johannes hierover (Cfr. Apoc.3,15-16)
  29. Vergelijking met bouwvakkers.
  30. Voor iedereen moet in alle nederigheid de instelling van de voorgangers voldoende zijn
  31. Woorden hierover uit het Evangelie.

1 t/m 11  nog invoegen

12. Omdat er een groot verschil is tussen het hemels verlangen en het aards begeren, kon de mens alleen maar verlost worden door het bloed van de Zoon van God.

Maar onder diezelfde heldere glans die als de dageraad rood gloeide, zag ik tussen de hemel en de aarde zeer compacte duisternissen opduiken, erger dan mensentaal beschrijven kan.

Tijdens de maagdelijke glorie die er bestond tussen het geestelijk en het vleselijk begrijpen van de eerste mens, vond zijn val plaats. Hij bevond zich in een zeer dichte duisternis van ontrouw. Dat was zo erg dat geen enkele mens die ontreddering zou kunnen beschrijven.
Want wat was er aan de hand?

Bij de menswording van Gods Zoon, geboren uit een Maagd, is het hemels verlangen ontstoken en is het aardse begeren gaan wankelen. Want door het bloed van diezelfde Zoon van God is de misstap van Adam op wonderlijke wijze hersteld tot heil. Niemand anders dan de Zoon van God, die door de Vader naar de wereld gezonden werd, kon het probleem oplossen en de intrede naar hogere zaken (weer) mogelijk maken. Daaruit blijkt, zoals je hoort in deze typische openbaring, dat de overtreding dusdanig de mens zou neerdrukken, dat hij niet in staat zou zijn om tot de vreugde van de hoogverheven hemelburgers te geraken tenzij die Zoon van God zijn bloed zou storten voor het heil van de mensen.

13. Over hen die in de gloed van de liefde het lijden van Christus navolgen, en als een levende geur de weg van de geheime wedergeboorte inslaan.

Waar dat heldere licht schitterde als purper vermengd met hyacint, daar omstraalde het nog sterker de reeds genoemde vrouwengestalte.

Dat duidt op de volmaaktheid van hen die de Kerk sterk sieren met de beteugeling van zichzelf door zich in warme liefde bij het lijden van mijn Zoon aan te sluiten en daarmee de Kerk te sieren. Hoe dan?
Zij zijn het die binnen het goddelijk raadsbesluit het hoge gebouw vormen van een oprijzende schatkamer.
Want toen de Kerk op krachten was gekomen, is van haar een levende geur uitgegaan die haar tot eer strekt, de weg koesterend van de geheimnisvolle wedergeboorte. Wat betekent dit? Toen is namelijk de wonderlijke ordening ontstaan die lijkt op die van mijn Zoon. Want zoals die Zoon van Mij in de wereld kwam, afgescheiden van het gewone volk, zo verkeert ook deze legerschare in de wereld afgezonderd van de rest van het volk.
Zoals balsem zoetjesaan uit een boom zweet, zo zijn ook deze mensen eerst in de woestijn en afgezonderd in het verborgene ontstaan. Daarna hebben zij zich langzaam uitgebreid tot een veelvuldige menigte zoals een boom zijn takken uitspreidt. Deze mensen heb Ik gezegend en geheiligd. Zij zijn voor Mij heerlijke bloesem van rozen en lelies, die zonder tussenkomst van mensen op een akker groeien. Zo ook verplicht geen enkele wet deze mensen er toe om naar zo’n smalle weg te verlangen. Deze mensen zijn zelf die weg opgegaan op zachte inspiratie van mijn kant, zonder enig wettelijk voorschrift. Zij volbrengen méér dan hun is bevolen. Daarom ontvangen zij ook een veel grotere beloning, zoals in het Evangelie geschreven staat waar een Samaritaan een gewonde man naar een herberg brengt (cfr.Lukas 10,30-37).

14. Woorden uit het Evangelie over deze aangelegenheid.

‘s Anderendaags haalde hij twee denariën tevoorschijn en gaf ze aan de waard. “Zorg goed voor hem”, zei hij, “en als u nog meer kosten moet maken, zal ik ze u op mijn terugreis vergoeden (Lk.10,35).
Wat betekent dit?

Op de eerste dag van het heil, toen de Zoon van God op wonderlijke wijze mens geworden was en lijfelijk in de wereld verbleef, heeft Hij in zijn mensheid veel wonderlijke daden verricht tot en met zijn verrijzenis. Daarmee heeft Hij de gewonde mensheid op heilzame wijze naar de echte geneesmiddelen geleid. Maar ‘s anderendaags’ dat wil zeggen: toen alle geheimenissen van de waarheid na zijn verrijzenis openbaar werden in de Kerk, heeft Hij het Nieuwe en het Oude Testament op voorbeeldige wijze tot uitdrukking gebracht in het allerzekerste bewijs van het eeuwig leven(NB.de verrijzenis!) en in de zoetste spijs voor het gelovige volk (NB.de Eucharistie!).

Deze geschriften heeft Hij uit genade toevertrouwd aan de herders van de Kerk die zijn kudde bewaken. Hij heeft hen met de woorden van zijn zachtmoedige vermaning toegesproken: Ga binnen de kerkelijke geledingen op zoek naar een aantal christelijke mensen die Ik in mijn bloed heb verlost en aan u heb toevertrouwd, opdat zij niet zullen dwalen en in gebreke blijven in zaken die tot het leven behoren.

Wat u ook vanuit uw goede wil toegevoegd zult hebben aan wat Ik u ter bewaring heb toevertrouwd, Ik zal u belonen met toegevoegde rente voor uw goede werk en uw goede wil.
Ik ben uw leider en redder. Ik verlaat de wereld een stijg op naar mijn Vader. Als Ik terugkom om de wereld te oordelen en haar onwankelbaar vast te leggen zodat zij met het verstrijken van de tijd niet meer zal verzwakken, dan zal Ik u het loon geven voor uw arbeid en goede wil en zelfs met verhoogde rente. En Ik zal u zeggen: “O goede en betrouwbare knecht die trouw bent in je dienstbaarheid!” Wie meer toevoegt aan zijn gelofte dan de wet voorschrijft, zal een dubbel loon ontvangen, want zo iemand is voor Mij glorievol , omdat hij Mij zeer heeft bemind.
(N.B. Hildegard verwijst hier heel duidelijk naar de parabel van Matteüs 25,14-30)

15. Zij die de maagdelijkheid beoefenen, en zij die de weg van de geheime wedergeboorte volgen, vallen niet onder de wet.

Zij die tot de maagdelijke staat behoren en zij die leven binnen de kring van bijzonder toegewijden, en zij die hen navolgen, zoals degenen die in de woestijn vertoeven, vallen niet onder de wet. Dat is vergelijkbaar met profeten die ook niet door de mensen onder een vleselijke wet gesteld zijn, want zij zijn voortgekomen omdat zij zo vol zijn van mijn inspiratie. Zij allen doen meer dan hun is voorgeschreven. Mensen die tot het priesterschap behoren en de anderen die daar deel aan hebben, doen dit niet, want deze zaken zijn onder Abraham en Mozes voorgeschreven in het Oude Testament. Ook de apostelen hebben deze zaken uit dezelfde wet overgenomen en overeenkomstig mijn wil goed geordend overgeleverd aan de Kerk om ze te onderhouden. Diezelfde apostolische leer is door mijn Zoon in het evangelie overgeleverd. Zijn leerlingen zijn de hele wereld in gezonden om er de woorden van de waarheid te verkondigen.
En toen?
Toen de apostelen de de weg van het heil aan het volk verkondigden, is er de heel heldere dageraad van Sions dochters opgegaan uit liefde tot mijn Zoon. Het gaat over hen die hun vlees erg sterk aan banden hebben gelegd en de boze begeerlijkheid in zichzelf nog al hardhandig aangepakt hebben. En zoals toen die kuise maagdelijkheid uit warme liefde voor mijn Zoon is ontstaan, zo ook hebben deze Mij zeer dierbare mensen van uitzonderlijke toewijding, zijn menswording nagebootst. Zij zijn mijn ware tempels. Zij zijn als engelenkoren die Mij vereren. Ook dragen zij in hun lichaam het lijden, sterven en begraven zijn van mijn Enige Zoon met zich mee. Ook sterven zij niet door het zwaard of iets anders verschrikkelijks waardoor mensen sterven, maar omdat zij mijn Zoon zó navolgen dat zij de wil vaan hun vlees verzaken. Daartoe leggen zij alle wereldse zaken en sieraden af waaraan de wereld juist plezier beleeft. Zo staat het beschreven in het evangelie over Johannes, het licht van de wereld.
(N.B. Hier kan gemakkelijk een misverstaan plaatsvinden. Waar Hildegard op doelt is de tekst Jo.1,8 Hij (=Johannes de Doper!) was niet het Licht. Hij moest getuigen van het licht. Hildegard zegt dus niets over de evangelist Johannes, maar over Johannes de Doper. Dat blijkt ook uit paragraaf 16.)

16. Het voorbeeld van Johannes (de Doper) hierbij.

Johannes had een kleed aan van kameelhaar en droeg een leren gordel om zijn middel.
(Cfr.Mt.3,4 en Mk.1,6)
Wat betekent dit?
Hij in wie de goddelijke genade een bewonderenswaardige onthouding in stand had gehouden, bezat door diezelfde genade ook de verdediging van de deugd. In zijn geest had hij eer en wereldse rijkdom veracht. Uit versterving had hij een insnoering van de ondeugden gelegd om de wellust van het vlees. Hij verrichtte grotere werken dan zijn voorgangers door via een harde en ruwe levenswijze de aardse lusten met voeten te treden.
Hoe dan ?

Door strikt heel veel deugden te beoefenen heeft hij de kuisheid een warm hart toegedragen en de weg van de genezing gewezen aan hen die daar toegewijd naar op zoek waren. Vandaar ook dat zij de geur ten leven zijn en de weg van de wedergeboorte bewandelen door in hun leven Johannes na te volgen die door het zeer intens beoefenen van de zalige deugden
een stralend licht is in de ergste duisternis van de wereld. Laat hen dus de onnozele hoogte en breedte van wereldse zaken ontvluchten, en in de beteugeling van hun verstrooid gemoed hun lichaam oefenen in het verwerpen van slechte begeertes. Zij doen dat met voortreffelijkere werktuigen dan zij die vóór hen de weg van de Heer eenvoudig bewandelden en eenvoudige woonverblijven bouwden. Zij schitteren zeer helder terwijl zij het steile en smalle pad betreden. (N.B. Men kan hier een allusie in lezen op Mt.7,14 Hoe nauw is de poort en hoe smal de weg die naar het leven leidt; er zijn maar weinig mensen die hem vinden.). Zij vertrappen krachtig met hun voeten de dingen die behoren tot de wellustige dingen van de wereld.
Hoe dan?

Omdat zij zichzelf gering achten en hun lichaam onderwerpen aan de dienst van Christus door het beoefenen van de deugden, buigen zij de lichtzinnigheid om in gestrengheid van zeden. Op die manier geven zij met hun goede voorbeeld aan de andere mensen een zeer helder teken. Zij bootsen immers getrouw het engelenkoor na.
Hoe dan?

In de verwerping van de aardse belangen. Zoals engelen geen aardse belangen nastreven en die ook niet zoeken, zo ook volgen deze mensen hen op wonderlijke wijze na, en verachten zij alles wat aan verval onderhevig is.

17.Mensen die de weg van de geheimnisvolle wedergeboorte volgen ten bate van de noden en het nut van de Kerk, zijn de geur ten leven wanneer zij de kerkelijke leiding aanvaarden en de last van de wereldse zaken van zich afwerpen.

Zoals mijn Zoon de boodschapper is van heilbrengende sacramenten, en priester van de priesters, en profeet van de profeten en bouwer van geluk brengende torens, zo moet ook – als de noodzaak zich voordoet – iemand die tussen zulke mensen roeping en aanleg heeft (letterlijk: de wortel van geur met nut bezit) boodschapper en priester, profeet en raadgever zijn van de kerkelijke instelling. In geen enkele opzicht mag hij van deze mensen afgezonderd worden indien hij tenminste een heldere kijk blijft behouden en niet zit te slapen waar het de kerkelijke zaak betreft, maar wakend blijft om haar te dienen, terwijl hij zich distantieert van de zorg voor tijdelijke zaken en ook de lasten van de wereld van zich afwerpt. Want engelen, priesters en profeten moeten de rechtvaardigheid van God niet verduisteren, maar die op diens bevel juist naar waarheid verkondigen, zoals Johannes deed die geen riet was dat door de wind werd bewogen (Cfr,Mat.11,7 en Lk.7,24:Jezus over Johannes: “Waarom bent u naar de woestijn gegaan? Om naar riet te kijken dat beweegt met de wind?”) Zijn strenge leefwijze moeten zij navolgen.
Zo staat het ook in het Evangelie beschreven.

18. Woorden uit het Evangelie over Johannes de Doper

Heel Judea en alle bewoners van Jeruzalem liepen naar hem uit. Ze lieten zich door hem dopen in de rivier de Jordaan, en bekenden openlijk hun zonden (N.B.Markus 1,5)
Wat betekent dit?

In verzuchtingen en weeklachten over het genot van ondeugden ging men uit naar hem in wie de goddelijke genade werkzaam was. Het ging om de volledig vrome wil om eenvoudig schuld te bekennen, en de totale uitwerking van een eensgezind uitzicht op vrede bij de mensen van wie de harten geraakt waren door de vrees voor de dood en de liefde om te leven.
Hoe dan?

Omdat Johannes, de voorloper van de waarheid, hun zowel bitterheid als zoetheid in het vooruitzicht had gesteld, smeekten zij van zijn rechtzinnigheid om het bad van bereidheid tot boetedoening *), terwijl zij met afwijzing van het kwade en het verrichten van het goede hun misstappen beleden. Zo verdienden zij het om diegene te verkrijgen die hen niet in de schaduw van de oude tijd het geneesmiddel aankondigde, maar hun het ware heil in het licht van het nieuwe tijdperk zou brengen.

Zoals Johannes onderricht gaf aan de mensen die naar hem toekwamen, hen overgoot met een stroom water, en hun woorden van bereidheid tot boetedoening*) accepteerde ter ere van de komende Verlosser, zo moeten nu ook zij niet nalaten te doen, die in naam van die Verlosser, – die het heil van de mensen heeft gebracht -, nog meer toevoegen aan het getuigenis van het bliksemende werk van de heiliging.
*) N.B.Hildegard gebruikt hier een niet bestaand latijns woord n.l. paenitudo. Het is gevormd van paena of poena straf of boete of genoegdoening en de uitgang –tudo zoals b.v. in het woord rectitudo dat gerechtigheid betekent. Paenitudo moet dan zoveel betekenen als bereidheid tot boetedoening.

In het afstanddoen van de wereldse aangelegenheden, aanvaarden zij, geïnspireerd door de Heilige Geest, een nieuwe vorm van strengheid van leven die daar op lijkt. Zij zijn tot die strenge levenswijze toegetreden om zich te bekleden met de nieuwe mens (Cfr. Ef.4,24) met verwerping van de duivelse slavernij overeenkomstig de opdracht die voortvloeit uit het getuigenis van heiliging via de wedergeboorte uit Geest en water met verwerping van de duivelse slavernij.

Maar waar de prikkels van een dwingende noodzaak zich voordoen, moeten zij door te vermanen, op te richten en te genezen, toegewijd de helpende hand reiken aan wie er om vragen. Als zij eenmaal met kerkelijke instemming op waardige wijze tot deze waardige levensstaat zijn gekomen, moeten zij hierin ook hun leidsman getrouw volgen, zodat zij, wat hij hun in de schaduw laat zien, in het daglicht waarheidsgetrouw ten uitvoer brengen.

Zij zijn immers de gordel van de Kerk die zij strak aanhalen omdat zij zich bezig houden met de menswording van de Zoon. Zij beoefenen de dagorde van de engelen: zonder ophouden en op elk uur zingen zij hardop of bidden in stilte. Zij bidden niet met luide uithalen als met nutteloos stof, of dor zonder de groene groeikracht van ingetogenheid. Ook weigeren zij niet om werk te verrichten voor wat zij nodig hebben. Maar voor hun handen zoeken zij geen wereldse bezigheden. In liefde en nederigheid houden zij zichzelf scherp in de gaten.

O, wat zijn zij mijn allersterkste en beminnelijkste volk, als Ik in hen de moeite zie die ook mijn Zoon in zijn vlees heeft doorstaan, en als ook zij dezelfde dood sterven die ook Hij gestorven is, wanneer zij hun eigen wil laten varen en zich omwille van het eeuwig leven vrijwillig onderwerpen aan het leergezag van hen die in gezag gesteld zijn.

19. Hun kleding moet niet lijken op die van de andere mensen, maar moet een verwijzing zijn naar de menswording en de begrafenis van Christus.

Hun kleding moet toonbeeld zijn van de ongeschonden menswording van mijn Zoon, want die staat heel ver af van de voortplanting van de andere mensen. De normale gang van zaken tussen man en vrouw is op deze menswording niet van toepassing. Daarom kunnen de mensen door geen enkel wettelijk voorschrift tot deze inperkende onthouding verplicht worden.

Maar wie er uit liefde tot God toe overgaat en er uit vrije wil naar verlangt, moet er in volharden en het niet bederven door er op terug te komen, zoals Lucifer deed toen hij het licht verliet en in de duisternis terecht gekomen is.

Op de vleugels van het fijne weefsel golft hun kleding soepel als in de statige beweging van de hemelse geesten. Die kleding duidt op de menswording en graflegging van mijn Zoon.

Wie zich tot deze meest ver gaande gehoorzaamheid bekent, draagt in dat kleed ook het teken van de menswording van mijn Zoon. En ook draagt hij in dit kleed het teken van zijn begrafenis door afstand te doen van wereldse zaken en door het doen van werken van gerechtigheid. Daarom wordt eenieder die met een oprechte wil dit kleed draagt, met een heilzaam geneesmiddel opgebeurd.

Wie dus onder aanroeping van de Heilige Geest en met Gods zegen dit kleed ontvangt, moet het niet weer afleggen. Want wie het kleed veracht en verwerpt door toedoen van aanhoudend kwaad, zal vertoeven met hem die de rangorde van de engelen heeft versmaad en nu in de dood begraven ligt.
Wat betekent dit?

Deze mensen zijn niet op grond van een gebod van de wet overgegaan tot het beoefenen van deze onthouding, maar uit vrije wil zijn ze aangetreden om mijn verbond in ere te houden en aldus mijn Kerk te versieren met hun heilige levenswijze.
Hoe dan?

Zoals na het eerste licht van de dag de opkomende zon zichtbaar wordt, zo is ook deze orde van mensen ontstaan na de prediking van de apostelen.
Hoe moet je dat zien?

20. Het eerste licht van de dag, -de morgenstond-, de aanvang van deze leefwijze, -de zon-, duidt de uitzonderlijke weg aan van Benedictus die een andere Mozes is.

Het eerste licht van de dag duidt op de betrouwbare woorden van de leer van de apostelen. Maar de dageraad laat het begin van deze levensweg zien, die overeenkomstig de leer van de apostelen eerst in de woestijn en in grotten wortel geschoten heeft. Maar de zon heeft die geheimnisvolle en goed geordende weg vervolgens aan mijn dienaar Benedictus verduidelijkt.

Ik ben door hem heen gegaan als een vlammend vuur. Ik heb hem onderricht om in het ordenskleed de menswording van mijn Zoon te eren, en in de versterving van de wil diens lijden na te volgen. Daarom is deze Benedictus ook een tweede Mozes. Hij leeft in een stenen grot en uit liefde voor het leven kruisigt hij zijn lichaam in hevige strengheid, zoals ook de eerste Mozes op mijn bevel een strenge en harde wet op stenen tafelen geschreven heeft en aan de Joden heeft gegeven. Maar zoals mijn Zoon die harde wet doorboord heeft met de zachtheid van het Evangelie, zo heeft ook mijn dienstknecht Benedictus de richtlijn van deze religieuze orde, die vóór hem een zeer harde leefgemeenschap was, gemaakt tot een bedachtzame en effen weg door de zachtheid van de ingeving van de Heilige Geest. Op deze manier heeft hij een zeer grote schare van zijn orde bijeengebracht, zoals ook mijn Zoon door de zoetheid van zijn geur het christenvolk voor zich bijeen gebracht heeft.

Vervolgens heeft de Heilige Geest de harten van zijn uitverkorenen die de levensadem bezaten, geïnspireerd om ten teken van het lijden van mijn Zoon de wereldse praal af te leggen zoals in het bad van het doopsel de misdaden van de mensen worden afgewassen.
Hoe zit dat?

Zoals de mens zich via het heilig doopsel afwendt van de duivelse macht en de misdaden van de oude erfzonde afzweert, zo ook zweren zij met het teken van hun habijt de wereldse zaken af. In dat habijt hebben zij ook een engelen-teken. Hoezo? Zij zijn immers volgens mijn wil aangesteld tot behoeders van mijn volk.

21. Het is mooi als zij die in deze levenswijze beproefd bevonden worden, het daar boven uit reikende priesterschap op zich nemen ten bate van de noden van de Kerk

Daarom is het wenselijk dat degenen die in deze heilige levensgemeenschap daartoe geschikt bevonden worden, tot herders van mijn Kerk worden aangesteld, omdat ook engelen die door geen enkele aardse smet geraakt worden, bewakers van mijn volk zijn. Want zoals de engelen bij God dubbel in aanzien staan, zo staan ook de mannen van deze religieuze gemeenschappen in een tweevoudig leven.
Hoe dan?

Engelen dienen zonder onderbreking God in hemelse aangelegenheden, én beschermen tevens de mensen tegen duivelse aanvallen. Zo volgen ook deze mannen de engelen na. Met verachting van het aardse dienen zij dagelijks God, en met hun gebeden verdedigen zij dag en nacht de overige mensen tegen de boze geesten. Vandaar ook, als mijn Kerk geen rechtgeaarde herder heeft, moeten de mensen van zulk een godsdienstige gemeenschap zelf roepend en smekend te hulp komen. En wie daar dan geschikt voor bevonden wordt, moet, eventueel na het ontvangen van het allesovertreffende priesterschap, vol van mijn ijver de Kerk strikt verdedigen.

22. Niemand mag overijld tot zulk een leefgemeenschap toetreden. Hij moet eerst intens op zijn innerlijke motieven onderzocht worden.

Niemand mag overijld en als uit de slaap ontwaakt hun geloofsgemeenschap toe treden. Eerst moet in innerlijke bezinning onderzocht worden of hij met volle instemming in staat is in zijn voornemen te volharden.
Het moet niet zo zijn dat hij datgene wat hij uit vrije wil en onder bekrachtiging van een zegening op zich genomen heeft, later in de slechtheid van zijn dwaling van zich afwerpt en Mij zonder berouw teleurstelt, en dat hij ten dode veroordeeld op ellendige wijze te gronde gaat.
Daarom, mijn allerliefste kinderen die zo zeer in weerspannigheid verstrooid bent geraakt, komt snel overeind in nederige dienstbaarheid, en stemt in uw heilig voornemen manmoedig en eensgezind met elkaar overeen.

23. Leken die de wet van God in acht nemen, zijn een zeer mooi sieraad van Gods Kerk.

Zoals beschreven in het visioen: Een andere gloed had diezelfde gestalte eerbiedig als een blanke wolk omgeven vanaf haar navel naar beneden tot waar zij nog niet was volgroeid.
Het gaat over de lekenstaat die in de schittering van een oprechte levensinstelling de Kerk in een eerbiedige en terechte hulpverlening omarmt. Het gaat dan over de Kerk vanaf de volheid van haar groeiende kracht tot aan het uiterste waar Zij nog niet tot in haar kinderen is doorgedrongen.
Wat betekent dit?

Rondom de navel vindt het groeien van de ledematen plaats, waaruit heel het menselijk geslacht voortkomt. Zo ook moet het lekenvolk in de Kerk aantreden, waardoor zij voltallig wordt in haar geledingen: koningen en leiders, vorsten en heersers met hun onderdanen, verder ook rijken, armen en behoeftigen en heel de verdere rest van het volk, allen te samen. Door al deze mensen wordt de Kerk ten zeerste gesierd. Want wanneer de leken de wet van God die hun is opgelegd trouw onderhouden, zijn zij voor de Kerk een heel groot sieraad, want zij omarmen God met heel veel omhelzingen. Op deze wijze gehoorzamen zij hun leermesters in nederigheid en toewijding. Met aalmoezen en nachtwaken, met onthouding en weduwschap en overige goede werken die voor God bestemd zijn, kastijden zij hun lichaam uit liefde tot God.
Vandaar dan ook dat zij die zich overeenkomstig mijn wil een leefregel opgelegd hebben en onderhouden, Mij zeer beminnenswaardig zijn.

24. In deze aangelegenheid mag een man zijn vrouw niet verlaten, en een vrouw niet haar man, tenzij zij beiden vrijwillig daarmee instemmen.

Maar als iemand van hen er naar verlangt om het juk van mijn vrijheid op zich te nemen met verwerping van het wereldse juk, dan moet hij met haastige spoed tot Mij komen, maar niet als hij gebonden is met de band van het vlees. Die mag hij niet zomaar verbreken. Dat kan alleen met instemming van de mens met wie hij een verbintenis heeft.
Hoezo?

Een echtgenoot mag zijn vrouw niet in de steek laten omwille van dit voornemen; ook mag een echtgenote haar man niet verlaten, tenzij beiden dit willen. En dan, als beiden daartoe besloten hebben, blijven beiden in de wereld, ofwel scheiden beiden van de wereld, want het kan niet zo zijn dat een voet aan het lichaam vast blijft zitten, en de andere afgesneden wordt en de mens toch heel blijft.

Zo past het ook niet dat de echtgenoot de wereld na jaagt en de echtgenote de wereld verlaat,
of dat de echtgenote in de wereld vertoeft, en de echtgenoot de wereld de rug toekeert, als zij beiden hun bestemming willen vinden in een hoger bestaan. Want als hierin ondoordacht en onwijs wordt gehandeld, dan gaat het niet meer over een offer, maar eerder over een roof.

Daarom moeten zij die zich wettelijk in het vlees verbonden hebben, eensgezind samenleven. Zonder wederkerige instemming mag de een niet van de ander scheiden. Ook moet dat niet ondoordacht gebeuren zonder de juiste instelling of zonder goedkeuring van de kerkelijke instantie, zoals ook in het Evangelie beschreven staat.

25. Woorden van het Evangelie.

Wat God verbonden heeft, mag de mens niet scheiden (Mt.19,6). Hoe moet men dat verstaan?

Bij de schepping van het mensengeslacht heeft God vlees uit vlees genomen en tot één geheel samengevoegd, en het zó ingesteld dat deze verbintenis niet zomaar uit elkaar gehaald zou worden. Waarom?

26. De genoemde kerkelijke instellingen maken de Kerk stevig in haar rangen en standen.

Dan staat er: En deze drievoudige glans, die zich breeduit over de gestalte verspreidde…
Dat betekent dat de voornoemde drie kerkelijke instellingen*) overal de gelukzalige Kerk bevestigen ter ere van de allerhoogste Drievuldigheid. Daarbij omstrengelen zij haar op wonderlijke wijze als zich uitbreidende en uitbottende twijgen en als zich verspreidende gelukzalige groene groeikrachten.
*) Uit het voorgaande betoog kan opgemaakt worden dat Hildegard bisschoppen, priesters en door geloften gebonden leken bedoelt.

De drievoudige glans doet dat in verschillende gelaagdheden en trappen, goed en mooi geordend. Dat zijn de verschillende rangordes zowel bij wereldse als bij geestelijke mensen.
Door hen leidt de Kerk haar kinderen, die met zeer zachte eerbied opgevoed zijn, via een goede levenswandel en het beoefenen van deugden naar hogere waarden.
Hoe dan? Doordat zij de aardse zaken verachten en de hemelse omhelzen.
Waar duidt dat op? Ter liefde Gods houden zij zich getrouw aan de wettige normen die hun onderwezen zijn.

27. Met het oog op de eendracht dient in iedere instelling verscheidenheid van gewoontes, uitzonderlijkheid en nieuwerwetsheid van leven en kleding vermeden te worden.

Zoals God één is in drie personen, zo bestaat ook de ene Kerk in deze drie voornoemde instellingen. Hij die de oorsprong van alle goeds is, is er de Stichter van. Wat Hij dus niet geplant heeft, kan niet overeind blijven. Daarom zal een instelling die niet door Hem gesticht is, in grote mislukkingen uiteen vallen. Hoe dan?
Omdat al wat uit een zweem van trots probeert tot hogere dingen op te klimmen, en niet onderworpen wil zijn aan de hogergeplaatsten, is niet door God geplant. Dat is dáár aan de hand waar een lagere orde zich probeert te verheffen boven een hogere, die overeenkomstig mijn wil
gevestigd is door het oude raadsbesluit van de belangrijkste leermeesters.
Ook gebeurt dat daar waar sommigen zich via verschillende kenmerken van hun kleding groot willen voordoen overeenkomstig hun gewoontes, en zoals zij in hun dwaasheid denken te kunnen. Het is alsof een rangorde van engelen zich zou willen verheffen boven de orde van de aartsengelen. En wat zou dat?
Zij zouden niets zijn en zonder zin, en met hun ijdelheden verdeeldheid willen brengen in de rechtmatiggevestigde ordes van God. Maar dat zal niet gebeuren.

Het kan ook niet zo zijn dat Ik door hen in de waanzin van hun onenigheid opgeroepen word, omdat zij willen dat Ik er altijd kennis van neem. In hun kennis zijn zij zo onbehouwen dat zij niet beseffen wat er in hun geest gaande is. Zij verlaten de gebaande weg en de goed bewerkte akker van de oude Vaders, zoals de Heilige Geest hun die heeft ingegeven.
Vandaar dat velen van hen de gevestigde instellingen die de Kerk al vanuit de tijd van de Vaders bezit, in grote hoogmoed in de steek laten. En zij doen dat in meerdere scheuringen van hun verschillende instellingen. In hun uiteenlopende dwaalwegen willen zij vruchtbomen genoemd worden, maar zij kunnen zelfs geen holle rietstengels heten, zoals de geliefde Johannes hierover oordeelt. Zij verslappen in lauwheid, zoals er geschreven staat.

28. Woorden van Johannes hierover (Cfr.Apoc.3,15-16)

Ik ken uw daden; u bent noch koud noch heet. Was u maar koud of heet. Maar omdat u lauw bent, ga Ik u uitspuwen uit mijn mond. Wat betekent dit?

O jij dwaas, die schandelijk verslapt in jezelf, Ik, de kenner van alle geheimen, doorzie met helder inzicht de handelingen van je wensen. Want de werken die horen bij het vuur van de aanstichter van het vuur, ben je helemaal niet ontvlucht. Ook heb je de werken die horen bij het ijs van de vrieskou absoluut niet verworpen. Wat wil dat zeggen? In de slechte daden ben je niet helemaal koud en in de goede niet helemaal warm. Maar door je onstandvastigheid van geest hang je als een lauwe wind, want in geen van beide weet je wie je bent. In het kwade verdien je geen straf en in het goede acht je jezelf geen beloning waard. Hoe komt dat? Omdat je in zo’n grote diepte kijkt dat je de bodem niet kunt zien, en ook omdat je zo’n hoge berg verwacht dat je de top niet kunt bereiken.

O, het zou beter voor je zijn dat je je als een onnutte dienstknecht en zondaar zou beschouwen, dan dat je zo lauw bent dat je nauwelijks omziet naar gerechtigheid. Want als je verwijderd zou worden van je goede daden, zou je jezelf een zondaar voelen, of als je afstand zou nemen van je slechte daden zou je enige hoop op leven hebben. Maar nu ben je een lauwe wind, die geen vocht aandraagt voor de vruchten en hen ook geen warmte toewaait. Je bent als iemand die begint, maar niet als iemand die iets volbrengt, want om te beginnen raak je het goede wel aan, maar je brengt het nooit tot voltooiing, zoals een wind die langs de mond van een mens strijkt, maar niet als voedsel dat in zijn buik terecht komt. Wat is verkieslijker: een nutteloos geluid of een voltooid werk? Natuurlijk is een voltooid werk aanvaardbaarder dan een zinloos geluid. Daarom doe iets in zwijgende nederigheid en verhef je niet vol trots. Want iemand geldt als van generlei waarde die het heiligmakende gezelschap verwerpt van hen die Mij liefhebben in gehoorzame volgzaamheid. Met felle verwerping valt hij datgene aan wat hij veracht om het met milde zachtmoedigheid in praktijk te brengen.

Daarom als je op aanstichting van wat juist is, de kracht van mijn woorden hebt proberen op te nemen omdat zijvoedsel aan de gelovigen verschaffen, maar als je er vervolgens voor terugdeinst en geen enkele aannemelijke rechtvaardiging toont aan hen die jou benaderen, zodat je nog tot ergere dingen vervalt, dan begin ook Ik je te verwerpen vanwege je lauwe onverschilligheid. Vanuit dezelfde kracht van mijn woorden zal Ik je uitdrijven, want als je geen enkele zoete smaak laat zien van werk dat je verricht, dan verzucht je ook niet naar de innerlijke dingen van het zalige geluk.

En zo verworpen, zul je vertrapt worden zoals voedsel dat vanwege zijn flauwe smaak uit de mond van een mens gespuwd wordt, nog voordat het in de buik terecht komt. Maar wat nu?

Winden waaien, en het suizen van de wind is hoorbaar, maar de knoppen komen niet tot bloei en brengen geen vruchten voort. Want zij die onder mijn juk zouden moeten zijn, zijn lui en voegen zich niet naar hun plicht. Wat is er aan de hand?
Zij slaan de rechte weg over, en bouwen zich veel nutteloze verblijven. Op die wijze hebben de mensen geen enkele ijver voor terechte dingen, maar verstijven in zichzelf. Zij lopen zelfs niet warm voor wat die zij zichzelf hebben opgelegd, en ook doen zij niet wat hun voorvaderen hebben vóór geleefd. Ieder van hen plant voor zichzelf iets aparts en verklaart het willekeurig tot wet. Op die wijze verheft hij zich in zijn eigen gedachten, en probeert hij op te stijgen om heel stuntelig te vliegen op de wind van zijn trots. En omdat zij zich niet houden aan het terechte verbond van hun vaderen, fladderen zij naar eigen willekeur steeds opnieuw en ruwweg in grote onstandvastigheid nu hier en dan daar heen.

29. Vergelijking met bouwvakkers.

Daarom vergelijk ik hen ook met domme werklieden die een groot gebouw hoog willen optrekken. Maar zij houden zich niet aan de voorzichtigheid van andere vakmensen die optimaal weten om te gaan met een aantal gereedschappen, en die proefondervindelijk ervaring hebben met gebouwen. Dezen bezitten goede kennis van alle wetmatigheden die bij de bouw van kracht zijn, en weten een juist gebruik te maken van hun gereedschap. Maar die anderen vertrouwen leeghoofdig en waanwijs op zichzelf. Zij willen wijzer zijn dan anderen, en trekken hun gebouwen zó op dat die bij storm heen en weer bewegen omdat zij niet op rotsgrond maar op zand gebouwd zijn (cfr.parabel Mt.7,24-27).

Zo doen ook degenen die in hun hoogmoed eerder op zichzelf vertrouwen en, er naar verlangen boven hun vaderen uit als voorzichtige lieden aangezien te worden, en niet volgens hun verbond te wandelen. In hun grote wankelmoedigheid leggen zij zich daarentegen zelf wetten op naar willekeur. Daarom worden zij ook vaker door duivelse bekoringen geschokt, want zij steunen niet op Christus, maar op de onstandvastigheid van hun gewoontes.

30. Voor iedereen moet in alle nederigheid de instelling van de voorgangers voldoende zijn.

Daarom wil Ik dat het voor een gelovige mens met nederigheid voldoende moet zijn wat hem door zijn voorgangers is vastgelegd, zodat de adem van de Heilige Geest, die in de oude Vaders werkzaam was, niet door een trotse bevlieging ongedaan gemaakt zal worden. Als hij onbezonnen méér wil dan hij nederig zou moeten nastreven, moet het niet zo zijn dat hij later, lauw geworden, op zijn schreden terugkeert en een rood hoofd heeft van verwarring, zoals in het Evangelie beschreven staat…

31. Woorden hierover uit het Evangelie (Cfr.Lk.14,8-9)

Wanneer u door iemand wordt uitgenodigd voor een bruiloft, kies dan niet de ereplaats, want misschien is er wel iemand uitgenodigd die voornamer is dan uen dan moet uw gastheer tegen u zeggen“Sta uw plaats aan hem af”. Dan zult u beschaamd de minste plaats moeten innemen. Waar gaat dat over?

Hou je gereed wanneer je door een ingeving van boven aangespoord wordt om door je gelovige werken toe te treden tot het verblijf dat steeds ingericht is voor de bruiloft. De Kerk verheugt zich daar voortdurend oprecht over, in eerzaamheid en heiliging, als de maagdelijke twijg en de gelukzalige moeder. Laat haar niet bedroefd zijn over de verrotting, de verwarring en verwerping van een twijg of bloem. Hou je geest daarom nederig in bedwang en laat niet toe dat die zich laat gaan in zelfverheffing. Hoe zo?

Als je uit liefde tot God de wereldse zaken van je lichaam afschudt, dan bloei je open als een zeer mooie bloem die in het hemelse Jeruzalem zonder dorheid bloeit samen met de Zoon van God, in wie alle zielepracht aanwezig is. Waar de oude mens alle menselijke ellende voortbrengt, daar bouwt de nieuwe mens elke heiligmaking door toedoen van deugden op.

Daarom als je die heiligmaking bereikt hebt, doe je het oude serpent beschaamd staan. Door de schijn van ijdele glorie na te jagen heeft het zichzelf van de plaats van gelukzaligheid buitengesloten. Waar slaat dat op?

Als je iemand ziet die mooiere kleren aanheeft dan jij, pas dan op dat je niet in een vlaag van zinsverbijstering, je boven hem stelt, en zegt: ”Ik wil boven hem uitsteken of aan hem gelijk zijn”. Als je je zo boven hem verheft, en je de Heer tot toorn prikkelt omdat je je zo tegenover hem opstelt, ben je dan nog een trouwe dienstknecht? Je bewandelt niet het rechte pad, maar je slaat een dwaalweg in als je bemerkt dat iemand een sterker wapen heeft dan jij, en jij dan uit nijd op hem afgeeft.

Daarom, leg je er op toe om God in nederigheid te dienen en niet om in hoogmoed te zwelgen.
En verhef je niet in ijdele veinzerij boven degene die, op grond van een juist onderzoek, oplicht door een groter verlangen naar het eeuwig leven dan naar dat waar jij voor in vuur en vlam staat. Hij weet zich uitgenodigd tot het toppunt van gelukzaligheid door Hem die zich aan allen die de waarheid liefhebben, toegewijd openbaart. Als jij voor het alziend oog komt te staan, gaat het er om dat Hij, die jóu door zijn inspirerende aanmoediging tot nederige gehoorzaamheid geroepen heeft en hém tot de gave van liefde, jou met zijn rechtvaardig oordeel veroordeelt en zegt: “Jij die je met brandende trots hebt opgericht tot de plaats waar je niet thuis hoort, laat je ijdele glorie varen, en geef aan deze mijn geliefde de hoogste eer terug die jij hem vermetel hebt afgenomen.
En wat gebeurt er dan met jou?

Als je zo verworpen zult zijn, begin je met berouwvolle en droeve angst de uiterste verwerping te voelen, en jezelf te verfoeien als een verworpeling. Want de bewaker van de zielen zal andermans eer bij jou weghalen die jij op bedrieglijke wijze hebt weggekaapt toen je je tegenover die mens opstelde en lichtzinnig geprobeerd hebt om van hem weg te kapen wat je niet toekwam. Vandaar ook dat jou wordt afgenomen wat je wilde hebben, en dat jou gegeven zal worden wat je niet wilde hebben.

Zo ook zal een lagere orde die zich boven een hogere verheft, door mijn rechtvaardig oordeel neergeworpen en neergedrukt worden. Ik wil niet dat hoogmoed op een andere wijze voor mijn aanschijn is dan in verworpenheid en ontsteltenis. Want als een dienstmaagd zich verheft boven haar meesteres, zal zij ten zeerste verachtenswaardig zijn in de ogen van allen die haar gadeslaan, want zij probeerde te worden wat zij niet behoorde te verlangen.

32. Het Evangelie over mensen die hun eigen wetten maken

Wie voor zichzelf wetten maakt en daarbij niet mijn wil zoekt te doen, zal daardoor eerder in tegenspoed dan in voorspoed terecht komen, zoals ook mijn Zoon hierover in het evangelie getuigt: Elke plant die niet door mijn hemelse Vader geplant is, zal uitgerukt worden (Mt.15,13).
Wat betekent dit?

Het gaat over iedere twijg die bewust uit het hart, de geest en het gedrag opschiet in de levenskracht van waaruit de mens leeft. De mens zaait dat zo in zichzelf dat het later in alle vurigheid gedijt en zozeer met hem verbonden raakt dat hij het zelf ten uitvoer wil brengen.
Het verwordt dan tot voorwendsel voor hoogmoed van geest, voor prikkeling van het vlees, voor overtollige bevlekking, voor verontschuldiging als het zo uitkomt, voor wisselvalligheid in doen en laten. Onvoorzichtig zwalkt hij omhoog en omlaag terwijl hij zich niet bekommert om het feit of het nut heeft of niet. Werkelijk, hij wordt door een rechtvaardig oordeel vernietigd. Want die aanplanting heeft niet plaatsgevonden overeenkomstig de bedoeling van de Vader die woont in de hemel en in alle gerechtigheid. Daarom wordt die plant uitgerukt en verdort, omdat ze niet gegroeid is uit de dauw van de hemel maar uit het vocht van het vlees.
Hoe dan?

Omdat de mens zo handelt, steunend op zijn eigen domme weten, heeft hij niet scherp willen opzien naar de gerechtigheid en de wil van de Schepper, maar wel naar hem die altijd onvermoeibaar aanspoort om het spoor van het vlees te volgen.
Want wat door dwaling van hun geest soms aan mensen als goed voorkomt, omdat ze door een verstandsverduistering hun oog niet op God gericht willen houden, zal naar de verdoemenis gaan. Want als de Heilige Geest het niet verwarmt, heeft het vergane glorie nagestreefd. Terwijl ijdele mensen met afkeer vervuld raken van het ene, leven zij weer op van het andere terwille van ijdele roem. Vaak verheffen zij zich trots in veinzerij en overdreven ijver. Ook distantiëren zij zich vaak met vernietigende verontwaardiging en verzet, van andere instellingen die van Mij zijn uitgegaan. Ook verdringen zij elkaar in andere goede dingen die niet thuishoren in lauwe afkeer, maar in het vurig verlangen om van dag tot dag voortgang te maken.

Want wat van Mij uitgaat, geeft aan de ziel een zoete en zachte smaak, als het tenminste met volharding en niet onstandvastig achterom kijkend wordt uitgevoerd. Gelukkig is dan ook hij die vol vertrouwen zijn hoop op Mij vestigt, en het begin en het einde van zijn doen en laten niet in zichzelf legt, maar in Mij. Wie zo handelt (Ps.14[15],5) komt niet ten val, maar wie zonder Mij staande wil blijven, zal te gronde gaan.
En wie zijn dat dan?

Dat zijn duidelijk zij die zichzelf uit ijdele glorie als nieuw presenteren, en die vanwege de lauwheid die zij ten opzichte van mijn bevelen voelen, op zichzelf vertrouwen. Ik moet niet veracht worden in mijn gaven alsof het een oud kleed is dat in de gedachte van de mensen versleten is, want in hun eenvoud zijn mijn gaven altijd nieuw, en hoe ouder des te kostbaarder zijn ze. Daarom zal dat wat de mensen in de ijdelheid van hun doen en laten voor zichzelf en buiten Mij om uitdenken, door hun zinloze ijver uiteenvallen. En ofschoon zij soms in de ogen van de mensen overeind schijnen te staan, heb ik hen als nietswaardig voor mijn aanblik verworpen. Ook dat staat in het Evangelie geschreven.

33. Nog eens woorden uit het Evangelie. (Mt.15,14)

Laat hen begaan: Zij zijn als blinden die blinden leiden. Als de ene blinde de andere leidt, vallen beiden in een kuil.
Wat heeft dat te beduiden?

Laat maar toe dat degenen die in hun doen en laten verkeerd zijn, in hun slechtheid ten onder gaan, want zij willen zich niet verbeteren door goede werken te verrichten.

Omdat zij in de mening verkeren dat zij rechtvaardig zijn, ofschoon hun daden niets waard zijn, worden zij blind door hun eigen toedoen. Zij hebben er een hekel aan om de rechte weg te bewandelen, en aan de mensen die zich haasten om hen te volgen op hun verkeerde levenspad, houden zij eerder de weg van de ondeugd dan die van de waarheid voor. Zij die op deze wijze geen zicht hebben op wat juist is, terwijl zij menen rechtvaardige mensen te zijn ofschoon zij het in feite niet zijn en geen weet hebben van de weg van de ware leer, wijzen dus de verkeerde weg ter rechtvaardiging. Zij vallen gezamenlijk in de put van wanhoop, omdat zij zelf, en ook die anderen, niet weten waarheen zij gaan.

34. In deze nieuwigheden verwerpt God sommigen, maar anderen laat Hij stilzwijgend toe om hen later toch te veroordelen.

In mijn verontwaardiging verwerp Ik soms sommigen van hen voor het oog van de mensen. Maar vanuit de matiging van mijn voorzienigheid, verdraag Ik ondertussen anderen stilzwijgend ten overstaan van de mensen. Toch zal Ik afgaande op mijn rechtvaardig oordeel ook die wreken in de toekomst. En daarom, wie gelovig is, moet er zich op toeleggen om op te klimmen tot de hoogste deugdzaamheid, en niet af te dalen tot de bodem van de wereldse aangelegenheden. Hoe zit dat?

35. Het is geoorloofd om van een lagere trap op te stijgen naar een hogere, maar niet om van een hogere af te dalen naar een lagere.

Wie op een lagere trede staat, kan naar een hogere opstijgen, maar niet omgekeerd: wie op een belangrijke plaats staat, moet niet naar een mindere afdalen.
Waarom niet?

Omdat stadhouders hertogen kunnen worden, en hertogen koningen. Maar het past niet dat koningen hertogen worden, en dat hertogen vernederd worden tot stadhouders. Want als koningen zich aan hertogen zouden onderwerpen, of hertogen aan stadhouders, dan zou heel het volk roepen: “Wach!” om de spot met hen te drijven.

Zo ook kunnen leken de weg opgaan van de eerder genoemde zalfbereiders, en wie daartoe onderweg is, kan toetreden tot de profeten die een levende geur zijn en de weg van de geheime wedergeboorte opgaan. Maar hen die levende geur zijn en de weg van de geheime wedergeboorte gaan, past het niet om over te gaan tot de zalfbereiders, en ook past het niet dat zalfbereiders weer gewone leken worden.
Maar hen die levende geur zijn en de weg van de geheime wedergeboorte volgen, past het niet om tot de zalfmakers over te gaan, en ook past het niet dat zalfmakers vervallen tot gewone leken.

Want als zij die een levende geur vertegenwoordigen en de weg van de wedergeboorte koesteren, omkijken naar de zalfbereiders, of ook de zalfbereiders vervallen tot leken, wordt er naar hen “Heu, heu, heu” geroepen door de zielen van de rechtvaardigen. En ten overstaan van Mij zullen zij als verworpenen gelden, tenzij zij via een waardig boetedoening op hun schreden terugkeren, Want als een hogere rang tot een lagere vervalt, gaan beide te gronde (cfr.Mt.15,15;Lk.6,39).
NB.In een religieuze context worden zalfmakers voor de eerste keer in de bijbel vermeld in Ex.30,25.

Zo zal het ook hen vergaan die het rechte pad verlaten en op hun schreden terugkeren. Want wie
mijn Zoon als een kleed heeft aangetrokken, wie kan zulk een mens dan nog kleden? Niemand, maar dan ook niemand!
Verheug u dus in uw Vader, want heel vaak zie Ik grote dingen in wat klein is, en vind Ik dat grote zaken klein zijn, want hoogmoed komt ten val, maar nederigheid wordt opgericht.

36. Het voorbeeld van de zielen, de engelen en de aartsengelen.

Daarom, koester onder u de vrede, de liefde en de nederigheid, zoals de zielen van de rechtvaardigen dat doen met de engelen, en de engelen met de aartsengelen. De zielen van de rechtvaardigen zijn immers niet jaloers op de taak van de engelen, zoals ook de engelen de glorie van de aartsengelen niet verachten.
Waar duidt dat op?

Aartsengelen hebben een grotere taak bij belangrijke aangelegenheden. Engelen komen aan zet in de veel voorkomende kleinere belangen. En het gelovige volk volgt daarop gehoorzaam en nederig. Zo verricht iedereen trouw zijn eigen taak.
Hoe dan?

Zij die een levende geur zijn en de weg van de geheimvolle wedergeboorte bewandelen, komen tot inzet wanneer een grotere kerkelijke noodzaak zich aandient. Zoals de aartsengelen komen zij tot inzet als de oorzaken van hun tussenkomst onvermijdelijk zijn.
En zij die belast zijn met de taak van zalfmakers moeten met ijverige vastberadenheid en met de instelling van de engelen de veel voorkomende gevallen aanpakken.
En de mensen die de hoogste gelukzaligheid willen bereiken, moeten trouw hun woorden serieus nemen.
Hoe dan?

37. Zij die een levende geur zijn en de weg van de geheimvolle wedergeboorte bewandelen, zijn als de graankorrel in een krachtige spijs; de zalfmakers zijn als een zoetsmakende appel, en het lekenvolk als vlees.

Want zij die een levende geur zijn en de weg van de geheimvolle wedergeboorte gaan, zijn als graan dat voor de mensen een droge maar krachtige spijs vormt. Zo is ook dit volk van Mij een hard en moeilijk verteerbare spijs in vergelijking met het proeven van het sap van wereldse zaken.
Maar de genoemde zalfmakers zijn als een appel die voor de proevers zoet van smaak is. Als zij hun taak uitoefenen, vertonen zij zich als een zoete appel aan de mensen.

Maar het gewone lekenvolk lijkt op vlees waaronder ook kuis gevogelte wordt verstaan. Want zij die in de wereld vertoeven, en leven volgens het vlees, brengen ook kinderen voort. Daaronder zijn ook vertegenwoordigers van een kuis leven zoals weduwen en mensen die in onthouding leven. In hun verlangen naar hogere deugden, streven zij omhoog naar hogere sferen.

38. Deze drie kerkelijke instellingen splitsen zich in twee richtingen.

Maar deze rangen van de kerkelijke instelling splitsen zich in twee richtingen. Hoe dan? In een geestelijke en in een wereldlijke richting. Hoe dan? Zoals de dag en de nacht. Hoe moet je dat zien?
Die van de geestelijke richting zijn als de dag; en die van de wereldlijke richting zijn als de nacht omdat zij zich bekommeren om de tijdelijke behoeftes van de mens. Hoe dan? De dag heeft het licht van de zon en de helderheid van de klare dag. Dat verwijst naar het feit dat geestelijke mensen zowel de rang van levendige geur omvatten – mensen dus die zich wijden aan de opgang naar de geheimvolle wedergeboorte – als ook de rang van voornoemde zalfmeesters.

Maar de nacht bevat het licht van de maan en de sterren en de donkerte van de schaduwrijke duisternis. Dat duidt op het feit dat leken zowel rechtvaardigen zijn die oplichten in hun werken, als ook zondaars die bezwaard zijn door de duisternis van hun misdaden.
Als iemand evenwel de nacht van de wereldse mensen verlaat en zich bekeert tot de dag van de geestelijke mensen omwille van het leven, dan moet hij daarin standvastig zijn en niet terugdeinzen. Hij zou gelijk worden aan de oude Adam, die verbannen werd naar de wereldse moeilijkheden, toen hij het gebod dat naar het leven leidt, had overtreden.

Vandaar dat niemand overhaast de wereld moet verlaten en mijn verbond met een overmoedige wil moet aangaan. Hij moet eerst aan een grondige proef onderworpen worden. Want Ik wil niet dat iemand die door het aannemen van het (klooster-)kleed mijn Zoon bijgetreden is, Hem weer verlaat. Want is het passend dat wie zich bekleed heeft met de menswording van zijn Heer en zijn kruis ter hand genomen heeft, Hem verwerpt? Volstrekt niet! Dus neem dit in acht.

39. Wie het teken van godsdienstig leven welwillend en van harte heeft aanvaard, en het weer afwerpt, zal het oordeel van een streng onderzoek te wachten staan.

Als een mens van ganser harte zijn geloof beleden heeft, en met de volle toewijding van zijn hart mijn juk op zich genomen heeft met verwerping van de wereldse zaken, en met diezelfde vurigheid van hart en tevens met de wil van zijn verlangende ziel ook nog het teken van zijn godsdienstigheid op zich genomen heeft ter versterking van zijn goede bedoeling, dan moet hij daarin volharden. Hij moet dit later niet weer afwerpen met onderschatting van het voortdurende kwaad. Hij moet aanvaarden dat hij geoordeeld zal worden na een streng onderzoek. Hoe moet men zich dat voorstellen?

Hij heeft Hem veracht van wie hij het kenmerk op zich heeft genomen. Het lijkt op de verachting van de Joden die Hem hebben veracht toen zij Hem in waanzinnig ongeloof aan het kruis hebben geslagen. Zoals zij niet teruggeschrokken zijn voor dit ongepaste gedrag, zo ziet ook deze mens niet dat hij samen met zijn gelofte het lijden van de Heer verwerpt.

Wat de mens Mij belooft, moet hij ook volbrengen. Ook David getuigt daarvan…

40. Woorden van David over deze aangelegenheid.

Nu treed ik uw huis met mijn brandoffers binnen, nu kan ik voor U mijn geloften volbrengen die mijn lippen beloofden, mijn mond U toezei in mijn nood (Ps.65[66],13-14).
Wat betekent dit?

O mijn God, ik treed bij U binnen door dit goede en terechte werk, als antwoord op uw allerheiligste zelfgave, namelijk met het vurige verlangen om het niveau van mijn wellust te verlaten, zodat mij niets liever is dan U in te ademen die de Schepper bent van het heelal.
En terwille daarvan geef ik U mijn beloften die mijn mond met de volle instemming van mijn geest heeft uitgesproken. Omdat ik wil volbrengen wat ik U, rechtvaardige Rechter, als eerste had beloofd vanuit heel mijn vurig verlangen namelijk dat ik al mijn daden op U zou richten, iets waarin ik dwaas genoeg aan tekort geschoten ben. Maar nu verlang ik er naar om naar U terug te keren, en om het kwade uit de weg te gaan en het goede in praktijk te brengen. Want de redelijkheid en het verstand die door een terechte strafdreiging in mij actief zijn, zoeken meer U, de levende God, in te ademen, dan de duivel na te apen in de dwaasheid van zijn valse tegendraadsheid.

Welaan dan mens, als je je hart zo aan Mij opdraagt, zie dan ook toe dat je het nauwkeurig volbrengt. Mijn oog neemt immers zeer scherp waar wat de wil van de mens tot Mij zegt. Waar iets is dat Mij toebehoort, zal Ik dat ook zeer beslist opeisen.
Daarom, domme en meer dan domme mensen, waarom leggen jullie je zo’n zware lasten op, in de mening dat het zo gemakkelijk is om je vleselijke wil te verzaken?
Want door de wet die jullie vanuit mijn geboden is opgelegd, worden jullie niet gedwongen om de wereld te verlaten, tenzij jullie je eerst met veel moeite zozeer geoefend hebben om de vleselijke verlangens die in jullie aanwezig zijn, aan banden te kunnen leggen.

41. Zij die niet ter liefde Gods maar gedwongen door een of andere wereldse nood huichelachtig het teken van het geloof (kloosterkleed) aannemen, zijn als Balaäm.

U maakt u zelf gelijk aan een lauwe wind. Want terwijl uw geest door ijdele eer wordt aangeblazen, begint u vanuit een bepaalde ruwheid te spreken. Dan zegt u: “Ik wil verder niets meer met wereldse zaken te doen hebben; ik wil die zo snel mogelijk kwijt. Waarom zou ik mij kwellen met werken voor niets?” Maar terwijl u dit tot uzelf zegt, gaat u er van uit dat alles zal gaan zoals u denkt. Velen zoeken Mij met een wankelend gemoed, zodat zij alleen van de buitenkant herkenbaar zijn via het teken van godsdienstigheid (=gewoonte,leefwijze;het habij,thet kloosterkleed). Zij zoeken Mij niet met heldere ogen. Ook bekijken zij zichzelf niet eenvoudig vanuit de ware leer om te ontdekken hoe zij kunnen ontsnappen aan de duivel die hen wil verslinden, zoals een duif wegvlucht die in een plas helder water een roofvogel ziet aankomen die haar wil grijpen. Deze mensen ontvluchten de duivel niet, ofschoon ze hem in leerstellige geschriften zien aankomen. Maar in een plotselinge verdoving die hen aangrijpt door hun blindheid van geest, snellen zij naar Mij toe als een lauwe wind.
Er zijn mensen die niet hun wil, maar alleen maar hun wereldse kleed afleggen en zo het geestelijk leven binnenstappen, omdat zij in de wereld veel ellende en armoede hebben en geen rijkdom kunnen hebben. Zij vluchten uit de wereld omdat zij die niet kunnen hebben zoals ze zouden willen.

Anderen zijn te dom en te onnozel voor de wereld. Ze zijn verachtenswaardig voor de mensen omdat zij zichzelf niet kunnen onderhouden. Zij vluchten weg uit de wereld omdat zij daar bespot worden.

Weer anderen die lichamelijk zwak en ziek zijn en daar veel mee te stellen hebben, verlaten de wereld, echter niet om Mij maar omwille van zachtere omstandigheden voor hun lijden.

Nog anderen ondervinden zoveel bange momenten en onderdrukkingen van hun vleselijke meesters waaraan zij onderworpen zijn, dat zij zich uit vrees voor hen uit de wereld terugtrekken. Dat doen zij dus niet om aan mijn geboden te gehoorzamen, maar opdat diezelfde vleselijke meesters geen macht meer over hen kunnen uitoefenen.

Al deze mensen komen tot het geestelijk leven niet vanwege een hemelse liefde, maar vanwege de wereldse ellende die zij ervaren. Zij nemen niet in overweging of Ik zout dan wel zoutloos ben, zoet of bitter, of Ik een hemelse dan wel een aardse bewoner ben.
Hoe zit dat eigenlijk?

Deze mensen hebben geen aandacht voor de geneeskracht en de zoetheid van de Schriften. Ook komt het niet bij hen op dat Ik in de harten woon van mensen die hogere zaken nastreven. En omdat zij dat niet wensen te onderzoeken, verwerpen zij de vrees voor Mij en treden alleen maar toe terwille van hun eigen behoeftes. Daarom zijn het vreemden voor Mij en worden zij voortvluchtigen genoemd.

Daarom ben niet Ik het die hen zeg om de wereld te verlaten en naar Mij toe te komen. In deze aangelegenheid maken zij zich zelf schuldig omdat zij bang zijn om dienaars te zijn en zij de Heer minachten. Zij jagen aardse dingen na en eren Mij niet. Zij heten laf te zijn in de kleinste zaken, en overmoedig in de grootste.
Dus lijken zij op Balaäm die zag hoe het volk Israël in hun tenten mooie woningen had. Daarom verlangde hij hevig met een huichelachtig gemoed om bij hen een verblijf te mogen hebben.

42. Voorbeeld van Balaäm.

(Voor een goed begrip van deze tekst over Balaäm, ook Bileam genoemd, is het zeer aanbevelenswaardig om eerst het bijbelse verhaal over deze heidense waarzegger te lezen in Numeri 22.23.24 en 31,8.16; Deuteronomium 23,4-5,en Jozua 13,22 en 24, 9-10).

Hij zei: Moge mijn ziel een zalige dood sterven en dat mijn laatste ogenblikken mogen zijn als die van hen. (Num.23.10) Wat betekent dit?

Wanneer een mens soms met hevige verzuchtingen er toe komt om hij het werk van rechtvaardigheid aan te pakken, dan neemt hij vanuit dat opkomend verlangen die zaken kreunend op zich. Hij zegt bij zichzelf:”Ik ellendeling, die vastgeketend lig in veel zonden en verplichtingen, ik verlang er hevig naar dat mijn ziel door verwerping van de vleselijke lusten alle ongerechtigheid achter zich laat, en dat zij door het berouw waarmee de rechtvaardigen zichzelf verachten, verblijven mag in het huis van de goede werken.
Waar gaat dit over?

Dat mijn einde aangetroffen zal worden in terechte daden gelijk aan die van mensen die de gerechtigheid van God in praktijk brengen, zodat het einddoel van hun goede werken in het begin van mijn goede werken mag lijken op hun rechtschapen instelling”.

Maar als de mens, die zoiets bij zichzelf zegt, later, als de tijd van zulke verzuchtingen verstreken is en hij, benaderd door bekoringen van boze geesten en overrompeld door vleselijke begeerte, terugkeert tot ongerechtigheid, dan doet hij zoals Balaäm deed, misleid door de slechtheid van zijn begeerte. Wat deed hij dan?

Eerst was hij gegrepen door afkeer waardoor hij mijn volk wilde vervloeken. Daarom heb Ik hem zelf weerstaan door tussenkomst van mijn engel en van zijn ezel (Zie Num.22,21-35). In mijn ijver heb Ik hem er later toch toe gebracht om mijn volk te zegenen met woorden die Ik hem in de mond heb gelegd. Nadat hij eerder de wens geuit had om bij zijn dood met het volk Israël verenigd te mogen worden, verviel hij weer in zijn eerdere afkeer en liet hij op zijn raad ontuchtig het volk vernietigen voor het bloedgeld dat hij bedongen had, toen hij zei:
Goed, ik ga weer naar mijn land, maar eerst ga ik u meedelen wat dit volk in de toekomst uw volk zal aandoen (Num.14,4 NB. De Latijnse tekst vertaalt de oorspronkelijke Griekse tekst foutief als:
uw volk…..dit volk.. Het moet duidelijk zijn: dit volk…-uw volk):Wat betekent dit?
Klaarblijkelijk het volgende: Als ik teruggekeerd zal zijn naar de weg van mijn verlangens die tot het terrein van het vlees behoren, dan zal ik mij overgeven aan dezelfde lusten als vroeger. Hoe dan?

Ik weet immers wie ik ben als vleselijke mens die ik oprecht dien. Ik ben ook zelf doordrenkt van de dingen waarmee zij zelf bezig zijn. Aan jou, mens, die zelf ook in brand staat van dezelfde heerlijke dingen, laat ik in de verborgenheid van mijn geest de prikkel zien van jouw begeerlijkheid. Ondertussen ontsteek ik door de suggestie van mijn wellust jouw kwalmend vuur zodanig dat je, door erkenning van de aardse zaken die in jouw hart welig aanwezig zijn, het vurig verlangen dooft waarmee je voorheen haakte naar zaken die heilig genoemd worden. Zo maak je daar een einde aan, en laat je ze op een gegeven ogenblik helemaal vallen alsof je ze nooit gekend hebt.

Mens toch! Zoals Balaäm die bij dat juiste verlangen eerst omhoog blikte, en daarna weer terugplooide naar zijn bedrieglijke begeertes, zo doen ook zij die Mij huichelachtig zoeken.
Zij zien immers hoe mensen die oprecht de wereld verworpen hebben, eenvoudig leven en lofwaardig en waarachtig volharden in hun gelukkig doen en laten, en hoe zij zeggen dat zij een mooi en gelukkig leven hebben.
In een plotselinge impuls treden zij hals over kop toe tot dat leven, verlangend om te leven zoals zij.

Maar als zij zich op deze wijze bij hen gevoegd hebben zoals Balaäm naar het volk Israël heeft omgezien, dan gebeurt het vaak vanwege de verschillende ondeugden die zij al van te voren in hun harten bij zich hadden toen zij nog in de wereld waren, dat zij teruggeroepen worden tot hun vleselijke lusten waar zij van te voren ook al door beheerst werden. Omdat zij zo gehinderd worden, besmetten zij mijn uitverkoren kudde met vergif en opstandigheid. Zij beuken de kudde met hun vele stormen, en drijven haar door hun slechte raadgevingen uiteen.

Want toen zij op bedrieglijke wijze de wereld vaarwel zeiden, hebben zij Mij niet in hun gebeden aangeroepen en om hulp gevraagd. Ook hebben zij Mij niet gezocht in de versterving van hun lichaam om te weten of zij in hun voornemen konden volharden of niet.
Vandaar dat Ik toesta dat zij ervaren in hoeverre hun wil hen kan redden als zij op zichzelf vertrouwen.

O, wat zijn zij dwaas en vruchteloos. Hun leven is nutteloos wanneer zij de wet van God niet doorspitten en zij het moeten doen zonder de groene groeikracht van zijn woord. Zij hebben niet nagevraagd wat zij zouden moeten doen, toen zij het smalle pad opgingen. Zij hebben niet gehandeld zoals goede grond zich omziet om te weten hoe zij goede vrucht kan voortbrengen.
Laat hen dus goed luisteren1
O mens! Vandaag ben je ontsnapt aan een brandende oven toen je vlees hevig in brand stond vanwege je begeerte. En wie was het die je zoveel verkoeling heeft gegeven dat je, ondanks je wellust, ontsnappen kon aan zo’n grote brand?

43. Wie ondoordacht het religieuze kleed heeft aangenomen en het onwaardig heeft gedragen, zal te gronde gaan.

Echt! Wie tot deze dingen wil toetreden, moet met de ogen van zijn ziel bezien of hij dit met Mij wil beginnen en of hij het met mijn hulp wil volbrengen. Het moet niet zo zijn dat hij te gronde gaat doordat hij die dingen ondoordacht begonnen is en ze slecht heeft volbracht, zoals ook de oude vijand door mijn toornige ijver verworpen is geworden toen hij op zichzelf vertrouwde. Zij die geen achtslaan op zichzelf, worden ook zo verworpen omdat zij zich in de haast van grote zelfoverschatting op eigen initiatief bekleden met het lijden van mijn Zoon. Maar even later werpen zij het weer af vanwege de vermoeidheid van hun eigen voldaanheid. Daarom wie zich dat lijden heeft aangetrokken, moet toezien dat zij er van gaan houden, zoals de profeet Jesaja, op ingeving van de Heilige Geest ons aanspoort met de woorden….

44. Woorden van Jeremias over deze aangelegenheid (Klaagliederen 1,12).

O, u allen die langs deze weg komt, let op en ziet of er een smart is, zoals die van mij. Als een druivenplukker heeft Hij mij kaal geplukt toen Hij mij schreeuwend heeft toegesproken op de dag van zijn woedende toorn (Klaagliederen 1,12. Deze aangrijpende tekst is in zijn oorspronkelijke Griekse versie, en in de Latijnse vertaling veel uitdrukkingsvoller dan in de gangbare Nederlandse vertalingen. Ik heb dat in deze vertaling proberen weer te geven – JvL).

O, u allen die een ondeugdelijk leven achter u laat door de wereldse zaken van u af te schudden en door over te gaan tot navolging van de geestelijke aangelegenheden, over de weg die leven en waarheid is en die Ik ben, de Zoon van God (Cfr.Jo.14,6 Ik ben de weg, de waarheid en het leven!). Let er op dat u bij de aanvang van goede werken mijn lijden niet vergeet, wanneer u een begin maakt met Mij in het lijden na te volgen. En let er in uw volmaakte rechtschapenheid op, dat de smart die u uzelf uit liefde voor Mij oplegt, gelijk is aan de mijne.
Hoe dan?

Het is de bedoeling dat jullie in dezelfde beroerde omstandigheden die jullie omwille van Mij ondergaan, vlekkeloos ten einde toe zult volharden, zoals ook Ik het volgehouden heb om in mijn lijden voor jullie te sterven. Ik ben immers tijdens het lijden aan het kruis geplet en vertrapt zoals een druif in de perskuip vertreden wordt, zodat jullie nu mijn lichaam zoudt eten en mijn bloed zoudt drinken. Zo heeft de Heer van hemel en aarde gesproken in zijn alwetende en vooruitziende blik, namelijk toen Adam al in het begin het leven verliet en de dood accepteerde. Toen heeft mijn hemelse Vader voorzien dat Hij op het einde van de tijden die oude verleider zou overwinnen en het menselijk geslacht zou redden door de bevrijdende inzet van het hoogste hulpbetoon. En dat Hij dat zou doen door middel van Mij, zijn Zoon, mens geworden uit een Maagd. En dat Ik Mij met de meest sterke en rechtschapen krachten tegen de duivel zou verzetten.

Dus moet de mens, van welk geslacht of leeftijd ook, die zich bekleedt met het lijden van Christus, er op toezien dat hij dat niet door nalatigheid weer van zich afwerpt, zodat hij later, als hij zijn fout wil herstellen, dat niet meer zal kunnen.

45. Wie zijn kinderen wil onderwerpen aan een heilige levensvorm, moet dat niet ondoordacht doen en niet onder dwang, maar met wijsheid en met hun instemming.

Daarom wie zijn kinderen aan zo’n lijden in een samenleving van nederigheid wil onderwerpen, moet dat niet overijld en onvoorzichtig doen, maar wijs en pas na rijp beraad. Hij moet hen niet buiten hun wil om dwingen tot iets dat hijzelf niet aankan. Hoe zo?

Als je je kind aan Mij offert terwijl het nog niet tot onderscheiden in staat is en al zijn vermogens nog niet geheel ontwikkeld zijn, als je het dan toch buiten zijn wil om aan Mij offert, en daarbij zijn instemming veronachtzaamt, dan heb je niet goed gehandeld. Zo offert men een ram.
Hoe zo?

Als iemand op mijn altaar een ram offert zonder hem stevig met touwen om zijn hoorns vast te binden, dan zal de ram zeker op de vlucht slaan. Dat doet zich ook voor als een vader of een moeder Mij hun zoontje aanbieden om Mij te dienen als was het een ram, en als zij daarbij geen aandacht schenken aan zijn wil – die als het ware zijn hoorns voorstelt -, en als zij niet met zorgvuldige waakzaamheid, noch met bidden en smeken en ook niet met heel toegewijde aansporingen – die als het ware de touwen zijn om vast te binden – , als zij niet met al deze middelen de knaap tot instemming van zijn goede wil brengen, als hij al deze beproevingen niet heeft doorstaan, zal hij zeker geestelijk of lichamelijk op de vlucht slaan, tenzij God hem door zijn wonderlijke tussenkomst daarvoor behoedt.

Als jij, mens, zo’n knaap opsluit in zo’n grote beslotenheid van lichamelijke beperking, waar hij zich niet kan ontdoen van de druk van zijn opstandige wil, daar lijkt hij mij vruchteloos te zijn in al zijn lichamelijk tobben vanwege de gevangenschap waarin hij onterecht en buiten zijn wil om vast zit.

Daarom zeg ook Ik jou, mens, die zulk een binding teweeg brengt….

46. Het voorbeeld van de akker.

Een groene akker heb ik in mijn beheer gehad. Mens, heb Ik jou die in beheer gegeven opdat jij hem vrucht laat dragen die jij maar wilt? En als jij er zaad in zaait, kun jij dan zorgen dat het vrucht oplevert? Neen! Want jij geeft zelfs geen dauw, jij laat geen regen neerdalen en je verstrekt geen groene groeikracht, en jij onttrekt geen warmte aan de straling van de zon. Toch moet de verhoopte vrucht daar helemaal uit voortkomen.

Op die wijze kun je wel een woord in het oor van een mens zaaien, maar in zijn hart, dat mijn akker is, kun jij niet de dauw van een oprecht berouw storten, evenmin de regen van de tranen, en ook niet het vocht van een vrome toewijding, en ook niet de warmte van de Heilige Geest. De vrucht van heiligheid kan alleen ontkiemen in al deze zaken.

Hoe durfde jij dan iemand die Mij in het doopsel is toegewijd en geheiligd is geworden, zo overmoedig aan te raken dat je hem, buiten zijn wil om, overlevert aan een zeer knellende gevangenschap om mijn juk te dragen? Hij is er niet dor en niet groen door geworden zodat hij niet voor de wereld gestorven is en er ook niet voor leeft. Waarom hebben jullie hem zo onder druk gezet dat hij noch voor het één, noch voor het andere iets waard is? Maar het komt de mensen niet toe om na te vorsen waarom Ik hem als door een wonder versterk om toch in het geestelijk leven te volharden. Ik wil immers niet dat zijn ouders zouden zondigen door hem zonder zijn instemming aan Mij op te dragen.

Daarom, als iemand, hetzij de vader of de moeder hun zoontje wil afstaan aan mijn dienst, moet hij/zij vóórdat hij/zij hem aanbiedt, zeggen:
“Ik beloof aan God dat ik mijn zoontje met gepaste aandacht onder mijn hoede zal houden totdat hij tot de jaren van verstand zal zijn gekomen. Ik zal voor hem bidden en smeken en hem aansporen zodat hij vroom in dienst van God zal blijven. En als hij het daar dan mee eens is, zal ik hem terstond afstaan aan de dienst van God. Maar als hij er niet mee instemt, zal ik onschuldig zijn voor de ogen van Gods majesteit”.

Maar als de ouders van de knaap hem op deze wijze tot aan de jaren van zijn verstand begeleid hebben, en hij zich dan van hen afkeert en geen toestemming wil geven, dan mogen zij hem niet tegen zijn wil aanbieden, ondanks dat zij hem naar vermogen hun devotie hebben getoond. Zij mogen hem niet tegen zijn wil aanbieden, en hem niet dwingen om die dienst te aanvaarden, die zij zelf ook niet willen dragen en vervullen.

47. Wie uit kwaadwillige afgunst mensen ervan weerhoudt om God te volgen, pleegt heiligschennis.

Wie zich echter met vroom gemoed vrijwillig aan Mij wil onderwerpen, die wordt ten sterkste aangespoord om dat te doen. Hij moet zich niet van zijn voornemen laten weerhouden door de afgunst van de een of de andere kwaadwillige mens. Want degene die iemand die Mij volgen wil, van zijn voornemen afbrengt, begaat een heiligschennis. Hij verbreekt immers mijn verbond dat in hem aanwezig is. Hij zal daar dan ook in een terechte veroordeling rekenschap over moeten afleggen, als hij onbuigzaam in zijn gemeenheid volhardt. Hij heeft immers iemand die Mij wilde dienen, van dat voornemen afgebracht. Hij mocht dat niet doen overeenkomstig wat er geschreven staat.

48. Woorden van Mozes. (Lev.27,28)

Alles wat aan de Heer wordt toegewijd, hetzij een mens, of een dier of een akker, mag niet verkocht of vrijgekocht worden. (Lev.27,28). Wat betekent dat?

Wanneer een hunkerende ziel in haar volle bewustzijn het gezonde verstand van een mens zodanig raakt dat hij iets wil volbrengen, dan doet hij dat ook, zeggend:”Het is passend dat ik dat voor de eer van God doe”.

Dan belooft die mens ook om dat met goede toewijding en verschuldigde eerbied te doen, terwijl hij zich aan God aanbiedt met een kus van zijn hart, dat wil zeggen met de wil van al zijn verlangens. Dan is het op die manier aan God opgedragen als een gave tot heiliging. Hoe dan?
Als God in die mens de positieve wil ziet, dan aanvaardt Hij die als een ring van heiligmaking, zoals een man die zijn bruid met een verlovingsring pleegt te bevestigen dat hij zich met haar verbindt als teken van een verbond van wederkerig samengaan, en dat hij haar niet zomaar weer zal wegzenden.

Daarom, wanneer God zulk een wil tot groeikracht van het mannelijk gemoed aanvaard heeft, en de man zich zozeer verplicht dat hij alles wat hij bezit in de steek laat, en wat hij heeft, meer aan God geeft dan aan zichzelf, die moet ook de verplichting van zulk een overeenkomst nakomen en zijn toewijding niet verbreken. Waarom is dat zo?

Omdat de mens zich heel bewust is van die toewijding, en omdat zijn gezond verstand er ook de zin van begrepen heeft, en zijn wil het ter ere van God op zich genomen heeft. Of het nu de mens is die zich aldus aan God opgedragen heeft, of dat het een huisdier betreft dat aan de mens onderworpen is en dat op die wijze ter ere van God geslachtofferd wordt; of dat het om een akker gaat, die vruchten voortbrengt en aan God is toegewijd, het mag niet voor een duurdere prijs worden weggegeven, of voor een geringere vergoeding worden vastgehouden, alsof de eer van God afdingbaar zou zijn tegenover een concurrerende prijs.

49. Wie uit vrije wil tot de dienst van de Heer is toegetreden, en vervolgens uit minachting nalatig geworden is, moet streng tot de orde geroepen worden.

Niemand moet tegen zijn zin in gedwongen worden om van de wereldse weg het geestelijk pad op te gaan. Maar ook moet iemand die uit vroomheid en uit eigen wil in mijn dienst getreden is, er zeer terecht op aangesproken worden als hij die later uit geringschatting is gaan verwaarlozen. Hij moet die dienst opnieuw bewust op zich nemen.
Hoe moet dat dan?

Als er correcte rectores en geestelijke leiders zijn die vol zijn van mijn ijver, dan moeten die hem tot mijn dienst terugroepen. Om te beginnen moeten zij dat doen door hem op een rustige manier op zijn gemak te stellen met een verzoek, een aansporing en duidelijke taal. Pas daarna door hem stevig aan te pakken met woorden, en door hem te straffen met een koude tegemoettreding, met honger en met meer van dergelijke kastijdingen, met de bedoeling dat door deze ellende de helse straffen in zijn gedachten opgeroepen worden. En als hij daar bang voor is, zal hij de rottigheid van zijn ziel afwerpen, en tot bezinning gekomen, zal hij terugkeren op het pad dat hij verlaten had. In het evangelie staat daarover ook iets geschreven.

50. Woorden uit het Evangelie. (Luk.14,23)

Ga dan naar de straten en de stegen en dwing iedereen om binnen te komen, zodat mijn huis vol wordt (Luk.14,23) Waar doelt dat op?

Jij die een geestelijke leidsman bent, een rechtvaardige bestuurder, een rechtgeaarde leraar, ga uit van de levenswijze die je eigen is vanaf je eerste opvoeder, en ga de smalle en enge weg op*) en treed het geheel van strikte voorschriften binnen die door zeer betrouwbare mannen zijn opgesteld onder invloed van de Heilige Geest.
*) Cfr.Mat.7,1`4 Hoe nauw is de poort en hoe smal de weg die naar het leven leidt.
Let heel scherp en vervuld van mijn ijver, op hen die onder jouw gezag en leraarschap vertoeven. Zij hebben op zich genomen of hebben het beloofd, – en dat uit vrije wil en niet uit onrechtmatige dwang van iemand anders -, om de heilige inhoud van mijn verbond na te komen. Als zij dit later minachten en terug wensen te keren naar de oude ondeugden, zet hen dan met zowel zoete als bittere terechtwijzingen aan om naar de kerkelijke discipline terug te keren, opdat het huis van mijn goedgeefsheid vol zal raken, zij het ook via scherpe berispingen ofwel door zachte vermaningen. Want sommigen worden tot het leven geroepen door diverse afstraffingen, en anderen door zachtaardige woorden.
Hoe moet men dat zien?

Zoals een ware herder zorgzaam op zoek gaat naar zijn verloren schaap, zo moeten ook geestelijke leiders met veel ijver op zoek gaan naar mensen die zich aan hen hebben toevertrouwd maar verdwaald geraakt zijn in verschillende ondeugden. Met name moeten zij hen met hun schranderheid dwingen om terug te keren naar het huis van rechtschapenheid van waaruit zij weggetrokken zijn of op het punt staan weg te trekken. het is de bedoeling dat de Kerk deels vol raakt met schapen die bitter terecht gewezen zijn en deels met schapen die zachtjes aangespoord zijn, en dat de Kerk zo geleid wordt naar de eeuwige weidegronden.

51. Zij die een losbandig leven leiden en door geen enkele straf te bekeren zijn, moeten weggestuurd worden, zodat zij de kudde van God niet zullen besmetten.

Zij die zo verhard zijn dat zij zich niet willen bekeren, ook niet als zij lichamelijk gekastijd worden door hun belangrijkste leermeesters gedreven uit ijver voor Mij. Ook als zij zich niet willen bekeren uit vrees voor Mij omdat ik God ben die geen ongerechtigheid wil. En ook als zij zich niet willen bekeren uit liefde voor het bloed dat door mijn Zoon werd vergoten toen hij voor hen geleden heeft. Zij beijveren zich om mijn vrienden die Mij zeer trouw zijn en mijn wegen snel bewandelen, met hun rottigheid te besmeuren.
Deze personen moeten dan als wolven door mijn vrienden verdreven worden, opdat mijn kudde niet besmet raakt, zoals mijn vriend Paulus aanspoort als hij daarover spreekt….

52. Woorden van de Apostel over deze aangelegenheid. (1Kor.5,13)

Verwijder de boosdoener uit uw midden (1Kor.5,13).
Waar slaat dat op?

U die aan de top staat van het bestuur, en die in nederige onderdanigheid verkeert, verdrijf het kwaad uit uw midden dat met verachting van de vrees voor Mij, de Schepper van hemel en aarde weerspreekt. Drijf het na een gedegen onderzoek ver weg van u zodat het geen wortel kan schieten in uw geweten, en ook geen vaste voet kan krijgen in uw gemeenschap, en de zoete geur van uw goede werken bij u bederft.

Maar als zo iemand in boetedoening wil terugkeren en Mij, zijn Schepper weer zoekt met een zuiver hart, zelfs als dat gebeurt op het uiterste nippertje van zijn bestaan, dan zal Ik hem toch opnemen, want Ik oordeel alles op rechtvaardige wijze.

53. Zij die zich voor de schijn bekeren, zullen bedrogen uitkomen; maar zij die zich van ganser harte bekeren, worden door God opgenomen.

Wie evenwel de schat van zijn hart heimelijk verbergt en zegt: “Pas als ik voel dat ik sterven ga, zal ik mij van de wereldse zaken afwenden”, stelt op die manier zijn bekering uit tot aan het uitblazen van zijn laatste adem. En ofschoon hij dan al haast niet meer ademen kan, probeert hij van het wereldse afstand te doen, terwijl hij geen hoop meer heeft dat hij nog langer in dit leven zal zijn. Hiermee houdt hij zijn ziel voor de gek, want zijn redenering is bedrieglijk. Dit is belachelijk, en wordt ook als zodanig beschouwd.

Maar wie daarentegen zich dicht bij de dood bevindt en van ganser harte, vanwege zijn zonden en uit liefde tot Mij, aan de wereld verzaakt, en hij er naar verlangt om Mij vurig te dienen, dan zal Ik zijn toewijding samen met alle koren van de engelen aanvaarden en hem de glorie van het leven schenken. Want ook al is een mens in veel misdadigheid verwikkeld, wanneer hij zich zijn zonden realiseert en zijn misstappen bitter betreurt, en hij dit oprecht doet, omdat hij Mij tot wraak geprikkeld heeft, dan zal Ik hem uit de dood weg tillen naar het heil. Ik zal hem de eeuwige erfenis niet ontzeggen, overeenkomstig dat wat de psalmist David, door Mij bezield, getuigt als hij zegt:…

54. Woorden van David hierover (Psalm 55(56),10)

Op de dag dat ik roep, zullen mijn vijanden wijken. Ik weet zeker: God is met mij!
Hoe moeten wij dat verstaan?

In ieder licht van mijn leven laat zich enige helderheid van de Allerhoogste in mijn geest zien terwijl ik in duisternis neerlig. Het is een genade van God zodat ik in de bittere boetedoening over mijn zonden en in de wonden die mijn hart doorklieven, U aanroep. U schenkt iedereen die U met een zuiver hart (2Tim.2,22) aanroept het geneesmiddel van uw medelijden.
Dan weet ik vanuit datzelfde bezoek van U die deze dingen uit medelijden tot stand brengt, dat U mijn God bent.
Hoe moet je dat zien?

Omdat U mij door uw genade zover gebracht hebt, dat ik in de werken van gerechtigheid erken dat U mijn God bent, en dat ik mijzelf verwerp in mijn slechte daden. U bent degene die zoiets doen kunt. Dan raapt U mij weer eenvoudig op omdat ik U zoek en ik vol tranen op U geroepen heb en in de groene groeikracht van mijn ziel U heb erkend.

En wanneer een mens op zo’n manier boete doet, zal hij het geneesmiddel voor zijn zonden vinden. Hoe dan? Omdat hij Mij als zijn God erkent. Hoe dan? Omdat hij zijn zondig leven verlaten heeft, en hij daarom met het oog van boetedoening ziet hoe leeg die dingen waren, die hij voordien in boos begeren fel heeft nagejaagd.

55. Iemand die zonder berouw een vervloeking tegen de Heilige Geest uitgesproken heeft en komt te sterven, zal niet door God worden gekend.

Daarom, laat niemand nalaten om het geneesmiddel van de boetedoening tot zich te nemen. Want ook als hij dat nalaat terwijl hij nog een gezond lichaam heeft, zal hij zich toch moeten inspannen om het te vinden in zijn laatste dagen. Ik zal hem dan voor zijn heil opnemen. Want ofschoon de vieze plekken van zijn zonden groot zijn, worden die toch in oprechte boetedoening schoon gewassen vanwege mijn Zoon. Dat geldt echter niet voor hem die zonder berouw een vloek uitspreekt tegen de Heilige Geest, en die zich verhard in de dood van zijn lichaam stort, want die twee zaken zijn één en hetzelfde. Hen ken Ik niet in de glorie van het eeuwige leven, zoals geschreven staat…

56. Woorden van het evangelie (Mat.12,31).

Elke zonde en elke godslastering zal de mensen vergeven worden, maar lastering van de Geest zal niet vergeven worden..
Wat betekent dit?

Elke zonde die onder invloed van het vlees of de hartstocht daarvan plaatsvindt, of die bedreven wordt uit verbittering of uit andere duivelse ondeugden, zal de mens bij een oprecht berouw vergeven worden, wanneer men door hevige spijt en onder tranen uit het diepste van zijn hart God trouwhartig zoekt, de God die zich vol medelijden toont aan allen die Hem daarom smeken. Datzelfde gebeurt ook ten aanzien van de vloek die bestaat in afgodendienst waar God niet erkend wordt en waar er een vals beeld aanbeden wordt, of waar aanroeping van duivels plaatsvindt ofschoon men de ware God wel kent maar men toch uit verdorvenheid de duivel aanroept.

Ofschoon deze mensen zwaar zondigen als zij dwalen in de zonde, maar toch God, die in de hemel met gezag en macht regeert, niet volledig verwerpen, zullen de helpende hand van God vinden als zij die zoeken. Maar als zij in hun ontrouw volharden en nooit afstand nemen van hun slechtheid, en met hart en ziel God volkomen ontkennen terwijl zij onderling zeggen: “Wat zegt God toch? Want God is helemaal niet barmhartig of waarachtig, zodat Hij mij wil of kan helpen”. Zonder berouw geloven zij zodoende niet dat zij van hun zonden genezen kunnen worden of hoe dan ook gered kunnen worden. Deze mensen vervloeken God.

En daarom, als zij volharden in de misdaad van hun verstoktheid, ontvangen zij geen vergeving voor hun vervloeking, want zij verstikken het begrip van hun hart op zo’n manier dat zij geen verzuchting naar omhoog kunnen slaken. Hem, immers, door wiens barmhatrtigheid zij gered moesten worden, houden zij voor niets waardig.

Ook David, de psalmist getuigt hiervan waar hij zegt….

57.Woorden van David hierover (Psalm 13[14],1).

De dwaas zegt bij zichzelf: “Er bestaat geen God”. Wat houdt dat in?
Omdat hij te dom was om God te kennen, heeft hij God in zijn hart ontkent door dom gezwets dat wijsheid en verstand ontbeert. Hoe zo?

Omdat hij God niet heeft willen kennen of begrijpen toen hij met een verstopt inzicht zei: “Wie is God? God bestaat niet! En wie ben ik zelf dan? Ik ben mezelf niet!”
Wie zoiets zegt, is dom, want hij mist de ware wijsheid waarmee men God kent. Wie God ongeveinsd heeft leren kennen die in zijn macht regeert, die is echt wijs, ofschoon ook hij een zondaar is.

Vandaar als iemand in zijn hart heeft vastgezet dat hij niet gelooft in de barmhartigheid van God en zegt: “God is niets!” dan zal Ik zeggen dat Ik die mens niet ken, omdat hij Mij niet heeft erkend. Ik negeer hem, omdat hij Mij negeert. Daarom verrijst zo iemand ook niet tot leven en kan hij geen enkele vreugde smaken omdat alle schepselen hem in de steek laten, want hij heeft hun Schepper voor nietswaardig gehouden.

Hij die vanwege zijn zonden in wanhoop verkeert, zo zelfs dat hij niet gelooft dat hij gered kan worden wegens de zwaarte van zijn zonden, is een ongelovige. Daarom zal hij niet tot het leven geraken omdat hij Hem die allen het leven geeft, weerspreekt.
Maar als iemand van al deze mensen, gedreven door berouw, oprecht naar Mij op zoek gaat, zal hij Mij vinden, want Ik verwerp niemand die met een zuiver hart tot Mij zijn toevlucht neemt.

58. God schiet snel te hulp aan degene die door bekoringen van wanhoop overvallen wordt, maar er zich tegen verzet.

Als evenwel zeer donkere stormen van zulke godslastering en wanhoop een mens overvallen hebben, zonder dat hij daarmee heeft ingestemd – niet met zijn hart en niet met zijn wil en ook niet uit de wellust van slechte smaak – dan kom Ik hem aanstonds te hulp.
Want hij heeft in dat gevecht ernstig geleden en in zijn doodstrijd heeft hij krachtig volhard in het bieden van krachtige weerstand. Vanwege die moeilijkheden moet hij dus niet in vertwijfeling geraken, want Ik noem hem een zeer krachtige strijder tegen die allergrootste stormvlagen. Ik zal hem ijlings te hulp komen, en hem als mijn vriend beschouwen. Uit liefde voor Mij heeft hij immers zulke grote tegenkantingen weerstaan en edelmoedig verdragen.

59. Wie lichaam en ziel, die door God verenigd zijn, van elkaar scheidt, wordt in het verderf gestort.

Hij die Mij, de ware God, op geen enkele wijze in zijn hart met geloof en hoop heeft erkend, verrijst niet tot het leven zoals aangekondigd is. Dat gebeurt ook niet met degene die zichzelf in de lichamelijke dood stort. Hij wacht immers niet de scheiding af die Ik voor de mens heb vastgesteld. Hij ontbindt zichzelf zonder hoop op medelijden. Vandaar dat hij zich in het verderf stort, want hij doodt datgene waarmee hij boete had moeten doen. Wie een scheiding teweeg brengt in wat Ik in de mens verenigd heb, neemt een heel grote schuld op zich, zoals mijn Zoon in het Evangelie zegt…

60. Woorden van het Evangelie (Mat.5,21)

U hebt gehoord dat tot de ouden gezegd is: “U zult niet doden. Wie doodt, zal uitgeleverd worden aan het gerecht”.
Wat betekent dit?

Als u uw voet op een stenen vloer wilt zetten, let U op het geluid, want dat moet corresponderen met datgene wat in uw redelijke reactievermogen ligt opgeslagen. Zo begrijpt u ook dat in de vervaardiging van de Schrift die betekenis ligt die de vinger Gods erin gelegd heeft. Op die manier is aan hen die u in de oudheid zijn voorgegaan, duidelijk geworden dat zij in de mens niet mogen scheiden wat door goddelijk schikking tot een eenheid is samengevoegd.
Hoe moet men dat zien?
Hij die aan Adam verboden heeft om van de boom van kennis van goed en kwaad te eten, heeft gezegd: “Op de dag dat je daarvan zult eten, zul je de dood sterven”(Gen.2,17). Hetzelfde heeft Hij ook door Mozes aan zijn volk laten weten door te zeggen: “U zult niet doden” (Ex.20,13). En ook mag je niet vernietigen wat tot het beeld van God (Gen1,26) gemaakt is
Maar zoals Adam het gebod van God overtrad, en daardoor zichzelf en zijn nageslacht beroofde van het leven tot heil, zo doet ook de mens die het maaksel van God in de mens vernietigt. Hij heeft gelovige generaties van heilzame werken afgesneden van zijn ziel en lichaam. Daardoor maakt hij zich schuldig voor het gerechtelijk vonnis, en verdwijnt hij naar een ellendige ballingschap.

Daarom, wie zo’n wrede scheur in de mens teweeg brengt, stort zich in een veelsoortige vorm van rampen o.a. het uit elkaar halen van wat Mij toebehoort, want Ik heb lichaam en ziel in de mens samengevoegd. En wie is het die dat uit elkaar durft halen. Als iemand die een ander doodt, al heel zwaar zondigt, wat dan te zeggen van iemand die zichzelf de dood aandoet, en die datgene weer tot stof maakt waarmee hij zijn misdaden had moeten uitboeten? Want wie zichzelf doodt, volgt een gevallen engel na. Hij begaat eerst een misdaad en stort zich daarmee in het verderf doordatl hij zichzelf doodt. Hoe dan?

Hij is immers eerst jaloers op God die begin noch einde kent, en die alles bestuurt wat in de hemel en op aarde is. Zoals die trotse duivel niet naar Mij heeft willen opzien toen hij zichzelf in het verderf stortte, zo verdient ook die mens het niet om Mij te kennen die zichzelf gewelddadig aan stukken snijdt en daardoor sterft. Op die manier bewerkt hij zijn eigen ondergang. Want voordat hij neerstort, heeft hij aan zijn misdaad vleugels willen geven om op de winden weg te vliegen. Zoals een vogel die vliegt door de lucht, heeft hij de hemel willen binnen vliegen. Daarmee heeft hij zichzelf overmoedig van gelukzaligheid in het ongeluk gestort.

Maar Ik heb de mens uit aarde gemaakt opdat hij van het lagere naar het hogere zou opstijgen, en ook dat hij door goede werken aan te pakken en ze tot een goed einde te brengen, schitterende deugden als hoge gebouwen zou oprichten.
Daarom mag de mens die een lichaam en ziel heeft, en die goede werken kan verrichten, en die in staat is om berouw te hebben, zichzelf niet doden. Dan zal hij later niet op die plaats terecht komen waar hij geen activiteiten en ook geen boetedoening meer kan ontplooien, zoals ook de duivel die, toen hij zichzelf doodde, in de afgrond geworpen werd. Maar wie met open ogen waakzaam is, en met open oren luistert, zal mijn mystieke woorden begroeten met een omhelzing en een kus, omdat zij van Mij, de Levende, uitgaan.

Het ZESDE VISIOEN

HOOFDSTUKKEN VAN HET ZESDE VISIOEN VAN HET TWEEDE DEEL

1. De Kerk is met Christus verenigd in zijn lijden en is begiftigd met zijn bloed. Zo is de redding van de zielen ontstaan.

2. God de Vader heeft de oude slang overwonnen, niet met macht, maar door de nederigheid van zijn Zoon.

3.Woorden van de Psalmist (Ps.1,1)

4. Ten overstaan van de engelen draagt de groeiende Kerk haar bruidsschat devoot naar God. Door inspiratie van de Heilige Geest wordt de diepe waarde van de sacramenten geopenbaard.

5. Gelijkenis met goud.

6. Terwijl de priester het altaar nadert om te offeren, schittert een groot licht met het dienstbetoon van de hemelgeesten.

7. In het sacrament van het altaar is God de Vader het lijden van zijn Zoon indachtig tot heil van de mensen.

8. Waarom er bij het sacrament van het altaar brood, wijn en water wordt aangeboden

9. Woorden van Joël hierover (Joël 2,24-26

10. Zolang de heilige geheimen gevierd worden en de gewijde sfeer aanwezig is, blijft Gods hulp bij de priester aanwezig.

11. Als de priester het “heilig, heilig, heilig” zingt en de mysteries van de sacramenten aanheft, overstraalt een onbegrijpelijke helderheid deze sacramenten.

12. Het heldere goddelijk licht haalt de offergave van het altaar als het ware op onzichtbare wijze in een punt omhoog, en stuurt het dan terug als het ware lichaam en bloed (van Jezus).

13. In verband hiermee, de vergelijking met olie en saffier.

14. Waarom een mens deze geestelijke gave niet op zichtbare wijze in zich opnemen kan.

15. De offerande die door een trouw in God gelovige priester in nederige toewijding wordt aangeboden, wordt vlees en bloed van Christus.

16. Gelijkenis met een kuiken en een vliegend insect.

17. In het sacrament van het altaar zijn de geheimen van de geboorte, het lijden, de graflegging, de verrijzenis en de hemelvaart van Christus als in een spiegel aanwezig, maar wel in een waarachtige verschijningsvorm.

18. Zolang de gelovige mens moet bidden Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren, zolang zal ook het lijden van Christus pleiten om de barmhartigheid van God de Vader.

19. De offergave heeft nooit het aanschijn van rauw vlees, tenzij het in grote nood aan de uitverkorenen zou moeten worden getoond.

20. Terwijl het lied van het onschuldig Lam gezongen wordt, gaan de gelovige mensen te communie, opdat zij, gezuiverd van hun zondigheid, opnieuw deelgenoot worden aan de eeuwige erfenis.

21. Woorden van Salomon in het Hooglied (Hooglied 5,1)

22. Hoe de woorden die de Heer bij het laatste avondmaal over dit mysterie tot zijn leerlingen sprak, opgevat moeten worden.

23. Woorden van David hierover.

24.Het sacrament dat alle onreinheid afwist, moet tot de laatste mens toe worden gevierd.

25. Ook David spreekt daarover. (Psalm 77, 23-25)

26. Waarom er in het sacrament van het altaar brood wordt geofferd.

27. Woorden van Mozes hierover (Ex.13,3)

28. Waarom er bij het sacrament van het altaar wijn geofferd wordt.

29. Woorden uit het Hooglied hierover (Hooglied1,13)

30. Waarom er aan de wijn water toegevoegd moet worden in het sacrament van het altaar.

HET ZESDE VISIOEN VAN HET TWEEDE DEEL

Hierna zag ik hoe het beeld van de eerder genoemde vrouw haastig naar voren trad als een helder licht uit het Oude Verbond. Terwijl de Zoon van God aan het kruis hing, werd zij door de goddelijke macht naar Hem toe geleid. Door het bloed dat uit zijn zijde omhoog kwam, werd zij door de wil van de hemelse Vader als bruid (met Hem) verbonden en op edele wijze met zijn vlees en bloed als bruidsschat begiftigd.

En ik hoorde en stem uit de hemel die tot hem sprak: “Mijn Zoon, dit is je bruid tot herstel van mijn volk. Zij zal de moeder van mijn volk zijn door de zielen weer tot leven te brengen door middel van het heil van geest en water”.

En terwijl diezelfde gestalte op deze wijze in krachten toenam, zag ik iets als een altaar waar zij herhaaldelijk naar toe ging om daar op vrome wijze haar bruidsschat in ogenschouw te nemen, en die nederig aan de hemelse Vader en de engelen te tonen.

Toen ook een priester, gekleed in heilige gewaden, datzelfde altaar naderde om de goddelijke genadegaven op te dragen, zag ik dat er plotseling een grote heldere lichtschijn vergezeld van engelen uit de hemel komen en het hele altaar omstralen. Die lichtschijn bleef net zo lang aanwezig tot de priester na voleinding van het sacrament het altaar weer verliet.

Maar toen daar de Blijde Boodschap van de vrede verkondigd was, en de offergave die geheiligd was, op het altaar was geplaatst, zong de priester de lof van de almachtige God met de woorden: “Heilig, heilig, heilig de Heer God Sabaoth”. Toen hij op deze wijze de geheimen van die heilige offergaven bezong, daalde plotseling een vurige lichtschijn van onvoorstelbare intensiteit uit de open hemel over de offergave neer. Die overstraalde de hele offergave met zulk een klaarheid als wanneer de zon iets beschijnt dat zij met haar stralen doorboort.

En terwijl de zon de offergave zo doorstraalde, heeft zij haar op onzichtbare wijze verheven tot de geheimen van de hemel en weer teruggeplaatst op het altaar. Het lijkt op hoe de mens lucht inademt, en vervolgens weer uitademt. Zo wordt ook de offergave waarlijk vlees en waarlijk bloed, ofschoon ze voor het oog van de mens gewoon brood en wijn lijken te zijn.

Toen ik dit zag, kwamen zij mij direct al voor als spiegelbeelden van de geboorte, het lijden, de begrafenis, alsook van de verrijzenis en de hemelvaart van onze Verlosser, de eniggeboren Zoon van God, zoals die ook plaatsgevonden hadden toen de Zoon van God nog op de wereld was. Maar toen de priester het lied van het onschuldig lam inzette, het “Lam Gods, dat wegneemt de zonden van de wereld”, en zich gereed maakte om de heilige communie te nuttigen, trok dat roodkleurig licht zich weer terug naar de hemelse contreien, en werd de hemel gesloten. Uit de hemel hoorde ik een stem zeggen: “Eet en drinkt het lichaam en het bloed van mijn Zoon om de overtreding van Eva uit te wissen zodat jullie weer hersteld worden in jullie rechtmatige erfenis”.

En toen ook de overige mensen de priester naderden om hetzelfde sacrament te ontvangen, zag ik bij hen vijf verschillende gesteltenissen.

Sommigen waren lichamelijk doorschijnend van licht en vurig van geest.

Anderen leken dof van lichaam en duister van geest. Weer anderen waren lichamelijk onverzorgd en geestelijk vies van menselijke ongerechtigheid.

Ook waren er die leken wel omgeven door heel spitse doornen en hun zielen leken wel melaats. En dan waren er nog die leken op bloederige lichamen, en geestelijk leken zij op etterige en stinkende kadavers.

Van al deze mensen, waren er sommigen die de sacramenten ontvingen en overgoten werden door een vurige schittering, maar andere die verduisterd werden als door een donkere wolk.

Na afloop van deze sacramenten toen de priester van het altaar afdaalde, werd de voornoemde gloed die van de hemel over heel het altaar was neergedaald – zoals zoëven beschreven – weer opgetrokken naar de verheven geheimenissen.

En weer hoorde ik de stem vanuit de opperste hemelen tot mij spreken.

1. De Kerk is met Christus verenigd in zijn lijden en is begiftigd met zijn bloed. Zo is de redding van de zielen ontstaan.

Als Jezus Christus, de ware Zoon van God, aan het kruis van zijn lijden hangt, is de Kerk, – begiftigd met zijn purperrood bloed -, met Hem verbonden in het geheim van de hoogste mysteries. Dat laat zij telkens weer zien als zij tot het altaar nadert en daar haar bruidsschat opeist, en zij er zeer scherp op let dat haar kinderen met grote eerbied tot de goddelijke geheimenissen naderen en er aan deelnemen.

Vandaar dat er staat:

…toen de Zoon van God aan het kruis hing, werd de eerder genoemde vrouwengestalte die haastig als een helder licht uit het Oude Verbond naar voren trad, door goddelijke macht naar Hem toe geleid.

Want terwijl het onschuldig Lam voor het heil van de mensen op het altaar van het kruis omhoog geheven werd, is de Kerk, in de heldere zuiverheid van het geloof en van de andere deugden, plotseling vanuit het goddelijk geheim en als een zeer diep mysterie aan de hemel verschenen, en door de opperste Majesteit met de Eniggeboren Zoon van God verbonden .

Hoe moet men dat zien?

Terwijl bloed uit de wonde in de zijde van mijn Zoon vloeide, is tegelijkertijd het heil van de mensen ontsproten. Want toen is de glorie waarvan de duivel en zijn trawanten zijn uitgesloten, aan de mensen geschonken. Toen mijn Enig geborene tijdelijk de dood aan het kruis onderging, heeft Hij, nadat de hel vernietigd was, de gelovige zielen naar de hemel geleid. Daardoor ook begon het geloof in de leerlingen en in hen die hen oprecht volgden te groeien en sterker te worden, waardoor zij erfgenamen van de hemel werden.

Door het bloed dat uit zijn zijde vloeide en opborrelde, werd de vrouwengestalte overspoeld. Zo werd zij door de wil van de hemelse Vader door een gelukkige verloving met Hem verbonden.

Door de kracht van het lijden van Gods Zoon vurig overspoeld, en zich wonderlijk verheffend tot de hoogte van de hemelse mysteries – zoals de geur van goede geurstoffen zich naar boven verspreidt – , door dit alles is de Kerk sterk geworden in wit glanzende erfgenamen van het eeuwige koninkrijk. Zo is zij door toedoen van de allerhoogste Vader op trouwe wijze verbonden met de eniggeboren Zoon van God.

Hoe dan?

In het samen met hem kinderen voort brengen en op voeden tot zijn erfdeel, aanvaardt de bruid het om, in onderwerping en volgzaamheid, onderdanig te zijn aan haar echtgenoot in de band van liefde met hem, en dienstbaar te zijn ten aanzien van de gave van vruchtbaarheid.

Zo doet ook de Kerk voor de Zoon van God. Met Hem verbonden in de taak van nederigheid en naastenliefde, brengt zij in de wedergeboorte van geest en water dat zij van Hem ontvangt, het heil van de zielen over en leidt hen naar hogere sferen tot herstel van het leven.

Vandaar ook dat we lazen: Zij is edelmoedig begiftigd met zijn vlees en bloed. Want dezelfde Eeniggeborene van God brengt zijn lichaam en bloed met zich mee tot allervoortreffelijkste glorie van hen die in Hem geloven. Daardoor zijn zij ook de Kerk en de kinderen van de Kerk. Door Hem hebben zij leven in de verheven stad.

Hoe dan?

2. God de Vader heeft de oude slang overwonnen, niet met macht, maar door de nederigheid van zijn Zoon.

De Zoon heeft immers zijn vlees en bloed gegeven tot heiliging van de gelovigen.

Zo heeft ook de hemelse Vader Hem aan het lijden overgeleverd ten bate van de verlossing van de volkeren. Zo heeft de Vader het oude serpent door zijn Zoon overwonnen via diens nederigheid en rechtvaardigheid. Hij wilde hem niet overwinnen met macht en inzet van kracht, want God is rechtvaardig en wil geen onrecht, zoals ook de Psalmist het zegt.

3.Woorden van de Psalmist (Ps.1,1)

Gelukkig de mens die niet ingaat op de raad van bozen, niet op het pad van zondaars staat, niet in de kring van schampere spotters wil zitten (Ps.1,1)

God is de Vader van alles wat zijn schepselen zalig en gelukkig maakt. Daarin laat Hij veel en verschillende tekens zien. Zo druppelde Hij de menswording van zijn Zoon, als het ware als een zeer zoete smaak met heel veel zoetigheid neer, terwijl hemelse deugden daarin zeer veel gebouwen zouden oprichten waarlangs de mens terug zou keren naar het hemels koninkrijk, dat door geen enkele schaduw van de dood verduisterd is geworden. Op deze wijze wordt ook duidelijk dat in de hemelse Vader de zeer grote krachten van alle deugden aanwezig zijn, want door zijn Eniggeboren Zoon doodt Hij manhaftig de dood, kraakt Hij de hel, en op de jongste dag verandert Hij de wereldbol in een andere en betere nieuwe gestalte.

Vandaar ook dat de wankelmoedigheid tot verpozing van het hart niet de wegen is ingeslagen van de slechte geesten die de waarheid hebben verlaten en de leugen hebben aangegrepen. Hoe was dat dan? Omdat zij de waarheid met een leugen hebben willen splijten. Hoe dan? Zij wilden de Hoogbejaarde wegdrukken, die er al was nog voordat er tijd van dagen en uren bestond. En het oude serpent dat nog niet bestond voordat de tijd er was, smachtte er naar om aan Hem gelijk te worden. Maar dat kon niet en moest ook niet gebeuren, want één is er maar God. Daarom is de duivel ook een leugenaar. Hij is van God weggelopen, heeft het leven verspeeld en heeft de dood gevonden. Zo ook is God niet te vinden op de weg waarop de zondaars hun schreden zetten, want de weg die Adam ging verwerpend heeft Hij diens zonde niet geapprecieerd. Hij heeft hem uit het paradijs verjaagd, nadat hij door de duivel misleid was. En zelfs door heel het mensengeslacht te veroordelen om te zitten in de schaduw van de dood, heeft Hij niet geregeerd onder invloed van de macht van een of ander kwaad. Want heel het mensengeslacht heeft trots de waarheid verlaten.

Hoe moet men dat verstaan?

God heeft zich niet met zijn macht zodanig tegen de duivelse eigendunk teweer gesteld, en ook niet tegen de menselijke nalatigheid, dat Hij hem met kracht zou verwerpen.

Hoe dan wel?

Het is zoals wanneer er twee vuistvechters zouden zijn waarvan de een sterker is dan de andere. Dan zal die sterkere aan de zwakkere de grotere vuisten laten zien waarover hij beschikt, om hem te overbluffen en aan zich te onderwerpen. Hij zou in geen geval aan hem onderworpen willen zijn.

Maar zo is God niet te werk gegaan, want Hij heeft zich met opperste goedheid tegenover het kwaad teweer gesteld. Dat heeft Hij gedaan door zijn Zoon in de wereld te zenden. Die heeft met zeer grote nederigheid en met inzet van zijn eigen lichaam het verloren schaap naar de hemel teruggebracht.

Hoe dan?

Doordat het bloed dat uit zijn lichaam stroomde en uit zijn geopende wonden vloeide, direct in de hemelse geheimen terecht kwam, en daar gevraagd heeft dat het heil van de zielen zou worden verkregen.

Hoe dan?

Omdat heel de schepping laat zien dat de teloorgang van de mens tot leven omgezet is geworden door het lijden en sterven van de Zoon van God. Hoe dan?

De Zoon van God, levend en wel, heeft zich in lijden op het altaar van het kruis opgeofferd voor de redding van het mensengeslacht. Daar heb je ook heel duidelijk vanuit de hemelse geheimen de stem horen zeggen dat Hij de Kerk voor zich als bruid gekozen heeft, zodat zij de moeder zou zijn tot herstel van het heil van alle volken. Klaarblijkelijk moet zij hen zonder vlek door een geestelijke hergeboorte naar de hemel brengen.

4. Ten overstaan van de engelen draagt de groeiende Kerk haar bruidsschat devoot naar God. Door inspiratie van de Heilige Geest wordt de diepe waarde van de sacramenten geopenbaard.

Maar terwijl genoemde gestalte op deze wijze in krachten toeneemt zie je iets als een altaar waar zij herhaaldelijk naar toe gaat om daar op vrome wijze haar bruidsschat in ogenschouw te nemen, en die nederig aan de hemelse Vader en de engelen te tonen.

Zoals voorzegd, zal de Kerk spoedig een aanwas krijgen in zalige en zeer sterke deugden. Dat wordt ons door een zeer duidelijk bewijs getoond. Door inspiratie van de Heilige Geest heeft de heiliging van de altaargeheimenissen plaatsgevonden in diepe verzuchtingen van de gelovigen. Vandaar dat de Kerk in aanhoudende aandacht de sporen van haar voorbeelden neerzet als haar bruidsgeschenk: namelijk het lichaam en het bloed van Gods Zoon. Zij doet dat met zeer grote toewijding aan de Schepper die toekijkt en die Schepper is van alles onder het toeziend oog van alle levende en brandende lichten, dat wil zeggen van de hemelbewoners.

Hoe moet men dat verstaan?

Het vleselijk lichaam van mijn Eniggeboren Zoon is ontstaan in de ongeschonden schoot van de Maagd Maria. Vervolgens is het overgeleverd tot heil van de mensen. Zo wordt ook nu meerdere malen zijn vleselijk bestaan in de toenemende ongeschonden ongereptheid van de Kerk opgedragen tot heiliging van de gelovigen.

5. Gelijkenis met goud.

Zoals een edelsmid nu eens zijn goud met vuur samensmelt en het samengevoegde dan weer uit elkaar haalt, zo draag Ik, de Vader, nu eens het lichaam en het bloed van mijn Zoon door de heiligmaking van de Heilige Geest als offergave op, en dan weer deel Ik Hem verheerlijkt uit aan de gelovige mensen tot hun heil.

6. Terwijl de priester het altaar nadert om te offeren, schittert een groot licht met het dienstbetoon van de hemelgeesten.

Als dan een priester, gekleed in heilige gewaden, het altaar nadert om de goddelijke genadegaven op te dragen, zie je plotseling een grote heldere lichtschijn vergezeld van engelen uit de hemel komen en het hele altaar omstralen.

Als de zielzorger, met de heilige singel omgord, de heiligmakende tafel nadert om het onschuldig Lam te offeren, straalt onmiddellijk overal het grote heldere licht van de verheven erfenis. Dat licht verdrijft de dichte duisternis en gaat gepaard met het dienstbetoon van de verheven engelen. Vanuit het geheim van de hemel straalt het licht overal dezelfde heiliging van diepe rust uit, omdat daar de verkwikking van de zielen tot stand gebracht wordt tot heil van de gelovigen.

Hoe gebeurt dat?

Als de Kerk door de stem van de priester haar bruidsschat opeist – bedoeld is het lichaam en het vergoten bloed van mijn Zoon – zodat de Kerk bereid is tot een gelukkige baring tot heil van de zielen. Want ook door dit vergieten van het kostbaar bloed heeft Zij de aanwas van een grote menigte volkeren aanvaard. Dan overstraal Ik, die zelf onfeilbaar licht ben, die plaats van heiligmaking met mijn heiligheid tot eer van het lichaam en het bloed van mijn Eniggeboren Zoon.

7. In het sacrament van het altaar is God de Vader het lijden van zijn Zoon indachtig tot heil van de mensen.

Wanneer een priester Mij aan een heiligmakend altaar begint aan te roepen om Mij te bewegen toe te zien dat mijn Zoon Mij brood en wijn heeft opgedragen tijdens de maaltijd vóór zijn dood toen Hij uit deze wereld heen zou gaan, dan zie Ik hoe mijn Zoon Mij dit zelf op het uur van zijn lijden laat zien. Dat betekent dat Ik zijn lijden altijd scherp voor ogen zal hebben en dat Hij stervend aan het kruis hangt. En dat telkens weer als deze gelukkige offerande Mij door de dienst van een priester zal worden aangeboden. Want mijn Zoon zelf heeft ook in het vergieten van zijn bloed het brood en de kelk aan Mij opgedragen om de dood te verdelgen en de mens overeind te helpen.

8. Waarom er bij het sacrament van het altaar brood, wijn en water wordt aangeboden.

Omdat de waardigheid van Degene die de beslotenheid van de maagdelijke zedigheid in- en uitgaat, niet van menselijke natuur was, maar van goddelijke kracht, daarom kan ook het vleselijk bestaan van mijn Eniggeboren Zoon herhaald worden via brood dat van graan gemaakt is, en zijn bloed via wijn van de druif met water vermengd. Zo kan het opgenomen worden tot heiligmaking zoals Ik door mijn trouwe knecht Joël, de profeet, laat zien waar hij zegt:…

9. Woorden van Joël hierover (Joël 2,24-26)

Vullen zullen zich de dorsvloeren met koren, overlopen zullen de perskuipen van most en olie. Vergoeden zal Ik u de jaren die die opgevreten werden door de sprinkhaan, de veelvraat, de roest en de koolrups: mijn grote krijgsmacht die Ik naar u uitzond. Eten zult u en u tegoed doen en u zult verzadigd worden. De Naam van uw God zult u prijzen die wonderlijke dingen met u heeft gedaan. In eeuwigheid zal mijn volk niet beschaamd staan (Joël 2,24-26).

Wat betekent dat?

Door een wonderlijke schikking van God worden de dorsvloeren van het geloof van de gelovige Kerk gevuld met alle goeds.

De vrucht van het graan maak Ik tot het lichaam van mijn Zoon. Dat is werkelijk heilzaam omdat zij die in Mij geloven teruggeroepen worden naar het Vaderhuis.

De spijtbetuigingen waarmee de mensen omwille van mijn Naam de begeerlijkheid van het vlees zullen betreuren, zullen overvloedig zijn.

Vandaar dat Ik ook het sap van de druif voor hen herleid tot het bloed van mijn Eniggeboren Zoon, en hun ook de olie van barmhartigheid geef.

Hoe dan?

Op een andere wijze – namelijk tot uw heil – wil Ik voor u de seizoenen herstellen van die ijdelheden die de rups van vergeetachtigheid heeft opgevreten door ontrouwe onwetendheid. Bedoeld is dat de eerste ondeugden ontstaan zijn in de kinderen van Adam, en dat zij al doende de vruchtbaarheid van mijn rechtschapenheid vergaten. Op die manier is de mens het voedsel vergeten dat hij nodig had. Vervolgens heeft hij het verplaatst naar zijn buik. Daarmee vermaalt hij mijn gerechtigheid, zoals de veelvraat de vruchten van de aarde opvreet.

Hoe dan?

Waar door slapte van de geest, de veelvraat van de achteloosheid het nuttige van goede vruchten weghaalt, daar wentelt die afschuwelijke larve zich in de drek van onreinheid. Op gelijke wijze wentelen mensen zich in de viezigheid van de ontrouw door zich in te laten met afgoden en met andere gelijksoortige schisma’s en met duivelse onderzoekmethodes, en ook met toverkunsten door om te zien naar schepselen van de Schepper om de toekomst van mensen te voorspellen, en door de zeer kwalijke misselijkheid van moorden en verkrachtingen. Daar leven die mensen in, zoals een rups zich voedt met drek.

Hoe dan?

Zoals de schandalige rups verzot is op de stank van viezigheid, zo ook tast de roest van bitterheid de glans van het metaal van het geloof aan. Want deze mensen zijn tegen de gerechtigheid van God, en wel op zo’n manier dat zij zich moeite geven om die te verduisteren, zoals de roest de glans van metalen pleegt weg te nemen.

Hoe dan?

Zoals etsende roest de glans van goede werken aantast, zo ook bederft een rups met haar schadelijk gedrag het groene gewas van nuttige planten.

Waar mensen de helderste deugden van zich afwerpen zoals de eenvoud, de zuiverheid en de deugdzame standvastigheid die de Heilige Geest in alle groene groeikracht van de zaligheid naar ons uitstraalt, daar doen mensen dat vanuit hun boosaardige slechtheid. Zij proberen die deugden te vernietigen, zoals een rups het nut van het groene gewas vermindert.

In dit alles wordt mijn zeer grote kracht openbaar omdat die door de grootheid van deugdelijkheid de duivelse tegenactie heeft overwonnen, toen Ik u die tot uw heil heb toegezonden.

Hoe dan?

Ik, de Vader, heb mijn Zoon in de wereld gezonden, naar het vlees geboren uit een maagd, om jullie door Hem vrij te kopen van het bederf van de dood. Zo kan zowel Ik in jullie verblijven, als jullie in Mij kunnen verblijven, omdat mijn Zoon, toen Hij ging lijden, zijn vlees te eten gaf en zijn bloed te drinken. Daarom moet u tot uw heil dit sacrament op vrome wijze nuttigen. Dan zult u uzelf op gelukkige wijze voeden, en zult u verzadig worden door de olie van mijn medelijden en verlost van de honger van de ondergang van uw ziel. Want in boetedoening heeft mijn Zoon ook het geneesmiddel voor uw wonden aangedragen. En aangezien ook de bruid van mijn Zoon getooid is met iedere rechtvaardigheid en waarheid, zult u trouw mijn Naam verheerlijken. Want Ik, de enige God, besta in waarachtige Drievuldigheid. Ik bestuur u door in u mijn wonderwerken zichtbaar te maken, namelijk doordat Ik u uit de macht van de duivel bevrijd. Daarom wordt mijn volk nooit in der eeuwigheid gestoord door de verbijstering van de dood, want Ik heb het op wonderlijke wijze uit de muil van de hel bevrijd.

10. Zolang de heilige geheimen gevierd worden en de gewijde sfeer aanwezig is, blijft Gods hulp bij de priester aanwezig.

Zoals gezegd: die lichtschijn blijft net zo lang op het altaar aanwezig tot de priester na voleinding van het sacrament, het altaar weer verlaat.

Want die gewijde sfeer van de eeuwige schouwing is zo lang zeer helder in die wonderlijke geheimenissen aanwezig totdat hij die de bedienaar van die sacramenten is, na het voltrekken van de geheimenissen van deze heilige dienst, deze heilige geheimen afsluit.

Hoe dan?


11. Als de priester het “heilig, heilig, heilig” zingt en de mysteries van de sacramenten aanheft, overstraalt een onbegrijpelijke helderheid deze sacramenten.

Maar als daar de Blijde Boodschap van de vrede verkondigd is, en de offergave die geheiligd moet worden, op het altaar is geplaatst, zingt de priester de lof van de almachtige God met de woorden: “Heilig, heilig, heilig de Heer God Sabaoth”. Op deze wijze zet hij de geheimen van die heilige offergaven in. Onmiddellijk daarna daalt dan een vurige lichtschijn van onvoorstelbare intensiteit uit de open hemel over de offergave neer.

In de kus van de koning wordt de groene groeikracht van de levende ademtocht tot uitdrukking gebracht. De vrucht van het levenslicht moet in heiligmaking helder wit gemaakt worden en op het bouwwerk van de wand van God geplaatst worden. (…”de want van God” verwijst naar Daniël 5,5)
Ondertussen brengt de boodschapper van de waarheid een zeer welluidend geluid voort tot lof van de Schepper van al wat bestaat. Hij doet dat in een drievoudige aanroeping vol zalving ter ere van de Aanvoerder van de legerscharen
(Sanctus, sanctus, sanctus =Heilig, heilig, heilig, de God der hemelse Machten!) .
Op deze wijze zet hij de verborgen dingen van de gloedvolle dageraad in beweging namelijk de menswording van de Zoon van God uit een Maagd. Direct daarna komt er over het geopende en zeer stralende tabernakel een onvoorstelbare en onbegrijpelijke sereniteit en volheid.

Die overstraalde de hele offergave met zulk een klaarheid als wanneer de zon iets beschijnt dat zij met haar stralen doorboort.

Want door de kracht van de Vader doordringt een zeer heilige warmte de ronde vorm van de offergave (= het hostiebrood), zodat die stralende gloed in de materie doordringt waarop zij intensief terecht komt.
Wat betekent dit?

De bruid van mijn Zoon (= de Kerk) draagt het offer van brood en wijn heel vroom op mijn altaar op.
Hoe dan?
Dat gebeurt door de hand van een priester die Mij in trouw herdenken maant om hem in diezelfde offergaven het lichaam en het bloed van mijn Zoon te overhandigen.
Hoe dan?
Omdat het lijden van Mijn Eniggeborene altijd in de hemelse geheimenissen aanwezig is, wordt die offergave aan mijn Zoon, ook in mijn gloedvolle sympathie en mijn grootst mogelijke verwondering, tot eenheid samengevoegd, zodat zij met de grootst mogelijke zekerheid lichaam en bloed worden waarmee de Kerk gesterkt wordt als met een zeer blije voeding.

12. Het heldere goddelijk licht haalt de offergave van het altaar als het ware op onzichtbare wijze in een punt omhoog, en stuurt het dan terug als het ware lichaam en bloed (van Jezus)

Zoals gezegd: Terwijl het voornoemde heldere licht de offergave zo doorstraalde, heeft het die op onzichtbare wijze verheven tot de geheimen van de hemel.
Zoals gezegd laat de vurige gloed zijn straling schijnen over het sacrament, en trekt het met onzichtbare kracht weer omhoog naar de geheime verblijven die het sterfelijk oog niet bij machte is te zien.

En plaatst het weer op het altaar…En legt het weer zeer behoedzaam en zachtjes met respect op de heiligmakende tafel terug.

Het lijkt op een mens die zijn adem in – en uitademt . Want de ademtocht van de levende geestkracht waarvan hij leeft, inhaleert de mens door de wonderlijke schikking van God, en ademt die ook weer uit om te kunnen leven.

Zo wordt ook de offergave waarlijk vlees en waarlijk bloed, ofschoon ze voor het oog van de mens gewoon brood en wijn lijken te zijn. Want zoals God betrouwbaar en zonder bedrog is, zo is ook het verhevene van het sacrament een verhevenheid die niemand naar beneden kan halen. Het is werkelijk vlees en bloed zonder bedrog. Want zoals de ziel waarachtig werkzaam is in vlees en bloed zolang de mens in zijn lichaam leeft, zo is ook dit mysterie in brood en wijn als het vereerd wordt in een waarachtige viering. Zo verschijnt het ook aan de mensen. Immers zoals een blind oog van een mens God niet duidelijk kan waarnemen, zo is een mens ook niet in staat om deze geheimenissen lijfelijk te aanschouwen. Zoals een mens wel het lichaam van een mens ziet maar niet zijn geest, zo ook is hij wel in staat om brood en wijn waar te nemen, maar kan hij niet het sacramenten doorschouwen.
Hoe zit dat?

De heldere glans die in het graf over het lichaam van de Zoon van God viel, deed Hem uit de doodsslaap opstaan. Diezelfde glans schijnt ook op het altaar over het sacrament van het lichaam en het bloed van de Eniggeboren Zoon van God. Dat raakt de mensen in hun gezichtsvermogen op zo’n manier dat zij zijn heiligheid niet kunnen waarnemen tenzij in de gedaante van brood en wijn zoals die bij de offerande op het altaar geplaatst zijn. Het is zoals in de mensheid van Gods Zoon het God-zijn dat in Hem aanwezig was, voor de mensen verborgen was. Zij hebben Hem wel als mens kunnen waarnemen toen Hij met hen als mens verkeerde alhoewel zonder zonde.
Wat betekent dit?

Wanneer de Kerk door middel van de priesterlijke hand Mij het offer opdraagt, zal Ik dat goedgunstig aanvaarden, want Ik heb immers alles geschapen. Zoals de Godheid zijn wonderen in de schoot van Maria toont, zo maakt Hij zijn geheimen ook openbaar in het Misoffer.
Hoe dan? Omdat daar het vlees en het bloed van Gods Zoon zichtbaar worden. Hoe dan?

13. In verband hiermee, de vergelijking met olie en saffier.

Terwijl de offergave op onzichtbare wijze als in een punt door Gods kracht omhoog getrokken wordt en weer teruggeplaatst, wordt ze zó in de warme gloed van de goddelijke majesteit gekoesterd, dat ze lichaam en bloed van de eniggeboren Zoon van God wordt. Dat geheim kan door de mensen met hun vleselijk zintuig niet worden waargenomen. Het is alsof iemand zeer kostbare olie in eenvoudig brood zou mengen en een saffier in wijn zou doen, en dat Ik dat dan in zo’n kostelijke smaak zou veranderen dat er in jouw mond, mens, geen brood met olie en geen wijn met saffier meer te kennen zou zijn, maar dat je alleen nog maar een zoete smaak zou proeven, omdat ook mijn Zoon zoet en zacht is.
Hoe moet je dat verstaan?

In die zalfolie kun je mijn Zoon waarnemen, geboren uit een Maagd. Hij is met de meest kostbare olie gezalfd. Hoe dan? Omdat Hij met heilige menselijkheid omkleed is. Dat is zulk een kostbare zalfolie dat, als dodelijke verwondingen van mensen met de zachtheid van die olie overgoten worden en die mensen zich tot Hem bekeren, die wonden niet langer etteren en stinken in het verderf van Adam.

In die saffier kan de goddelijkheid herkend worden die in mijn Zoon aanwezig is. Hij is de hoeksteen, maar zachtmoedig en nederig. Hij straalt niet omdat zijn afstamming heeft plaats gevonden uit menselijk vlees van een man en een vrouw, maar omdat Hij vanuit mijn warmte op wonderbare wijze uit een allerzoetste maagd mens geworden is. Vandaar ook dat zijn vlees en bloed zoet en zacht is.

14. Waarom een mens deze geestelijke gave niet op zichtbare wijze in zich opnemen kan.

Maar jij, mens, kunt deze geestelijke gave niet zichtbaar tot je nemen alsof je zichtbaar vlees zou eten en zichtbaar bloed zou drinken. Je bent immers maar een stuk stront!

Zoals de levende geest in jou onzichtbaar is, zo is ook dit levende sacrament in deze offergave onzichtbaar en moet door jou als onzichtbare grootheid genuttigd worden. Want zoals het lichaam van mijn Zoon in de schoot van de Maagd opgestaan is, zo stijgt nu ook het vleselijk lichaam van mijn Eniggeborene omhoog vanaf de heiligmaking op het altaar.
Hoe moet je dat verstaan?

De geest van de mens is onzichtbaar. Die geest ontvangt op onzichtbare wijze dit sacrament dat onzichtbaar in de offergave aanwezig is. Hij doet dat met zijn menselijk lichaam dat zichtbaar is. De offergave zelf is zichtbaar in het sacrament aanwezig. De mens doet dat ten bate van allen die samen één zijn zoals God en mens één Christus zijn, en zoals de redelijke ziel en het sterfelijkvlees in de mens samen één mens vormen.
Want de mens die in oprecht geloof naar Mij opkijkt als hij dit sacrament ontvangt, ontvangt het trouw gelovig tot zijn heiliging.
Wat betekent dit?

Mijn Zoon is op wonderbare wijze uit de zeer integere Maagd geboren. Haar vlees heeft nooit gegloeid van zoete hartstocht en is nooit aangeraakt geworden, omdat het vat van deze maagd allerzuiverst was. Ik heb gewild dat mijn Eniggeborene daarin mens zou worden. Daarom heb Ik ook niet toegestaan dat dit vat*) van de allerheiligste Maagd in de warmte van brandende hartstocht verloren zou gaan, want op wonderbare wijze heeft mijn Zoon daarin een menselijk lichaam aangenomen.
*) Met het woord “vat” verwijst Hildegard naar een veelvuldig gebruikte bijbelse term die de algemene betekenis heeft van instrument of gereedschap of “heel je hebben en houden”. Op mensen toegepast heeft het de betekenis van helper of helpster of medewerk[st]er. Paulus past deze term toe op de zwakke breekbaarheid van de menselijke medewerking – Zie 2Cor.4,7 Wij dragen deze schat in aarde vaten.

15. De offerande die door een trouw in God gelovige priester in nederige toewijding wordt aangeboden, wordt vlees en bloed van Christus.

Dezelfde zalige Maagd heeft door het woord van de engel werkelijk gehoord hoe zij in dat geheim werd aangesproken. Daardoor nederig gelovig geworden, stuurde zij de verzuchtingen van haar geest omhoog toen zij sprak: Zie de dienstmaagd van de Heer. Mij geschiede naar uw woord. Toen kwam ook de Heilige Geest over haar en ontving zij de Eniggeboren Zoon van God.

Dat betekent dat de Almachtige God aangeroepen moet worden door de woorden van de priester tijdens zijn priesterlijke dienst. Dat moet zó gebeuren dat die priester, trouw in God gelovend, in gehoorzame nederigheid en met een devoot hart, de woorden van heil als een zuivere offergave aan God opdraagt. Dan ook aanvaardt de opperste Majesteit de offergave en overgiet die met wondere kracht om het lichaam en bloed te worden van de vrome Verlosser. Hoe dan?

Zoals mijn Zoon eerst op wonderbare wijze zijn mensheid heeft aangenomen in een Maagd, zo wordt deze offergave op het altaar nu ook op wonderbare wijze zijn vlees en bloed. Zo is dan dit sacrament één groot geheel: onzichtbaar en zichtbaar tegelijk. Dat geldt ook mijn Eniggeborene. Hij is volledig en totaal onzichtbaar in zijn goddelijkheid, maar als mens in de wereld verblijvend is Hij zichtbaar.

16. Gelijkenis met een kuiken en een vliegend insect.

Want zoals het kuiken van een vogel uit een ei komt, en de larve van een vliegend insect uit een nietig eitje kruipt en, als het wegvliegt, toch hetzelfde beestje blijft als waaruit het ontstaan is, zo moet men door te geloven, in deze offergave vasthouden aan de ware aanwezigheid van het vlees en bloed van mijn Zoon, ofschoon dezelfde offergave in het waarnemingsvermogen van de mens gewoon brood en wijn zijn.
17. In het sacrament van het altaar zijn de geheimen van de geboorte, het lijden, de graflegging, de verrijzenis en de hemelvaart van Christus als in een spiegel aanwezig, maar wel in een waarachtige verschijningsvorm.

Zoals je kunt zien verschijnen daar als in spiegelbeeld de geboorte, het lijden, de begrafenis, alsook van de verrijzenis en de hemelvaart van de Eniggeborene van God, zoals die ook in Hem hebben plaatsgevonden toen Hij, de Zoon van God, op deze wereld was.

Zoals je in een waarachtige openbaring kunt waarnemen, schitteren er in de sacramenten de geheimenissen van Hem die geboren is uit een Maagd, van zijn lijden op het kruis, van zijn begrafenis in een graf en van zijn verrijzenis uit de doden en van zijn opstijgen naar de hemelen. Het gaat over Hem die voor het heil van de mensen op aarde is gekomen.
Terwijl de Eniggeborene van God tijdelijk op de wereld onder de mensen verbleef, heeft Hij volgens de wil van de Vader in zijn lichaam geleden tot verlossing van de mensheid.
Hoe moet je dat zien?

Wat mijn Zoon uit liefde voor de mens in de wereld geleden heeft, staat Mij steeds voor ogen. Want de geboorte, het lijden en het graf, de verrijzenis en de hemelvaart van mijn Eniggeboren Zoon hebben de dood van het mensengeslacht gedood. Daarom schitteren deze gebeurtenissen ook voor Mij in de hemel, want Ik ben ze niet vergeten. Tot aan het einde van de wereld zullen ze als de dageraad en als een groot licht voor Mij stralen.
Wat betekent dit?

18. Zolang de gelovige mens moet bidden Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren, zolang zal ook het lijden van Christus pleiten om de barmhartigheid van God de Vader.

Tot aan het einde van de wereld zie Ik in dit lijden allen aanwezig die in dat lijden zullen geloven en ook hen die het zullen afwijzen. Op schitterende wijze zal het altijd voor mijn ogen blijven staan zolang de mens zeggen moet wat Mijn Zoon aan zijn volgelingen heeft leren bidden, zoals trouwens ook geschreven staat: En vergeef ons onze schuld, zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren.
Wat betekent dit?

U, die alles in uw macht hebt, kijk naar het vergieten van het bloed dat voor het menselijk geslacht vergoten is. En vergeef ons onze schulden, want wij zijn kinderen van overtreding. Die hadden wij voor U moeten aflossen, maar vanwege de verkromming van ons hart hebben wij dat niet gedaan.
Waarom niet?

Wij hebben ons niet gehouden aan wat wij bij het doopsel beloofden. Wij hebben uw geboden overtreden en onze onschuld afgeworpen, zoals ook Adam in het paradijs niet aan U heeft gehoorzaamd en het kleed van onschuld heeft verscheurd.
Maar omdat U minzaam bent (cfr.Judit 7,20) wil ons toch niet straffen voor onze ongerechtigheid, maar bevrijd ons van onze overtreding, indachtig uw mildheid.
Ook wij die toch overtredingen begaan, en erge boosaardigheid in ons hebben, vergeven toch ook van harte aan onze schuldenaren het onrecht dat zij ons aandeden. Dat doen wij uit eerbied en liefde voor onze Verlosser.
Hoe dan?

Want zij die ons zouden moeten liefhebben omdat we mensen zijn, verstoren ons leven in veel opzichten en dus houden zij niet van U en veronachtzamen zij uw geboden. Wij vervolgen hen niet overeenkomstig het kwaad dat zij ons aandeden. En opziend naar uw rechtvaardig oordeel, wreken wij ons niet op hen zoveel wij kunnen, opdat ook U, God, ons goedgunstig gezind bent, want U bent rechtvaardig en goed.

Hoor dan naar Mij, mens! Zolang het nodig is dat Ik jou te hulp moet komen, en jij andere mensen te hulp kunt komen, zolang zal het lijden van mijn Zoon voor Mij verschijnen en om medelijden pleiten. Zolang zal ook het lichaam en het bloed van mijn Zoon op het altaar geconsacreerd worden om opgenomen te worden door kleingelovige mensen tot hun heil en tot delging van hun schulden.
Want toen mijn Eniggeborene lijfelijk op aarde was, is zijn lichaam in stand gehouden met brood en wijn als voedsel voor zijn vlees en bloed. Vandaar ook dat zijn vlees en bloed nu op het altaar in de offerande van brood en wijn geheiligd worden om de gelovige mensen daarmee te sterken naar ziel en lichaam. Want mijn Zoon heeft op wonderbare wijze de mens verlost uit het verderf van Adam. Vol medelijden bevrijdt Hij de mensen nu dan ook uit het dagelijks kwaad waarin zij herhaaldelijk terecht komen. In de consecratie van genoemde offergaven komt datgene tegenwoordig wat mijn Zoon lijfelijk in zijn vlees voor de verlossing van de mens lijfelijk heeft geleden. Dat wil Ik niet verbergen omdat Ik zijn uitverkorenen omhoog trek om zijn lichaam te voltooien met uitverkoren ledematen.

19. De offergave heeft nooit het aanschijn van rauw vlees, tenzij het in grote nood aan de uitverkorenen zou moeten worden getoond.

Daarom laat Ik in deze offergaven al deze geheimen op wonderbare wijze zien, want met deze offergaven komen zij allemaal op het altaar. Dan wordt die offergave ook het vlees en het bloed van mijn Zoon, ofschoon zij voor het oog van de mensen brood en wijn zijn. De broosheid van de mens is zo zwak dat hij een afkeer zou hebben bij het zien van rauw vlees en bloed. Een sterfelijke mens is immers niet in staat om de godheid waar te nemen zolang hij een sterfelijk wezen is. Daarom kan hij ook niet dit mysterie doorschouwen. Dat is immers geheel goddelijk en dus duister voor de mens, zodat hij het alleen onzichtbaar waarneemt, want thans is mijn Eniggeborene ook onsterfelijk en zal niet meer sterven. Daarom, mens, geef Ik jou zijn vlees en bloed in een offergave van brood en wijn. Zo moet je dus in oprecht geloof door middel van het zichtbare het onzichtbare tot je nemen. Door een goddelijke kracht zul je dit sacrament in oprechte zekerheid aanvaarden. Maar zichtbaar wordt het niet tenzij er een grote noodzaak is, zoals dit het geval is geweest bij sommige van mijn uitverkorenen toen zij daartoe in grote nood verkeerden.*)
*) Hildegard doelt hier kennelijk op ervaringen van enkele ons niet bekende mystici. Maar kan het ook een ervaring van Hildegard zelf geweest zijn?
Dat doe Ik evenwel allemaal uit liefde en tot nut van de mens. Maar elk schepsel is aan mijn wetten onderworpen.

Maar jij, mens, bent altijd tegen Mij in opstand. Vandaar dat je blind en doof bent.
Maar toch kun je niet tegen Mij opstandig zijn. Want doe Ik niet wat Ik wil, ook zonder dat je het ziet? Zo zie je niet hoe Ik de ziel in het mensenlichaam stort en hoe Ik die er weer uit wegneem. Maar je ziel begrijpt Mij wel wanneer die het lichaam verlaat. Zo geef Ik ook het lichaam van mijn Zoon om te eten, en zijn bloed om te drinken. Ook dit doe Ik, mens, vanuit mijn macht zonder dat je er zicht op hebt.

20. Terwijl het lied van het onschuldig Lam gezongen wordt, gaan de gelovige mensen te communie, opdat zij, gezuiverd van hun zondigheid, opnieuw deelgenoot worden aan de eeuwige erfenis.

Daarom als de priester het lied van het onschuldig lam inzet, het “Lam Gods, dat wegneemt de zonden van de wereld”, en zich gereed maakt om de heilige communie te nuttigen, trekt dat roodkleurig licht zich weer terug naar de hemelse contreien, en wordt de hemel gesloten.

De bedienaar verkondigt de lof van Hem die in de onschuld van zijn zachtmoedigheid de schuldenlast van de mensen heeft weggenomen. Met zijn uiterlijke toewijding maakt hij kenbaar wat er in zijn gemoed aanwezig is ten aanzien van deze heilige geheimen. Die onvergankelijke sereniteit die daarbij zijn deugdzaamheid laat zien, komt tot inkeer in de verheven geheimenissenterwijl de hemel gesloten is. Dat betekent: terwijl de hemelse geheimenissen zich aan het oog onttrekken, hoor je een stem uit de hemel zeggen dat de gelovende en gelovige mensen met oprechte devotie het vlees en het bloed van hun Verlosser moeten eten en drinken. Hij heeft voor hen geleden en de tijdelijke dood ondergaan om de besmetting af te wassen die de eerste ouders op aarde brachten toen zij het gebod van God overtraden. Het was zijn bedoeling dat de mensen, gereinigd van die ongerechtigheid, trouw hersteld zouden worden ten bate van de terechte erfenis, die zij door hun hardnekkigheid kwijt geraakt waren.
Want zoals de Eniggeboren Zoon van God bij het laatste avondmaal aan zijn leerlingen zijn lichaam en bloed aanbood, zo geeft Hij nu ook op het altaar zijn vlees en zijn bloed aan zijn gelovigen om het te nuttigen. Dat is zoals bij de mens: wanneer hij het werk heeft volbracht dat hij wilde doen, biedt hij het de mensen aan om het te gebruiken. Zo heeft de Zoon van God, om de wil van de Vader te volbrengen, zichzelf voor het heil van de mensen opgeofferd en zijn lichaam te eten en zijn bloed te drinken gegeven voor hun heiliging.
Dat zegt ook de Bruidegom tot zijn vrienden in het Hooglied.

21. Woorden van Salomon in het Hooglied (Hooglied 5,1)

Eet, vrienden van Mij, drinkt en wordt dronken, dierbaren!
Wat betekent dit?

Eet in geloof, allen die door het doopsel tot mijn vriendschap bent toegetreden.
Want het vergoten bloed van mijn Zoon wist bij u de val van Adam uit terwijl u kauwt*) op het echte geneesmiddel dat aanwezig is in het lichaam van mijn Eniggeboren Zoon.
*)“Kauwen”in letterlijke zin, maar vooral ook in figuurlijke zin n.l.“Overwegen, zich bezinnen op”

Ondertussen worden uw herhaalde misdrijven die u zo vaak in uw daden bedrijft, vol medelijden afgewassen. Daarom ook, drinkt hoopvol van de wijnstok die u van de eeuwige straf heeft weggeleid. Neemt de beker van het heil zodat u ferm en manhaftig gelooft in de genade waardoor u gered bent. Want met het bloed dat voor u vergoten is, wordt u overspoeld. Wordt dronken van liefde, want u bent mijn zeer geliefde kinderen. U wordt overspoeld door de beekjes van de Heilige Schrift zodat u zich met opperste ijver losmaakt uit de vleselijke lusten. Dan wek Ik ook in u de voor Mij helderste deugden op, terwijl Ik u het lichaam en het bloed van mijn Eniggeboren Zoon overhandig, zoals Hijzelf dit sacrament gegeven heeft. Zo staat het geschreven in het Evangelie…

22. Hoe de woorden die de Heer bij het laatste avondmaal over dit mysterie tot zijn leerlingen sprak, opgevat moeten worden.

Terwijl zij het avondmaal nuttigden, nam Jezus brood, zegende het, brak het en gaf het aan zijn leerlingen en zei: “Neemt en eet, dit is mijn lichaam”. Toen nam Hij de kelk, sprak een dankgebed uit, gaf hem aan zijn leerlingen en sprak: “Dit is mijn bloed van het nieuwe testament, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van de zonden. Maar Ik zeg jullie: Ik zal van deze wijnstok niet meer drinken tot de dag dat Ik hem met jullie opnieuw drinken zal in het Rijk van mijn Vader”. (Mt.26,26-29).

Op deze wijze vierde Gods Zoon met zijn leerlingen de voltooiing die Hij moest ondergaan door uit deze wereld weg te gaan. Hij zou niet langer met hen spreken over aardse aangelegenheden zoals Hij voorheen gedaan had. Maar volhardend in de wil van de Vader, tot het lijden aan het kruis toe, heeft Hij in opperste toewijding tot heil van de mensen brood genomen als herinnering aan zijn lichaam. Vol verlangen spreekt Hij met de Vader over hoe Hij van Hem is uitgegaan en weer naar Hem terug wilde keren, en dat de Vader zou bezien of het mogelijk was – met het oog op de zwakheid van het vlees – dat de kelk die Hij moest drinken aan Hem voorbij zou gaan, ofschoon Hij wist dat dit niet zou gebeuren. (Cfr.Mt.26,39-41)

Daarom heeft Hij het brood gezegend om het angstzweet van zijn lichaam te gedenken terwijl Hij zich onderwierp aan de opdracht van de Vader. In angst voor het lijden heeft Hij zijn lichaam en bloed gegeven ten bate van zijn leerlingen en opdat zij het voorbeeld dat Hij hun had gegeven, niet zouden vergeten.

Hij brak het voor hen.
Want ofschoon dat lijden voor zijn lichaam vreselijk zou zijn, heeft Hij toch aan zijn Vader gehoorzaamd en de verschrikkelijkste dood overwonnen in de dood van zijn lichaam. En Hij gaf tevens aan, dat in het sacrament van deze offergave zijn vlees en bloed gegeven moesten worden aan hen die in Hem geloven.

En Hij gaf het.
Dat deed Hij voor zijn leerlingen tot hun werkelijk heil. In zijn Naam moesten zij zelf ook doen wat Hij uit liefde voor hen gedaan had. Met minzame stem zei Hij:
“U die Mij op bescheiden wijze wilt volgen, aanvaardt met vlammende liefde het voorbeeld dat Ik jullie nalaat, te weten mijn lijden en de werken die Ik in opdracht van mijn Vader heb volbracht. Want Hij heeft Mij gezonden om te onderrichten en om zijn Rijk te laten zien. Eet gelovig wat Ik jullie aanreik want dit is mijn Lichaam. Wat betekent dit?

Eet mijn lichaam, want met hart en ziel moeten jullie hetzelfde doen wat Ik gedaan heb, wanneer de Heilige Geest jullie hart daartoe aanzet. Zoals de mens voedsel verteert dat hij in zijn buik opneemt, zo moeten jullie Mij ook volgen in mijn doen en laten. Zo ook zullen jullie, en allen die mijn voorschriften willen onderhouden, mijn lichaam eten.
Vervolgens heeft de Zoon van God tot ons heil de beker van het heil genomen en
aan zijn Vader dank gebracht. Want toen het bloed uit zijn zijde vloeide, is deze genade aan de gelovigen gegeven. Die genade was zo sterk dat die zelfs de oude slang overwonnen heeft en de verloren mens gered heeft en de hele Kerk gelovig heeft gesterkt. Hoe dan?

In de zachtheid van zijn liefde gaf deze Heiland aan zijn gelovigen zijn zeer kostbaar voorbeeld toen Hij met fluisterende aandrang zei: Drinkt vol vertrouwen uit deze heilzame beker, u allen die Mij trouw wenst te volgen. Doet dit zo dat u uit nood ook uw lichaam kastijdt en uw bloed zwetend in toom houdt uit liefde tot Mij. Verloochen uzelf om de Kerk te bevestigen, zoals ook Ik mij aan het lijden heb onderworpen en mijn bloed heb vergoten ten bate van uw verlossing. Daarbij heb Ik geen rekening gehouden met de teerheid van mijn vlees omdat Ik dorstte naar uw heil. Dit bloed dat voor u vergoten is, is niet het bloed dat in de schaduw van het Oude Testament werd gesprenkeld, maar mijn bloed is dat van het Nieuwe Testament dat gegeven is tot heil van de volkeren. Hoe dan?

Ik, de eniggeborene van mijn moeder, de zoon van een zeer ongerepte maagd, heb op een kruis mijn bloed vergoten tot redding van de mensen die in geloof naar Mij opzien.

En zoals Ik toen het bloed heb gegeven voor de bevrijding van het mensengeslacht, zo lever Ik het nu ook op het altaar uit aan de mensen ter zuivering van hen die het gelovig aanvaarden.
Tijdens het avondmaal vóór mijn lijden heb Ik jullie mijn lichaam en bloed gegeven om te eten en te drinken, met de bedoeling dat jullie nu ook op het altaar hetzelfde zouden doen om Mij te gedenken. Daarom zeg Ik jullie die Mij trouw gevolgd bent, in volle openbaarmaking van de waarheid: “Ik zal deze beker van de angst niet meer drinken in de benauwenis die Ik nu van de Joden te lijden heb tot de dag waarop ik van de verslagen dood opsta en de dag van het heil meebreng. Dan zal Ik de beker van uw verlossing drinken samen met jullie die Mij toebehoren. Ik zal jullie de gloednieuwe jubelzang leren, want het verderf van de oude misdadigheid wordt afgeworpen. Voor jullie gaat dan het Rijk open dat mijn Vader bereid heeft voor hen die Hem beminnen. Wat betekent dat?

Door mijn dood die Ik op het kruis heb doostaan, zult u het heil van de zielen ervaren. Want na mijn verrijzenis bij mijn hemelvaart als u de Helper, de Heilige Geest, ontvangt, zult u het nieuwe van de ware leer in u opnemen. Omwille van mijn Naam zullen jullie ook veel onaangenaamheden ervaren. Ik zal die samen met jullie ondergaan. Niet dat Ik verder nog lijfelijk enige ellende zal ervaren, zoals dat eerder het geval was toen Ik nog lijfelijk in de wereld was,
maar omdat jullie ze in mijn naam te verduren hebt, onderga Ik ze samen met jullie, want jullie zijn in Mij en Ik in jullie.

En zoals eerder al werd gezegd: U, die trouw in Mij gelooft, zult het lichaam en het bloed van mijn Zoon ontvangen tot delging van uw wandaden. Opgevrolijkt door dit sacrament ontvangt u de deugd van hemelse sterkte. Dat roept ook mijn dienaar David uit overeenkomstig mijn vurige wens. Hij zegt:

 

wordt vervolgd